Lijst van vragen en antwoorden over onder meer Europese Verordening 883/2004 (kamerstukken 21501-31, de nrs. 176, 182 en 183) - Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Deze lijst van vragen en antwoorden i is onder nr. 194 toegevoegd aan dossier 21501-31 - Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken; Lijst van vragen en antwoorden over onder meer Europese Verordening 883/2004 (kamerstukken 21501-31, de nrs. 176, 182 en 183)
Document­datum 07-12-2009
Publicatie­datum 24-12-2009
Nummer KST139096
Kenmerk 21501-31, nr. 194
Van Staten-Generaal (SG)
Commissie(s) Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2009–2010

21 501-31

Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Nr. 194

LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 7 december 2009

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft over de brieven met betrekking tot onder meer de Europese verordening 883/2004 i van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstukken 21 501-31, nrs. 176, 182 en 183) de navolgende vragen ter beantwoording aan het kabinet voorgelegd.

Deze vragen, alsmede de daarop bij brief van 4 december 2009 gegeven antwoorden zijn hieronder, voorzien van een inleiding, afgedrukt.

Bij het antwoord op vraag 14 heeft de minister tevens informatie gegeven, zoals toegezegd in zijn brief van 22 juni 2009 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 182)

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Jonker

1 Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Van Gent (GL), Blok (VVD), Van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Van Hijum (CDA), Timmer (PvdA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), voorzitter, Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Vermeij (PvdA), Thieme (PvdD), Lempens (SP), Karabulut (SP), Vos (PvdA) en Meeuwis (VVD). Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Sap (GL), De Krom (VVD), Smilde (CDA), Depla (PvdA), Aptroot (VVD), Pieper (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Linhard (PvdA), Pechtold (D66), Spies (CDA), Irrgang (SP), De Wit (SP), Cramer (CU), Biskop (CDA), Elias (VVD), Joldersma (CDA), Bosma (PVV), Tang (PvdA), Heerts (PvdA), Ouwehand (PvdD), Gerkens (SP), Gesthuizen (SP), Heijnen (PvdA) en Weekers (VVD).

Adjunct-griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van de Wiel

Inleiding

Binnen de Europese Unie bestaat er vrij verkeer van werknemers. Vrij verkeer van werknemers is één van de pijlers waarop de interne markt rust. Artikel 39 EG-verdrag schrijft voor dat ter bevordering van het vrij verkeer van werknemers elke discriminatie moet worden afgeschaft tussen werknemers op grond van nationaliteit. Werknemers moeten elders naar werk kunnen zoeken en ook vrije toegang hebben tot de arbeidsmarkt van andere lidstaten. Ook mogen zij niet worden belemmerd door allerlei beperkingen t.a.v. de toegang tot en het verblijf in de verschillende lidstaten.

Om daadwerkelijk vrij verkeer van werknemers te realiseren moet voorkomen worden dat bij migratie rechten op uitkering verloren gaan en moeten de verschillende nationale socialezekerheidsstelsels goed op elkaar aansluiten. In dit kader bepaalt artikel 42 EG Verdrag o.a. dat de Raad maatregelen vaststelt die waarborgen dat uitkeringen exporteerbaar zijn binnen de EU en dat tijdvakken die in verschillende EU-lidstaten zijn volbracht, samengeteld worden.

Voor het coördineren van de verschillende socialezekerheidsstelsels is in 1958 Verordening (EEG) nr. 3/58 i in het leven geroepen. Sinds het begin van de Europese Unie bestaan er coördinatieregels die ervoor zorgen dat de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten beter op elkaar aansluiten, met eerbiediging van de eigen kenmerken van de socialezekerheidsstel-sels. Verordening (EEG) nr. 3/58 i is in 1972 opgevolgd door Verordening (EEG) nr. 1408/71 i (hierna: Vo. 1408/71). Deze verordening is sindsdien diverse keren gewijzigd en bijgewerkt als gevolg van wijzigingen op communautair niveau, waaronder uitspraken van het Europese Hof van Justitie. De coördinatievoorschriften van Vo. 1408/71 zijn daardoor complex en lang geworden. Deze verordening zal daarom met ingang van 1 mei 2010 vervangen worden door de gemoderniseerde en vereenvoudigde Verordening (EG) 883/2004 i (hierna: Vo. 883/2004). Deze Verordening zal ook van toepassing zijn op niet-actieven die in een van de lidstaten wonen, en op wie de socialezekerheidswetgeving van een of meer lidstaten van toepassing is geweest.

Vo. 883/2004 kent vier mechanismen van coördinatie: gelijke behandeling tussen onderdanen van de lidstaten, aanwijzing van de toepasselijke wetgeving, samentelling van tijdvakken die in verschillende lidstaten zijn opgebouwd en export van uitkeringen naar andere lidstaten. De aanwijsregels in Titel II van de Verordening bepalen welke socialeze-kerheidswetgeving op een persoon van toepassing is. Deze aanwijsregels in Vo. 883/2004 zijn geschreven voor uiteenlopende situaties waarin sprake is van een grensoverschrijdende situatie. Aan deze bepalingen ligt het uitgangspunt ten grondslag dat in een bepaald geval de wetgeving van slechts één land tegelijk van toepassing mag zijn. Hierdoor wordt dubbele premieheffing, of het geheel niet verzekerd zijn voor de sociale verzekeringen voorkomen.

Een persoon die in de ene EU lidstaat woont en in een andere werkt, is verzekerd in het «werkland» ongeacht of de werkgever daar ook gevestigd is. Dit werklandbeginsel is de hoofdregel binnen Vo. 883/2004. Uitzonderingen op het werklandbeginsel voor werknemers vormen de situaties van internationale detachering en soms in het geval van het werken in twee lidstaten. Bij internationale detachering blijft – als aan alle voorwaarden is voldaan – de wetgeving van het uitzendende land van toepassing. Als een persoon voor dezelfde werkgever in twee landen werkt, waarvan een substantieel gedeelte in zijn woonland, dan wijst Vo. 883/2004 de wetgeving van het woonland aan. Ook als een persoon (afwisselend of gelijktijdig) voor twee werkgevers in verschillende lidstaten (dit kunnen het woonland en een andere lidstaat zijn maar ook

twee lidstaten buiten het woonland) werkt, wordt de wetgeving van het woonland aangewezen.

Naast het aanwijzen van één toepasselijke wetgeving, werkt Vo. 883/2004 de garantie van gelijke behandeling tussen de onderdanen van de lidstaten verder uit, om uitkeringen binnen de EU te kunnen exporteren en tijdvakken van verzekering samen te tellen. Die export en samentelling is nodig om te voorkomen dat migrerende werknemers hun uitkeringen verminderd zien doordat zij het hun door het EG verdrag toegekende recht van vrij verkeer hebben uitgeoefend of rechten verliezen waarop zij aanspraak hadden kunnen maken als ze steeds in één lidstaat waren gebleven. Het aanwijzen van één toepasselijke wetgeving heeft tevens als gevolg dat iemand niet in twee landen verzekerd kan zijn. Zodoende wordt dubbele premieheffing of het ontvangen van dubbele uitkeringen voorkomen.

Vo. 883/2004 kent – evenals Vo. 1408/71 – een Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels. De Administratieve Commissie (AC) is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en de Europese Commissie. De AC neemt besluiten of doet aanbevelingen over de interpretatie van bepalingen uit de verordeningen. Dit betreft verdere verduidelijking of uitwerking van bepalingen. Daarnaast is het een taak van de AC om de samenwerking tussen de lidstaten en hun organen op het gebied van de sociale zekerheid te bevorderen en verder te ontwikkelen en best practices uit te wisselen. Ook houdt de AC zich bezig met technische kwesties, zoals het opstellen van gemeenschappelijke voorschriften voor de elektronische gegevensuitwisseling. Hiervoor wordt ze bijgestaan door een Technische Commissie.

De beantwoording van de vragen hierna geschiedt op basis van de nieuwe Vo. 883/2004 en de Toepassingsverordening (EG) nr. 987/2009 i (hierna: Vo. 987/2009). Vo. 883/2004 heeft evenwel tevens tot doel om de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie te codificeren. Hierdoor zullen (bepaalde) uitspraken niet langer relevant zijn voor de interpretatie van de nieuwe bepalingen van Vo. 883/2004. Welke arresten onder vigeur van de nieuwe verordeningen hun betekenis verliezen zal nader moeten blijken.

Vragen en antwoorden

1

In hoeverre wordt er door Nederland een ruimere bescherming gegeven dan uit de toepassing van die verordening voortvloeit (rechtsoverweging 56 arrest Chamier-Glisczinski (C-208/07)?

Dit is het geval onder andere bij het toekennen van de kinderopvangtoe-slag, indien beide ouders – wonend doch niet werkend in Nederland – beiden in een andere lidstaat werken; de toepassing van de woonlandfactor bij verdragsgerechtigden. Bijlage XI: Nederland 2 Toepassing van de Algemene Ouderdomswet (AOW) onder 9; de uitbereiding pensioenbegrip met niet-wettelijk vervroegde pensionen in het kader van artikel 23 t/m 30 in Verordening 883/2004 i; zijn er nog meer voorbeelden van «aanvullende» bescherming in de nationale wetgeving?

Het Europees Hof van Justitie heeft in het arrest Chamier-Glisczinski (C-208/07) wederom bevestigd dat het lidstaten vrij staat om een ruimere bescherming te bieden dan de Europese sociale zekerheidsverordening voorschrijft. Nederland doet dat bijvoorbeeld door in de ziektekostenbijdrage die verdragsgerechtigden verschuldigd zijn, rekening te houden met de zorgkosten in het land waar zij wonen door middel van de toepassing van een zogeheten woonlandfactor. Het effect van deze woonlandfactor is dat de bijdrage die verdragsgerechtigden verschuldigd zijn voor

hun recht op aanspraken in hun woonland ten laste van Nederland gekoppeld wordt aan de gemiddelde kosten van de zorg in dat land. In samenhang daarmee wordt overigens de woonlandfactor ook toegepast op de zorgtoeslag zodat deze in dezelfde mate wordt gecorrigeerd als de verschuldigde ziektekostenbijdrage.

Verder wordt door een inschrijving van Nederland in Bijlage XI bij Verordening nr. 883/2004 i bereikt dat, naast de rechthebbenden op een Nederlands wettelijk pensioen, ook de rechthebbenden op een aantal met name genoemde uitkeringen, recht hebben op zorg in hun woonland ten laste van Nederland ingevolge Titel III van de Verordening. Daarmee wordt voorkomen dat een knipperbol-effect ontstaat doordat deze personen voor slechts een korte periode (tussen het ontstaan van het recht op bijvoorbeeld een bedrijfspensioen en het ontstaan van het wettelijk ouderdomspensioen) onder het ziektekostenstelsel van een andere lidstaat komen te vallen.

Ten slotte worden via een inschrijving in Bijlage XI ook gezinsleden van actieve militairen onder de bescherming van de Verordening gebracht. Ook in de aansprakensfeer biedt Nederland een ruimere bescherming dan de Verordening vereist. Zo kunnen Nederlandse verzekerden zonder voorafgaande toestemming gebruik maken van zorg in het buitenland. Onder Vo. 883/2004 is verder voorzien in de inschrijving van Nederland op Bijlage IV, waardoor Nederlandse gepensioneerden die in een andere lidstaat dan Nederland wonen, naast zorg in het woonland ook zonder toestemming van het plaatselijke buitenlandse uitvoeringsorgaan zorg inroepen in Nederland.

2a

Met betrekking tot verordening nr. 883/2004 i, artikel 1 onder c, kan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) toelichten wanneer een in het buitenland wonende en in Nederland werkzame persoon sociaal verzekerd is in Nederland? Volstaat één dag werken per kwartaal? Betekent dit dat men door vier keer één dag per kwartaal in Nederland te werken gedurende het hele jaar sociale verzekerd is?

Voor een in een Lidstaat wonende en een alleen in Nederland werkzame persoon, wijst Vo. 883/2004 slechts de Nederlandse wetgeving als de toepasselijke aan. Niet de Verordening maar de Nederlandse wetgeving bepaalt vervolgens wanneer iemand verzekerd is. Een werknemer hier te lande is sociaal verzekerd wanneer hij minimaal één dag per drie maanden in Nederland in loondienst werkt.

Men is in dat geval dus verzekerd voor de volksverzekeringen èn – indien de werkzaamheden in loondienst worden verricht – de werknemersverzekeringen. Voor alle duidelijkheid merk ik op dat het feit dat iemand verzekerd is nog niet wil zeggen dat er ook een recht op een uitkering bestaat. Dat hangt namelijk af van de voorwaarden die de betreffende wet stelt.

2b

Is een EU-student, die elk kwartaal gedurende een week in Nederland werkt, het gehele jaar sociaal verzekerd in Nederland (volledige AOW-opbouw 2% per jaar)?

De formulering van de vraag veronderstelt, dat de betreffende student buiten Nederland woont maar in ons land werkt. In het arrest van het HvJ EG in de zaak Kits van Heijningen (nr. 2/89) heeft het Hof van Justitie bepaald dat iemand die binnen de werkingssfeer van Vo. 1408/71 valt en voor een gedeelte van de volle tijd werkzaamheden uitoefent op het grondgebied van een Lidstaat, zowel gedurende de dagen waarop hij deze werkzaamheden uitoefent, als gedurende de dagen waarop hij dat niet doet, aan de wettelijke regeling van die staat is onderworpen. Dit betekent

dat op personen die uitsluitend in Nederland in deeltijd werken maar in een andere lidstaat wonen, de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing is. Zoals aangegeven in antwoord op de vorige vraag, is een werknemer hier te lande sociaal verzekerd wanneer hij minimaal één dag per drie maanden in Nederland in loondienst werkt.

2c

Is er een verschil tussen het werknemerschap in de zin van Verordening

1612/68 en het verzekerd begrip in Verordening 883/2004 i?

De begrippen «werknemer» in Verordening (EEG) nr. 1612/68 i en «werkzaamheden in loondienst» in artikel 1, onder a, van Vo. 883/2004 zijn verschillend. Waar «werkzaamheden in loondienst» in Vo. 883/2004 verwijst naar het socialezekerheidsrecht, heeft het begrip werknemer in Verordening (EEG) nr. 1612/68 i een eigen communautaire betekenis die gerelateerd is aan het arbeidsrecht en waarbij het verrichten van reële en daadwerkelijke werkzaamheden tegen beloning onder gezag van een ander centraal staat. Waar het laatste begrip een economische betekenis heeft voor het vrij verkeer van werknemers, is voor het verrichten van werkzaamheden in loondienst niet het economische element, maar de verzekering onder een wettelijk socialezekerheidsstelsel bepalend.

3

Kan de minister van SZW, met betrekking tot verordening nr. 883/2004 i, artikel 1 onder c, toelichten of het mogelijk is dat een in het buitenland wonende werknemer bij een Nederlands uitzendkantoor in dienst treedt en na een dag «werken» in Nederland naar een andere lidstaat gedetacheerd wordt en dan gedurende de detachering Nederlands sociaal verzekerd blijft? Zo ja, acht de minister van SZW dit wenselijk?

Vo. 883/2004 maakt het mogelijk om op een gedetacheerde werknemer die voor rekening van zijn werkgever in een andere lidstaat werkzaamheden gaat verrichten, de wetgeving van de uitzendende lidstaat toe te blijven passen. De detachering mag niet langer duren dan 24 maanden en niet worden gebruikt om een andere (gedetacheerde) werknemer te vervangen.

De detacheringsmogelijkheid bestaat ook voor de werknemer die is aangeworven om naar een andere lidstaat te worden gedetacheerd, op voorwaarde dat deze persoon onmiddellijk voor het begin van zijn werkzaamheden in loondienst, reeds onderworpen is aan de wetgeving van de lidstaat waarin zijn werkgever gevestigd is. Alle EU lidstaten zijn onderling overeengekomen dat de termijn van ten minste één maand verzekering voorafgaand aan het begin van de werkzaamheden een redelijke termijn is. In individuele gevallen kan met een kortere periode worden volstaan. De Nederlandse wetgeving blijft bij internationale detachering overigens alleen van toepassing als tussen de werkgever en werknemer een directe band blijft bestaan. Dit is het geval als de werknemer onder het gezag van de werkgever blijft vallen en de werkgever verantwoordelijk blijft voor onder meer de werving, de arbeidsovereenkomst, beloning, ontslag en zeggenschap over de aard van het werk. Ook moet de werkgever in het land waarin hij gevestigd is, substantiële werkzaamheden verrichten. Dat betekent dat een Nederlands uitzendbureau gewoonlijk uitzendactiviteiten in Nederland moet verrichten met alle administratieve en juridische verplichtingen van dien en niet alleen interne beheerswerkzaamheden mag verrichten.

4

Kan de minister van SZW, met betrekking tot verordening nr. 883/2004 i, artikel 1 onder d, toelichten welke definitie geldt in het geval er sprake is van een Nederlandse ambtenaar?

In het systeem van Vo. 883/2004 wordt iemand als ambtenaar in de zin van de Verordening gezien wanneer iemand door de betrokken lidstaat als ambtenaar wordt beschouwd. In Nederland wordt iemand als ambtenaar beschouwd wanneer dit blijkt uit zijn aanstelling om in openbare dienst werkzaam te zijn.

5

Met betrekking tot verordening nr. 883/2004 i, artikel 1 onder i sub 1 ii, is het juist dat de geregistreerde partner van een in Duitsland respectievelijk België werkende grensarbeider niet meer als gezinslid ten financiële laste van Duitsland respectievelijk België de andere lidstaat wordt gekwalificeerd (vermelding op E 106 door CZ)?

Is het juist dat de studerende kinderen van 18 t/m 21 jaar van deze grensarbeider wel als gezinslid ten financiële laste van Duitsland respectievelijk België worden gekwalificeerd (vermelding op E 106 door CZ)? Geldt artikel 87, lid 8 in deze gevallen?

De vraag of betrokkenen worden aangemerkt als gezinslid wordt beantwoord door de wetgeving van het woonland. Voor zover geregistreerde partners in Nederland wonen, brengt Verordening nr. 883/04 i geen wijziging in de situatie ten opzichte van de huidige sociale zekerheidsverordening. De Nederlandse wetgeving voorziet namelijk in een gelijkschakeling van echtgenoten en geregistreerde partners.

In Nederland wonende kinderen van in Duitsland of België werkende grensarbeiders van 18 tot en met 21 jaar worden niet als gezinslid aangemerkt. Op grond van de Nederlandse wetgeving wordt voor de definitie van het begrip gezinslid onder Vo. 883/04 uitgegaan van een grens van 18 jaar. Deze grens is terug te voeren op de afschaffing van de nominale ziekenfondspremie voor personen onder de 18 jaar. Personen ouder dan 18 zijn verzekerd voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en dientengevolge verzekeringsplichtig voor de Zorgverzekeringswet (Zvw). Vo. 883/2004 brengt hierin overigens ten opzichte van de huidige sociale zekerheidsverordening geen verandering.

Op grond van artikel 87, achtste lid, van Vo. 883/2004 blijft een persoon, die als gevolg van Vo. 883/2004 onderworpen wordt aan de wetgeving van een andere lidstaat gedurende een periode van maximaal 10 jaar onderworpen aan de wetgeving van de lidstaat waaraan hij op grond van Vo. 1408/71 onderworpen was, tenzij hij kenbaar maakt dat niet te willen. Omdat voor de betrokken kinderen van 18 tot 21 jaar geen wijziging optreedt in de toepasselijke wetgeving is toepassing van artikel 87, achtste lid, van Vo. 883/04 niet aan de orde.

6a

Met betrekking tot verordening nr. 883/2004 i, artikel 1 onder w: onder «pensioen» worden wettelijke pensioen c.q. uitkeringen Algemene Ouderdomswet (AOW), Algemene nabestaandenwet (Anw), Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) verstaan. Behoort de artikel 46 tegemoetkoming Zorgverzekeringswet (Zvw) die wordt uitbetaald door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en waarop een WIA/WAO-gerechtigde aanspraak heeft, ook tot het pensioen (arrest Movrin C-73/99)? Zo ja, heeft een in het buitenland wonende WAO-gerechtigde – met een pro-rata WAO en een buitenlandse pro-rata WAO-uitkering – aanspraak op de ZVW-tegemoetkoming als hij ook in zijn woonland verzekerd is tegen ziektekosten?

Personen die verzekeringsplichtig zijn ingevolge de Zvw zijn, naast de nominale premie die zij verschuldigd zijn aan hun zorgverzekeraar, een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd.

Artikel 46 Zvw verplicht de werkgever om de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zvw te vergoeden aan de werknemer. De werknemer is vervolgens over deze inkomensafhankelijke bijdrage belasting verschuldigd. Ook Zvw-verzekerden met een WAO/WIA-uitkering hebben recht op vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage. Bij hen treedt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) op als werkgever. Omdat het gaat om een vergoeding voor de inkomensafhankelijke bijdrage die Zvw-verzekerden verschuldigd zijn, komen personen die in een ander land verzekerd zijn tegen ziektekosten niet voor deze Zvw-tegemoetkoming in aanmerking.

Zvw-verzekerden met een AOW-pensioen zijn een bijdrage van 6,9% verschuldigd over het AOW-pensioen. In de hoogte van het AOW-pen-sioen is rekening gehouden met de verschuldigde bijdrage, wat de facto inhoudt dat betrokkenen deze bijdrage vergoed krijgen. De belastbare vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zvw is een uitkering sui generis en valt niet onder de drie in de vraagstelling gegeven alternatieven.

De regering beoogt overigens de constructie waarbij de Zvwverzekerde de inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd is en vergoed krijgt door de werkgever binnen enkele jaren te vervangen door een direct door de werkgever verschuldigde bijdrage.

6b

Is de zogenoemde tegemoetkoming AOW (€ 36,45 niet-geprorateerd) in de zin van de verordening een pensioen, een vergoeding voor de ziektekosten (Movrin), een bijstandsuitkering of bijzondere non-contributieve uitkering?

De tegemoetkoming AOW wordt aangemerkt als «uitkeringen bij ouderdom» in de zin van art. 3, lid 1 sub d van Vo. 883/2004. In de nota Internationale arbeidsmobiliteit en sociale zekerheid van 18 september 2009 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 149, nr. 1) heeft het kabinet geconcludeerd dat de export van tegemoetkomingen die in de sociale zekerheid is geïntroduceerd uit overwegingen van Nederlandse koopkrachtontwikkelingen niet voor de hand ligt en dat het daarom zal onderzoeken op welke wijze de export kan worden beëindigd.

7

Kan de minister van SZW betreffende verordening nr. 883/2004 i, artikel 1 sub z toelichten welke Nederlandse uitkeringen/toeslagen respectievelijk vergoedingen vallen onder het begrip gezinbijlagen? Geldt dit ook voor de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) respectievelijk boekengeld, (half)wezenuitkering? Wat wordt verstaan onder een «verstrekking»?

In Vo. 883/2004 wordt als definitie van gezinsbijslagen gegeven (art. 1 lid y): «alle verstrekkingen en uitkeringen ter tegemoetkoming van de gezins-lasten, met uitzondering van voorschotten op onderhoudsbijdragen, en de in bijlage 1 vermelde bijzondere uitkeringen bij geboorte of adoptie».

Onder het begrip «gezinsbijslagen» van Vo. 883/2004 vallen de Algemene Kinderbijslag Wet (AKW), de Tegemoetkoming Onderhoudskosten thuiswonenden Gehandicapten (TOG), de kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget. De WTOS is per januari 2010 gedeeltelijk geïncorporeerd in het kindgebonden budget. Deze toeslag voor kinderen van 12 tot 18 jaar valt dus ook onder de verordening. De boekentoeslag bestaat sinds dit schooljaar niet meer en uitkeringen voor (half)wezen op grond van de Algemene nabestaanden wet (Anw) vallen niet onder het begrip gezinsbijslag, maar behoren tot de nabestaandenuitkeringen. Verstrekkingen zijn

uitkeringen in natura, bijvoorbeeld protheses en andere geneeskundige hulpmiddelen, zoals bedoeld in onder meer artikel 33 van de Verordening.

8

Betreffende verordening nr. 883/2004 i, artikel 11 lid 2 sub c; een werkloos geworden grensarbeider heeft aanspraak op een werkloosheidsuitkering overeenkomstig de wetgeving van het woonland. Het arrest Huijbrechts (C-131/95) biedt de grensarbeider de mogelijkheid om bij verhuizen naar de bevoegde lidstaat in die lidstaat (weer) aanspraak te krijgen op een werkloosheidsuitkering minus de duur van de werkloosheidsuitkering uit het woonland. Kan dit arrest als gevolg van artikel 11, lid 3, onder c nog toegepast worden? Geldt artikel 87, lid 8 voor deze groep?

Het arrest Huijbrechts betrof een grensarbeider die in Nederland werkte, terwijl hij in België woonde. Toen deze grensarbeider werkloos werd, ontving hij, de bijzondere coördinatie regel uit de Verordening toepassende, een werkloosheidsuitkering uit het woonland, België. Vervolgens verhuisde deze persoon naar Nederland. Het Hof van Justitie oordeelde dat «wanneer in de staat van de laatste werkzaamheden de toekenning van een vervolguitkering op een werkloosheidsuitkering afhankelijk is gesteld van de voorwaarde, dat de betrokkene gedurende een bepaald tijdvak een werkloosheidsuitkering heeft ontvangen, deze staat rekening moet houden met de werkloosheidsuitkering die de grensarbeider ingevolge artikel 71, lid 1, aanhef en sub a-ii, in zijn woonland heeft ontvangen, alsof deze uitkering in eerstgenoemde staat was ontvangen». Onder Vo. 883/2004 heeft een volledig werkloze grensarbeider, net als onder Vo. 1408/71, recht op een uitkering volgens de wetgeving van de lidstaat waar hij woont (artikel 65). In het arrest Huijbrechts oordeelde het Hof van Justitie dat de staat van de laatste werkzaamheden, i.c. Nederland, in beginsel de bevoegde staat blijft. In Vo. 883/2004 is echter een specifieke aanwijsregel (artikel 11 lid 3 sub c) opgenomen voor degenen die een werkloosheidsuitkering ontvangen overeenkomstig artikel 65 volgens de wetgeving van de lidstaat van de woonplaats. Op grond van deze specifieke aanwijsregel geldt namelijk in dit geval dat de wetgeving van de lidstaat van de woonplaats van toepassing is. Het arrest Huij-brechts kan dan ook niet langer worden toegepast. Dit betekent dat er in de casus van Huijbrechts geen uitkering meer kan worden verstrekt door Nederland. Wel kan de werkloze die zich i.c. van België naar Nederland begeeft om werk te zoeken, zijn Belgische werkloosheidsuitkering gedurende een periode van drie tot maximaal zes maanden meenemen (art. 64 Vo. 883/2004).

Artikel 87 lid 8 voorziet in overgangsrecht voor personen die op grond van Vo. 883/2004 onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere lidstaat dan die waaraan deze personen zijn onderworpen op grond van titel II van Verordening 1408/71 i. Zolang de desbetreffende situatie voortduurt, blijven deze personen maximaal 10 jaar onderworpen aan de wetgeving van de lidstaat bepaald op grond van titel II van Vo. 1408/71, tenzij een aanvraag wordt ingediend om te worden onderworpen aan de wetgeving die op grond van Vo. 883/2004 van toepassing is.

Aangezien in de hierboven beschreven situatie de toepasselijke wetgeving zal wijzigen met de toepassing van Vo. 883/2004, zal deze groep gebruik kunnen maken van het overgangsrecht van artikel 87 lid 8 van Vo. 883/04.

9

Verordening nr. 883/2004 i, titel II: Er bestaat een aantal financiële regelingen waarop een Nederlandse werkgever een beroep kan doen als hij een Nederlandse uitkeringsgerechtigde in dienst neemt (bijvoorbeeld loonkostensubsidie, premiekortingen voor arbeidsongeschikte of oudere werklozen enz.). Gelden deze regelingen op grond van artikel 7 lid 1

respectievelijk 2 en ook voor werkgevers, die EU-uitkeringsgerechtigen in dienst nemen?

Binnen de Europese Unie bestaat vrij verkeer van werknemers. Het EG-verdrag schrijft voor dat ter bevordering van het vrij verkeer van werknemers elke discriminatie moet worden afgeschaft tussen werknemers op grond van nationaliteit. Een werknemer die onderdaan is van een lidstaat mag op het grondgebied van andere lidstaten niet op grond van zijn nationaliteit anders worden behandeld dan de nationale werknemers voor wat betreft alle voorwaarden voor tewerkstelling en arbeid. Hij geniet er dezelfde sociale en fiscale voordelen als de nationale werknemers. Op het terrein van de sociale zekerheid betekent dit dat de werknemer geen nadelen in zijn sociale zekerheidspositie mag ondervinden, als gevolg van zijn migratie.

De premiekorting maakt onderdeel uit van de sociale zekerheidswetgeving die onder de werkingssfeer van Vo. 1408/71 (en Vo. 883/2004) valt. De in de nationale wetgeving aangelegde restricties voor de premiekorting (uitsluitend voor een Nederlandse uitkering) leiden ertoe dat voor ouderen, of arbeidsgehandicapten, die vanuit een buitenlandse uitkeringssituatie in Nederland arbeid gaan verrichten hogere premies verschuldigd zijn dan de vergelijkbare gevallen met een Nederlandse uitkering. Dit is een met artikel 3 van de verordening strijdige indirecte discriminatie naar nationaliteit.

Kortom: werknemers van 50 jaar of ouder en arbeidsgehandicapte werknemers die vanuit een buitenlandse uitkering in Nederland komen werken, kunnen aanspraak maken op premiekorting wanneer de buitenlandse uitkering naar aard en strekking overeenkomt met de Nederlandse uitkering. Het gaat hierbij niet uitsluitend over buitenlandse werknemers, maar kan ook Nederlandse grensarbeiders betreffen die in een andere lidstaat wonen en een uitkering vanuit het buitenland ontvangen.

De wet Stimulering Arbeidsparticipatie (STAP) voorziet in de mogelijkheid tot het verstrekken van loonkostensubsidie. Werkgevers die langdurig werklozen of arbeidsongeschikten of herbeoordeelden in dienst nemen kunnen een beroep doen op het tijdelijke instrument loonkostensubsidie van UWV.

Voor het werkgeversbegrip is aangesloten bij het werkgeversbegrip in de wetten op grond waarvan de loonkostensubsidie kan worden verstrekt. Dat kunnen ook werkgevers zijn uit andere EU lidstaten dan Nederland. Als aan alle voorwaarden is voldaan, kan de werkgever in aanmerking komen voor loonkostensubsidie. Een van de voorwaarden om voor loonkostensubsidie in aanmerking te komen is dat de persoon voor wie de werkgever loonkostensubsidie wil ontvangen werknemer in de zin van de SV-wetten moet zijn en een uitkering van UWV moet ontvangen. De loonkostensubsidie in de wet STAP beoogt immers de arbeidsparticipatie van uitkeringsgerechtigden te verhogen. Het is niet noodzakelijk dat de uitkeringsgerechtigde in Nederland woont of verblijft.

10

Kan de minister van SZW, gelezen verordening nr. 883/2004 i, artikel 11, uiteenzetten of het probleem van inwoners van Nederland, die een «geringfügige Beschäftigung» in Duitsland uitoefenen in Duitsland, onder Verordening 883/2004 i is opgelost? Hebben inwoners van Nederland die in Duitsland die een «geringfügige Beschäftigung» uitoefenen aanspraak op Duitse gezinbijslagen (Geven NL C-213)? Zijn «geringfügige Beschäf-tigten» – die op grond van artikel 1, sub a, ii onder Verordening 1408/71 i geen «werknemer» waren, nu wel volwaardig werknemer in de zin van Verordening 883/2004 i?

Onder Vo. 1408/71 is de geringfügig Beschäftigte (d.w.z. de persoon die een kleine baan heeft in Duitsland) geen werknemer in de zin van artikel 1, sub a, ii van de Verordening. Dit komt door de plaatsing op Bijlage 1, I, onder E Duitsland.

Naar de huidige stand van zaken komt het bepaalde in de Bijlage bij Vo. 1408/71 niet terug in de Vo. 883/2004 zodat ook de geringfügig Beschäf-tigte als werknemer onder Vo. 883/2004 valt. Overigens geldt ook hier dat de Duitse wetgeving bepaalt voor welke takken van sociale zekerheid een persoon die geringfügig Beschäftigt is, verzekerd is.

11

Met betrekking tot verordening nr. 883/2004 i, artikel 12: in het geval dat een ambtenaar respectievelijk werknemer in dienst is van een publiekrechtelijke rechtspersoon en gedetacheerd wordt, geldt dat zijn gezinsleden onder bepaalde voorwaarden in Nederland sociaal verzekerd blijven (art. 2 en 3 BUB KB 746). Vallen deze gezinleden niet onder artikel 11, lid 3, onder Verordening 883/2004 i (woonlandbeginsel)? Geldt art 87, lid 8 voor deze groep?

Het doel van de Verordening is om belemmeringen van vrij verkeer weg te nemen. De Verordening wijst zodoende in grensoverschrijdende gevallen de toepasselijke wetgeving aan alleen in die situaties waarin de vraag rijst welke wetgeving van toepassing is. Voor gezinsleden die voldoen aan de voorwaarden, zoals gesteld in artikel 2 en 3 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen (BUB), geldt dat deze specifieke groep op grond van het nationale recht in Nederland verzekerd blijft, hetgeen voor deze groep geen belemmering voor het vrije verkeer oplevert. Zodoende komt de vraag welke wetgeving van toepassing is helemaal niet aan de orde en komt de Verordening niet in beeld.

12

Kan de minister van SZW, betreffende verordening nr. 883/2004 i, titel II, toelichten of er voor de toepassing van artikel 12 enz. nog een document vergelijkbaar met het E-101 verstrekt wordt aan de gedetacheerde werknemer en zijn werkgever?

Wordt dit document automatisch uitgereikt? Wordt een kopie van het E 101 ook automatisch toegestuurd aan het orgaan van de lidstaat alwaar de gedetacheerde zijn werkzaamheden uitvoert? Zo nee, waarom niet? Is het niet zinvol om in verband met de handhaafbaarheid van de Detacheringrichtlijn c.q. de Nederlandse en buitenlandse Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid (WAGA) op dit formulier ook het bruto loon per uur/dag/maand te vermelden?

Ook onder Vo. 883/2004 zal een gedetacheerde werknemer een verklaring van toepasselijke wetgeving ontvangen. Het huidige E 101 document zal worden vervangen door het zogenaamde «Portable Document E 101». Dit «Portable Document» is een papieren formulier vergelijkbaar met het E 101 formulier en is gestandaardiseerd op EU niveau. Het formulier wordt ter beschikking gesteld aan betrokkene zelf en ter beschikking gehouden voor het uitvoeringsorgaan in een andere lidstaat. Een uitvoeringsorgaan in de lidstaat waar de werkzaamheden worden uitgeoefend, moet via het elektronische systeem voor gegevensuitwisseling kunnen inzien of opvragen welke wetgeving op de werknemer van toepassing blijft.

Het «Portable Document E 101» wordt verstrekt als bewijs van de op de gedetacheerde werknemer toepasselijke socialezekerheidswetgeving. Het heeft geen bewijsfunctie voor arbeidsrechtelijke terreinen buiten die van de sociale zekerheid, zoals de Detacheringsrichtlijn en de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid.

13

Kan de minister van SZW, betreffende verordening nr. 883/2004 i, artikel 12, toelichten hoe wordt gecontroleerd of een uitzendkracht geen andere uitzendkracht dan wel zieke werknemer vervangt wanneer een uitzendkantoor een uitzendkracht detacheert in een andere lidstaat?

Zowel in Vo. (EEG) nr. 1408/71 als in Vo. 883/2004 was en is opgenomen, dat vervanging van een gedetacheerde werknemer niet is toegestaan. Met deze bepaling wordt beoogd verdringing op de arbeidsmarkt (door gedetacheerde werknemers) te voorkomen. In de aanvraagprocedure voor een verklaring E101 wordt door de SVB gevraagd of met de uit te zenden werknemer een al eerder gedetacheerde werknemer wordt vervangen. Als op die vraag bevestigend wordt geantwoord wordt geen verklaring E101 afgegeven. De SVB voert geen integrale controles uit op afgegeven verklaringen E101. Wèl vinden er steekproefcontroles achteraf plaats waarin alle voorwaarden voor detachering worden getoetst.

14, 49, 50, 54, 55, 56, 57, 58, 61, 64 en 72

Op welke wijze wordt het begrip «substantieel» in de verordening , artikel 13, lid 1 onder a gedefinieerd? Worden er bilaterale afspraken gemaakt de buurlanden?

Op welke wijze wordt het begrip «substantieel» respectievelijk «centrum van belangen» in artikel 13 lid 2 gedefinieerd? Worden er bilaterale afspraken gemaakt met de buurlanden?

In Verordening 1408/71 i was een afzonderlijke aanwijsregel opgenomen voor transportarbeid, artikel 14, tweede lid, sub a. Waarom is deze aanwijsregel niet meer opgenomen in Verordening 883/2004 i? Kan de minister van SZW toelichten of de werkgevers in de transportsector zijn geconsulteerd over het vervallen van de aanwijsregel voor de transportsector in Verordening 883/2004 i?

In Verordening nr. 883/2004 i is het begrip «substantiële werkzaamheden in het woonland» geïntroduceerd. Substantieel wordt gedefinieerd als 25% of meer van de arbeidstijd en/of de bezoldiging. Hoe kan in de praktijk (met toenemende flexibiliteit in de arbeidsverhouding) vastgesteld worden hoeveel uren of dagen een werknemer in welke lidstaat heeft verbleven?

Consequentie van het gestelde in voorgaande vraag is, onder meer, dat het afhangt van de mate van mobiliteit in welk land een werknemer verzekerd is. Hoe kan het «jojo-effect» dat hierdoor kan ontstaan tegengegaan worden?

Zou het een oplossing zijn dat beschikkingen (rulings) worden afgegeven met een geldigheidsduur van twee jaar? Laatstgenoemde termijn komt overeen met de nieuwe termijn ingeval van detachering? Waarom is de uitzondering in Verordening 1408/71 i voor de transportsector in Verordening 883/2004 i niet opgenomen?

Hoe zal omgegaan worden met extreem hoge administratieve lasten voor de werkgevers in de transportsector als gevolg van Verordening 883/2004 i? Zou het een oplossing kunnen zijn om opnieuw een uitzondering in deze Verordening op te nemen voor het internationale vervoer? Hoe wordt omgegaan met de extra administratieve lasten als gevolg van het feit dat de (toepassings-)Verordening in beginsel wijzigingen genereert die opelk moment in een jaar moeten worden toegepast? Zou het een oplossing zijn als de wijziging van de toepasselijk wetgeving uitsluitend hoeft te worden doorgevoerd met ingang van een nieuw kalenderjaar?

Op 22 juni 2009 zegde de minister van SZW per brief toe te bezien hoe de toepassing van de verordeningen tot een voor de transportsector aanvaardbaar resultaat kan leiden binnen de ruimte die deze daartoe bieden. Ook zou de minister van SZW nagaan of bij de toepassing van de 25% drempel in de ons omringende landen vergelijkbare vragen worden

voorzien en of gesprekken hierover gaande zijn met de transportsectoren, wat zijn op dit moment deresultaten van deze toezeggingen? Is het juist dat indien een werknemer voor 10 uur werkzaam is in het woonland en voor 30 uur in een andere lidstaat deze werknemer onder de werknemersverzekering van het woonland valt?

Zijn er in de Nederlandse transportsector door Verordening 1408/71 i meer buitenlandse werknemers die niet meer onder het Nederlandse werknemersverzekeringen vallen? Zo ja, hoe groot is bij benadering het verschil?

Zijn er door Verordening 1408/71 i meer buitenlandse werknemers die niet meer onder het Nederlandse werknemersverzekeringen vallen? Zo ja, hoe groot is bij benadering het verschil?

Zijn er door Verordening 1408/71 i meer Nederlandse werknemers die weer onder het Nederlandse werknemersverzekeringen vallen? Zo ja, hoe groot is bij benadering het verschil?

Onder de huidige Vo. 1408/71 zijn specifieke aanwijsregels opgenomen voor rijdend, vliegend en varend personeel van een internationale transportonderneming. Onder de nieuwe Vo. 883/2004 is dat niet meer het geval. In de vereenvoudigde regels voor toepasselijke wetgeving in is één algemeen artikel opgenomen voor alle werknemers die in twee of meer lidstaten werken. Een werknemer met één werkgever is voortaan in zijn woonland verzekerd als hij daar een substantieel gedeelte van de werkzaamheden verricht. Deze aanwijsregel is daarom alleen relevant als het land waar de werkgever zetelt en de werknemer woont niet samenvallen. Werknemers die niet of minder dan een substantieel gedeelte in hun woonland werken, vallen terug op de wetgeving van het land waarin de werkgever zijn zetel of domicilie heeft Als zetel en woonplaats samenvallen is de vraag welk sociale zekerheidsstelsel van toepassing immers duidelijk: in dat geval is de wetgeving van één en hetzelfde land van toepassing.

Voor de beoordeling of een substantieel gedeelte van de werkzaamheden in het woonland wordt verricht, wordt rekening gehouden met de verwachte situatie in de komende twaalf kalendermaanden. De inschatting van het substantiële gedeelte hoeft alleen te worden gemaakt voor werknemers die wonen in een ander land dan het land waar de werkgever zetelt. Er hoeft niet bijgehouden te worden hoeveel uur elke individuele werknemer in elke lidstaat werkzaam is, maar of de inschatting is of zij de komende twaalf kalendermaanden al of niet substantieel in hun woonland werkzaam zijn.

Met het niet langer opnemen van een aparte aanwijsregel voor transportarbeiders is beoogd een administratieve vereenvoudiging te realiseren.

In Vo. 987/2009 is voor de invulling van het begrip «substantieel» een indicatieve drempel van 25% van de arbeidstijd en/of bezoldiging opgenomen. Voor werknemers geldt bij een algemene beoordeling dat wanneer minder dan 25% van de arbeidstijd en/of bezoldiging in het woonland wordt verricht of verdiend, geen sprake is van het verrichten van een «substantieel gedeelte» in dat woonland. Deze werknemers zijn niet aan de sociale zekerheidswetgeving van het woonland onderworpen, maar aan de wetgeving van het land waarin de werkgever zetelt. Als een werknemer bijvoorbeeld in totaal 40 uur per week werkt, waarvan 10 in het woonland en 30 in een andere lidstaat, dan wordt 25% (10/40) van de totale arbeidstijd in het woonland verricht. De wetgeving van het woonland is in dat geval van toepassing.

Ook voor zelfstandigen zijn de aanwijsregels in Vo. 883/2004 gewijzigd. Onder Vo. 1408/71 is de hoofdregel dat een zelfstandige die een deel van zijn werkzaamheden uitoefent op het grondgebied van de lidstaat waarin

hij woont, de wetgeving van deze lidstaat van toepassing is. Onder Vo. 883/2004 is een zelfstandige voortaan in zijn woonland verzekerd als hij daar een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht. De uitleg die aan het begrip «substantieel» wordt gegeven voor zelfstandigen, is gelijk aan die voor werknemers. Voor een zelfstandige die geen substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden in het woonland verricht, wijst de Verordening de wetgeving van de lidstaat aan waar het centrum van belangen van zijn werkzaamheden zich bevindt. Het begrip «centrum van belangen» is afgeleid van bestaande jurisprudentie van het Hof van Justitie en wordt gedefinieerd in artikel 14, lid 9, van Vo. 987/2009. Volgens deze bepaling wordt het «centrum van belangen» van een persoon die anders dan in loondienst werkzaamheden verricht, bepaald aan de hand van alle elementen waaruit zijn beroepswerkzaamheden bestaan, met name de vaste en blijvende plaats van waaruit hij zijn werkzaamheden verricht, de gebruikelijke aard of de duur van de uitgeoefende werkzaamheden, het aantal verleende diensten, alsmede de intentie van de betrokkene zoals die uit alle omstandigheden blijkt.

Te verwachten complicaties bij het toepassen van de nieuwe regels zijn door de transportsector bij mij aangekaart en hebben mijn aandacht. Voor deze sector speelt met name het risico van een zogenaamd «jojo effect», waarbij frequente wisselingen in het arbeids- of routepatroon wijzigingen in de toepasselijke wetgeving kunnen veroorzaken. Zoals aangegeven in mijn brief van 22 juni 2009, is een al te frequente wisseling in toepasselijke wetgeving voor zowel de werkgever als de werknemer niet wenselijk. Een mogelijkheid die ook op Europees niveau wordt verkend om het eventuele «jo jo effect» tegen te gaan, is de toepasselijke wetgeving bij werken in twee of meer lidstaten te bepalen door middel van een projectie van het werkpatroon van de afgelopen periode op de komende twaalf kalendermaanden. In dat geval zou een verklaring voor toepasselijke wetgeving voor de duur van twaalf maanden kunnen worden afgegeven. Voor deze geldigheidsduur geeft artikel 14, lid 10, van Vo. 987/2009 een belangrijke indicatie. De toepasselijke wetgeving wordt bepaald aan de hand van een inschatting van het werkpatroon voor de komende twaalf kalendermaanden. Dit gebeurt nu al voor werken in twee of meer lidstaten, maar wordt in Vo. 987/2009 voor het eerst expliciet geregeld. Hierdoor kan door de SVB net als nu een verklaring voor toepasselijke wetgeving worden afgegeven voor een dergelijke periode. Hierdoor is bijvoorbeeld een maandelijkse vaststelling niet nodig en zullen eventuele incidentele fluctuaties niet direct leiden tot een wijziging van de toepasselijke wetgeving.

Met de periode van twaalf maanden wordt beoogd een stabielere regeling te treffen, waarbij er geen continue wisseling in toepasselijke wetgeving plaatsvindt. Structurele wijzigingen in het arbeidspatroon vormen echter wel aanleiding om te bezien of de toepasselijke wetgeving nog de juiste is. Bij structurele wijzigingen, zoals een verhuizing naar een andere lidstaat, wijziging van werkgever, of een structurele wijziging in het werkpatroon, kan de feitelijke situatie substantieel gaan afwijken van de ingeschatte situatie. Het is van belang dat de werkgever en de werknemer structurele wijzigingen doorgeven, om te waarborgen dat de als toepasselijk aangewezen wetgeving nog de juiste is. Het kiezen van een vast jaarlijks moment (bijvoorbeeld het kalender- of belastingjaar) voor het doorvoeren van wijzigingen in de toepasselijke wetgeving is geen voor de hand liggende oplossing, omdat structurele wijzigingen niet aan een vast moment zijn gebonden. Hierdoor zou de situatie kunnen ontstaan dat de gegevens in de verklaring voor toepasselijke wetgeving in het geheel niet meer overeenkomen met de werkelijkheid. Dit zou afdoen aan de bewijs-functie van de verklaring van toepasselijke wetgeving. Uitbreiding van de periode voor het afgeven van een verklaring van toepasselijke wetgeving naar twee jaar overstijgt de periode die van

twaalf kalendermaanden in de Vo. 987/2009 gehanteerd wordt voor een inschatting.

Het is niet mogelijk een inschatting te geven van de impact van de invoering van Vo. 883/2004 is op de toepasselijke wetgeving en op welke termijn (mede gelet op het overgangsrecht van artikel 87, lid 8). Dit is afhankelijk van factoren als het arbeidpatroon, de woonplaats en de plaats waar de werkgever is gevestigd.

Bij Nederlandse werkgevers die in het buitenland wonende chauffeurs in dienst hebben, zal een mogelijke verschuiving plaatsvinden indien de werknemers woonachtig zijn in lidstaten van grotere omvang, zoals bijvoorbeeld Frankrijk, Duitsland en Polen. Deze werknemers zullen namelijk, gelet op de omvang van het woonland, in het algemeen aan de drempel van 25% voldoen. Bij buitenlandse werkgevers die in Nederland wonende chauffeurs in dienst hebben zal deze verschuiving zich minder snel kunnen voordoen. Opgemerkt wordt dat volgens het overgangsrecht de oude situatie van toepassing blijft zolang de omstandigheden niet wijzigen. Als er al sprake zal zijn van aanzienlijke wijzigingen, dan zal het overgangsrecht mogelijk een uitkomst kunnen bieden. Nieuwe werknemers vallen direct onder de regels in Vo. 883/2004.

Naar aanleiding van de door de internationale transportsector gesignaleerde problemen, heeft in juli van dit jaar een gesprek plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de transportsector en het Ministerie. Naast het jojo effect heeft de transportsector de administratieve lastentoe-name voor werkgevers die werknemers die in verschillende lidstaten wonen, in dienst hebben, aangekaart. Eén van de uitkomsten van het overleg is dat een duidelijke uitleg en eenvormige toepassing van de nieuwe regels van groot belang is voor de internationale transportsector. Goed overleg met de Europese Commissie, de lidstaten en de uitvoeringsorganisaties is een belangrijke voorwaarde voor het realiseren van een werkbare oplossing op Europees niveau. In de afgelopen periode heb ik contact opgenomen met andere lidstaten (België, Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk en Polen) en de Europese Commissie om na te gaan of vergelijkbare problemen als die in Nederland zijn gesignaleerd zijn aangekaart door de transportsector. Navraag heeft opgeleverd dat de gevolgen van de nieuwe regels de aandacht hebben van deze lidstaten en de Europese Commissie. In 2011 zal de Europese Commissie een mededeling uitbrengen over nieuwe vormen van mobiliteit. De Europese Commissie heeft laten onderzoeken of de coördinatieregels voor de sociale zekerheid voldoende zijn toegerust om nieuwe vormen van mobiliteit te dekken. Onder deze nieuwe vormen van mobiliteit vallen zowel beroepen waarbij tijd- en plaatsonafhankelijk werken centraal staat, als beroepen die weliswaar niet «nieuw» zijn, maar waarin de werknemers wel in hoge mate mobiel zijn.

Rijdend, varend of vliegend personeel werkzaam voor een onderneming die internationaal vervoer verzorgt, behoort tot de laatste categorie. Aan de lidstaten is een eerste mogelijkheid geboden om mee te denken over de nieuwe vormen van mobiliteit in een speciale bijeenkomst van een werkgroep van de Administratieve Commissie op 17 november 2009. In de werkgroep zijn een aantal concrete discussiepunten geformuleerd waarover zal worden gesproken in de vergadering van de Administratieve Commissie in december 2009. Het gaat daarbij met name om het bepalen of de komende twaalf kalendermaanden een substantieel gedeelte van de werkzaamheden in het woonland wordt verricht, of de wetgeving van het land waarin een «thuisbasis» van de werknemer gevestigd is, kan worden toegepast en de uitleg van het overgangsrecht van de nieuwe Verordening. Daarbij wordt gezocht naar een oplossing binnen de kaders van de nieuwe verordeningen. Het zoeken naar een oplossing in de aanpassing van de vernieuwde regels voordat deze in werking zijn getreden en hun

toepassing in de praktijk hebben kunnen bewijzen, vind ik vooralsnog geen begaanbare weg. Bovendien is een dergelijke oplossing op korte termijn niet te realiseren, aangezien aanpassing de instemming vergt van alle 27 lidstaten. Daarom streef ik naar een praktische oplossing in combinatie met goede informatievoorziening aan de werkgevers. Aan de uitleg van het begrip «substantieel» zal bijvoorbeeld een passage worden gewijd in de herziene Praktische Gids voor detachering, die momenteel door Ierland wordt voorbereid. De interpretatie in deze Praktische Gids is de gemeenschappelijke interpretatie van alle lidstaten. In individuele gevallen kunnen natuurlijk in onderling overleg met betrokken buitenlandse uitvoeringsorganen afspraken worden gemaakt als dat nodig blijkt. Naast het overleg op Europees niveau, is over de door u gesignaleerde problemen verder overleg met de uitvoeringsorganisaties nodig om te kunnen komen tot een uniforme, uitvoerbare en controleerbare toepassing van de regels. Dit overleg zal de komende periode tot de toepassing van de nieuwe verordeningen worden voortgezet.

15

Is het juist dat in het geval van internationale chauffeurs, indien deze substantieel werken (rijden) in hun woonland, dat dan de aanwijsregel in de nieuwe Verordening grotendeels samenvalt met de toewijzing van de belastingheffing en dat er dan om die reden minder sprake is van discoördinatie tussen belasting- en premieheffing?

  • a) 
    Onder de huidige Vo. 1408/71 zijn specifieke aanwijsregels inzake de socialezekerheidswetgeving opgenomen voor internationale chauffeurs. Onder de nieuwe Vo. 883/2004 is dat niet meer het geval. Internationale chauffeurs vallen voortaan onder de algemene aanwijsregels voor werknemers die werken in twee of meer EU-lidstaten. Dit houdt voor het geval dat internationale chauffeurs substantieel werken (rijden) in hun woonland, in dat op hen de socialezekerheidswetgeving van toepassing is van hun woonland op grond van artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de nieuwe Verordening.

Het Nederlandse verdragsbeleid voor het sluiten van belastingverdragen kent geen specifieke verdragsbepaling voor internationale chauffeurs, evenmin als het internationale OESO-modelverdrag en VN-modelverdrag voor belastingverdragen. Dit betekent dat de heffingsbevoegdheid voor het loon van internationale chauffeurs wordt verdeeld volgens de hoofdregel voor arbeidsinkomsten (en in bepaalde omstandigheden volgens de zogenaamde 183-dagenregeling). In de praktijk leidt deze verdeling van heffingsbevoegdheid veelal tot het splitsen van het salaris van betrokkenen. De woonstaat en de staat/staten waar de betrokkene ook rijdt, mogen dan ieder een deel van het loon belasten.

Ook onder de nieuwe Verordening, die geen specifieke aanwijsregel meer bevat voor internationale chauffeurs, zal vaak sprake zijn van discoördinatie tussen belastingheffing en premieheffing.

Alleen als in de eerder bedoelde situatie (substantieel rijden in het woonland) de genoemde 183-dagenregeling van het belastingverdrag van toepassing is (in dat geval heffing van het gehele loon door de woonstaat), zal er geen sprake zijn van discoördinatie tussen belastingheffing en premieheffing, omdat in de bedoelde situatie de premieheffing ook in de woonstaat plaatsvindt.

In de onderhandelingen met België en de Bondsrepubliek Duitsland wordt ernaar gestreefd om de internationale chauffeurs onder de werkingssfeer van de specifieke verdragsbepaling voor bemanningsleden in internationaal verkeer te brengen (recht van belastingheffing over het gehele loon voor de staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen). Deze nagestreefde verdragswijziging zal voor de hier bedoelde situatie evenwel alleen coördinatie tussen belasting- en premieheffing tot stand brengen, als de werkelijke leiding van de internationale

transportonderneming in Nederland is gevestigd en de internationale chauffeur dus substantieel werkt (rijdt) in zijn woonland Nederland. Een alomvattende oplossing voor de onderhavige problematiek zou uitsluitend mogelijk zijn, als onder het belastingverdrag de aanwijsregels van de nieuwe Verordening bepalend zouden worden voor de toedeling van het fiscale heffingsrecht. Premieheffing en belastingheffing zouden dan volledig gelijklopen. Ik moge in dit kader nog verwijzen naar het Rapport van de Commissie grensarbeiders II van 29 april 2008, waarin de problematiek van de internationale chauffeurs aan de orde is gesteld in de relatie tot België en de Bondsrepubliek Duitsland. De conclusie van dat rapport was dat een regeling die de discoördinatie tussen belasting- en premieheffing alomvattend oplost, op korte termijn niet beschikbaar is. Met de nagestreefde wijziging van de belastingverdragen voor internationale chauffeurs wordt de problematiek vooralsnog zoveel mogelijk opgelost.

16

a Gezien verordening nr. 883/2004 i, titel II, hoeveel E-101 verklaringen zijn er door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) uitgereikt op basis van artikel 14 lid 2 onder b sub i voor gelijktijdig werken in twee landen? Hoeveel op basis van werkzaamheden voor één Nederlandse werkgever in twee landen en hoeveel voor werknemers, die voor twee verschillende werkgevers in twee verschillende landen werken?

De SVB heeft in 2008 in totaal 59 322 verklaringen E101 afgegeven op grond van Artikel 14, lid 2, onder b, van Vo. 1408/71 (werken in twee of meer lidstaten). Of de verklaringen voor het werken voor één werkgever, of voor meerdere werkgevers worden afgegeven, wordt niet geregistreerd. Het is daarom niet mogelijk deze cijfers nader te specificeren.

16

b: Kan er een indicatie gegeven worden van het aantal werknemers dat op basis van de nieuwe Verordening 883/2004 i niet meer in Nederland verzekerd kan blijven?

Of werknemers al of niet in Nederland verzekerd blijven, is afhankelijk van het arbeidspatroon, de woonplaats van de werknemer en de plaats waar de werkgever zetelt. Hierdoor kan een indicatie van het aantal werknemers dat op basis van Vo. 883/2004 niet meer in Nederland verzekerd zal zijn onder de nieuwe regels voor werken in twee of meer lidstaten, niet worden gegeven. Bij de SVB is niet bekend welke werknemers geen substantieel gedeelte in Nederland zullen werken, of wiens werkgever niet in Nederland zetelt. Omdat met Vo. 883/2004 aanwijsregels zullen wijzigen, kan niet worden uitgegaan van het huidige aantal werknemers dat in Nederland werkt. Ook moet er rekening mee worden gehouden dat werknemers gedurende een overgangstermijn van tien jaar nog verzekerd kunnen blijven op basis van de wetgeving die Vo. 1408/71 aanwijst. Vooralsnog gaat de SVB ervan uit dat maar in een beperkt aantal gevallen er geen sprake meer zal zijn van verzekering in Nederland.

16

c. Is het acceptabel dat een Nederlandse werknemer, die bijna voltijds in bijvoorbeeld België of Duitsland werkt en daarnaast vier uur per kwartaal in Nederland voor een Nederlandse werkgever werkt, toch in Nederland verzekerd blijft? Is dit geen oneigenlijk gebruik maken van de aanwijsre-gels?

Een werknemer die in Nederland woont, die bijna voltijds in bijvoorbeeld België of Duitsland werkt en daarnaast vier uur per kwartaal in Nederland voor een Nederlandse werkgever werkt, is zowel onder Vo. 1408/71 als

onder Vo. 883/2004 in Nederland verzekerd. Beide Verordeningen regelen namelijk dat de wetgeving van het woonland als toepasselijk wordt aangewezen als er sprake is van werken in twee verschillende landen voor twee verschillende werkgevers. Hier is geen sprake van oneigenlijk gebruik maken van een aanwijsregel, in Vo. 883/2004 is deze aanwijsregel opnieuw uitdrukkelijk vastgelegd.

17

Verordening nr. 883/2004 i, artikel 18: een gezin woont in Nederland, de man werkt in Nederland en de vrouw als «geringfügig Beschäftigte» in Duitsland. Leidt dat er toe een «geringfügige Beschäftigte» grensarbeider, die in Nederland woont en in Duitsland werkt, van de Duitse Krankenkasse (ziektenkosten) een E-106 – ter bekostiging van de zorg in Nederland – ontvangt? Kan deze werkgever, die in Nederland verplicht Zvw/AWBZ verzekerd was in Duitsland zich aansluitend vrijwillig verzekeren tegen ziektekosten?

In de genoemde casus wordt de vraag voorgelegd of een persoon die in Nederland woont en een kleine baan in Duitsland heeft (geringfügige Beschäftigung) – en op grond daarvan onderworpen is aan de Duitse wetgeving – door Duitsland wordt behandeld als een «gewone» werknemer in de zin van Vo. 883/04. Uit het antwoord op vraag 10 blijkt dat dit inderdaad het geval is. De vervolgvraag die wordt gesteld is of de echtgenoot, die louter in Nederland werkt, in Duitsland in aanmerking komt voor een vrijwillige ziektekostenverzekering.

Betrokkene is op grond van het feit dat hij in Nederland woont en werkt verzekerd ingevolge de AWBZ en verzekeringsplichtig ingevolge de Zvw. Daarmee heeft hij een volledige dekking tegen ziektekosten. Het staat de Duitse wetgever vrij daarbovenop nog de mogelijkheid te bieden van een vrijwillige verzekering in Duitsland. De op grond van de Verordening verplichte verzekering ingevolge de Nederlandse wetgeving kan echter nooit wijken voor zo’n eventueel in Duitsland te sluiten vrijwillige verzekering.

18

Verordening nr. 883/2004 i, artikel 18: een gezin woont in Nederland, de man werkt in Nederland en de vrouw als «geringfügig Beschäftigte» in Duitsland. Leidt dat er toe dat de medische zorg bekostigd wordt door Nederland zoals dit onder Verordening 1408/71 i het geval was? Zo ja, op welke wijze wordt de verdragsbijdrage van deze personen met Duits inkomen vastgesteld door het CVZ?

In vervolg op de vorige casus merk ik op dat de vrouw in dit voorbeeld vanwege haar werkzaamheden in Duitsland in beginsel onder de Duitse wetgeving valt. Als werknemer in de zin van Vo. 883/04 heeft zij een eigen recht op medische zorg ten laste van de Duitse verzekering. Omdat er in deze situatie geen verdragsrecht ten laste van Nederland is, is er geen bijdrage-relatie met het CVZ. Betrokkene is premie verschuldigd in Duitsland.

19

Kan de minister van SZW toelichten hoe als gevolg van Verordening 883/2004 i onderstaande informatie uit het voorlichtingsmateriaal van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) aangepast zal worden? In hoeverre geldt het zogenoemde overgangsrecht – ook voor de gezinsleden – in al deze gevallen? In het voorlichtingsmateriaal van het CVZ staat over de Zvw/AWBZ positie van in Nederland wonende Duitse actieve en post-actieve ambtenaren en hun gezinsleden, de volgende informatie: « Wonen in Nederland & ambtenaar in Duitsland – actief; Uitsluitend als ambtenaar werkzaam in Duitsland. Op u zijn de Duitse wettelijke bepalingen van

toepassing. Dit zal ook na 1 januari 2006 het geval zijn. De hervorming van het Nederlandse zorgstelsel heeft voor u dus geen gevolgen. Dit geldt eveneens voor uw gezinsleden zolang zij recht hebben op Beihilfe en uw echtgeno(o)t(e) niet in Nederland werkzaam is. Wonen in Nederland & ambtenaar in Duitsland – gepensioneerd

1.   Ambtenarenpensioen uitsluitend uit Duitsland

Op u zijn de Duitse wettelijke bepalingen van toepassing. Dit zal ook na 1 januari 2006 het geval zijn. De hervorming van het Nederlandse zorgstelsel heeft voor u dus geen gevolgen. Dit geldt eveneens voor uw gezinsleden zolang zij recht hebben op Beihilfe en uw echtge-no(o)t(e) niet in Nederland werkzaam is.

2.   Ambtenarenpensioen uit Duitsland en pensioen uit Nederland.

Op u zijn de Nederlandse wettelijke bepalingen van toepassing (AWBZ en Zorgverzekeringswet). Dit heeft voor u tot gevolg dat u na 1 januari 2006 in Nederland een zorgverzekering moet afsluiten.»

Duitse ambtenaren die in Nederland wonen zijn en blijven uitsluitend onderworpen aan de Duitse wetgeving. In een ambtelijk bilateraal overleg van 10 november 2009 heeft Duitsland te kennen gegeven dat naar de mening van de Duitse regering onder de nieuwe Verordening hetzelfde geldt voor de gezinsleden van Duitse ambtenaren alsmede Duitse gepensioneerde ambtenaren en hun gezinsleden die in Nederland wonen. Betrokkenen zijn dan op grond van artikel 21, eerste lid, van het BUB niet verzekerd voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en daarmee ook niet zorgverzekeringsplichtig in de zin van de Zorgverzekeringswet. Duitsland heeft aangegeven zijn standpunt binnenkort schriftelijk aan mij uiteen te zetten en de Europese Commissie hiervan op de hoogte te stellen.

De uitkomst hiervan zal worden verwerkt in het informatiemateriaal van het College voor zorgverzekeringen.

20

Waarom is het keuzerecht van de gezinsleden van grensarbeiders niet geregeld via niet vermelding op bijlage III doch via een bilaterale overeenkomst met België en Duitsland (verordening nr. 883/2004 i, artikel 18)?

Nederland is momenteel ingeschreven op Bijlage III bij Vo. 883/2004. Deze inschrijving leidt ertoe dat gezinsleden van grensarbeiders niet ten algemene recht hebben op zorg in het land waar de grensarbeider werkt. Nederland wilde dit extra recht voor gezinsleden alleen laten gelden in de relatie met de directe buurlanden België en Duitsland en dit is via bilaterale afspraken ook geregeld. De ratio hierachter is dat het vooral gaat om mensen in de grensstreek die in voorkomend geval dichter bij een zorgaanbieder over de grens wonen dan bij een zorgaanbieder in eigen land. Dit argument gaat niet op wanneer de afstand tussen woonland en het werkland van de grensarbeider groter is, zoals het geval is bij een grensarbeider die bijvoorbeeld in Nederland werkt en in Frankrijk woont.

Overigens wordt Bijlage III over een aantal jaren door de Europese Commissie geëvalueerd. In het kader van die evaluatie zal nut en noodzaak van de plaatsing op Bijlage III uiteraard opnieuw worden bezien.

21

Het Nederlandse persoonsgebonden budget (PGB) is een verstrekking. Gelezen verordening nr. 883/2004 i, artikel 21, zijn de vergoedingen in het kader van de Wet tegemoetkoming chronische gehandicapten (Wtcg) respectievelijk de «tegemoetkoming specifieke zorgkosten» (TSZ-regeling) verstrekkingen dan wel uitkeringen in de zin van de verordening?

De vergoeding voor specifieke zorgkosten in het kader van de Wet tegemoetkoming chronische gehandicapten (Wtcg) is een fiscale tegemoetkoming. Het is te vergelijken met de buitengewone aftrekregeling zoals die voorheen bestond. Deze fiscale tegemoetkoming is niet aan te merken als een verstrekking dan wel een uitkering in de zin van de verordening. Zij valt niet onder de materiële werkingssfeer van de verordening. Wat de tegemoetkoming op grond van de TSZ-regeling betreft, verwijs ik naar de brief van de minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport van 23 juni 2009 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 301, nr. 41). In deze brief heb ik aangegeven dat de TSZ-regeling een niet-fiscale financiële compensatie zal bieden aan chronisch zieken en gehandicapten die hun fiscale aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten vanwege het recht op heffingskortingen niet of niet geheel kunnen benutten. In deze brief heb ik verder aangegeven dat ook buitenlandse belastingplichtigen onder voorwaarden recht kunnen hebben op aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten. Volledigheidshalve merk ik in dit verband nog op dat er om uitvoeringstechnische redenen doelmatigheidsgrenzen zullen worden opgenomen

22

Gelezen toepassingsverordening artikel 27 respectievelijk 87, welke mogelijkheden heeft een Nederlandse werkgever om zijn – in het buitenland wonende – zieke werknemer (o.a. grensarbeider) – op te roepen naar Nederland om hem te controleren respectievelijk te re-integreren? Welke rol speelt het buitenlands orgaan in het controle- c.q. re-integratieproces?

De werkgever dient het geneeskundig onderzoek van zijn zieke werknemer die in het buitenland woont of verblijft, in beginsel te laten verrichten in het woonland of de verblijfplaats door het orgaan van de woon- of verblijfplaats van de werknemer. Wel heeft de werkgever het recht om een arts van zijn keuze aan te wijzen voor het geneeskundig onderzoek van zijn werknemer in het woonland of de verblijfplaats.

De zieke kan niet verplicht maar wel gevraagd worden naar Nederland te komen voor controle. Mensen die net over de grens wonen of verblijven, hebben daartegen meestal geen bezwaar en geven daaraan soms zelfs de voorkeur. De werknemer kan echter alleen worden verzocht zich naar het werkland te begeven indien hij in staat is de reis te ondernemen zonder dat dit zijn gezondheid schaadt en mits de werkgever reis- en verblijfkosten voor zijn rekening neemt.

Let op: vaststelling van arbeidsongeschiktheid/invaliditeit (WAO, WIA) kan in beginsel wel plaatsvinden in de bevoegde Lidstaat.

In Nederland is de werknemer verplicht mee te werken aan zijn re-integratie. Deze verplichting geldt onverminderd ondanks dat betrokkene woont of verblijft in een andere Lidstaat (artikel 27, vierde lid Vo. 987/2009). De werkgever kan de werknemer oproepen om deel te nemen aan re-integratieactiviteiten. Dit heeft in de eerste plaats betrekking op activiteiten in de Lidstaat waar betrokkene woont – of verblijft. In voorkomende gevallen kan betrokkene ook opgeroepen worden naar de bevoegde Lidstaat. De beperking tot «in voorkomende gevallen» verwijst enerzijds naar het aanwezig zijn van een verplichting mee te werken en anderzijds naar de beperking dat de werknemer niet kan worden gedwongen naar Nederland te reizen als zijn gezondheidstoestand dat niet toelaat.

23

Verordening nr. 883/2004 i, titel II: wanneer een Duitse respectievelijk Belgische werkgever zijn werknemer in Nederland moet verzekeren op grond

van artikel 13 en deze werknemer wordt ziek, moet de Duitse respectievelijk Belgische werkgever gedurende twee jaar het loon door betalen bij ziekte op grond van de Wet Uitbreiding Loondoor-Betalingsverplichting bij Ziekte (WULBZ)?

Deze situatie is geen gevolg van Vo. 883/2004 en kon zich ook voordoen onder Vo. 1408/71. Indien op een persoon die werkzaamheden in loondienst verricht de Nederlandse wetgeving van toepassing is ingevolge een van de conflictregels van Titel II van de Verordening, omvat deze wetgeving ook de loondoorbetalingsverplichting zoals deze in het Burgerlijk Wetboek (BW) is geregeld. Indien een werknemer echter geen arbeidsovereenkomst heeft waarop het BW van toepassing is, terwijl de aanwijs-regels van de Verordening de Nederlandse socialezekerheidswetgeving aanwijzen als toepasselijke wetgeving, wordt deze werknemer voor de bepalingen van de Ziektewet aangemerkt als werknemer. UWV zal deze werknemer een ZW-uitkering toekennen indien aan de overige voorwaarden is voldaan.

24

Verordening nr. 883/2004 i, artikel 27: in België woont een groot aantal voormalige grensarbeiders, die aanspraak hebben op een Nederlands pensioen én het zogenoemde Belgische intern grensarbeiderspensioen. Dit leidt echter niet tot ziektekostenverzekering in België. Ligt het niet voor de hand dat deze dubbelgepensioneerden in België verzekerd worden tegen ziektekosten en niet via het statuut van verdragsgerechtigde aanspraak hebben op medische zorg in België (art 24)? Is het niet zinvol om met België in overleg te treden over deze kwestie?

In beginsel heeft een in België wonende gepensioneerde met zowel een Nederlands als een Belgisch pensioen recht op zorg ten laste van België. Uit informatie van de Belgische overheid begrijp ik echter dat het Belgische intern grensarbeiderspensioen niet een wettelijk pensioen in de zin van de Verordening is maar meer het karakter heeft van een supplementaire vergoeding, die geen recht op zorg ten laste van België tot gevolg heeft. Overigens zijn de aanspraken voor de in de vraagstelling genoemde personen hetzelfde namelijk het Belgische woonlandpakket. Het enige onderscheid is of men hiervoor premie aan België of een verdragsbijdrage aan Nederland verschuldigd is.

25

a. Verordening nr. 883/2004 i, artikel 23 en verder: in Bijlage XI – bijzondere bepalingen voor de toepassing van de wetgeving van de lidstaten – onder Nederland 1. Zorgverzekering worden een aantal uitkeringen en pensioenen genoemd. Hierin staan onder andere «pensioenen ingevolge de Wet van 6 januari 1966 houdende nieuwe regeling van de pensioenen van de burgerlijke ambtenaren en hun nabestaanden (Algemene burgerlijke pensioenwet)». In de lijst van pensioenen staan wel vervroegde werknemerspensioenen (VUT) doch geen ouderdomspensioenen respectievelijk nabestaandenpensioen voor «gewone» werknemers. Waarom zijn deze regelingen niet opgenomen in de bijlage?

Is de Wajong-uitkering een pensioen in de zin van de Verordening? De Wajong valt niet onder hoofdstuk 4 respectievelijk 5 doch onder hoofdstuk 9 van titel III. Is het juist dat om die reden een in het buitenland wonende Wajong-gerechtigde niet als verdraggerechtigde beschouwd kan worden? Is een in een andere lidstaat wonende WIA-gerechtigde, die deze WIA heeft toegekend op grond van een arbeidsongeval (hoofdstuk 2), een verdragsgerechtigde of een verzekerde?

Met de vraag waarom er geen ouderdomspensioenen respectievelijk nabestaandenpensioenen voor «gewone» werknemers in Bijlage XI zijn

opgenomen wenst uw Kamer te vernemen waarom bedrijfspensioenen niet onder de werkingssfeer van de Verordening zijn gebracht. Het is nooit de bedoeling geweest om bedrijfspensioenen op te nemen in de Bijlage. In beginsel is de Verordening louter van toepassing op wettelijke pensioenen. De Nederlandse regering is nog een stap verder gegaan door ook enkele met name genoemde pseudo-wettelijke pensioenen gelijk te stellen met wettelijke pensioenen. De bedoeling van de inschrijving op Bijlage XI is het bieden van aanvullende bescherming voor enkele categorieën pensioenontvangers.

De Wajong-uitkering is als een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie opgenomen op Bijlage X bij Vo. 883/2004 en hoeft derhalve niet te worden geëxporteerd. Indien de Wajong-uitkering wel wordt geëxporteerd, dan wordt de ontvanger – mits hij niet tevens een pensioen of uitkering uit een andere lidstaat ontvangt – aangemerkt als verdragsgerechtigde en heeft hij in zijn woonland recht op zorg ten laste van Nederland.

Een WIA-gerechtigde, die in een andere lidstaat woont en de WIA heeft toegekend heeft gekregen op grond van een arbeidsongeval (hoofdstuk 2) wordt aangemerkt als een verdragsgerechtigde. Ook een in een andere lidstaat wonende persoon die een (half)wees verzorgt en uit dien hoofde een Nederlandse (half)wezenuitkering ontvangt, wordt aangemerkt als een verdragsgerechtigde.

25

b. Valt een (half)wezen uitkeringen onder het begrip «pensioenen» of onder het begrip «gezinsbijslagen»? Is een persoon met enkel een Nederlandse (half)wezenuitkering en die in een andere lidstaat woont, wel te beschouwen als een verdragsgerechtigde?

Een (half)wezen uitkering is een uitkering aan nabestaanden (zie tevens het antwoord op vraag 7). Uitkeringen aan nabestaanden vallen onder de materiele werkingssfeer van de verordeningen, zoals vastgelegd in artikel 3 van Vo. 883/2004.

26

Verordening nr. 883/2004 i, afdeling 2, hoofdstuk 1, titel III: een in Nederland wonende dubbelgepensioneerde met een wettelijk Nederlands en buitenlands pensioen, kan volgens het arrest Nikula (C 50/05) niet onderworpen worden aan Zvw/AWBZpremieheffing als hij kan aantonen, dat hij tijdens zijn actieve buitenlandse periode premie heeft betaald, die hem het recht geven om tijdens zijn pensionering een premievrij pensioen te ontvangen? Welke lidstaten kennen een dergelijk systeem?

Dit onderdeel van het dictum van het Europees Hof van Justitie in de zaak Nikula (C-50/05) is besproken in de Administratieve Commissie voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers, het overlegorgaan van Europese Commissie en lidstaten inzake interpretatievraagstukken met betrekking tot de Verordening. Bij die gelegenheid gaf geen enkele lidstaat aan een dergelijk systeem te kennen. Overigens moet het genoemde arrest niet gezien worden tegen de achtergrond van Vo. 883/2004 maar tegen de achtergrond van de huidige sociale zekerheidsverordening 1408/71 i.

27

Om welke redenen staat Nederland niet vermeld op bijlage V (Verordening nr. 883/2004 i, artikel 28)?

Artikel 28, tweede lid, van Vo. 883/04 geeft gepensioneerde grensarbeiders naast het recht op zorg in de bevoegde staat tevens een recht op zorg in het voormalige werkland, mits beide landen staan opgenomen op Bijlage V. Nederland heeft ervoor gekozen zich niet te laten plaatsen op deze bijlage omdat Nederland hier geen aanleiding toe ziet. Een actieve grensarbeider brengt zijn hele werkweek door in het ene land en woont daarnaast in een ander land. In die situatie is het logisch dat hij de mogelijkheid heeft in beide landen zorg in te roepen en de Verordening biedt deze mogelijkheid dan ook. Een gepensioneerde grensarbeider brengt in beginsel zijn tijd uitsluitend door in zijn woonland. In die situatie is er geen aanleiding om betrokkene anders te behandelen dan andere niet-actieven.

Overigens mag een medische behandeling die voorafgaand aan het pensioen is gestart in het werkland, op grond van Vo. 883/2004 altijd afgemaakt worden.

28

Met betrekking tot verordening nr. 883/2004 i, artikel 27, op welke wijze en door wie worden betrokkenen op de hoogte gesteld van hun keuzerecht? Hoe wordt het een en ander georganiseerd (via Agis)? Welke effecten heeft het keuzerecht op de hoogte van de zogenoemde woonlandfactor? Wordt deze collectief aangepast of wordt de woonlandfactor per lidstaat aangepast?

Na inwerkingtreding van de nieuwe Verordening kunnen gepensioneerde verdragsgerechtigden zonder tussenkomst van het orgaan van de woonplaats zorg inroepen in Nederland. De kosten hiervan komen ten laste van Nederland. Verder zullen de kosten van zorg die door verdragsgerechtigden in een derde land wordt gebruikt, ten laste van Nederland komen. In het kader van de voorlichting over de nieuwe Verordening zal het College voor zorgverzekeringen de verdragsgerechtigden wijzen op de mogelijkheid om ook zorg in Nederland te gebruiken. De zorg in Nederland zal worden georganiseerd door het Nederlandse orgaan van tijdelijk verblijf, AGIS Zorgverzekeringen.

Vanwege de genoemde ontwikkelingen wordt beoogd de berekening van de verdragsbijdrage per 1 januari 2011 te herzien, zoals al is aangegeven in het Masterplan buitenland en uitgebreid is beschreven in de VWS verzekerdenmonitor 2009 . In de berekening zal expliciet tot uitdrukking worden gebracht dat een deel van de zorg buiten het woonland wordt geconsumeerd.

29

Met betrekking tot verordening nr. 883/2004 i, afdeling 2, hoofdstuk 1, titel III, passen ook andere lidstaten het systeem van woonlandfactoren toe? Waarom niet? Schrijft Verordening 883/2004 i een dergelijk systeem voor?

Tegenover het verdragsrecht op zorg is in de Verordening bepaald dat het land dat de kosten voor die zorg betaald, gerechtigd is om een bijdrage te vragen overeenkomstig de nationale wetgeving. Het systeem waarbij die verschuldigde ziektekostenbijdrage door middel van woonlandfactoren wordt gerelateerd aan het niveau van de zorgkosten in het woonland wordt door geen enkele andere lidstaat toegepast en wordt ook niet voorgeschreven door de Verordening. Nederland heeft het systeem van woonlandfactoren geïntroduceerd naar aanleiding van een uitspraak van de kortgedingrechter te Den Haag op 31 maart 2006 en het verzoek van uw Kamer om de bijdrage voor verdragsgerechtigden naar woonland te differentiëren. Wat de overwegingen van andere lidstaten zijn om de ziektekostenbijdrage niet te differentiëren naar woonland is mij niet bekend.

30

Verordening nr. 883/2004 i, artikel 44: als gevolg van het feit dat Nederland niet op bijlage VI vermeld staat, zal de coördinatie van de uitkeringen bij invaliditeit volgens de pro-rata-systematiek plaatsvinden (art 52). Waarom is er gekozen voor niet vermelding op bijlage VI? Leidt de pro-rata-systematiek niet tot zeer ingewikkelde procedures c.q. een aanzienlijke administratieve lastendruk?

Kan er een voorbeeld gegeven worden waarbij de pro-rata methode voordelig dan wel nadelig is?

Coördinatie van uitkeringen bij invaliditeit wordt geregeld in de artikelen 44 tot en met 49 van Vo. 883/2004. Ook onder Vo. 1408/71 werden in Nederland bepaalde uitkeringen bij invaliditeit volgens de pro-ratasyste-miek berekend, namelijk in de gevallen waarin een werknemer laatstelijk in een lidstaat verzekerd was waar een zogenaamd opbouwstelsel geldt, terwijl deze werknemer ook verzekeringstijdvakken in Nederland heeft. In Vo. 883/2004 is uitgangspunt dat de invaliditeitsuitkering wordt berekend volgens het opbouwcoördinatiesysteem. Reden dat Nederland er voor gekozen heeft om de WAO/WIA niet op bijlage VI te plaatsen, is dat deze nieuwe systematiek leidt tot een rechtvaardigere verdeling van de uitkeringslasten. Onder Vo. 1408/71 kan het namelijk voorkomen dat Nederland de gehele arbeidsongeschiktheidsuitkering moet betalen (namelijk als een werknemer laatstelijk in Nederland verzekerd was), terwijl er hoofdzakelijk premie is betaald in een andere lidstaat. Als een werknemer onder Vo. 883/2004 laatstelijk verzekerd was in Nederland, maar ook aan de sociale-verzekeringswetgeving van een andere lidstaat onderworpen is geweest, dan zal de WAO/WIA-uitkering voortaan toegekend worden naar rato van de tijdvakken die in Nederland zijn vervuld.

De pro-rata-systematiek is een werkwijze die al tot het normale werkproces van UWV behoort. Voor wat betreft concrete voorbeelden: In de huidige situatie (Vo. 1408/71) heeft de werknemer die eerst 15 jaar in België heeft gewerkt en nadien 20 jaar in Nederland, bij arbeidsongeschiktheid uitsluitend recht op uitkering uit Nederland. Door het niet plaatsen van Nederland op bijlage VI heeft betrokkene bij de toepassing van Vo. 883/2004 recht op een pro rata uitkering uit Nederland én België. Nederland verstrekt dan nog slechts 20/35 van de vastgestelde WIA uitkering. Dat is netto voordelig voor Nederland.

De omgekeerde situatie is netto nadelig voor Nederland: de werknemer die eerst 20 jaar in Nederland heeft gewerkt en nadien 15 jaar in België, zou bij toepassing van Vo. 1408/71 bij arbeidsongeschiktheid uitsluitend recht hebben op uitkering uit België, maar bij de toepassing van Vo. 883/2004 recht hebben op een pro rata uitkering uit België én Nederland, Nederland betaalt dan 20/35 WIA uitkering.

31

Welke betekenis heeft verordening nr. 883/2004 i, artikel 57 voor personen die korter dan 12 maanden in Nederland gewerkt hebben voor wat betreft hun recht op (pro-rata) WIA/WAO, Anw en AOW?

Artikel 57 Vo. 883/2004 ziet op tijdvakken van verzekering of van wonen van minder dan één jaar voor het recht op of de berekening van ouderdoms- en nabestaandenpensioenen. Wanneer een persoon onderworpen is geweest aan de wetgevingen van twee of meer lidstaten, waarvan er ten minste een niet van het type A is, is hoofdstuk 5, (waaronder artikel 57), eveneens van toepassing op uitkeringen bij invaliditeit. Deze bepaling kan dus zien op WIA/WAO uitkeringen.

In artikel 52 van de Verordening is vastgelegd hoe het bevoegde orgaan het (pro-rata) bedrag van de verschuldigde uitkering berekent. Artikel 57

regelt vervolgens dat het orgaan van een lidstaat niet verplicht is uitkeringen toe te kennen in verband met de geringe duur van de tijdvakken (totale duur minder dan een jaar) én het feit dat op basis daarvan geen recht op uitkering bestaat krachtens de toepasselijke wetgeving. In een dergelijke situatie dient, op grond van het tweede lid van artikel 57, het bevoegde orgaan van elk van de betrokken lidstaten bij de berekening wel rekening te houden met dergelijke tijdvakken. Echter, mocht toepassing van het eerste lid ertoe leiden dat er voor geen enkel betrokken orgaan een verplichting overblijft, dan regelt het derde lid van artikel 57, dat uitkeringen uitsluitend worden toegekend krachtens de wetgeving van de laatste betrokken lidstaat. Wanneer Nederland het laatste betrokken land is geweest worden de uitkeringen dus uitsluitend volgens de Nederlandse regelgeving toegekend.

32

Verordening nr. 883/2004 i, artikel 61 bepaalt dat het bevoegd orgaan bij het vaststellen van het recht op een werkloosheidsuitkering rekening moet houden met de buitenlandse tijdvakken van verzekering alsof deze vervult zouden zijn in de bevoegde lidstaat. Een Nederlandse grensarbeider werkt in Duitsland minder dan 15 uur, een mini-job en is niet verzekerd tegen werkloosheid. Hij wordt werkloos. Moet het UWV deze Duitse werkzaamheden, die in Nederland wel tot een werkloosheidsuitkering zouden leiden, gelijk stellen aan Nederlandse verzekeringstijdvakken alsof deze werkzaamheden in Nederland vervuld waren?

Artikel 61 Vo. 883/2004 bepaalt dat het bevoegde orgaan van een lidstaat rekening dient te houden met de krachtens de wetgeving van elke andere lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering, van werkzaamheden in loondienst of van werkzaamheden anders dan in loondienst, alsof deze tijdvakken overeenkomstig de door dat orgaan toegepaste wetgeving waren vervuld. In de prakrijk neemt UWV op grond van artikel 61 alleen verzekeringstijdvakken in aanmerking die door andere Lidstaten als verzekeringstijdvakken worden opgegeven. Als andere Lidstaten tijdvakken van arbeid opgeven, wordt door UWV getoetst of die tijdvakken in Nederland tot verzekering zouden hebben geleid. Als dat het geval is, worden die tijdvakken ook in aanmerking genomen. Zou het in Nederland niet tot verzekering hebben geleid, dan niet. Tijdvakken die niet worden opgegeven (en dus niet op de E-formulieren voorkomen) worden door UWV niet getoetst.

33

Met betrekking tot verordening nr. 883/2004 i, artikel 65, worden de

arresten Miethe (C-1/85), Huijbrechts (C-131/95), Naruschawicus (C-308/94)

en Bergemann (C-70/90) nog toegepast door het UWV? Geldt dit beleid

ook voor de Bundesanstalt für Arbeit (Duitsland) respectievelijk de RVA

(België)?

  • 1) 
    Miethe en Naruschawicus

Artikel 65 van Vo 883/2004 is anders dan artikel 71 van Vo 1408/71 als het gaat om de betaling van werkloosheidsuitkering en de beschikbaarheid voor arbeid. De koppeling tussen werkloosheidsuitkering en beschikbaarheid voor arbeid in Vo. 1408/71 is bij Vo. 883/2004 gedeeltelijk losgelaten.

In Vo. 883/2004 moet een werkloosheidsuitkering in principe in het woonland aangevraagd worden, tenzij het gaat om een gedeeltelijk werkloze of een werkloze die geen grensarbeider is en niet terugkeert naar zijn woonland. Verder is in Vo. 883/04 expliciet opgenomen dat de werkloze zich ook ter beschikking mag stellen van de arbeidsvoorzieningsdiensten in zijn voormalig werkland.

De specifieke situaties in de arresten Miethe en Naruschwicus, waarbij sprake is van het ontvangen van werkloosheidsuitkering uit de bevoegde lidstaat, terwijl betrokkene in een ander land woont, worden in artikel 65 van Vo. 883/2004 nader geregeld, waardoor de arresten geen toepassing meer vinden.

  • 2) 
    Huijbrechts (zie ook het antwoord op vraag 8).

In het arrest Huijbrechts gaat het om een rechthebbende op een werkloosheidsuitkering uit het woonland die terugkeert naar de Lidstaat waar hij voorheen werkte: volgens het Hof van Justitie is sprake van terugkeer naar de bevoegde lidstaat en is de bevoegde Lidstaat daarom verplicht werkloosheidsuitkering te verstrekken. Dit vloeit voort uit de toepassing van Titel II (aanwijsregels) van Vo. 1408/71 en de artikelen die in Vo. 1408/71 betrekking hebben op uitkeringen bij werkloosheid.

In Vo. 883/2004 zijn de aanwijsregels aangepast. Artikel 11 van titel II geeft aan dat indien er een uitkering wordt ontvangen, deze uitkering voor Titel II gelijk staat met werken (met uitzondering van langdurige uitkeringen als bij invaliditeit en bij ouderdom). Als iemand daarom op grond van artikel 65 van Vo. 883/2004 een werkloosheidsuitkering vanuit het woonland ontvangt, is het woonland bevoegd. Als hij verhuist naar het voormalig werkland, dan verlaat hij de bevoegde lidstaat. Het voormalig werkland is niet langer de bevoegde Lidstaat. Het arrest Huijbrechts kan dus onder V 883/2004 niet meer toegepast worden.

  • 3) 
    Bergemann

In het arrest Bergemann is sprake van een werknemer die geen grensarbeider is en tijdens de inactieve periode van zijn dienstbetrekking (ziekte, vakantie) verhuist om zijn/haar partner te volgen, die in een andere Lidstaat werk heeft gevonden. Deze werkloze is formeel geen grensarbeider maar moet volgens het Hof van Justitie in het arrest Bergemann wel met een grensarbeider gelijk gesteld worden. Dit opent vervolgens de mogelijkheid om in het nieuwe woonland naar werk te zoeken en uitkering aan te vragen. Dit arrest wordt nog toegepast.

34 en 68

Verordening nr. 883/2004 i, artikel 69: een gezin woont in Nederland. Een van de ouders werkt in Duitsland; de andere ouder werkt niet. Is het juist dat de werkende ouder een prevalerend recht heeft op Duitse gezinsbijslag op grond van werken en dat de niet-werkende ouder een aanvullend recht heeft op Nederlandse gezinsbijslagen op grond van woonplaats? Wanneer deze niet-werkende ouder in Nederland gaat werken, verandert dan de grondslag op grond van woonplaats in op grond van werken? Zo nee, betekent dat er dan er een prevalerend recht op Duitse gezinsbijslagen bestaat en Nederland slechts hoeft aan te vullen? Als er een recht op kinderbijslag bestaat uit twee lidstaten tegelijk, dan zal één van de twee lidstaten de gezinsbijslag bij voorrang uitbetalen; de betaling uit de andere lidstaat wordt geschorst ter hoogte van het bedrag van de uitgekeerde gezinsbijslagen. Hoe wordt bepaald welke van de twee lidstaten bij voorrang uitbetaalt? Hoe wordt voorkomen dat bepaalde lidstaten altijd als eerste zullen moeten uitbetalen?

Artikel 68 van Vo. 883/2004 bevat prioriteitsregels bij samenloop van het recht op gezinsbijslag uit meerdere lidstaten. In dit artikel wordt een volgorde van prioritering vastgesteld. In de eerste plaats wordt gekeken of er samenloop is op verschillende gronden (werken, pensioen of wonen) of op dezelfde gronden (wanneer beide ouders bijvoorbeeld in verschillende lidstaten werken en op basis daarvan verzekerd zijn). Bij samenloop op

dezelfde gronden, bevat artikel 58 van de Vo. 987/2009 aanvullende voorrangsregels.

Bij samenloop op verschillende gronden gaan eerst de rechten die verkregen zijn op grond van werken voor, daarna de rechten verkregen op grond van een pensioen en ten slotte de rechten verkregen op basis van de woonplaats. Als één van de ouders werkt in Duitsland en de andere ouder woont met het gezin in Nederland, dan gaan de rechten verkregen in het land waar gewerkt wordt voor. Het andere land schorst de betaling van de gezinsbijslagen en betaalt zo nodig een aanvulling op het bedrag uit het werkland als de gezinsbijslagen in het tweede land hoger zijn. Met die aanvulling wordt bewerkstelligd dat de gezinsbijslagen niet lager komt te liggen dan het niveau van het woonland, in het geval dat de gezinsbijslagen in het werkland lager liggen. Het woonland kan echter nooit meer aan gezinsbijslagen betalen dan waar volgens het nationale recht aanspraak op bestaat.

Gaat de niet-werkende ouder werken, dan is sprake van samenloop op dezelfde gronden. In dat geval gaat het recht van de woonplaats van de kinderen voor op het hoogste bedrag aan gezinsbijslagen. Bij een in Nederland wonend gezin waarvan een ouder in Duitsland werkt en de andere ouder in Nederland, gaat het in Nederland verkregen recht op kinderbijslag voor op het Duitse recht.

Bij de bepaling welke lidstaat prioritair bevoegd is, is de feitelijke situatie doorslaggevend. De coördinatieregels worden toegepast ongeacht nationale stelsels en staan los van de rechtsgrond voor verlening van de gezinsbijslagen in de nationale wetgeving van de verschillende lidstaten. Hierdoor kan Nederland de ene keer bevoegd zijn en een andere lidstaat een andere keer. Met de prioriteitsregels in de Verordening wordt daarnaast ook voorkomen dat er voor hetzelfde kind voor dezelfde periode een dubbel recht op gezinsbijslagen bestaat.

35

Verordening nr. 883/2004 i, artikel 69: Een gezin woont in Duitsland. Een van de ouders werkt in Nederland. De andere ouder werkt als «gering-fügig Beschäftigte» in Duitsland. Welke lidstaat betaalt prevalerend respectievelijk aanvullend de gezinsbijslagen uit? Is er als gevolg van de nieuwe Verordening 883/2004 i een verandering opgetreden?

(zie ook het antwoord bij vraag 10):

Als geringfügig Beschäftigte kan een betrokkene met toepassing van Vo. 1408/71 niet als werknemer worden aangemerkt (zie Bijlage 1, I, onder E Duitsland).

Met toepassing van Vo. 883/2004 verandert de situatie. Voor de toepassing van de prioriteitsregels van artikel 68 is de feitelijke situatie doorslaggevend: worden er werkzaamheden verricht op basis waarvan iemand verzekerd is? Werkzaamheden die in een «Geringfügige Beschäftigung» worden verricht, vallen als «werkzaamheden in loondienst» onder de werkingssfeer van de verordening. Er is samenloop op dezelfde gronden (werken). In dat geval prevaleert het recht van het land waarin de kinderen wonen en dat is in casu Duitsland. Het Nederlandse recht wordt geschorst ten gunste van het Duitse recht. Nederland betaalt zo nodig een aanvulling.

36

Verordening nr. 883/2004 i, artikel 69: een gezin heeft aanspraak op de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), Duits Kindergeld, Duits loonvervangende Elterngeld (3 dagen) en Nederlandse kinderopvangtoeslag (2 dagen).

Indien er een prevalerend recht op de Nederlandse gezinsbijslagen bestaat, dan betaalt Duitsland het Elterngeld en het Duitse Kindergeld uit zonder rekening te houden met de Nederlandse kinderopvangtoeslag

(geen anticumulatie). Indien er een prevalerend recht op de Duitse gezinsbijslagen bestaat, dan betaalt Nederland geen kinderopvangtoeslag uit indien de som van de AKW plus kinderopvangtoeslag hoger is dan het Duits Kindergeld en Duits loonvervangende Elterngeld. Waarom hanteren Duitsland en Nederland een andere aanvullingsmethode? Op welke wijze is het een en ander met België geregeld? Is het Belgische betaald ouderschapsverlof (loopbaanonderbrekingsverlof) uitbetaald door de RVA een gezinsbijslag?

Onder het begrip «gezinsbijslag» in Vo. 883/2004 wordt grofweg verstaan alle verstrekkingen of uitkeringen ter tegemoetkoming van de gezinslasten (voorschotten op onderhoudsbijdragen en geboorte-uitkeringen uitgezonderd).

De Nederlandse kinderopvangtoeslag is, gelet op de aard en het doel, een gezinsbijslag, omdat zij wordt toegekend zonder individuele en discretio-naire beoordeling van de persoonlijke behoeften en dient ter bestrijding van de gezinslasten.

Een aantal lidstaten, waaronder België en Duitsland, kennen zogenaamde ouderschapsuitkeringen als het Elterngeld en het loopbaanonderbrekingsverlof. Deze ouderschapsuitkeringen zijn volgens deze lidstaten een individueel recht voor de ouder en kunnen dienen ter vervanging van het inkomen van de ouder voor de (werk)tijd die de ouder besteedt aan de opvoeding van het kind. Aangezien deze uitkeringen niet primair de gezin-slasten beogen te bestrijden, worden ze in deze lidstaten niet als gezinsbijslagen gekwalificeerd.

Duitsland en België tellen om bovengenoemde reden het loonvervangende Elterngeld en het loopbaanonderbrekingsverlof niet mee in de berekening van de gezinsbijslagen. In het geschetste voorbeeld betaalt Nederland wel een aanvulling uit wanneer de som van de gezinsbijslagen (inclusief de kinderopvangtoeslag) hoger is dan de som van de Duitse of Belgische gezinsbijslagen.

37

a)  Is het juist, ook gelezen verordening nr. 883/2004 i, artikel 70, dat een EU-burger met een buitenlandse arbeidsongeschiktheiduitkering onder het minimumniveau bij wonen in Nederland onmiddellijk aanspraak krijgt op een toeslag in het kader van de Toeslagenwet?

De Toeslagenwet (TW) staat opgenomen in bijlage 2 bis van Vo. 1408/71 en in bijlage X van Vo. 883/2004 als een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie. Dit soort prestaties vallen onder de werkingssfeer van de Verordening, maar vallen niet onder de exportverplichting (artikel 7, opheffing van de regels inzake woonplaats) en de andere hoofdstukken van titel III zijn hierop niet van toepassing. Dit soort uitkeringen volgt een bijzonder coördinatie regime: ze worden uitsluitend toegekend door de lidstaat waarin de betreffende persoon woont, overeenkomstig de wetgeving van deze staat. Dit soort uitkeringen mag worden voorbehouden aan personen die op het grondgebied wonen van de lidstaat die de uitkering verstrekt. Indien een EU-burger legaal in Nederland woont en hij voldoet aan de overige voorwaarden voor recht op een toeslag op grond van de Toeslagenwet dan heeft hij recht op een toeslag. Een vergelijkbare uitkering van het voormalige woonland die in bijlage X staat, wordt namelijk niet geëxporteerd.

b) Heeft een EU-gezin dat in Nederland komt wonen voor hun gehandicapt kind (ouder dan 18 jaar) dan onmiddellijk aanspraak op Wajong?

De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) is opgenomen in bijlage X van Vo. 883/2004 en wordt daarmee gekwalifi-

ceerd als een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie.

Indien het gehandicapte kind een gezinslid is van een EU-burger met een verblijfsrecht en als ingezetene in Nederland kan worden aangemerkt en aan de overige voorwaarden van de Wajong voldoet, dan heeft de jonggehandicapte recht op toekenning van een uitkering.

Ook hierbij geldt dat een EU-burger slechts recht op verblijf van meer dan drie maanden heeft wanneer hij beschikt over voldoende middelen van bestaan om te voorkomen dat hij tijdens zijn verblijf ten laste komt van het sociale bijstandsstelsel en beschikt over een verzekering die de ziektekosten volledig dekt. Nadat door de bevoegde instantie (IND) de eventuele onrechtmatigheid van het verblijf (van het gezinslid) is vastgesteld (waartegen beroepsmogelijkheden bestaan) kan een persoon een uitkering op grond van de Wajong worden onthouden.

38

Op welke wijze wordt Verordening nr. 883/2004 i, artikel 86, lid 11 uitgevoerd? Op welke wijze worden sociale partners in de gelegenheid gesteld om hun leden voor te lichten? Is het niet van belang om sociale partners (tijdelijk) te laten deelnemen aan de werkzaamheden van de Commissie Verzekeringsaangelegenheden (CVA) van de SVB?

Aan artikel 87, lid 11 van Vo. 883/2004 wordt binnen Nederland uitvoering gegeven door de uitvoeringsorganisaties aan de hand van een communicatieplan van het ministerie van SZW. Het ministerie van SZW neemt de algemene communicatie op zich. De communicatiemomenten, middelen en boodschappen worden op elkaar afgestemd, via een afstemmings-groep onder leiding van het ministerie van SZW. Er zal informatie op de diverse websites worden gegeven en er zal naar elkaars websites worden verwezen (via links). Verder komt er een artikelsgewijs commentaar op Vo. 883/2004 en Vo. 987/2009, die door de uitvoeringsorganisaties gezamenlijk wordt geschreven.

De Commissie Verzekeringsaangelegenheden (CVA) is een commissie die is ingesteld door de Nederlandse uitvoeringsorganisaties en de bij sociale zekerheid betrokken ministeries om het beleid ten aanzien van internationale (verzekerings)situaties op elkaar af te stemmen. Gelet op deze doelstelling is dit geen gremium waar sociale partners aan kunnen deelnemen. De CVA zorgt er overigens wel mede voor dat sociale partners de mogelijkheid (gehad) hebben knelpunten aan te geven, zodat deze kunnen worden meegewogen bij de beleidsvorming ten aanzien van Vo. 883/2004. Hiertoe heeft de CVA een aantal gesprekken en bijeenkomsten belegd met belangenorganisaties over de gevolgen van de inwerkingtreding van Vo. 883/2004.

39

Verordening nr. 883/2004 i, artikel 87, lid 8 respectievelijk art 16: Artikel 87, lid 8 geeft een werknemer het recht om sociaal verzekerd te worden op grond van Verordening 883/2004 i. Is betrokkene verplicht om zijn werkgever voorafgaandelijk te informeren over zijn aanvraag? Moet de SVB, in het geval er door een werknemer een artikel 16 verklaring wordt aangevraagd, vooraf onderzoeken of bij de Nederlandse dan wel de buitenlandse werkgever de bereidheid bestaat om de premies in een andere lidstaat af te dragen?

Op grond van artikel 87, lid 8, is de werknemer in de praktijk gehouden zijn werkgever voorafgaand te informeren over een voornemen om in afwijking van de overgangsbepalingen een beroep te doen op Vo. 883/2004. Dit is een uiting van goed werknemerschap die ten grondslag

ligt aan artikel 87, lid 8 en artikel 16 van Vo. 883/2004, alsmede aan artikel 18 en 19, eerste lid, van Vo. 987/2009.

In de praktijk vraagt de SVB bij een beroep op het overlegartikel 17 van Vo. 1408/71 de instemming van zowel werkgever als werknemer doordat beide partijen het verzoek moeten tekenen. Achtergrond hiervan is om eventuele problemen ten aanzien van de premieafdracht te voorkomen. In uitzonderlijke situaties, waarbij de werkgever niet bereid is premies in het andere land te betalen kan een verzoek van een werknemer zonder instemming van zijn werkgever worden ingediend. De SVB verlangt dan wel dat de betrokkene door ondertekening van een verklaring zich bereid verklaart zelf de verschuldigde premies in het andere land te betalen. Onder Vo. 883/2004 zal bij de toepassing van artikel 16 dit beleid door de SVB worden voortgezet.

De SVB heeft zowel onder Vo. 1408/71 als onder Vo. 883/2004 geen onderzoeksplicht ten aanzien van de wil van Nederlandse werkgevers om de premies in een andere lidstaat af te dragen en van buitenlandse werkgevers om de premies in Nederland af te dragen. Een dergelijke voorwaarde zou de doelstelling van het overlegartikel om – in afwijking van de aanwijsregels – in het belang van de werknemer de socialezekerheidswet-geving van een andere lidstaat aan te wijzen, kunnen frustreren.

40 en 66

Met betrekking tot de toepassingsverordening, is in Verordening 574/72 i in artikel 114 geregeld dat een werknemer bij geschillen tussen lidstaten over de toepasselijke wetgeving c.q. de betaling van uitkering, het woonland een voorlopige uitkering uit het woonland toekent? Een dergelijk artikel komt niet meer voor in de nieuwe verordening? Welke vangnetbepaling regelt dit soort kwesties?

Bij onduidelijkheid over toe te passen wetgeving, zal de wetgeving van één van de betrokken lidstaten voorlopig worden toegepast en één van de betrokken organen de uitkering voorlopig uitbetalen. Op basis waarvan wordt beoordeeld/vastgesteld welke lidstaat dit zal zijn?

Ook in de nieuwe Toepassingsvo.987/2009 is een bepaling opgenomen over de voorlopige toepassing van een wetgeving en de voorlopige betaling van uitkeringen bij geschillen tussen de lidstaten over de vaststelling van het orgaan dat de prestaties moet verlenen. De regeling voor de vaststelling van de voorlopig toe te passen wetgeving is opgenomen in artikel 6, eerste lid van de Vo. 987/2009. Voor wat betreft de toe te passen wetgeving, is een rangorde aangebracht in de wetgeving die voorlopig wordt toegepast. Deze rangorde wordt als volgt bepaald:

  • 1. 
    Als een persoon in één lidstaat werkt, dan geldt voorlopig de wetgeving van de lidstaat waar betrokkene zijn werkzaamheden feitelijk verricht.
  • 2. 
    Is de persoon in twee of meer lidstaten werkzaam, dan wordt allereerst de procedure in artikel 16 van de Vo. 987/2009 toegepast. Die schrijft voor dat het orgaan van het woonland de toepasselijke wetgeving voorlopig vaststelt. De voorlopige vaststelling wordt binnen twee maanden definitief, tenzij deze betwist wordt door een uitvoeringsorgaan in het buitenland. Op het moment dat er een verschil van mening blijft bestaan tussen de uitvoeringsorganen in twee lidstaten, wordt de procedure van artikel 6 gevolgd. Volgens deze procedure wordt eerst de wetgeving van het woonland aangewezen, als daar een deel van de werkzaamheden worden verricht.
  • 3. 
    Als de persoon niet in zijn woonland werkt, dan wordt teruggevallen op de wetgeving van de lidstaat waar het eerst om toepassing van de wetgeving is verzocht.

De voorlopige betaling van uitkeringen is geregeld in artikel 6, tweede lid, van Vo. 987/09. Bij een geschil tussen de organen van twee of meer lidstaten, verstrekt het orgaan van de woonplaats de uitkering. Woont de betrokkenen niet in één van de lidstaten die bij het geschil betrokken is, dan verleent het orgaan bij wie de aanvraag het eerste is ingediend de uitkering. Deze regeling is identiek aan die in artikel 114 van Verordening (EEG) nr. 574/72 i (hierna: Vo. 574/72).

41

Een Belgische grensarbeider heeft 5 jaar in België gewerkt en vervolgens 20 jaar in Nederland. Hij wordt ziek en naar Belgisch recht wel arbeidsongeschikt en naar Nederlands recht niet arbeidsongeschikt verklaard. Hij heeft recht op een (lage) Belgische pro-rata-uitkering (5/25). Er is geen sprake meer van een arbeidsovereenkomst met de Nederlandse werkgever. Betrokkene heeft geen aanspraak op een Belgische werkeloosheidsuitkering, omdat hij naar Belgisch recht arbeidsongeschiktheid is. Op welke wijze en door wie zou dit probleem, ontstaan als gevolg van het gebrek in harmonisatie opgelost kunnen worden? Moet Nederland toch niet een werkloosheidsuitkering uitbetalen? Of België? Welke van de lidstaten moet op grond van artikel 10 EG-verdrag (zie arrest Engelbrecht C-262/97) het probleem – contra legem – oplossen?

Indien deze Belgische grensarbeider die in Nederland werkt en in Nederland sociaal verzekerd is, ziek wordt, heeft hij gedurende twee jaar recht op loondoorbetaling door zijn Nederlandse werkgever (en bij gebreke daaraan, ZW-uitkering). Aan het einde van deze twee jaar kan deze persoon in Nederland een aanvraag indienen voor een invaliditeitspensioen. Indien deze persoon volgens de Nederlandse wetgeving arbeidsgeschikt wordt verklaard kan artikel 50 lid 2 worden toegepast, zodat in dit geval het Belgische orgaan geen rekening houdt met de Nederlandse tijdvakken en een volledige uitkering toekent.

42

Met betrekking tot de implementatie van arresten, op welke wijze zijn de arresten C-253/90 (EC/België) en C-302/98 (Sehrer/Bundesknappschaft) wel of niet geïmplementeerd in de nieuwe verordening? Welke consequenties heeft dit voor inwoners van Nederland, die ZVW/AWBZ-verzekerd zijn?

In het arrest van het Europees Hof van Justitie in de zaak Europese Commissie vs. België (C-253/90) heeft het Hof bepaald dat artikel 33 van Vo. 1408/71, dat de lidstaat die ingevolge Titel III van de Verordening gehouden is de zorgkosten te vergoeden de mogelijkheid geeft een ziektekostenbijdrage te heffen, niet van toepassing is op aanvullende pensioenen. Dat betekent dat met betrekking tot aanvullende pensioenen alleen de bepalingen van de nationale wetgeving van toepassing zijn. Ook de zaak Sehrer (C-302/98) zag op aanvullende pensioenen. In die zaak concludeerde het Hof dat een lidstaat die bij de berekening van de ziektekostenpremie het bruto bedrag van een buitenlands aanvullend pensioen betrekt zonder er rekening mee te houden dat op dat buitenlands aanvullend pensioen een deel wordt ingehouden als bijdrage aan de ziektekostenverzekering, in strijd handelt met het vrij verkeer. Beide arresten hebben niet als zodanig geleid tot een bepaling in Vo. 883/2004 maar behoren als jurisprudentie van het Hof uiteraard wel tot het acquis communautaire waaraan alle lidstaten zich dienen te houden.

De ziektekostenpremies voor AWBZ- en Zvw-verzekerden worden berekend over het wereldinkomen. De inning van de Nederlandse ziektekostenpremies wordt conform het arrest in de zaak Commissie vs. België bestreken door artikel 33 van Vo. 1408/71 noch door diens «opvolger», artikel 30 van Vo. 883/2004.

De uitspraak van het Hof in de zaak Sehrer (C-302/98) leidt in de Nederlandse situatie niet tot problemen omdat op grond van de Verordening slechts één lidstaat bevoegd is tot het heffen van ziektekostenpremies. Indien een betrokkene Nederlands verzekerd is, zal de situatie zich dus niet voordoen dat tevens een andere lidstaat ziektekostenbijdragen inhoudt op inkomensbestanddelen.

43

Er bestaan – ondanks het Besluit nr. 205 van de Administratieve Commissie – interpretatieverschillen tussen onder andere Nederland en Duitsland over de toepassing van het arrest De Laat (C-444/98). Is er al overeenstemming bereikt over deze kwestie? Hoe wordt het Besluit toegepast in relatie met Duitsland respectievelijk België?

Tijdens de vergadering van de werkgroep van de Administratieve Commissie op 13 november 2008 is het probleem besproken dat er bestaat tussen Duitsland en Nederland over de interpretatie van de begrippen volledig en gedeeltelijk werkloos zoals genoemd in van Besluit 205 (nu Besluit U3) van de Administratieve Commissie. De situatie waarover het meningsverschil bestaat is:

Betrokkene heeft fulltime werk. Vervolgens wordt hij ontslagen en begint aansluitend bij een andere werkgever, maar voor minder uren. Er ontstaat dus werkloosheid.

In de notulen van de genoemde vergadering is opgenomen: «De voorzitter zegt ter afronding dat een werknemer die in het kader van een arbeidsrelatie in de bevoegde lidstaat deeltijdwerk verricht als gedeeltelijk werkloze werknemer werkloosheidsuitkeringen van die lidstaat dient te ontvangen.»

Hiermee is het probleem tussen Nederland en Duitsland opgelost. In relatie met België zijn er voor zover wij weten geen problemen in relatie tot besluit 205.

44

Wanneer door een Nederlandse onderneming een echtpaar – waarvan beide ouders werkzaam zijn voor deze onderneming – uitgezonden (expats) wordt naar een lidstaat, bestaat er dan aanspraak op de kinderop-vangtoeslag? Moet het arrest Maaheimo (C-333/00) toegepast worden?

Het Maaheimo-arrest ziet op mensen die gedetacheerd zijn. De (Finse) man was gedetacheerd in Duitsland en zijn niet-werkende (Finse) vrouw heeft met de kinderen bij hem verbleven. Ook gedurende hun verblijf in Duitsland was de hele familie wettelijk verzekerd op grond van de Finse sociale zekerheid.

Het antwoord op de vraag of iemand in een concreet geval recht heeft op Nederlandse kinderopvangtoeslag hangt af van de omstandigheden van het geval. Bij detachering zal op grond van de artikelen 13 en 14 van Vo. 1408/71 allereerst bepaald moeten worden of de wetgeving van Nederland of de wetgeving van een andere lidstaat van toepassing is. Wanneer een werknemer bij detachering naar een andere lidstaat onder de Nederlandse wetgeving valt, kan er in die periode aanspraak worden gemaakt op Nederlands kinderopvangtoeslag als aan de wettelijke voorwaarden is voldaan.

De nieuwe Vo. 883/2004 houdt een uitbreiding in van de personele en materiële werkingssfeer ten opzichte van de oude Verordening. De bepalingen zijn gericht tot alle onderdanen van de lidstaten die onder de socia-lezekerheidswetgeving van een lidstaat vallen, in plaats van alleen de beroepsbevolking.

Artikel 12 van Vo. 883/2004 bepaalt dat degene die werkzaamheden in loondienst verricht in een lidstaat voor rekening van een werkgever die daar zijn werkzaamheden normaliter verricht, en die door deze werkgever wordt gedetacheerd om voor zijn rekening werkzaamheden in een andere lidstaat te verrichten, onderworpen blijft aan de wetgeving van de eerst-bedoelde lidstaat, mits de te verwachten duur van die werkzaamheden niet meer dan vierentwintig maanden bedraagt en de betrokkene niet wordt uitgezonden om een ander te vervangen.

45

Verordening nr. 883/2004 i, artikel 62, lid 3 regelt de berekening van de werkloosheidsuitkering in het geval van grensarbeiders. Er wordt verwezen naar de toepassingsverordening, wat wordt precies bedoelt met deze verwijzing?

Artikel 62, lid 3, Vo. 883/2004 bepaalt dat voor de berekening van de werkloosheidsuitkering van de volledig werkloze die in een andere dan de bevoegde lidstaat woonde en in die lidstaat blijft wonen of ernaar terugkeert, door het orgaan van de woonplaats rekening wordt gehouden met het loon of beroepsinkomen dat de betrokkene heeft genoten in de lidstaat aan de wetgeving waarvan hij laatstelijk onderworpen was. Artikel 54, lid 2, van de Vo. 987/2009 bepaalt vervolgens dat voor de toepassing van artikel 62, lid 3, Vo. 883/2004, om rekening te kunnen houden met dit loon of beroepsinkomen, het bevoegd orgaan van de lidstaat waar betrokkene laatstelijk heeft gewerkt, alle voor de berekening van de werkloosheidsuitkering noodzakelijke gegevens mededeelt die dit orgaan kan verkrijgen in deze lidstaat. Hierbij wordt specifiek verwezen naar loon of beroepsinkomen. [Noot: Aanvankelijk werd in art. 54 lid 2 van de Toepassingsverordening verwezen naar «de gegevens die verkregen kunnen worden in de lidstaat van wonen». Dit is inmiddels gecorrigeerd in «de lidstaat van laatste werkzaamheden».]

46

Kan verordening nr. 883/2004 i, artikel 16 lid 2, toegepast worden bij een in

Nederland wonende Duitse ambtenaar (en zijn gezinsleden)? Hoe wordt

het een en ander geregeld?

Kan er door het geven van enige voorbeelden aangegeven worden in

welke gevallen artikel 16 lid 2 wordt toegepast?

Artikel 16, tweede lid, bevat een uitzonderingsregel voor pensioengerechtigden die recht hebben op een pensioen krachtens de wetgeving van een of meer lidstaten en die niet in deze lidstaat of lidstaten woont. Normaal gesproken is een niet-actief persoon verzekerd in zijn woonland. Op verzoek kan de pensioengerechtigde worden vrijgesteld van de toepassing van de wetgeving van het woonland, mits hij daar geen werkzaamheden verricht. Om vrijgesteld te kunnen worden moet het gaan om een buitenlandse (boven)wettelijke uitkering inzake sociale zekerheid. Hieronder vallen uitkeringen in verband met ouderdom, overlijden en arbeidsongeschiktheid. Vrijstelling geldt overigens alleen voor de aanvrager, niet voor de gezinsleden. De mogelijkheid om een ontheffing te vragen van de verzekeringsplicht in Nederland is onder het huidige artikel 17bis van Vo. 1408/71 al mogelijk. Op grond van artikel 22, eerste lid, van het Besluit uitbreiding en beperking verzekerden volksverzekeringen wordt een in Nederland woonachtig persoon die recht heeft op een buitenlandse socia-lezekerheidsuitkering op zijn aanvraag en zolang hij geen arbeid in Nederland verricht, door de SVB van de verzekering voor de AOW, de AKW en de Anw ontheven indien hij een inkomen van ten minste 70% van het wettelijk minimumloon uit langlopende uitkeringen heeft.

Artikel 16, lid 2, van Vo. 883/2004 kan alleen worden toegepast op een niet-actieve persoon. Indien een in Nederland wonende Duitse ambtenaar nog in Duitsland als zodanig werkzaamheden verricht, komt artikel 16, lid 2, niet in beeld. Pas nadat alle werkzaamheden zijn gestaakt kan de bepaling worden toegepast. Daarbij is niet van belang dat de pensioengerechtigde voorheen als werknemer, of als ambtenaar werkzaam is geweest.

47

Als gevolg van Verordening 883/2004 i zullen er vaker pro-rata WIA-uitkeringen toegekend worden. In pensioenreglementen is vaak geregeld dat er premievrije ouderdomspensioenopbouw plaatsvindt bij volledige arbeidongeschiktheid. Vaak zijn er ook aanvullende regelingen getroffen. Moeten deze regelingen ook in «volle omvang» toegepast worden als een werknemer, die laatstelijk in Nederland verzekerd was en arbeidsongeschikt wordt, slechts een pro-rata uitkering ontvangt?

Pensioenreglementen zijn aanvullende regelingen en vallen niet onder de werkingssfeer van Vo. 883/2004.

48

Mag een Nederlandse zorgverzekeraar de aanvullende verzekering beëindigen, als de in het buitenland wonende werknemer met pensioen gaat en als verdragsgerechtigde zijn zorgbijdragen aan het CVZ afdraagt? – Mag een Nederlandse zorgverzekeraar de aanvullende verzekering beëindigen, als de in het buitenland wonende werknemer met pensioen gaat of werkloos wordt en om die reden verzekerd wordt in zijn woonland? – Mag een Nederlandse zorgverzekeraar de aanvullende verzekering beëindigen, als een gepensioneerde in een andere lidstaat gaat wonen, als verdragsgerechtigde zijn zorgbijdragen aan het CVZ afdraagt?

Deze set vragen ziet op de aanvullende verzekering. Onder welke voorwaarden een verzekeraar een aanvullende verzekering mag beëindigen vloeit voort uit de polisvoorwaarden van die verzekering. Indien een betrokkene het niet eens is met beëindiging van de aanvullende verzekering kan hij zich wenden tot de burgerlijke rechter. De overheid mag op grond van Europees recht geen bemoeienis hebben met deze zuiver particuliere verzekeringen.

51 en 52

Waarom wordt geen prioriteit meer gegeven aan toepassing van het

Rijnvaartverdrag? Verordening 1408/71 i liet dit verdrag onverlet, vg. Artikel

7 van Verordening 1408/71 i. In verordening 883 is dit primaat komen te

vervallen, vgl. artikel 8 van verordening 883.

Wat is de nog waarde van het Rijnvaartverdrag, wanneer het niet meer

boven de verordening gaat?

Het Rijnvaartverdrag (lidstaten Nederland, België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en Zwitserland) heeft tot doel om de sociale zekerheid te coördineren van personen die werken aan boord van rijnschepen. Vo. 1408/71 kent als hoofdregel dat de Verordening in de plaats treedt van elk verdrag inzake sociale zekerheid, maar maakt op deze regel een uitzondering voor het Rijnvaartverdrag. De Verordening laat het Rijnvaartverdrag ongemoeid.

In Vo, 883/2004 is geen uitzonderingsbepaling opgenomen voor het Rijnvaartverdrag. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat de nieuwe Verordening vereenvoudigde aanwijsregels bevat. In het kader van deze vereenvoudiging is in de nieuwe Verordening vastgesteld dat voor het rijdend, vliegend en varend personeel de algemene aanwijsregels van

toepassing zijn welke gelden voor personen die werken in twee of meer lidstaten.

Kern van de aanwijsregel van het Rijnvaartverdrag is dat de gehele bemanning van een schip onder één wetgeving valt: te weten het land waar de zetel van de ondernemer (=exploitant) is gevestigd. Onder de nieuwe Verordening is het aanwijzen van de bevoegde lidstaat afhankelijk van verschillende factoren: het land waar de werkgever of ondernemer gevestigd is, het land waar de werkzaamheden worden verricht en het land waar betrokkene woont. De sector heeft er op aangedrongen de aanwijsregel van het Rijnvaartverdrag (voorlopig) te behouden, totdat er meer duidelijkheid is over het toetsingskader van Vo. 883/2004. Er wordt thans samen met de andere Rijnvaartlidstaten gezocht naar een modus om binnen de Verordening de inhoud van de aanwijs-regel van het Rijnvaartverdrag (tijdelijk) te behouden.

53

Voor het vaststellen van de toepasselijke wetgeving bij werken in verschillende lidstaten was voor de transportsector niet de verplichting opgenomen een verklaring inzake toepasselijke wetgeving aan te vragen. In de nieuwe toepassingsverordening, artikel 16, is dit wel verplicht geworden, waarom is dat?

De Toepassingsverordening kent een gewijzigde procedure voor het vaststellen van de toepasselijke wetgeving bij het werken in twee of meer lidstaten. Onder de nieuwe procedure stelt de werknemer het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van de woonplaats in kennis dat hij in twee of meer lidstaten werkt. Dit orgaan stelt de toepasselijke wetgeving voorlopig vast en stuurt deze beslissing door naar de betrokken lidstaten, waarna deze twee maanden de tijd hebben om aan te geven of zij akkoord gaan met deze beslissing. Onder de Vo. 574/72 bij Vo. 1408/71 wordt de toepasselijke wetgeving van werknemers die in meerdere lidstaten werken na een melding door de werkgever direct en eenzijdig vastgesteld door het orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving van toepassing is, zonder overleg met de andere betrokken lidstaten. Dit orgaan verstrekt een verklaring voor toepasselijke wetgeving. Het verzoeken om een verklaring voor toepasselijke wetgeving in de transportsector is daarom niet nieuw: de procedure voor het vaststellen van de toepasselijke wetgeving is dat wel.

59

Wat betekent «zolang de desbetreffende situatie voortduurt» in artikel 87, lid 8 van Verordening 883/2004 i? Kan duidelijker gemaakt worden wanneer men niet meer onderworpen is aan deze toepasselijke wetgeving? Zou het een oplossing zijn als het belang van deze passage nader wordt gepreciseerd met een zo ruim mogelijke uitleg, zodat werknemers en werkgevers zoveel mogelijk ruimte krijgen om de door hen gewenste situatie te continueren?

Het overgangsrecht in artikel 87 van Vo. 883/2004 is bedoeld om te voorkomen dat in ongewijzigde situaties enkel door de inwerkingtreding van de Verordening een andere aanwijsregel zou moeten gaan gelden. Zodoende is voor de aanwijsregels een overgangsregime van 10 jaar ingesteld. Nieuwe of gewijzigde situaties (zoals bijvoorbeeld een andere werkgever of een ander woon- of werkland) vallen meteen onder de nieuwe aanwijsregels van Titel II. In de vergadering van de Administratieve Commissie van migrerende werknemers in december 2009 zal worden gesproken over de betekenis van artikel 87, lid 8, Vo. 883/2004.

60

Hoe kan voorkomen worden dat bedrijven voor ongewenste verrassingen komen te staan als gevolg van Artikel 16 van Verordening 883/2004 i? Zou het een oplossing zijn als zowel voor dit artikel als voor art. 87, lid 8 (overgangsbepaling) zou gelden dat «de betrokken persoon zijn werkgever vooraf op de hoogte stelt van deze aanvraag»?

Artikel 16 biedt de mogelijkheid voor de lidstaten en de bevoegde autoriteiten of instellingen om samen met één of meer lidstaten uitzonderingen op de aanwijsregels vast te stellen. Deze mogelijkheid bestaat ook al onder Vo.1408/71. In voorkomende gevallen worden alle betrokkenen steeds over een eventuele uitzondering geïnformeerd. Het is aan werkgevers en werknemers om een en ander in goed onderling overleg af te stemmen.

62

a.  In bijlage 9, pagina 25 tot en met 28 van Verordening nr. 883/2004 i valt te lezen dat de bijstand aan EU onderdanen niet geweigerd kan worden. Ten aanzien van de in Nederland economisch actieve Unieburger blijft gelden dat hij ook in de eerste drie maanden van zijn verblijf in beginsel recht op aanvullende bijstand heeft, indien hij het merendeel van zijn inkomsten verkrijgt uit reële en daadwerkelijke arbeid én het inkomen dat hij daarmee verdient niet marginaal of bijkomstig is. Dit vloeit voort uit het EG-recht. In het algemeen moet meer dan 50% van de betreffende bijstandsnorm worden verkregen uit arbeid. Indien bijvoorbeeld een Unieburger in Nederland gedurende 24 uur per week werkt en daarmee een inkomen verdient dat onder de voor hem of haar van toepassing zijnde bijstandsnorm ligt, dan is er in beginsel recht op aanvullende bijstand. Dit beroep op de openbare kas kan niet als reden voor verblijfsbeëindiging worden aangemerkt. Kunnen we hieruit concluderen dat een EU onderdaan die in Nederland werkt conform bovenstaande aanspraak kan maken op aanvullende Bijstand?

Ja, mits deze EU onderdaan ook daadwerkelijk in Nederland woonachtig is.

b.  In hoeveel gevallen wordt er in 2005, 2006, 2007 en 2008 op basis van bovenstaande in Nederland aanspraak gemaakt op aanvullende Bijstand?

Op grond van de CBS cijfers is wel bekend hoeveel niet-Nederlandse EU-onderdanen in Nederland bijstand ontvangen (namelijk ongeveer 1% van de totale bijstandspopulatie), maar niet bekend is in welke mate er in die gevallen uitsluitend sprake is van aanvullende bijstandsverlening aan «in Nederland economisch actieve Unieburgers» zoals in de vraag is bedoeld.

c.  Bestaat er een spanning met betrekking tot de mate waarin Unieburgers hier te lande aan de WWB bijstandsrechten kunnen ontlenen tussen Verordening 883 en de richtlijn betreffende vrij verkeer van personen (richtlijn 2004/38/EG i)?

Nee. De kring van rechthebbenden op een uitkering krachtens de WWB, zoals aangegeven in artikel 11 WWB is in overeenstemming met het bepaalde in de Richtlijn 2004/38/EG i. Deze richtlijn onderscheidt verblijf korter dan drie maanden, verblijf langer dan drie maanden doch korter dan vijf jaar, en verblijf langer dan vijf jaar. Verblijf korter dan drie maanden, wordt – behoudens bezwaren van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid – zonder meer toegestaan indien betrokkene over een geldig identiteitsdocument beschikt. Ter voorkoming van een onredelijke belasting van het bijstandsstelsel zijn de lidstaten niet

verplicht om gedurende deze eerste drie maanden betrokkenen recht op bijstand toe te kennen. Dit geldt ook voor EU-onderdanen die als werkzoekende zich naar een andere lidstaat begeven, en nog geen werk hebben gevonden, ook niet wanneer zij langer dan drie maanden in die lidstaat verblijven. EU-onderdanen die hier niet onder vallen hebben in beginsel bijstandsrechten, met dien verstande dat een beroep op bijstand gevolgen kan hebben voor het verblijfsrecht. Dit houdt in dat per geval bezien moet worden of beëindiging van het verblijfsrecht een evenredig middel is. Bij een verblijf langer dan vijf jaar kan een beroep op bijstand geen gevolgen meer hebben voor het verblijfsrecht. Het bepaalde in de Vo. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, doet aan deze uitgangspunten voor wat betreft het recht op bijstand, niets af.

63

Hoe blijkt de uitvoering van de motie van Hijum/Blok (31 700 XV, nr 27) uit de inbreng van Nederland in de Europese onderhandelingen over de vaststelling van de verordeningen? Acht de minister van SZW de motie thans voldoende uitgevoerd?

Vo. 883/2004 is op 29 april 2004 vastgesteld door de Raad. De onderhandelingen over de Toepassingsvo. 987/09 zijn in december 2008 afgerond. De motie Van Hijum-Blok is door de Tweede Kamer aangenomen begin december 2008.

Dit betekent dat deze motie geen rol heeft gespeeld in het onderhandelingsproces van deze verordeningen.

De motie Van Hijum/Blok verzoekt de regering om een verkenning uit te voeren naar de toegang tot en het beroep van migranten op het sociale stelsel, naar de mogelijkheid en wenselijkheid om het beroep op het sociale stelsel te beperken en de rol van internationale verdragen daarbij, en de Kamer voor 1 juli 2009 over de uitkomsten te informeren. Verder verzoekt de motie de regering om met landen waaruit grote groepen migranten afkomstig zijn nadere afspraken te maken over de aanpak van misbruik en fraude bij sociale verzekeringen en voorzieningen. Het kabinet heeft zijn standpunt ten aanzien van de motie Van Hijum/Blok meegenomen in zijn nota Arbeidsmobiliteit en sociale zekerheid die op 18 september naar uw Kamer is verzonden.

65

Kan de minister van SZW een overzicht verstrekken van de hoogte van de verschillende sociale uitkeringen die van toepassing zijn (voor alleenstaanden en voor gezinnen), per land dat onder deze verordeningen valt?

In de MISSOC database is voor elke lidstaat per tak van sociale verzekering actuele en overzichtelijke informatie opgenomen over onder meer de voorwaarden voor en de hoogte van socialeverzekeringsuitkeringen. Het gebruiken van de gegevens uit MISSOC voor het maken van een overzicht van alle 27 lidstaten zou resulteren in een pagina’s dikke en onoverzichtelijke tabel. Ik begrijp de wens voor een gecomprimeerde tabel. Echter, deze kan onder de huidige mogelijkheden van het MISSOC systeem niet worden gemaakt. Voor meer informatie verwijs ik u graag naar de Missoc website (www.missoc.org). Wel wil ik u meegeven dat een enkele vergelijking van de bedragen in de verschillende lidstaten geen volledig beeld van de desbetreffende socialezekerheidsregelingen verschaft, aangezien de organisatie van de stelsels in de lidstaten van elkaar verschilt. Sommige voorzieningen kunnen in andere lidstaten buiten het wettelijke kader van sociale zekerheid worden verstrekt, waardoor hierover geen informatie wordt getoond in de tabel. Een goede vergelijking op basis van de tabellen alleen is daarom niet altijd te maken. De leesbaarheid van de MISSOC tabellen is onderwerp van discussie binnen de Europese Commissie. Momenteel worden de mogelijkheden onderzocht om de

leesbaarheid en functionaliteit te verbeteren en om beschrijvende informatie over de nationale socialezekerheidsstelsels van de lidstaten te combineren met de informatie uit de MISSOC tabel.

67

Een belangrijk onderscheid met de huidige Toepassingsverordening is het uitgangspunt dat de informatie-uitwisseling tussen de uitvoeringsorganen in de verschillende lidstaten voortaan langs elektronische weg geschiedt. Hoe wordt gewaarborgd dat de elektronische informatie veilig wordt opgeslagen en de privacy van betrokkenen wordt beschermd?

Binnen de Verordening wordt de samenwerking tussen de lidstaten begrensd door de wettelijke bepalingen inzake de gegevensbescherming. Concreet houdt dit in dat het verstekken van gegevens onderworpen is aan de wetgeving van het land van het verstrekkende orgaan. De grensoverschrijdende verzending van gegevens is onderworpen aan de bepalingen van de Europese Privacyrichtlijn (Richtlijn 95/46/EG i). De ontvangst, opslag, wijziging en vernietiging van de gegevens door de ontvangende orgaan zijn onderworpen aan de wettelijke bepalingen inzake gegevensbescherming van de lidstaat die de gegevens ontvangt. Deze regels zijn onverkort van toepassing op de elektronische gegevensuitwisseling. In Nederland vallen zowel het verzenden, als het ontvangen, opslaan, wijzigen en vernietigen van gegevens onder de reikwijdte van de Wet Bescherming Persoonsgegevens, die regels geeft voor een zorgvuldige omgang met de persoonsgegevens.

69

Welke kosten zijn gemoeid met de Europese elektronische infrastructuur

die de Commissie momenteel laat bouwen?

Vooralsnog kan alleen een globale inschatting worden gegeven van het Europese systeem dat de Europese Commissie momenteel ontwikkelt, aangezien nog niet alle technische details bekend zijn. De Europese Commissie heeft in 2007 een onderzoek laten doen naar de kosten van het Europese gedeelte van het systeem. Volgens het onderzoek zullen de éénmalige kosten voor het opzetten en het operationeel maken van het Europese systeem alsmede het beheer van het systeem voor een periode van 5 jaar tussen de € 14 250 000 en € 19 600 000 bedragen. Een deel van deze kosten voor de ontwikkeling en beheer van het centrale deel van het systeem, destijds in het onderzoek begroot op € 3 200 000, zouden voor rekening komen van de Europese Commissie. Het overige deel van het begrote bedrag heeft betrekking op de ontwikkeling en beheer van het nationale gedeelte van het systeem (ontwikkeling en beheer van de access points) door elk van de lidstaten alsmede de aanschaf van daarvoor benodigde hardware en software. Per lidstaat zou dit neerkomen op ongeveer € 400 000 tot € 600 000 (uitgaande van 27 lidstaten).

70

Nederland heeft in de onderhandelingen ingezet op het opnemen van handhavingsmogelijkheden in de verordeningen. Wat was de exacte inzet van Nederland en wat is wel en niet gehonoreerd?

Tijdens de onderhandelingen over de tekst van de Toepassingsverordening 987/09 i heeft Nederland zich ingezet voor het opnemen van extra verificatiemogelijkheden. Voorstellen die gehonoreerd zijn is de mogelijkheid om bij twijfel over de juistheid van de verstrekte gegevens of documenten, deze te laten verifiëren in het land waar betrokkene woont. De verificatiemogelijkheid kan een belangrijke bijdrage leveren aan het opsporen van grensoverschrijdende fraude.

Ook in het hoofdstuk werkloosheidsuitkeringen is een belangrijke verifica-tiemogelijkheid opgenomen voor de situatie waarin iemand tijdelijk met behoud van een uitkering in het buitenland naar werk zoekt. De nieuwe Vo. 987/2009 bepaalt dat het orgaan dat de werkloosheidsuitkering verstrekt aan het orgaan van de lidstaat waar de werkloze naar werk zoekt kan vragen om elke maand relevante informatie over het verloop van de situatie van de werkloze te verstrekken.

Nederland blijft ijveren voor verdere facilitering op Europees niveau van de samenwerking op het gebied van grensoverschrijdende handhaving. Een punt waar Nederland zich voor zal blijven inzetten is het tot stand brengen van gegevensuitwisselingen met andere lidstaten op basis van de Verordeningen. Het Nederlandse standpunt is daarbij dat Richtlijn 95/46/EG i een voldoende waarborg biedt door de bescherming van persoonsgegevens bij grensoverschrijdende gegevensuitwisselingen tussen de lidstaten en dat het niet nodig is om aanvullende maatregelen in een Verdrag vast te leggen. Daarnaast vergt de controle en verificatie van feiten in het socialezekerheidsdomein volgens Nederland dat gegevens op zowel individueel niveau worden uitgewisseld, als dat aan bestandsvergelijking wordt gedaan.

71

Voor de toepassing van de nieuwe verordeningen is niet de wijze van verzekering doorslaggevend (als werknemer of zelfstandige), maar of de werkzaamheden onder de nationale socialezekerheidswetgeving waar die werkzaamheden worden verricht, als werkzaamheden in loondienst of werkzaamheden anders dan in loondienst worden gezien. Hoe worden fictieve dienstbetrekkingen vanuit dit oogpunt beoordeeld?

Werkzaamheden die fictief als dienstbetrekking worden aangemerkt, worden voor de werknemersverzekeringen behandeld als werkzaamheden in loondienst.

Dit laat onverlet dat er arbeidsrechtelijk geen sprake is van loondienst (lees: een arbeidsovereenkomst). Anders was immers de fictie niet nodig.

73

In welke sectoren in Nederland werken de meeste werknemers die onder

de werknemersverzekering van een andere lidstaat vallen?

UWV heeft geen zicht op het aantal Nederlanders/Nederlands ingezetenen die onder de toepassing van de wetgeving van een andere Lidstaat vallen. De SVB houdt geen registratie bij in welke sectoren in Nederland de meeste werknemers werken die onder de werknemersverzekering van een andere lidstaat vallen.

77

Een in Nederland werkende Poolse seizoenarbeider die werkloos wordt en

terugkeert naar Polen, kan in Polen aanspraak maken op een uitkering die

gebaseerd is op het in Nederland verdiende loon. Betekent dit ook dat een

Poolse arbeider die werkloos wordt en in Nederland blijft, in Nederland

aanspraak kan maken op een uitkering gebaseerd op zijn laatst verdiende

loon?

Indien een Poolse (seizoens)arbeider in Nederland werkt, zal normaal gesproken de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving op hem van toepassing zijn. Als deze arbeider werkloos wordt en in Nederland blijft, zal een WW-uitkering worden toegekend in Nederland, eventueel met behulp van de samentellingsbepalingen dwz mocht de Poolse arbeider te weinig gewerkt voor de Nederlandse WW (weken- of jareneis), dan kunnen verzekerde perioden in Polen worden meegeteld. Deze toekenning geschiedt onder de voorwaarden die de Nederlandse wet daaraan stelt.

Dit betekent dat de verplichtingen als het in voldoende mate trachten passende arbeid te verkrijgen, passende arbeid te aanvaarden en mee te werken aan noodzakelijke scholing of opleiding onverkort van toepassing zijn.

De berekening van de WW-uitkering vindt plaats op basis van de bepalingen van de WW. Hierbij wordt, ingevolge artikel 62, leden 1 en 2, Vo. 883/2004, uitsluitend rekening gehouden met het loon of het beroepsinkomen dat betrokkene heeft genoten voor de laatste werkzaamheden, die hij onder die wetgeving heeft verricht, i.c. de laatste werkzaamheden in Nederland.

78

Betekent de zinsnede «wordt betaald door het Poolse orgaan» dat het uitkeringsbedrag vanuit Nederland wordt overgeheveld naar Polen en daar wordt uitbetaald? Of betekent het dat de uitkeringslasten voor door het Poolse orgaan gedragen moeten worden?

Indien een in Nederland werkende Poolse seizoenarbeider werkloos wordt en terugkeert naar Polen kan deze Poolse seizoenarbeider in Polen aanspraak maken op een uitkering waarbij het Poolse orgaan rekening houdt met het laatste in Nederland verdiende loon. Het Poolse orgaan past daarbij wel de Poolse maatstaven en criteria voor het bepalen van de hoogte van de uitkering toe. Deze uitkering wordt betaald door het Poolse orgaan en blijft ook ten laste van het Poolse orgaan. Wel is in art. 65, lid 6, Vo. 883/2004 bepaald dat het Nederlandse orgaan, het Poolse orgaan volledig vergoedt voor de uitkeringen die gedurende ten hoogste de eerste drie maanden worden verstrekt door het Poolse orgaan, met als maximum de Nederlandse werkloosheidsuitkering. Indien de Poolse arbeider tijdens de voorafgaande 24 maanden ten minste 12 maanden in Nederland heeft gewerkt, dan zal het Nederlandse orgaan ten hoogste vijf maanden de uitkeringen door het Poolse orgaan moeten vergoeden.

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.