Lijst van vragen en antwoorden over de Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2017-2018 - Veiligheid op school

Deze lijst van vragen en antwoorden i is onder nr. 89 toegevoegd aan dossier 29240 - Veiligheid op school en dossier 31524 - Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Veiligheid op school; Lijst van vragen en antwoorden; Lijst van vragen en antwoorden over de Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2017-2018
Document­datum 15-02-2019
Publicatie­datum 15-02-2019
Nummer KST2924089
Kenmerk 29240; 31524, nr. 89
Commissie(s) Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2019

Vergaderjaar 2018-

29 240 31 524

Nr. 89

Veiligheid op school

Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 18 februari 2019

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 10 oktober 2018 inzake de Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2017-2018 (Kamerstukken 29 240 en 31 524, nr. 85).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 15 februari 2019. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Tellegen

Adjunct-griffier van de commissie,

Alberts kst-29240-89 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2019

1    Waarom wordt de monitor slechts elke twee a drie jaar uitgevoerd en niet jaarlijks?

Antwoord 1

De monitor betreft een nogal omvangrijk onderzoek dat bestaat uit enquêtes onder beleidsmakers, docenten en studenten. Het is te belastend voor scholen om een dergelijk onderzoek ieder jaar uit te voeren. Bovendien is een jaarlijks terugkerend onderzoek naar de sociale veiligheid op scholen weinig zinvol, omdat het monitoren en het realiseren van verbeteringen tijd vraagt.

2    Wordt er een analyse gemaakt per onderwijsinstelling van de mate waarin onderwijsinstellingen de uitkomsten van de monitor gebruiken om hun beleid en de daaruit voorvloeiende maatregelen aan te scherpen en waar nodig aan te passen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 2

Een onderwijsinstelling die aan het onderzoek heeft deelgenomen ontvangt een uitgebreide analyse van het onderzoeksteam en een instellingsrapportage. Het Netwerk integrale veiligheid van de MBO Raad faciliteert de scholen vervolgens met advies en met mogelijkheden om kennis en informatie over (sociale) veiligheid met elkaar te delen via bijvoorbeeld de digitale omgeving en themabijeenkomsten. Het is de verantwoordelijkheid van de instellingen zelf om de uitkomsten van de monitor in te zetten voor aanscherping van het schoolveiligheidsplan. De instellingen zijn vanuit de Arbowet verantwoordelijk voor een veilige omgeving voor hun werknemers.

3    Wat zijn de meest gebruikte maatregelen die scholen kunnen nemen om hun beleid en de daaruit voorvloeiende maatregelen aan te scherpen naar aanleiding van de uitkomsten van de monitor?

Antwoord 3

Om zicht te krijgen op de sociale veiligheid binnen de school kunnen scholen gebruik maken van de uitkomsten van de JOB monitor, de resultaten van het medewerkerstevredenheidsonderzoek per instelling en ze kunnen ervoor kiezen deel te nemen aan de Monitor Sociale Veiligheid van het ecbo. Scholen kunnen de resultaten van deze onderzoeken beoordelen en in samenspraak met studenten, docenten, leidinggevenden en beleidsmakers prioriteren op welke activiteiten (extra) wordt ingezet en welk effect daarvan wordt verwacht.

De maatregelen die scholen kunnen nemen om hun veiligheidsbeleid aan te scherpen zijn o.a.;

  • het aanbieden van training aan docenten over het bespreken van maatschappelijk beladen thema's in de klas, bijvoorbeeld de training van Stichting School en Veiligheid Dialoog onder Druk,
  • het bieden van trainingen en informatie over frustratie, agressie en geweld, discriminatie en pesten,
  • het professionaliseren van vertrouwenspersonen in de school,
  • het organiseren van workshops en studiedagen voor docenten, vertrouwenspersonen en overige medewerkers, bijvoorbeeld op het gebied van pesten en sociale media,
  • het delen van goede voorbeelden van effectief veiligheidsbeleid van andere scholen.

Stichting School en Veiligheid ondersteunt scholen hierbij actief en biedt diverse handreikingen aan om het veiligheidsbeleid goed vorm te geven en waar nodig aan te scherpen.

4    Welke regio's presteren het best met betrekking tot het tegengaan van wapen- en drugsbezit en drugshandel op mbo-instellingen en welke het slechtst?

Antwoord 4

Aan de hand van deze monitor kan hierover geen uitspraak gedaan worden. Het uitsplitsen naar regio's is niet mogelijk omdat bij de opzet van het onderzoek geen rekening gehouden is met een evenwichtige spreiding over de regio's.

5    Wat is de oorzaak van de toename van wapen- en drugsbezit en drugshandel op mbo-instellingen?

Antwoord 5

Uit de monitor blijkt dat sinds 2002 een duidelijke daling in het wapenbezit te zien is, waarbij in de laatste meting van 2017 een lichte kentering waarneembaar is. De oorzaak van deze kentering kan via dit onderzoek niet beantwoord worden, omdat dit onderzoek niet verklarend van aard is. Bovendien blijkt het lastig om over de jaren heen te vergelijken, onder andere omdat ieder jaar een andere samenstelling van mbo-instellingen aan het onderzoek heeft deelgenomen.

6    Hoeveel instellingen voor middelbaar beroepsonderwijs (mbo) geven aan gericht beleid te hebben tegen online vormen van onveiligheid, zoals cyberpesten en sexting?

Antwoord 5

Scholen besteden veel aandacht aan digitale vormen van pesten en sexting in hun veiligheidsbeleid en in de lessen. Uit de monitor blijkt dat mbo-instellingen dit ieder op hun eigen manier aanpakken. Een ruime meerderheid van het totaal aantal instellingen dat aan het onderzoek heeft deelgenomen neemt maatregelen of bereidt maatregelen voor op het gebied van online pesten en bedreiging. Het gaat dan bijvoorbeeld om trainingen voor docenten in het herkennen van online pesten, bedreigingen en de aanpak hiervan, om het integreren van maatregelen tegen online pesten en bedreigingen in de schoolregels en om het bespreekbaar maken van deze vormen van ongewenst gedrag in de groep. Zes instellingen (18%) maken gebruik van een specifieke methodiek gericht op het voorkomen van online pesten, bij zestien instellingen (47%) is dit in voorbereiding.

7    Wordt er onderzocht welk beleid het meest effectief is tegen online vormen van onveiligheid, zoals cyberpesten en sexting? Zo ja, welke maatregelen zijn bewezen effectief? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 7

Pesten, zowel op school als online en andere online-vormen van onveiligheid blijft de aandacht vragen van scholen. Voor het mbo zijn er geen effectieve methoden tegen online vormen van onveiligheid onderzocht, maar het is wel evident dat er voldoende aandacht in de klas hoort te zijn voor cyberpesten, sexting en het verantwoord omgaan met sociale media. Bij Stichting School en Veiligheid en ook bij Kennisnet/ mijnkindonline kunnen docenten bruikbaar materiaal vinden ter ondersteuning hiervan. De week tegen pesten is voor mbo-instellingen een goede aanleiding om aandacht voor dit thema te vragen en het ligt voor de hand dat mbo-instellingen dit dan ook doen.

8    Wat zijn de meest voorkomende huidige strategieën van mbo-instellingen om de sociale veiligheid op de instellingen te verbeteren?

Antwoord 8

De MBO Raad heeft een visie Integrale veiligheid opgesteld die verder wordt uitgewerkt in een servicedocument en waarbij de mbo-instellingen worden betrokken. Het servicedocument wordt vorm gegeven middels pilots op diverse instellingen. Verder hebben mbo-instellingen hun eigen schoolveiligheidsplannen en hebben zij preventiemedewerkers, aandacht-functionarissen zorg en beleidsmedewerkers sociale veiligheid in dienst. De meeste mbo-instellingen zijn tevens aangesloten bij het Netwerk integrale veiligheid van de MBO Raad waar zij advies kunnen inwinnen en de mogelijkheid hebben om kennis en beleid te delen over sociale veiligheid.

9    Welke instrumenten en/of toerustingen hebben docenten op dit moment met betrekking tot de seksuele weerbaarheid van studenten?

Antwoord 9

Stichting School en Veiligheid biedt op haar website uitgebreide informatie aan over hoe omgegaan kan worden met het thema seksuele integriteit. Zo hebben zij een informatieblad over seksuele integriteit, met informatie over de rol van de docent op dit gebied, criteria voor gezond seksueel gedrag en informatie over hoe studenten met elkaar kunnen praten over deze onderwerpen. Ook zijn er enkele publicaties van Stichting School en Veiligheid ter beschikking zoals Seks op school en Waar begin je? (in het laatste boekje staan voorbeelden van wat leerlingen en studenten belangrijk vinden hoe docenten hiermee omgaan). Op de website van Rutgers zijn ook lesmateriaal en methodes voor docenten te vinden. In mijn opdracht wordt daarnaast bijvoorbeeld de theatervoorstelling «Leef» over seksuele diversiteit aangeboden aan scholen. Deze voorstellingen worden gecombineerd met de training Dialoog onder druk aan docenten door Stichting School en Veiligheid om vanuit het perspectief van seksuele integriteit en diversiteit hierover in gesprek te gaan met studenten. Docenten leren tijdens deze trainingen hoe ze, ondanks de spanning die het thema op kan roepen, op een goede manier in contact te blijven met hun studenten en hen tegelijkertijd te begrenzen op woord en gedrag wanneer dit nodig is.

10    Welke instrumenten geven docenten aan nodig te hebben om hun toerusting met betrekking tot de seksuele weerbaarheid van studenten te verbeteren?

Antwoord 10

In de enquêtes van het onderzoek is niet gevraagd naar de instrumenten die docenten nodig denken te hebben om hun toerusting met betrekking tot de seksuele weerbaarheid van studenten te verbeteren. Op deze vraag is daarom geen antwoord te geven.

11    Komt er een terugkoppeling op de monitor: welke acties worden ingezet behalve de scholen oproepen om hun maatregelen aan te scherpen?

Antwoord 11

De uitkomsten van de Monitor Sociale Veiligheid zijn onderwerp van gesprekken binnen het Netwerk integrale veiligheid en mbo-instellingen. De instellingen die aan het onderzoek hebben deelgenomen ontvangen een uitgebreide analyse van het onderzoeksteam en een instellingsrap-portage. De MBO Raad faciliteert de mbo-instellingen vervolgens met kennis- en informatie en is, evenals Stichting School en Veiligheid, beschikbaar voor ondersteuning en advies. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van de instellingen zelf om de uitkomsten van de monitor in te zetten voor aanscherping van het schoolveiligheidsplan zodat door alle betrokkenen in de school maatwerkafspraken ter verbetering kunnen worden gemaakt.

12    Wat wil u eraan doen om de algemene bekendheid van vertrouwenspersonen te vergroten, gegeven dat 64% van de studenten en 75% van het personeel niet weet dat er een vertrouwenspersoon is?

Antwoord 12

Ik zal het Netwerk integrale veiligheid van de MBO Raad vragen dit punt actief onder de aandacht te brengen bij mbo-instellingen. Het is de verantwoordelijkheid van de mbo-instellingen zelf om de bekendheid van vertrouwenspersonen binnen de instelling te vergroten en ervoor te zorgen dat alle studenten weten bij wie ze terecht kunnen als ze thuis of op school ergens tegenaan lopen.

13    Zijn er voldoende handvatten voor scholen om het brede probleem van drugsgebruik en -handel aan te kunnen pakken? Kunt u handreikingen geven om het drugsgebruik en -aanbod terug te dringen?

Antwoord 13

Er zijn goede voorbeelden waarin mbo-instellingen hierover de samenwerking zoeken met de lokale politie. Bijvoorbeeld in de regio Den Bosch, waar de gemeente een agent heeft vrijgesteld om de verbinding met scholen op dit thema te verzorgen. In andere gemeenten, onder andere in Rotterdam en in Utrecht zijn stedelijke convenanten afgesloten tussen politie, openbaar ministerie, gemeenten, jongerenwerk, buurtteams, voortgezet (speciaal) onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs om de problematiek ten aanzien van alcohol- en drugsgebruik door leerlingen en studenten, op en rondom scholen goed aan te kunnen pakken.

14    Welke verklaring heeft u voor een toename van onveiligheid op scholen?

Antwoord 14

De vraag of er daadwerkelijk sprake is van een algehele toename van onveiligheid op mbo-instellingen in de laatste jaren is niet eenvoudig te beantwoorden. Op basis van de JOB monitor zien we juist een stijging van het veiligheidsgevoel onder studenten van 76% (2016) naar 78% (2018). Dit geldt ook voor de instellingen die zowel aan de JOB monitor als aan de monitor sociale veiligheid van het ecbo hebben deelgenomen. Uit een nadere analyse komt naar voren dat de opzet en de uitvoering van beide monitoren nogal van elkaar verschillen en dat dit mogelijk een verklarende factor is.

Aan de JOB monitor doen nagenoeg alle instellingen mee en daarbinnen alle locaties, waardoor weging naar schooltype, grootte en bijvoorbeeld naar mbo niveau om tot een totaal oordeel te komen maar beperkt nodig is. Meer dan 265 duizend studenten doen mee, de respons is bekend en zeer hoog voor dit type onderzoek (55%). Verder is de opzet van deze monitor over de jaren heen uniform. Er wordt bijvoorbeeld gebruik gemaakt van een stabiele en omvangrijke onderzoekspopulatie, rapporta-geperiode en vraagstelling over de jaren heen.

Bij de monitor van het ecbo ligt dit anders. De groep van deelnemende instellingen in 2014 is relatief klein ten opzichte van de meest recente monitor in 2018, voor een aanzienlijk deel zijn andere instellingen bevraagd en niet alle locaties per instelling hebben aan het onderzoek deelgenomen. Instellingen melden zichzelf aan voor het onderzoek en er is geen sprake van een aselecte steekproef. Slechts een klein deel van het totaal aantal mbo-studenten heeft vervolgens aan het onderzoek meegedaan (in beide jaren: 2014 en 2017, respectievelijk 2% en 4%) en er is vanwege de wijze waarop het onderzoek wordt uitgezet geen volledig zicht op de omvang van de non-respons. Tot slot is sprake van één wijziging in een antwoordcategorie bij de vraag die zich richt op het veiligheidsgevoel van studenten, die mogelijk van invloed is geweest. De Monitor Sociale Veiligheid geeft meer uitgebreide en diepgaande informatie over de instellingen die meedoen aan de monitor. De JOB-monitor geeft een generalistischer beeld maar geeft minder diepgang over de situaties ten aanzien van de sociale veiligheid op specifieke mbo-instellingen. Beiden monitoren samen zorgen voor een volledig en goed beeld over de status van de sociale veiligheid in het mbo. Met de MBO Raad en de JOB zal ik overleg voeren over de opzet en afstemming van het onderzoek naar de sociale veiligheid op mbo-instellingen de komende jaren.

Het voorgaande neemt niet weg dat uit de laatste metingen van beide monitoren naar voren komt dat de sociale veiligheid op mbo-instellingen op diverse aspecten beter kan en dat het belangrijk is om onverminderd in te blijven zetten op het versterken van de sociale veiligheid in het mbo. Zoals ik ook in mijn aanbiedingsbrief aan uw Kamer van 10 oktober 2018 (Kamerstukken 29 240 en 31 524, nr. 85), over de monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector heb aangeven zal ik me hier samen met de mbo-instellingen en betrokken partijen als het Netwerk integrale veiligheid van de MBO Raad en Stichting School en Veiligheid voor inzetten.

15    Welke mogelijkheden en voorzieningen hebben mbo-docenten om te leren omgaan met gevoelige onderwerpen?

Antwoord 15

Het Netwerk integrale veiligheid van de MBO Raad organiseert bijeenkomsten op diverse aan sociale veiligheid gerelateerde thema's, Stichting School en Veiligheid ondersteunt en adviseert scholen bij hun veiligheidsbeleid en heeft een uitgebreide website met goede voorbeelden en instrumenten, waaronder informatie en trainingen. Specifiek de training Dialoog onder Druk die zich richt op allerlei maatschappelijk beladen thema's die kunnen leiden tot polarisatie. Docenten leren hoe ze, ondanks dat de gemoederen tijdens gesprekken hierover kunnen oplopen op een goede manier in contact te blijven met de groep en studenten te laten nadenken over hun mening en opvattingen.

De mbo-instellingen doen zelf ook van alles om bijvoorbeeld (cyber)-pesten, discriminatie, sexting en radicalisering van en door hun studenten tegen te gaan en hierover het goede gesprek te voeren in de klas. Theater AanZ dat zich richt op de acceptatie van LHBTI-studenten, en het uitnodigen van gastsprekers over loverboy-praktijken zijn mooie voorbeelden. Goede communicatie binnen het onderwijsteam over gedeelde normatieve opvattingen in de school en de betrokkenheid van ouders zijn verder belangrijk. Daarnaast draagt de Burgerschapsagenda mbo bij aan de professionalisering van burgerschapsdocenten over het voeren van «het lastige gesprek in de klas» en bijvoorbeeld over de acceptatie van diversiteit.

16    Welke maatregelen heeft u de afgelopen jaren genomen om het veiligheidsgevoel van mbo'ers te vergroten?

Antwoord 16

Uit de monitor van het ecbo en uit de JOB monitor blijkt dat het veiligheidsgevoel van mbo-studenten hoog is, maar dat de aandacht hiervoor niet moet verslappen. Het is van belang om in de lessen aandacht te besteden aan en het gesprek te voeren over maatschappelijk moeilijke thema's, bijvoorbeeld over discriminatie en uitsluiting, diversiteit, seksualiteit en pesten. Docenten kunnen door Stichting School en Veiligheid worden getraind en kunnen van handreikingen worden voorzien. Daarnaast is en blijft het van belang om in de onderwijsteams adequaat en consequent te blijven reageren op wat er met en tussen studenten mis kan gaan. Grensoverschrijdend gedrag zoals pesten, schelden en treiteren moet direct worden aangepakt. Niet alleen in de klassen maar ook op de gangen en in andere ruimten, waarbij ook het niet-onderwijsgevend personeel een rol speelt. De veiligheidscoördinatoren binnen de mbo-instellingen vervullen hierbij een spilfunctie.

17    Welke rol speelt het gevoel van onveiligheid van studenten (en eventueel ook docenten) bij de werkdruk die docenten toch al voelen?

Antwoord 17

Het is niet onderzocht of er sprake is van een causaal verband tussen het door studenten en docenten ervaren veiligheidsgevoel en de door docenten gevoelde werkdruk. Het lijkt mij echter wel aannemelijk dat een veilige en ontspannen werkomgeving bevorderlijk is voor het ervaren van minder werkdruk door docenten.

18    Hoe verklaart u de teruggang van het veiligheidsgevoel van de mbo-studenten van 96% in 2014 naar 83% in 2017? Wanneer komen wij te weten of deze tendens zich doorzet in 2018?

Antwoord 18

De vraag of er daadwerkelijk sprake is van een teruggang van het veiligheidsgevoel van studenten op mbo-instellingen van 2014 naar 2017 is niet eenvoudig te beantwoorden. Op basis van de JOB monitor zien we juist een stijging van het veiligheidsgevoel van 76% (2016) naar 78% (2018). Dit geldt ook voor de instellingen die zowel aan de JOB monitor als aan de monitor sociale veiligheid van het ecbo hebben deelgenomen. Uit een nadere analyse komt naar voren dat de opzet en de uitvoering van beide monitoren nogal van elkaar verschillen en mogelijk een verklarende factor zijn. Voor een nadere toelichting hierop verwijs ik naar het antwoord op vraag 14. Met de MBO Raad en de JOB zal ik daarom overleg voeren over de opzet en afstemming van het onderzoek naar sociale veiligheid op mbo-instellingen de komende jaren.

19    Hoeveel mbo-instellingen beschikten in 2017 nog niet over een sociaal veiligheidsbeleid dat is gericht op het voorkomen van zowel seksuele intimidatie, als racisme en geweld?

Antwoord 19

Iedere mbo-instelling is volgens de Arbowet wettelijk verplicht om een schoolveiligheidsplan te hebben en om sociaal veiligheidsbeleid uit te voeren. De Arbowet verplicht scholen tevens om hun personeel en studenten te beschermen tegen psychosociale arbeidsbelasting zoals discriminatie, agressie en geweld, pesten en seksuele intimidatie. De in de Arbowet beschreven uitgangspunten worden ingevuld en uitgewerkt in concrete maatregelen door de werkgever.

20    Welke rol ziet u voor zich met betrekking tot burgerschap als het gaat over sociale veiligheid?

Antwoord 20

Door in het kader van burgerschap het gesprek te voeren en studenten de juiste kennis, vaardigheden en attitudes bij te brengen, wordt een positieve bijdrage geleverd aan de sociale veiligheid op school. Burgerschap bereidt mbo-studenten immers voor op hun functioneren als volwaardig burger in de maatschappij. Zo is er onder meer aandacht voor de bereidheid en het vermogen om deel uit te maken van de gemeenschap en daar een actieve bijdrage aan te leveren. Het gaat dan om het functioneren in de eigen woon- en leefomgeving, in zorgsituaties, in de school, maar ook om de acceptatie van diversiteit. Ik werk aan een aanscherping van de kwalificatie-eisen burgerschap, waarmee expliciet gemaakt wordt waar acceptatie van diversiteit onder meer betrekking op heeft. Naar verwachting treedt deze wijziging in werking vanaf schooljaar 2019-2020.

21    Op welke wijze(n) zal in de aanscherping van de kwalificatie-eisen burgerschap - om daarin het belang van diversiteit duidelijker te benoemen, zoals werd gevraagd in de motie van de leden Van den Hul en Jasper van Dijk (Kamerstuk 30 420, nr. 274) - zichtbaar worden dat een respectvolle omgang met seksuele diversiteit een basiswaarde vormt in onze samenleving?

Antwoord 21

De acceptatie van diversiteit is een belangrijk element binnen het burgerschapsonderwijs in het mbo. Naar aanleiding van de motie van de leden Van den Hul en Jasper Van Dijk over het bevorderen van de LHBTI-acceptatie op school (Kamerstuk 30 420, nr. 274) werk ik aan een aanscherping van de kwalificatie-eisen burgerschap. Met de wijziging wordt expliciet in de tekst opgenomen dat acceptatie van diversiteit een basiswaarde vormt in onze samenleving en dat acceptatie van diversiteit onder meer betrekking heeft op etnische, religieuze, seksuele en gender diversiteit. Naar verwachting treedt deze wijziging in werking vanaf schooljaar 2019-2020.

22    Wat wilt u doen aan het feit dat met name techniekopleidingen te maken hebben met wapenbezit, materieel geweld en psychisch-fysiek geweld, zodat meisjes - die u met het Techniekpact wil aanmoedigen voor een techniekopleiding te kiezen - dat veilig kunnen doen?

Antwoord 22

Ik verwacht van mbo-instellingen dat zij een actief sociaal veiligheidsbeleid voeren dat de instemming van de studentenraden heeft en dat zij effectief handelen bij signalen die de sociale en/of fysieke veiligheid van hun studenten en docenten bedreigen. De Inspectie van het Onderwijs houdt hier toezicht op. Ik zal bij het Netwerk integrale veiligheid van de MBO Raad, dat instellingen hierin adviseert en ondersteunt, vragen om zich nadrukkelijker te richten op de veiligheid bij techniekopleidingen.

23

Wat is de reden dat het aantal studenten dat ongeoorloofd uit de lessen wegbleef van 2011 tot 2014 steeg, terwijl de trend met betrekking tot spijbelen tot 2011 daalde?

Antwoord 23

Door het signalerende karakter van het onderzoek is het niet mogelijk om uitspraken te doen over de aard van de oorzaak. Ik zal de begeleidingscommissie voor een volgende monitor verzoeken of gerichtere vragen op dit onderwerp gesteld kunnen worden.

24    Wat is de reden dat studenten steeds vaker een wapen mee naar school nemen?

Antwoord 24

Dit is een antwoord op de enquêtevraag naar het waarom van het meenemen van wapens. Een kanttekening hierbij is dat de populatie studenten die aan de enquête heeft deelgenomen vrij beperkt is en daardoor onvoldoende representatief voor de hele sector.

25    Hoe kan het dat zowel het percentage daders als slachtoffers van materieel geweld is toegenomen?

Antwoord 25

Het onderzoek toont aan dat er een groter percentage daders en slachtoffers van materieel geweld is dan in de monitor van 2014. Hoewel de precieze verklaring niet te geven is, kan men beredeneren dat meer daders ook leidt tot meer slachtoffers.

26    Kunt u aangeven of er een onderscheid gemaakt kan worden naar verschillende soorten drugs als het gaat om gebruik en handel rondom scholen?

Antwoord 26

Dat is in dit onderzoek niet onderzocht. Veel scholen zijn over dit onderwerp in gesprek met de politie om dergelijke overlast en ongewenste situaties te verhelpen.

27    Kunt u aangeven of er een relatie is tussen scholen waar meer drugs gebruikt en verhandeld worden, en de afstand tot de dichtstbijzijnde coffeeshop?

Antwoord 27

Dit onderzoek heeft zich geconcentreerd op de reacties van studenten, medewerkers van mbo-instellingen en beleidsmedewerkers. Omgevingsfactoren, zoals coffeeshops, zijn daarin niet meegenomen.

28    Hoe duidt u de schommeling in het percentage slachtoffers van materieel geweld ten opzichte van de stijging van het percentage daders?

Antwoord 28

Het onderzoek toont aan dat er een groter percentage daders en slachtoffers is dan in de monitor van 2014. Hoewel de precieze verklaring niet te geven is, kan men redeneren dat meer daders ook leidt tot meer slachtoffers.

29    Weet u wat de achterliggende motieven zijn van daders van materieel geweld?

Antwoord 29

De achterliggende motieven van daders van materieel geweld zijn niet te achterhalen uit deze monitor.

30    Hoe komt het dat er na een jarenlange daling van de percentages daders en slachtoffers van psychisch-fysiek geweld, nu weer een stijging is?

Antwoord 30

Een vergelijking over de jaren heen is lastig onder andere omdat ieder jaar een andere set mbo-instellingen (op eigen verzoek) is bevraagd en er dus geen sprake is van een aselecte steekproef. Daarnaast heeft slechts een klein deel van het totaal aantal mbo-studenten deelgenomen (zie ook het antwoord op vraag 14).

31 Wat gaat u doen aan het stijgende aantal daders en slachtoffers van materieel en psychisch-fysiek geweld?

Antwoord 31

De verantwoordelijkheid voor deze aanpak ligt bij de mbo-instellingen. Zij hebben een eigen veiligheidsbeleid en herzien dit jaarlijks. Scholen worden geholpen en krijgen ondersteuning via Stichting School en Veiligheid, die maatregelen en instrumenten aan scholen beschikbaar stelt. Het Netwerk integrale veiligheid van de MBO Raad, deelt kennis en kan ondersteunende acties nemen voor de scholen. Er zijn goede voorbeelden waarin mbo-instellingen hierover al actief de samenwerking zoeken met de betrokken gemeente(s) en de lokale politie. Zie hierover ook het antwoord op vraag 11.

32    In hoeverre stoppen studenten ook daadwerkelijk met hun opleiding naar aanleiding van psychisch-fysiek geweld, gegeven het feit dat 17.500 studenten per semester hun opleiding om deze reden niet optimaal kunnen volgen en zelfs overwegen hun opleiding af te breken?

Antwoord 32

Cijfers hierover zijn niet beschikbaar.

33    Hoe valt de enorme daling van het veiligheidsgevoel en enorme stijging van het onveiligheidsgevoel te verklaren?

Antwoord 33

In het mbo is waarschijnlijk geen sprake van een werkelijke daling van het veiligheidsgevoel over de hele linie, maar is deze uitkomst het gevolg van een verschillende onderzoekspopulatie en -methode. Zie voor een nadere uiteenzetting hierover de antwoorden op de vragen 14 en 18.

34    Wat gaat u doen aan de enorme daling van het veiligheidsgevoel en de enorme stijging van het onveiligheidsgevoel?

Antwoord 34

Zoals in de vragen 14 en 18 reeds beargumenteerd is, is er in het mbo waarschijnlijk geen sprake van een werkelijke daling van het veiligheidsgevoel over de hele linie, maar is de uitkomst van de monitor het gevolg van een verschil in onderzoekspopulatie en -methode. De monitor van het ecbo geeft een waardevol beeld van hoe het in enig jaar, in deze monitor in 2017, gesteld is met de sociale veiligheid op een aantal mbo-instellingen die zich in het betreffende jaar zelf voor het onderzoek hebben aangemeld. Deze instellingen krijgen een op maat gesneden analyse waarop zij hun veiligheidsbeleid verder kunnen aanscherpen.

35    Hoe verklaart u dat in de andere onderwijssectoren, en in de samenleving in het algemeen, er geen sprake is van een daling van het veiligheidsgevoel en dat dit in het mbo wel het geval is?

Antwoord 35

Zoals in de vragen 14 en 18 reeds beargumenteerd is, kunnen we ons afvragen of er in het mbo sprake is van een werkelijke daling van het veiligheidsgevoel over de hele linie. In de JOB-monitor is deze daling niet terug te vinden en loopt de ontwikkeling in de pas met die in andere onderwijssectoren en de samenleving.

36    Wordt iets gedaan met het gegeven dat er een trend is in de locaties waar studenten zich het meest en het minst veilig voelen, in het veiliger maken van de omgeving?

Antwoord 36

In het mbo is al vele jaren aandacht voor veiligheid in en rondom de verschillende locaties op scholen. Alle mbo-instellingen die deelgenomen hebben aan de monitor krijgen een eigen op maat gesneden overzicht van de resultaten. De MBO Raad gaat vervolgens via het Netwerk integrale veiligheid met mbo-instellingen in gesprek via bijeenkomsten die door het Netwerk worden georganiseerd en gefaciliteerd. De uitkomsten van de monitor zijn ook onderwerp van gesprek op de mbo-instellingen zelf, zodat door alle betrokkenen maatwerkafspraken en plannen ter verbetering kunnen worden gemaakt en instellingen op basis daarvan hun veiligheidsplannen kunnen aanscherpen.

37    Gaat u iets doen aan de jarenlange trend van de als minst veilig ervaren locatie, namelijk de lesruimte?

Antwoord 37

Uit de monitor komt naar voren dat de lesruimte juist gezien wordt als de meest veilig ervaren locatie op school.

38    Waarom is het onderwerp sexting nu pas voor het eerst meegenomen in de monitor?

Antwoord 38

Het onderwerp sexting heeft recentelijk relatief snel aan betekenis gewonnen en is een steeds prominentere rol gaan spelen in de belevingswereld van jongeren. Als de privacy en het vertrouwen van jongeren worden geschonden, doordat gevoelig beeldmateriaal ongevraagd wordt gedeeld, dan heeft dit grote gevolgen voor iemands psychosociale functioneren en welbevinden. Het vergroten van de seksuele weerbaarheid, het bevorderen van seksueel integer gedrag van mbo-studenten en voorlichting over de risico's van sexting aan studenten vind ik daarom van dermate groot belang, dat het bij de opzet van deze monitor ook is meegenomen.

39    Wordt het onderwerp sexting in volgende monitoren opnieuw meegenomen?

Antwoord 39

Ik zeg u dit bij deze toe, omdat ik het belangrijk vind om meer zicht te krijgen op het fenomeen sexting en om de weerbaarheid van mbo-studenten hiertegen te vergroten.

40    Wordt ook de vraag gesteld of jongeren zelf het slachtoffer zijn (geweest) van een loverboy of lovergirl?

Antwoord 40

Deze vraag is niet gesteld. In overleg met de begeleidingscommissie van het onderzoek is besloten hier niet direct naar te vragen, omdat de gedachte is dat de vraag te persoonlijk zou zijn en de kans op een betrouwbaar antwoord te laag.

41    Wat gaat u doen met de kennis dat er een groep medestudenten is die uitgesproken moeite heeft met homoseksuele of lesbische docenten of medestudenten?

Antwoord 41

Sinds 2013 steunt mijn ministerie het project Seksuele diversiteit in het mbo, van Theater AanZ, COC Nederland en sinds kort ook Stichting School en Veiligheid. Het project is de laatste jaren uitgebreid. Via interactieve theatervoorstellingen en docententrainingen wordt op mbo-instellingen het thema seksuele diversiteit bespreekbaar gemaakt op een manier die aansluit bij de belevingswereld van studenten.

Ook hebben steeds meer mbo-scholen, net als scholen in het voortgezet onderwijs, een Gender And Sexuality Alliance (GSA) van het COC (die onder andere Paarse Vrijdag organiseert). Scholen met een GSA hebben een positiever en veiliger klimaat voor LHBTI leerlingen en studenten. Ik ondersteun de GSA's van het COC de komende jaren als onderdeel van het strategisch partnerschap dat ik heb gesloten met het COC, Transgender Netwerk Nederland en NNID, de Nederlandse belangenorganisatie voor intersekse personen. Daarnaast geef ik uitvoering aan de motie van de leden Van den Hul en Jasper van Dijk, die de regering verzoekt om op mbo-scholen de LHBTI-acceptatie verder te bevorderen door het examen-en kwalificatiebesluit op dit punt aan te passen (Kamerstuk 30 420, nr.

274). Implementatie is voorzien in schooljaar 2019-2020. In het aangepaste besluit wordt gesproken over acceptatie van seksuele- en genderdi-versiteit als basiswaarde in onze samenleving.

42    Wat gaat u doen aan het feit dat blijkt dat LHBT-studenten (lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuele personen en transgenders) drie keer zo vaak het slachtoffer worden van vandalisme en psychisch-fysiek geweld als heteroseksuele studenten?

Antwoord 42

De sociale acceptatie van seksuele- en genderdiversiteit wordt langzaam groter in Nederland. De JOB-monitor, maar ook bijvoorbeeld de LHBT-monitor van het SCP, laten dat zien. Het goede nieuws is dat die acceptatie stijgt onder alle groepen in de samenleving. Het slechte nieuws is dat dit soort maatschappelijke veranderingen langzaam gaan. Juridisch gezien is er gelijkheid, maar sociaal-maatschappelijk nog niet. Het blijft dus belangrijk om extra aandacht te houden voor deze groep. Tegelijk laat de positieve trend wel zien dat we met ons beleid op de goede weg zijn.

43    Wat gaat u doen om de veiligheid van LHBT-studenten te verbeteren? Antwoord 43

Allereerst zal ik de veiligheid van LHBTI's blijven monitoren, ook in het mbo. Daarnaast is de veiligheid van LHBTI-studenten onderdeel van het bredere sociale veiligheidsbeleid. Via het Netwerk integrale veiligheid monitort en ondersteunt de MBO Raad de mbo-scholen. Via onder andere de jaarlijkse conferentie van het Netwerk integrale veiligheid, uitwisseling van expertise, instrumenten, materialen en good practices. Stichting School en Veiligheid probeert met onder andere de theatervoorstelling «Leef» (onderdeel van Theater AanZ) en de training Dialoog onder druk, instellingen handvatten te geven om de acceptatie binnen de instellingen te vergroten.

44    Zal het nieuwe onderdeel «discussies met gevolgen» in volgende monitoren opnieuw opgenomen worden?

Antwoord 44

Ik zal de begeleidingscommissie, waar onder andere OCW en de MBO Raad zitting in hebben, verzoeken om dit onderdeel wederom mee te nemen in een volgende monitor.

45    In hoeverre overlappen de twee manieren waarop studenten zijn geselecteerd (namelijk door alle studenten van een locatie te bevragen en door steekproeven van klassen te trekken)? Is hier rekening mee gehouden bij de resultaten?

Antwoord 45

Er is geen sprake van overlap van twee manieren waarop studenten zijn geselecteerd bij dezelfde locatie, of het één of het ander heeft plaatsgevonden. Bij de meeste locaties zijn alle studenten benaderd. Van vier van de 20 deelnemende mbo-instellingen is bij een beperkt aantal grote locaties een steekproef van klassen getrokken. Deze mbo-instellingen zijn door de onderzoekers ondersteund bij het trekken van de steekproef.

46    Wat is gedaan met de resultaten van de studenten die de vragen over persoonskenmerken hebben overgeslagen?

Antwoord 46

De responsgroep wijkt af van de gehele populatie van mbo-studenten. Om hiervoor te corrigeren is de responsgroep gewogen naar een combinatie van leeftijd, geslacht en opleidingsniveau. Als een respondent één of meerdere van deze kenmerken niet ingevuld heeft, is deze student buiten de weging gehouden. De student is wel meegenomen in de tabellen waar naar deze kenmerken afzonderlijk is uitgesplitst, als deze dit kenmerk wel ingevuld heeft.

47    Zijn er studenten die bij de vragen over persoonskenmerken, ondanks de optie de vraag over te slaan, de enquête hebben afgebroken?

Antwoord 47

Er zijn op allerlei punten in de vragenlijst respondenten geweest die de vragenlijst hebben afgebroken. Dat is gebruikelijk bij een dergelijk vragenlijstonderzoek. De onderzoekers hebben in dit onderzoek niet geconstateerd dat het afbreken in dit onderzoek meer dan gemiddeld voorkwam of dat dit bij bepaalde vragen, bijvoorbeeld die over persoonskenmerken meer voorkwam dan bij andere vragen.

48    Waarom is ervoor gekozen twee afnameperioden in te stellen omdat eerstejaarsstudenten nog niet op school zaten in de periode waarover de afname in september-december ging, in plaats van gebruik te maken van één afnameperiode?

Antwoord 48

Dit heeft te maken met afstemming met andere aan sociale veiligheid gerelateerde onderzoeken die in het mbo worden uitgevoerd (bijvoorbeeld de JOB-monitor), en met de mogelijkheid om ook eerstejaars studenten aan het onderzoek deel te laten nemen. In verband met de JOB monitor is gekozen voor de afnameperiode september-december 2017 om er zo voor te zorgen dat er niet twee vragenlijsten over een zelfde soort onderwerp tegelijk bij de doelgroep terecht zouden komen. Om ook eerstejaars en entreestudenten te bevragen was in januari 2018 een tweede mogelijkheid voor bevraging, deze groep heeft zo een half jaar lessen kunnen volgen en kan dan een goed beeld geven over hun ervaringen. Bij de vorige meting is dezelfde aanpak gevolgd.

49    In hoeverre zijn alle provincies qua mbo-instellingen vertegenwoordigd in dit onderzoek?

Antwoord 49

Wat betreft de locaties van mbo-instellingen, zijn Zeeland en Flevoland niet vertegenwoordigd in het onderzoek. Als wordt gekeken naar de landsdelen Noord, Oost, Midden, West en Zuid, dan zijn alle delen met meerdere mbo-instellingen en locaties vertegenwoordigd. Mbo-instellingen konden zichzelf aanmelden om deel te nemen aan deze monitor. Er is dus geen invloed uitgeoefend om bepaalde mbo-instellingen te betrekken bij de monitor om zo een volledig dekkend beeld over alle provincies te krijgen.

50    In hoeverre was er een veilige omgeving voor studenten om de enquête in te vullen? Was dit iets wat op school gedaan moest worden of kon het ook in de privésfeer?

Antwoord 50

Scholen zijn vrij gelaten in de manier waarop zij de enquête konden laten invullen. Docenten zijn ondersteund met een lesinstructie die ze konden gebruiken om het onderwerp sociale veiligheid te bespreken en de enquête te laten invullen. De ervaring leert dat het in de privésfeer laten invullen van de enquête te weinig respons oplevert. Het overgrote gedeelte van de enquêtes is dan ook op scholen ingevuld.

51    Wordt de verscherpte alertheid met betrekking tot wapens ook omgezet in concreet beleid, omdat het in sommige gevallen ging om illegale wapens?

Antwoord 51

Scholen hebben hier vrijwel altijd al beleid op ontwikkeld in lijn met de wetgeving. De regels van mbo-instellingen verbieden het bezit van zowel legale als illegale wapens en bezit hiervan kan leiden tot schorsing en of verwijdering. Als er wapens worden aangetroffen op een mbo-instelling dan wordt dit gemeld bij de politie.

52    Is in de enquête ook de vraag opgenomen of studenten zelf weleens in drugs hebben gehandeld? Zo niet, wordt deze vraag bij de volgende monitor wel opgenomen?

Antwoord 52

De vraag of studenten zelf wel eens in drugs hebben gehandeld maakt geen onderdeel uit van de enquête. Bij een volgende monitor zal ik het belang van opname van deze vraag in de begeleidingscommissie aan de orde stellen.

53    Wat verstaat u onder «niet serieuze beantwoording» als u schrijft dat naar daderschap van seksuele intimidatie niet is gevraagd, omdat in een eerdere meting bleek dat die vraag bij teveel studenten een niet serieuze beantwoording uitlokt? Is er gekeken naar andere manieren om toch een antwoord op deze vraag te krijgen?

Antwoord 53

De beslissing om niet te vragen naar daderschap van seksuele intimidatie is al voor 2011 genomen. Dat maakt het erg lastig om nu nog te achterhalen om welk type niet serieuze antwoorden het precies ging en welke alternatieven destijds zijn overwogen om desondanks antwoord op deze vraag te krijgen.

54    Is in de enquête ook de vraag gesteld of studenten zelf een loverboy of lovergirl kennen?

Antwoord 54

Deze vraag is niet gesteld.

55    Is duidelijk wat de gevolgen zijn van het feit dat circa 17.500 studenten per semester zich door psychisch-fysiek geweld niet optimaal op hun opleiding konden concentreren?

Antwoord 55

Cijfers en verdere informatie hierover is niet voorhanden, maar het ligt zeer voor de hand dat een veilige schoolomgeving een noodzakelijke voorwaarde is voor het behalen van goede studieresultaten.

56    Is er een verband te trekken tussen de resultaten met betrekking tot de mate waarin mbo-studenten LHBT-studenten accepteren en het feit dat LHBT-studenten vaker slachtoffer zijn?

Antwoord 56

Aan de hand van de gegevens uit dit onderzoek is dit niet te analyseren.

57    Hebben de extra maatregelen die getroffen zijn op het gebied van de bespreekbaarheid van gevoelige thema's op iets meer dan de helft van de instellingen, gevolgen gehad voor het veiligheidsgevoel? Worden deze andere maatregelen meegenomen in een volgende monitor?

Antwoord 57

Stichting School en Veiligheid biedt scholen handvatten aan over hoe zij gevoelige thema's kunnen bespreken in de klas en op school. Ook biedt Stichting School en Veiligheid trainingen aan voor docenten om lastige discussies over gevoelige onderwerpen in goede banen te leiden, dit is de al eerder beschreven training: Dialoog onder druk. De extra aandacht voor gevoelige thema's in de maatschappij kan ertoe geleid hebben dat deze ook meer besproken zijn in klas en dus vaker geresulteerd hebben in heftige discussies. Dit kan het veiligheidsgevoel van studenten beïnvloeden. Ik ben van mening dat het desalniettemin waardevol is om deze gesprekken te blijven voeren en te leren van elkaars standpunten. Voor een volgende monitor zal ik de begeleidingscommissie vragen of het effect van de getroffen maatregelen op het veiligheidsgevoel meegenomen kan worden.

58    Hoe kan het dat minder medewerkers dan in de meting van 2014 worden geconfronteerd met materieel geweld, maar het aantal incidenten per honderd medewerkers is toegenomen?

Antwoord 58

Uit deze meting blijkt dat een kleinere groep medewerkers vaker slachtoffer is geworden van materieel geweld. Het onderzoek biedt hiervoor geen verklaring, omdat het onderzoek vooral signalerend van aard is.

59    In welke mate zijn de gevolgen ernstiger wanneer een medewerker slachtoffer wordt van psychisch-fysiek geweld door een collega of leidinggevende, ten opzichte van wanneer de dader een student is?

Antwoord 59

Het slachtoffer worden van psychisch en/of fysiek geweld is altijd ernstig, of het nu van een directe collega, een leidinggevende of van een student afkomstig is. Grensoverschrijdend gedrag binnen het onderwijsteam is niet alleen voor de betrokken collega's ernstig maar heeft ook een effect naar de studenten. Het is van belang dat het team vanuit gemeenschappelijk gedragen normen en waarden optreedt om de sociale veiligheid voor studenten en voor elkaar te borgen en zo nodig te verbeteren. Onderlinge steun, een open uitwisseling van ideeën en opvattingen zijn daarvoor een voorwaarde, waarbij pesten, intimidatie en andere vormen van fysiek en psychisch geweld niet past. De vertrouwenspersonen in de instelling hebben hierin een belangrijke rol.

60    In hoeveel procent van de gevallen met psychisch-fysiek geweld is de dader een collega of leidinggevende en in hoeveel procent is de dader een student?

Antwoord 60

In het onderzoek is geen analyse uitgevoerd naar deze vraag. Het is helaas ook niet mogelijk om deze analyse alsnog te doen op de huidige onderzoeksgegevens, omdat de vragen in de enquête hier niet op afgestemd zijn.

61    Wat is het verschil tussen de mate waarin heteroseksuele medewerkers het geen bezwaar vinden voor LHBT-collega's om binnen de instelling voor hun geaardheid uit te komen ten opzichte van LHBT-studenten?

Antwoord 61

De vraagstelling in de enquête aan medewerkers is anders dan die in de enquête aan studenten. Dit zorgt ervoor dat beide enquêtes op dit punt niet met elkaar te vergelijken zijn en er geen betrouwbaar antwoord op deze vraag te gegeven is.

62    Wordt er, gezien het feit dat onlangs uit onderzoek van Terre des Hommes bleek dat meiden tegenwoordig in kortere tijd in de prostitutie worden gedwongen, meer aandacht aan preventie op dit gebied besteed? Zijn docenten volgens u voldoende in staat seksuele uitbuiting en/of «sextortion» te herkennen, aangezien maar maximaal een derde van de docenten aangeeft zich voldoende toegerust te voelen om zaken rond seksuele weerbaarheid te herkennen en er indien nodig mee om te gaan?

Antwoord 62

Vanuit zowel het Netwerk integrale veiligheid van de MBO Raad als vanuit Stichting School en Veiligheid wordt aandacht besteed aan deze zorgelijke problematiek. Mbo-instellingen besteden hier aandacht aan maar niet elke docent zal toegerust zijn om signalen te herkennen of aan te pakken. Er zijn vertrouwenspersonen en zorgcoördinatoren op de mbo-instellingen die doorgaans wel de expertise hebben of studenten kunnen doorverwijzen.

63    Hoe verklaart u dat studenten aangeven dat docenten vaak niet goed omgaan met discussies die uit de hand lopen, terwijl het merendeel van de docenten (80%) aangeeft dat zij discussies die uit de hand lopen wel in goede banen kunnen leiden?

Antwoord 63

Door het signalerende karakter van het onderzoek is geen verklaring te geven voor dit verschil.

64    Als een onderwijsinstelling alleen heeft meegedaan aan het onderzoek onder studenten en niet aan het onderzoek onder docenten, is hier in de resultaten rekening mee gehouden of heeft dit op een andere manier meegewogen?

Antwoord 64

Er is één mbo-instelling die niet heeft meegedaan aan de medewerkers enquête, maar wel aan de studentenenquête. Aangezien het drie op zichzelf staande enquêtes en ook rapportages betreft is dit niet op een bepaalde manier meegewogen.

65    Wat is gedaan met de resultaten van de docenten die de vragen over seksuele geaardheid hebben overgeslagen?

Antwoord 65

Voor analyses waarin deze vraag van belang is zijn deze docenten niet meegenomen, maar voor analyses bij vragen waarbij dit geen rol speelt zijn de antwoorden van deze docenten wel meegenomen.

66    Kan het significante verschil tussen leidinggevenden en niet-leidinggevenden die slachtoffer worden van materieel geweld verklaard worden?

Antwoord 66

Het onderzoek is niet verklarend van aard, maar heeft vooral een signalerende insteek. Wel is in het medewerkersrapport sociale veiligheid vermeld dat er voor alle medewerkers tezamen een samenhang is tussen materieel geweld en het contact met studenten. Bij meer of frequenter contact lopen medewerkers, waaronder ook leidinggevenden significant meer risico op vernieling of diefstal van eigendommen.

67    Wordt in de volgende monitor meer duidelijkheid gegeven wat wordt bedoeld met een trend (toename of afname) in materieel geweld, zodat minder medewerkers de optie «weet niet» gebruiken?

Antwoord 67

Er wordt in de enquête niet gevraagd naar «een trend» in materieel geweld. Materieel geweld betreft vernieling en diefstal, daar wordt direct naar gevraagd.

68    Is er ook een percentage bekend over pesten in het mbo exclusief discriminatie, waardoor er een betere vergelijking gemaakt kan worden met het primair en voortgezet onderwijs?

Antwoord 68

Ja, dat is bekend. In totaal is 4,1% van de studenten gepest.

69    Hoe valt de enorme groei te verklaren van het percentage docenten die LHBT-studenten kennen binnen en buiten de klas?

Antwoord 69

Buiten de maatschappelijke aandacht voor het onderwerp wordt er op scholen veel aandacht besteed aan inclusiviteit en acceptatie van LHBTI. De openheid op scholen en speciale programma's rondom het onderwerp zorgen ervoor dat studenten en docenten er makkelijker voor uitkomen en er dus meer bekendheid is.

70    Als wordt gesteld dat heteroseksuele collega's geen duidelijke bezwaren zien voor LHBT-medewerkers om voor hun geaardheid uit te komen, is ook getoetst hoe LHBT-medewerkers dit zelf zien?

Antwoord 70

Deze specifieke vraag is niet getoetst. Uit de monitor komt wel naar voren dat een meerderheid van de LHBT-medewerkers open is over hun geaardheid tegenover minimaal één collega en 70% geeft aan dat de meeste of alle collega's op de hoogte zijn. Verder blijkt dat, als LHBT-medewerkers open zijn over hun geaardheid, dit zeer beperkt van invloed is op de dagelijkse omgang met collega's uit het eigen team, andere collega's en de directie.

71    Is er een relatie tussen gevoel van veiligheid op school en omvang van de school?

Antwoord 71

Omvang is een lastig te bepalen eenheid. Hoewel een mbo-instelling als geheel veel studenten en medewerkers kan hebben, kunnen instellingen tegelijkertijd meerdere kleinschalig georganiseerde locaties hebben waarover het totaal aantal studenten en docenten verdeeld is. Uit de analyse blijkt verder dat er op basis van het totaal aantal studenten van een mbo-instelling geen relatie is waargenomen tussen de omvang van de school en het gevoel van veiligheid.

72    Kunt u verklaren hoe het komt dat het percentage medewerkers dat niet op de hoogte is van het sociale veiligheidsbeleid, dat hoog was in de monitor van 2014, een stabiel percentage is dat zich voorzet in de monitor van 2017? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit in de volgende monitor verbeterd wordt?

Antwoord 72

De MBO raad zal hier via het Netwerk integrale veiligheid aandacht voor vragen en daarbij nadrukkelijk onder de aandacht brengen dat het belangrijk is om alle medewerkers tijdig op de hoogte te brengen van veiligheidsmaatregelen in de mbo-instelling. Zij zal tevens benadrukken dat instellingen hierin een eigen verantwoordelijkheid hebben.

73    Wordt er iets gedaan met de signalen die gegeven worden in de antwoorden van de beleidsmedewerkers? Bijvoorbeeld met het signaal dat een kwart van de beleidsmedewerkers zegt dat hun instelling geen goed inzicht heeft in de effectiviteit van de genomen maatregelen of dat volgens tweederde van de respondenten meer aandacht nodig is voor de handhaving van regels?

Antwoord 73

Ik ga er vanuit dat deze signalen binnen de deelnemende instellingen worden besproken, mede naar aanleiding van het eigen rapport dat per mbo-instelling opgemaakt wordt en dat instellingen maatregelen nemen ter verbetering. Tijdens bijeenkomsten van het Netwerk integrale veiligheid of wanneer een instelling advies vraagt, zal er aandacht besteedt worden aan dit onderwerp en kunnen instellingen ondersteuning krijgen.

74    Hoe kan het dat ten opzichte van voorgaande jaren, studenten meer neutraal antwoorden op de vraag over de tevredenheid over de zorg en aandacht voor sociale veiligheid?

Antwoord 75

Hier is geen verklaring voor te vinden, omdat het onderzoek een meer signalerend dan verklarend karakter heeft. Wel zullen de deelnemende mbo-instellingen via het Netwerk integrale veiligheid van de MBO Raad worden aangemoedigd om de resultaten van de monitor te bespreken met studenten. Mogelijk dat via deze gesprekken meer duidelijkheid ontstaat over de beantwoording van de vraag over de tevredenheid over de zorg en aandacht voor sociale veiligheid op de mbo-instelling.

75    Wordt in de volgende monitor rekening gehouden met het hier gestelde, dat er meer factoren meespelen die de algehele sfeer bepalen dan alleen de mate waarin anderen zich aan de regels houden? Wordt hier onderscheid in gemaakt?

Antwoord 75

In de huidige monitor worden dergelijke factoren al meegenomen. Bijvoorbeeld die betrekking hebben op de achtergrondkenmerken van de respondent of kenmerken van de aan het onderzoek deelnemende instellingen zoals onderwijssectoren en opleidingsniveaus.

76    Welk percentage ondersteunend personeel (OOP/OBP'ers) en onderwijzend personeel (OP'ers) was in voorgaande monitoren op de hoogte of hun directie hen stimuleert om erop toe te zien dat studenten zich aan de regels houden, gegeven dat 28% van de OOP/OBP en 9% van de OP in deze monitor aangeeft hiervan niet op de hoogte te zijn?

Antwoord 76

Uit de Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector 2014-2015, deel 3 beleid blijkt dat 12% van de docenten en 32% van de medewerkers in een ondersteunende functie niet wist of ze gestimuleerd werden op te treden bij ongewenst gedrag van studenten. In 2011 was dat 11% van de docenten en 36% van de medewerkers in een ondersteunende functie.

77    Zijn er daadwerkelijk meer fysieke maatregelen gerealiseerd en is het percentage fysieke maatregelen toegenomen, gegeven dat uit eerdere monitoren bleek dat studenten en medewerkers fysieke maatregelen wenselijk vinden?

Antwoord 77

Er zijn door sommige scholen meer fysieke maatregelen genomen, in de vorm van extra cameratoezicht, inzet medewerkers/stagiaires op dit gebied en kluiscontroles. Daar waar gewenst zijn ook toegangspoortjes geplaatst. Het besluit om meer fysieke maatregelen te treffen is aan de scholen zelf, waarbij zij steeds de afweging maken ervoor te zorgen dat de te nemen maatregelen niet het omgekeerde effect hebben en het gevoel van onveiligheid juist bevorderen.

78    Wordt er iets gedaan met het signaal dat slachtoffers minder vaak aangeven dat er een vertrouwenspersoon of meldpunt aanwezig is binnen een school?

Antwoord 78

In de meeste gevallen communiceren mbo-instellingen tijdens de introductieweken over hun veiligheidsbeleid naar studenten. Hetzelfde geldt voor medewerkers die dit bij hun introductie mee krijgen. Bij sommige scholen worden hiervoor verschillende communicatiekanalen gebruikt, zoals folders, intranet, black board en de website Face to Face. Dat minder slachtoffers aangeven dat ze weet hebben van een vertrouwenspersoon of meldpunt zal door het Netwerk integrale veiligheid meegenomen worden in de bijeenkomsten die zij met mbo-instellingen organiseert.

79    Hoe kan het dat het percentage studenten en medewerkers dat op de hoogte is van het protocol zo laag is?

Antwoord 79

Een verklaring hiervoor is niet uit de monitor naar voren gekomen. Ik zal het Netwerk integrale veiligheid vragen om dit punt te agenderen tijdens de bijeenkomsten die zij met mbo-instellingen organiseert.

80    Worden in een volgende monitor wel, anders dan in deze, ook externe meldpunten van diefstal en vandalisme meegenomen, zoals de politie?

Antwoord 80

Voor een volgende monitor zal met de begeleidingscommissie overlegd worden of extra vragen ten aanzien van dit punt wenselijk zijn. Een kanttekening hierbij is namelijk dat gezien de lengte van de huidige vragenlijst, en de focus op het schoolbeleid, er voorzichtig omgegaan wordt met het toevoegen van aanvullende vragen.

81    Hoe gaat u ervoor zorgen dat studenten en medewerkers die zich op dit moment niet door de onderwijsinstelling betrokken voelen bij het sociale veiligheidsbeleid, zich meer betrokken voelen?

Antwoord 81

Ik ben van mening dat mbo-instellingen hierin zelf een verantwoordelijkheid hebben en aan zet zijn. Alleen dan kan het veiligheidsbeleid integraal onderdeel worden van de schoolcultuur met maximaal welbevinden van zowel studenten, docenten, leidinggevenden als ondersteunend personeel. Uiteraard hou ik samen met de Inspectie van het Onderwijs vinger aan de pols en is het Netwerk integrale veiligheid van de MBO Raad beschikbaar om mbo-instellingen te adviseren en te steunen als zij dat wensen. Daarnaast biedt Stichting School en Veiligheid scholen handvatten over hoe zij hun veiligheidsbeleid binnen de school kunnen uitdragen en meer bekendheid kunnen geven.

82    Gaat u ervoor zorgen dat een groot deel van de medewerkers en studenten betrokken wordt bij het sociale veiligheidsbeleid? Zo ja, op wat voor manier?

Antwoord 82

De onderwijsinstelling is met betrokkenheid van de studentenraad en de ondernemingsraad eerst verantwoordelijk hiervoor. Vanuit de MBO Raad is het Netwerk integrale veiligheid beschikbaar om mbo-instellingen indien gewenst met advies en goede voorbeelden bij te staan. Ook Stichting School en Veiligheid geeft informatie over alle aspecten van sociaal veiligheidsbeleid, de functionarissen die hierbij een rol hebben en het belang van continue aandacht voor sociale veiligheid in de school.

83    Waarom worden er op het gebied van seksuele intimidatie zo weinig meldingen gedaan?

Antwoord 83

Daar is, op basis van de verzamelde data uit de enquête, geen uitspraak over te doen. In de monitor wordt wel aangegeven dat de geringe bekendheid van het bestaan van meldpunten binnen mbo-instellingen en het vertrouwen of en hoe er vervolg wordt gegeven aan dergelijke gevoelige meldingen een rol spelen.

84    Kunt u de uitspraak «opvallend is dat met name incidenten op het terrein van seksuele intimidatie weinig gemeld worden» verduidelijken? Kan u toelichting geven over hetgeen eerder in de monitor wordt geschetst, namelijk dat bijna driekwart van de studenten die slachtoffer werden van seksueel getinte opmerkingen dit heeft gemeld terwijl in de aanbevelingen wordt gesteld dat het weinig gemeld wordt?

Antwoord 84

In het deelrapport dat betrekking heeft op studenten staat: «Seksuele intimidatie komt vooral voor in de vorm van seksueel getinte opmerkingen: bijna driekwart van de slachtoffers heeft dit gemeld». Hiermee wordt bedoeld dat van de slachtoffers van seksuele intimidatie, het in driekwart van de gevallen ging om seksueel getinte opmerkingen (in vergelijking met andere vormen van seksuele intimidatie). Met «gemeld» wordt in deze zin dus niet bedoeld het melden van incidenten bij het meldpunt en de vertrouwenspersoon van de mbo-instelling, maar het melden in de vragenlijst.

85    Wat gaan de betrokken partijen doen om meer bekendheid te krijgen voor meldpunten en vertrouwenspersonen, om zo meer meldingen te krijgen van slachtoffers van seksuele intimidatie die dit in eerste instantie niet zouden melden?

Antwoord 85

Ik vind het van groot belang dat slachtoffers van seksuele intimidatie voldoende vertrouwen hebben in een goede afhandeling en zich veilig genoeg voelen om melding te maken van een dergelijk veiligheidsincident. Uit de monitor wordt duidelijk dat de bekendheid van meldpunten en vertrouwenspersonen relatief laag is en dus extra aandacht verdient op scholen. Ik zal de MBO Raad vragen om instellingen die hier om vragen, via het Netwerk integrale veiligheid extra advies en ondersteuning te bieden.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2018-2019, 29 240, nr. 89 21


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.