Verslag algemeen overleg op 4 februari 2004 met minister De Graaf (BVK) - Modernisering van de overheid

Dit verslag van een algemeen overleg is onder nr. 14 toegevoegd aan dossier 29362 - Modernisering van de overheid.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Modernisering van de overheid; Verslag algemeen overleg op 4 februari 2004 met minister De Graaf (BVK) 
Document­datum 01-03-2004
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST74690
Kenmerk 29362, nr. 14
Van Staten-Generaal (SG)
Commissie(s) Koninkrijksrelaties (KR) en Binnenlandse Zaken (BIZA)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2003–2004

29 362

Modernisering van de overheid

Nr. 14

1 Samenstelling:

Leden: Kalsbeek (PvdA),Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA),voorzitter,Vos (GroenLinks),Cornielje (VVD),Adelmund (PvdA),De Wit (SP),Van Beek (VVD),onder-voorzitter,Van der Staaij (SGP),Luchtenveld (VVD),De Pater-van der Meer (CDA),Lazrak (Groep-Lazrak),Wolfsen (PvdA),Tonkens (GroenLinks),Spies (CDA),Eerdmans (LPF), Sterk (CDA),Van der Ham (D66),Haverkamp (CDA),Van Fessem (CDA),Smilde (CDA), Straub (PvdA),Boelhouwer (PvdA),Hirsi Ali (VVD),Szabó (VVD) en Van Hijum (CDA). Plv. leden: Klaas de Vries (PvdA),Dijsselbloem (PvdA),Fierens (PvdA),Halsema (GroenLinks), Schippers (VVD),Dubbelboer (PvdA),Kant (SP),Rijpstra (VVD),Slob (ChristenUnie), Wilders (VVD),Rambocus (CDA),Vergeer (SP), Van Nieuwenhoven (PvdA),Van Gent (Groen-Links),Cqörüz (CDA),Hermans (LPF),Atsma (CDA),Giskes (D66),Bruls (CDA),Van Bochove (CDA),Algra (CDA),Hamer (PvdA),Leerdam (PvdA),Griffith (VVD),Balemans (VVD) en Eski (CDA).

VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 1 maart 2004

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 heeft op 4 februari 2004 overleg gevoerd met de heer De Graaf,vice-minister-president,minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties over de brief d.d. 1 december 2003 over Modernisering van de overheid; visie en actieprogramma Andere overheid (29 362, nr. 1). Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Van Hijum (CDA) zegt zich te kunnen vinden in de opvatting uit de kabinetsvisie Andere overheid (verder: de kabinetsvisie) dat de burger meer eigen verantwoordelijkheid moet nemen en zich minder afhankelijk van de overheid moet opstellen. Hij tekent hierbij aan dat de regering wel oog zal moeten hebben en houden voor het gegeven dat niet alle burgers mondig en zelfredzaam zijn. Dit betekent dat het toegankelijk houden van voorzieningen een kerntaak van de overheid moet blijven en dat subsidiëring van burgers en instellingen niet per definitie ongewenst mag worden verklaard. Is de minister het hiermee eens en,zo ja,is hij dan ook met hem van mening dat de kabinetsvisie soms wat negatief is getoonzet? Het is een onjuiste gedachte dat het particuliere initiatief als vanzelf alle gaten opvult die een terugtrekkende overheid achterlaat. Met het oog hierop is het van belang dat de regering kiest voor een procesmatige aanpak. Zo zal zij bijvoorbeeld kaders moeten scheppen die het burgers mogelijk maakt om betrokken te raken bij het onderwijs om te voorkomen dat burgers zich in de steek gelaten voelen.

Het vertrouwen van de burger in de overheid is niet alleen afhankelijk van de prestaties van de overheid,maar ook van het gezag dat de overheid uitstraalt. In de analyse van de regering wordt echter vooral aandacht besteed aan het eerste aspect. Waarom is men niet dieper ingegaan op de problemen rond het politiek-bestuurlijk en ambtelijk leiderschap en de gevolgen daarvan voor het gezag van de overheid? Onderkent de minister overigens überhaupt dat er sprake is van een gezagscrisis? De heer Van Hijum merkt vervolgens op dat zijn belangrijkste kritiek het departementale karakter van het actieprogramma Andere overheid (verder: het actieprogramma) betreft. Zo wordt niet duidelijk hoe de rege-

ring de burger meer ruimte wil geven om invulling te geven aan zijn eigen verantwoordelijkheid. Kan de minister aangeven wat de concrete gevolgen van het actieprogramma voor burgers en bedrijven zullen zijn? Het actieprogramma is zeker niet in alle opzichten een consequente vertaling van de kabinetsvisie. Zo wordt in het actieprogramma geen aandacht besteed aan het thema «eigentijds burgerschap»,terwijl dit thema wel aan de orde wordt gesteld in de kabinetsvisie. Kan de minister aangeven hoe de regering de oriëntatie van burgers op hun gezamenlijke belangen wil bevorderen en hoe zij de mogelijkheden voor zelforganisatie zal bevorderen? Hij vraagt de minister ten slotte om de toezegging dat dit thema bij de uitwerking van het actieprogramma zal worden betrokken. De effecten van het actieprogramma voor burgers en instellingen staan onvoldoende centraal. Door de regering is namelijk gekozen voor een verkokerde aanpak die sterk is gericht op de aanpassing van de organi-satie,de bedrijfsvoering en de ICT. Waarom is niet gekozen voor een aantal inhoudelijke speerpunten om te komen tot een samenhangende aanpak op het terrein van de takendiscussie,vraagsturing,zelfregulering en de vermindering van regels en toezicht? Deze speerpunten zouden dan de prioriteiten van de regering kunnen zijn,te weten onderwijs,zorg en integratie.

Van burgers en bedrijven wordt nog steeds gevraagd dat zij op verschillende formulieren dezelfde informatie invullen. Deze vorm van overlast kan worden teruggedrongen door investeringen in ICT en digitale dienstverlening. Kan de minister aangeven of de elektronische identiteitskaart nog in deze kabinetsperiode zal worden ingevoerd en of hij over voldoende middelen beschikt om de eilandjescultuur bij overheden en instellingen te doorbreken?

Actielijn 2 «De overheid gaat minder en anders regelen» is terecht een belangrijke prioriteit van de regering. Bedrijven,scholen en zorginstellingen uiten echter nog steeds de kritiek dat de overheid taken en bevoegdheden niet echt durft los te laten. Hoe beoordeelt de minister deze kritiek en de kritiek dat de keuzeruimte die de regering wil bieden,in de praktijk sterk zal worden ingeperkt door de opgelegde verantwoordingsverplichtingen. Het afleggen van verantwoording is natuurlijk noodzakelijk,maar moet vooral horizontaal worden georganiseerd. Voor verticaal toezicht,het toezicht door de rijksoverheid en de inspecties,moet alleen worden gekozen als de omvang van een maatschappelijk risico dat vereist.

Om de administratieve lastendruk terug te dringen is samenwerking met decentrale overheden en uitvoeringsinstellingen van groot belang. Voorkomen moet immers worden dat de ruimte die de rijksoverheid schept, wordt weggenomen door regelgeving van gemeenten en provincies. De heer Van Hijum pleit daarom voor een digitaal loket waar burgers en instellingen hun klachten over regelgeving kunnen deponeren. Verder zal de regelgeving van de verschillende overheden centraal moeten worden gecoördineerd.

Actielijn 4 «De rijksoverheid gaat haar relaties met provincies en gemeenten vernieuwen» is de CDA-fractie zeer aangelegen. Zij sluit daarbij aan bij het uitgangspunt in de kabinetsvisie dat het Rijk meer ruimte moet laten aan medeoverheden voor taken die naar de aard en de schaal tot de competentie van lokale overheden behoren. De heer Van Hijum zegt het daarom enigszins te betreuren dat in het actieprogramma alleen wordt ingegaan op de sanering van specifieke uitkeringen,keten-regie en prestatievergelijking. Is de minister bereid om de Kamer een duidelijke visie te geven op de rol en positie van decentrale overheden? Het IPO en de VNG hebben in een scherpe reactie gesteld dat de visie van de minister op lokale overheden zal uitmonden in een ouderwetse aanpak, omdat er onvoldoende is overlegd over een gezamenlijke agenda. Is de minister bereid om zijn huiswerk op dit punt over te doen?

De heer Szabó (VVD) wijst erop dat zijn partij in het rapport Belgen doen het beter het voortouw heeft genomen in de discussie over de modernisering van de overheid door te wijzen op de mogelijkheden van ICT en het belang dat in Nederland wordt gekomen tot één ICT-architectuur. De huidige stand van zaken op dit terrein is vooralsnog weinig hoopgevend, omdat aansturing ontbreekt en initiatieven niet centraal worden opgepakt. Al met al is het gevaar reëel dat Nederland in de toekomst wordt opgezadeld met ketens die niet of onvoldoende op elkaar zijn afgestemd, verschillende ICT-architecturen en onnodige loketten. Is de minister het met hem eens dat het van het grootste belang is dat in de toekomst alle overheidsdiensten met één virtuele infrastructuur werken en burgers slechts gebruik hoeven te maken van één pasje en één loket? De heer Szabó merkt op dat het een zwak punt is dat in het actieprogramma groen en rijp naast elkaar zijn opgenomen en niet duidelijk wordt aangegeven welke activiteiten wanneer afgerond zullen zijn en wat daarvan het resultaat moet zijn. Had niet duidelijker aangegeven moeten worden waar de Kamer de regering te zijner tijd op kan afrekenen? Waarom is ervoor gekozen om producten in het actieprogramma soms wel en soms niet te expliciteren? De heer Szabó zegt dit een groot gemis te vinden en vraagt de minister daarom toe te zeggen dat hij de Kamer voor het komende reces een productbeschrijving zal doen toekomen. Eén van de meest essentiële onderdelen van Actielijn 1 zou de beschrijving moeten zijn van de toekomstige overheidsinfrastructuur,c.q. systeemomgeving,als basis voor alle toekomstige ontwikkelingen. In deze architectuur dient verder de relatie met ZBO’s,gemeenten en provincies te worden opgenomen. Dit product moet gereed zijn,voordat men gaat werken aan een authenticatievoorziening. Is de minister bereid om aan de beschrijving van deze overheidsinfrastructuur alsnog de hoogste prioriteit te geven?

Ministeries en andere overheden moeten afzien van het ontwikkelen en uitgeven van authenticatiemiddelen. Het is immers van belang dat burgers niet overladen worden met pasjes voor de zorg,het voetbal-stadion,het openbaarvervoer,het rijbewijs,identificatie enz. Verder leidt het bestaan van meerdere systemen naast elkaar tot een grote mate van inefficiëntie.

Is de minister het met hem eens dat het onafhankelijk van elkaar ontwikkelen van ICT-systemen een verspilling van belastinggeld is en dat er op de kortst mogelijke termijn een concept moet komen voor één overkoepelend ICT-systeem voor alle overheidsdiensten met één bijbehorend pasje? Zo ja,wanneer kan dit systeem dan volgens de minister worden geïmplementeerd? De heer Szabó noemt het vanzelfsprekend dat op een dergelijk pasje biometrische gegevens worden opgenomen en dat de decentrale overheden in de toekomst gebruik zullen maken van dit pasje. De sectoroverschrijdende uitvoeringsketens zullen worden doorgelicht. Kan de minister aangeven wanneer dit project zal zijn afgerond en of de werkprocessen en de ICT aan de hand van de resultaten van dit project zullen worden aangepast?

Het actieprogramma zal ook op de Europese agenda moeten worden geplaatst,opdat internationaal gebruik van authenticatiemiddelen mogelijk wordt. Op welke manier zal de regering hieraan een bijdrage leveren tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschop in de tweede helft van 2004? Ten slotte zegt de heer Szabó dat de financiële onderbouwing van het actieprogramma niet duidelijk is,omdat het actieprogramma samenhang ontbeert. Is de minister bereid om de Kamer voor het komende reces een deugdelijke financiële onderbouwing van het actieprogramma te doen toekomen?

Mevrouw Fierens (PvdA) zegt dat niet uit het oog mag worden verloren dat de overheid veel taken op een goede manier uitvoert,omdat het van groot belang is dat alle betrokken partijen gemotiveerd zijn om mee te

werken aan het realiseren van de Andere overheid. Om die motivatie op te kunnen brengen is het een vereiste dat men trots is op de overheid en bij de overheid wil werken. Is de minister het met haar eens dat in de stukken aan die trots als basisattitude onvoldoende recht wordt gedaan? Dit algemeen overleg is onderdeel van de traditionele behandeling van een nota. Omdat het kabinetsstandpunt en het actieprogramma onderdeel uitmaken van een principiële vernieuwing,was het echter wellicht beter geweest om voor dit overleg de gebaande paden te verlaten en voor een nieuwe wijze van behandeling te kiezen.

In de stukken wordt geen aandacht besteed aan de mensen die het actieprogramma uiteindelijk zullen moeten uitvoeren. Kan de minister aangeven waarom daarvoor is gekozen?

De internationale dimensie van deze vernieuwingsoperatie krijgt weinig aandacht. Zo wordt aan Europa niet meer dan een halve pagina besteed. Eén van de doelstellingen in het actieprogramma is het realiseren van elektronische dienstverlening (zie Actielijn 1). Niet duidelijk is echter hoe deze doelstelling zal worden gefinancierd. Kan de minister bijvoorbeeld aangeven hoe de authenticatievoorziening zal worden gefinancierd? De minister zal de verkokering moeten doorbreken en greep moeten krijgen op de ontwikkelingen op de andere ministeries om de dienstverlening aan de burger te kunnen verbeteren. Hoe zal hij dat doen? Om een elektronische identiteitskaart te kunnen invoeren zal aan drie voorwaarden moeten worden voldaan,te weten de authenticatievoorzie-ning,unieke persoonsgebonden nummers en duidelijkheid over de transactiemogelijkheden. Aan deze voorwaarden is nog niet voldaan en daarom is het onduidelijk hoe de minister de elektronische identiteitskaart denkt te kunnen invoeren. Is de minister bereid toe te zeggen dat hij de Kamer binnen een half jaar een stappenplan zal voorleggen met als uiteindelijke doel de invoering van de elektronische pas? In dit plan kan dan eveneens worden ingegaan op de financiering en de samenwerking met andere ministeries.

Mevrouw Fierens merkt op dat het actieprogramma sterk is gericht op burgers en overheden en dat aan de concrete problemen van bijvoorbeeld de kleine middenstand onvoldoende aandacht wordt besteed. Zij zegt daarbij te denken aan de overbodige en hinderlijke regelgeving waarmee middenstanders worden geconfronteerd. Is de minister het met haar eens dat dergelijke problemen ondergesneeuwd dreigen te raken in het actieprogramma?

Ten slotte biedt zij de minister een mapje aan met concrete voorbeelden van problemen waarmee middenstanders in de gemeente Sassenheim worden geconfronteerd. Is de minister bereid om binnen een redelijke termijn op deze problemen te reageren?

De heer Van der Ham (D66) merkt op dat het een goede zaak zou zijn als burgers op een eenvoudige manier kennis zouden kunnen nemen van de resultaten die de regering boekt met haar beleid voor een andere overheid. Daarbij kan worden gedacht aan een overzicht van het tempo waarin de overheid overbodige regelgeving en wachtlijsten terugdringt. Onder het begrip «overheid» wordt door de burger een veelheid aan instellingen,organisaties en overheden verstaan,die zeker niet allemaal onder het begrip «overheid» in engere zin vallen. In de ogen van de burger is de overheid vaak een ondoorzichtige jungle van langs elkaar heen werkende,inefficiënte instellingen met alle extra kosten van dien. Voorbeelden die dit perspectief van de burger bevestigen,zijn in de Kamer vaker aan de orde geweest. Kan de minister bijvoorbeeld aangeven wat er is gedaan aan het veelvuldig genoemde voorbeeld van inefficiënte en ondoorzichtige zorg in ziekenhuizen?

Vervolgens merkt hij op dat één van de oorzaken van de problemen die burgers ervaren met de overheid,de talrijke managers zijn,van wie vaak

niet duidelijk is wat hun meerwaarde is. Moet het aantal managers niet terug worden gebracht ten faveure van de mensen die het echte werk doen?

De minister heeft ooit uitgeroepen: «Spaar mij de hoofdlijn,geef mij de details.» De heer Van der Ham zegt dat deze oproep wat hem betreft ook van toepassing is op het actieprogramma,aangezien de achterliggende visie van de minister breed wordt gedeeld. Is de minister bereid om in de toekomst met die details te komen die ook de burger duidelijk kunnen maken wat het nut en het doel van deze operatie is? Het is het streven van de regering om 65% van de dienstverlening op het internet te laten plaatsvinden. De heer Van der Ham merkt op dat een en ander wel moet leiden tot daadwerkelijke tijdwinst voor de burger. Men kan met andere woorden niet volstaan met het op internet beschikbaar stellen van formulieren.

In Actielijn 2 wordt niet duidelijk aangegeven hoe zal worden getoetst of de bureaucratie daadwerkelijk wordt teruggedrongen. Kan de minister die duidelijkheid alsnog geven en tevens aangeven welke rol wetgeving hierbij kan spelen?

Hij zegt vervolgens in te kunnen stemmen met Actielijn 3 «De rijksoverheid gaat zichzelf beter organiseren». Hierbij moet echter wel in het oog worden gehouden dat niet alleen de overlap tussen de werkzaamheden van departementen moet worden verminderd,maar ook die tussen provincies,gemeentes en stadsregio’s. Samenwerkingsverbanden tussen lagere overheden brengen namelijk het gevaar met zich dat het aantal ambtenaren groeit,zonder dat daar een evenredige verbetering van de dienstverlening of efficiencyvoordelen tegenover staan. Stroomlijning van de basisgegevens,unieke nummers,een authenticatie-systeem en een Public Key Infrastructure moeten zo snel mogelijk worden ingevoerd,omdat hierdoor het doel van een kleinere,modernere en klantgerichte overheid naderbij wordt gebracht. Deze onderwerpen zijn net zo belangrijk als de eenmalige gegevensverstrekking en daarom is het jammer dat hierop in het actieprogramma zo summier wordt ingegaan. Is de minister bereid om de Kamer aanvullende informatie te doen toekomen over deze onderwerpen?

Het perspectief van de burger moet leidend zijn bij dit project. Het is dan ook van belang dat beleidsmakers praktijkervaring opdoen met het door hen uitgezette beleid en beschikken over voldoende inlevingsvermogen. Ten slotte vraagt de heer Van der Ham of de minister mogelijkheden ziet voor veranderingen in de politieke top van ministeries,bijvoorbeeld door zoals in België en Frankrijk te gaan werken met een «cabinet du ministre».

De heer Duyvendak (GroenLinks) zegt dat het kabinetsstandpunt en het actieprogramma vooral een inventarisatie lijken te zijn en dat een voldragen visie ontbreekt. Zo is het actieprogramma vooral een opsomming van lopende initiatieven. Hij tekent hierbij aan dat dit voor hem geen onoverkomelijk probleem is,omdat hij de achterliggende intentie van de minister deelt. Is de minister bereid om alsnog te komen met een coherent actieprogramma als basis voor verdere discussie? Burgers ervaren de overheid anders dan politieke bestuurders en ambtenaren. Deze verschillende perspectieven worden echter onvoldoende geëxpliciteerd in de stukken,hetgeen de toegankelijkheid daarvan vermindert.

De noodzaak van verbetering van de dienstverlening door de overheid wordt terecht breed gedeeld. Er lijkt echter wel voorbij te worden gegaan aan het feit dat de overheid taken heeft afgestoten naar ZBO’s en uitkeringsinstanties,die door de burger nog steeds als overheidstaken worden ervaren. Zal het beleid voor bijvoorbeeld de elektronische dienstverlening zich ook tot dergelijke instanties uitstrekken? Publieke voorzieningen als scholen en ziekenhuizen vallen in het perspectief van de burger ook onder het begrip «de overheid». Hieraan wordt in

de stukken echter geen recht gedaan,want op dit onderwerp wordt slechts in een nogal normatieve passage ingegaan met als inhoud dat de tot welvaart gekomen middenklasse onrealistische verwachtingen heeft van het voorzieningenniveau van publieke voorzieningen. De heer Duyvendak vraagt de minister hierop dieper in te gaan,omdat de klachten over bijvoorbeeld vertragingen bij de NS natuurlijk terecht zijn en al helemaal geen uiting van onrealistische verwachtingen.

De heer Duyvendak zegt dat in de stukken slechts platitudes staan over de kloof tussen politiek en burger. Dat is teleurstellend,omdat er op dit moment een levendig debat wordt gevoerd over interactieve beleidsvorming en de vraag wanneer burgers wel of niet bij de beleidsvorming moeten worden betrokken. Al met al wekt de wijze waarop dit onderwerp wordt behandeld de indruk dat zowel het kabinetsstandpunt als het actieprogramma onvoldragen zijn.

De sturingsfilosofie van de regering,de vraag hoe problemen door de overheid opgelost kunnen en moeten worden,moet beter worden uitgewerkt. Hetgeen hierover nu in de stukken is opgenomen,kan namelijk geen basis zijn voor een grondig debat. Zo stelt de regering dat de overheid een groter beroep moet doen op maatschappelijke krachten,hetgeen zo’n onschuldige stelling is dat niemand haar zal willen bestrijden. Een en ander geldt ook voor de woorden die worden gewijd aan het belang dat burgers op hun eigen verantwoordelijkheden dienen te worden aangesproken. Is de minister bereid om dieper in te gaan op de sturingsfilosofie van de regering?

Ten slotte vraagt de heer Duyvendak hoe de regering in de toekomst denkt om te gaan met de gedetailleerde Europese regelgeving voor de interne markt en de daaruit voortvloeiende druk om te komen tot standaardisatie van producten en diensten.

Het antwoord van de minister

De minister zegt het pleidooi voor een onorthodoxe behandeling van dit onderwerp te zien als een handreiking om te komen tot een minder traditionele werkwijze. Zo zouden gezamenlijke werkbezoeken nuttig kunnen zijn. De beslissing hierover is echter natuurlijk aan de Kamer. Uitgangspunt bij het schrijven van de kabinetsvisie en het actieprogramma was dat de omvang van beide stukken niet te groot mocht worden,hetgeen bijvoorbeeld een uitputtende productbeschrijving uitsloot. Verder is het actieprogramma niet bedoeld als een blauwdruk voor de plannen van aanpak,maar als een presentatie van de hoofdlijnen van het beleid dat de regering in de komende periode voornemens is uit te voeren. Naar aanleiding van de kritiek en opmerkingen van de Kamer, medeoverheden,overheidsinstanties en individuele ambtenaren zullen de plannen van aanpak zonodig worden aangepast. Het actieprogramma is zo opgesteld dat zo goed mogelijk recht wordt gedaan aan het perspectief van de burger op de overheid. Dit betekent dat men zich in het stuk heeft geconcentreerd op onderwerpen die de burger direct raken en de overheid de mogelijkheid bieden om het vertrouwen van burgers in de overheid te herstellen. Daarbij valt te denken aan het verminderen van overbodige en hinderlijke regelgeving,verbetering van de informatievoorziening,vermindering van de bureaucratie,elektroni-sche dienstverlening etc. De minister merkt in dit verband op dat hij zich dan ook niet in de kritiek herkent dat het actieprogramma een departementaal karakter zou hebben.

Aan het (politiek) bestuurlijke perspectief is evenzeer recht gedaan,zie de aandacht in de stukken voor de overheidsorganisatie zelf. De voorgestelde veranderingen in de organisatie van de overheid zullen natuurlijk moeten uitmonden in een overheid die vraag- en probleemgericht werkt. Alleen zo kan immers recht worden gedaan aan de terechte eisen van burgers en bedrijven.

Het actieprogramma heeft tot doel ten behoeve van burgers het functioneren van de overheid te verbeteren en haar prestaties te verhogen. Dat neemt niet weg dat het ook de taak van de regering is om te formuleren wat zij van burgers verwacht. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan het stimuleren van maatschappelijke burgerzin en de «civil society». De hoofdlijnen van de visie van de regering op de «civil society» zijn terug te vinden in de kabinetsvisie,maar gezien het belang van dit onderwerp zegt de minister toe dat hij de Kamer een meer uitgewerkte visie zal doen toekomen. Verder zullen over dit onderwerp gesprekken worden georganiseerd met maatschappelijke organisaties om,in de geest van het actie-programma,zo veel mogelijk initiatieven van buiten bij de beleidsvorming te betrekken.

Bij het ontwikkelen van de «civil society» zullen natuurlijk ook de maatschappelijke instellingen met een publiek nut,zoals scholen en zieken-huizen,een belangrijke rol moeten spelen. De regering kan dit stimuleren maar niet van bovenaf regelen. Verder zal zij burgers en maatschappelijke instellingen in de toekomst meer keuzevrijheid en zeggenschap moeten bieden om die rol inhoud te geven.

In het actieprogramma is niet ingegaan op andere vormen van bestuurlijke vernieuwing. Op de onmiskenbare relatie tussen het thema «de andere overheid» en bestuurlijke vernieuwing is overigens,aan de hand van het democratiebegrip,uitgebreid ingegaan tijdens de begrotingsbehandeling. Daarbij is ook ingegaan op de verbinding tussen overheid en burger,het inhoudelijke gezag van de overheid en het vertrouwen van de burger in de overheid.

In het actieprogramma is geen hoofdstuk opgenomen over de taken van de overheid,omdat deze taakanalyse nog niet is afgerond. Naar verwachting zal de takenanalyse dit jaar aan de Kamer kunnen worden aangeboden. Leidraad in deze analyse is de vraag of een bepaalde taak,gezien de maatschappelijke ontwikkelingen,in de toekomst nog wel door de overheid uitgevoerd dient te worden. Als die vraag bevestigend wordt beantwoord,moet vervolgens worden bepaald of die taak door de centrale overheid dient te worden uitgevoerd dan wel door één van de medeoverheden of een maatschappelijke organisatie. Ten slotte zal moeten worden bepaald wat de meest geschikte sturingsfilosofie is voor die specifieke taak.

Uit reacties op de kabinetsvisie blijkt dat de door het kabinet geschetste sturingsfilosofie wel degelijk weerstand oproept en discussie uitlokt. Zo is erop gewezen dat deze sturingsfilosofie kan leiden tot tweedeling in de maatschappij. De minister wijst erop dat hieruit blijkt dat de sturingsfilosofie minder onomstreden is als door de heer Duyvendak werd gesteld.

De minister zegt vervolgens dat hij zal trachten het thema «de andere overheid» nadrukkelijker op de Europese agenda te plaatsen. Hierover vindt overigens al overleg plaats in het kader van het actieplan e-Europe. De internationale dimensie is minder prominent aanwezig in het actieprogramma als gevolg van de keuze van de regering om zich in het actieprogramma vooral te richten op die acties die op afzienbare termijn tot resultaten kunnen leiden en het besef dat veranderingen in de Europese instellingen en werkwijze een kwestie van lange adem zijn en zeker niet vanuit Den Haag kunnen worden geregisseerd.

ICT is een belangrijk middel om de relatie tussen overheid en burger te vernieuwen. De minister merkt op dat ICT daardoor nog niet een doel op zichzelf is geworden. Hij benadrukt verder dat het in deze fase van de behandeling van het actieprogramma zijns inziens beter is om dit algemeen overleg toe te spitsen op de vraag of er draagvlak is voor de analyse van de regering en de hoofdlijnen van het beleid. Overigens is het actieprogramma niet bedoeld als een gedetailleerde blauwdruk voor de plannen voor het burgerservicenummer,de authenticatievoorziening enz. De minister zegt vervolgens toe dat hij schriftelijk dieper in zal gaan op de

vragen die zijn gesteld over het informatiebeleid van de regering en de rol van ICT daarbij. In deze brief kan verder worden ingegaan op de vragen over de ICT-architectuur,de elektronische identiteit en de authenticatie-voorziening.

Het is welhaast onmogelijk om alle overheden binnen een gedecentraliseerde eenheidsstaat te dwingen,met dezelfde standaarden voor informatievoorziening,ICT en de opslag van basisgegevens te werken. De minister zegt dat een dergelijke dwang ook in strijd zou zijn met de werkwijze waaraan de regering in het actieprogramma de voorkeur heeft gegeven. Een en ander laat overigens onverlet dat standaardisatie,met het oog op informatie-uitwisseling en de koppeling van gegevens,zeker vanuit het perspectief van de burger de voorkeur verdient Standaardisatie zal binnen de Nederlandse bestuurlijke verhoudingen het resultaat moeten zijn van overleg tussen Rijk,gemeenten en provincies. Het ministerie zal daarbij de ketenregie voeren en slechts eisen formuleren voor de eenmalige gegevensverstrekking en essentiële voorzieningen als de registratie van basisgegevens,indien het onmogelijk blijkt om hierover in overleg met gemeenten en provincies overeenstemming te bereiken. De minister merkt vervolgens op dat het project Andere overheid niet moet worden geplaatst in het licht van de discussie over het gebrek aan politiek en ambtelijk leiderschap. Een en ander neemt natuurlijk niet weg dat de cultuur en werkwijze binnen de overheid belangrijk is voor het welslagen van dit project. In paragraaf 3.4.4 van het actieprogramma wordt hierop dan ook ingegaan. Vervolgens benadrukt de minister dat zowel de projectleider,de heer Van den Ham,als hijzelf erop zullen blijven hameren dat het voor het welslagen van het project van belang is dat diegenen die betrokken zijn bij ambtelijke en politieke processen,ontvan-kelijk zijn voor veranderingen,onorthodoxe werkwijzen en samenwerking. De grootste bedreiging voor een moderne en verbeterde overheid is namelijk het denken vanuit bureaupolitiek.

Dat een politiek leider geen verwachtingen mag wekken of beloftes mag doen die niet kunnen worden waargemaakt,is een cruciaal aspect van goed politiek leiderschap. Dit aspect is dus ook cruciaal voor het welslagen van het project Andere overheid. Dat meerdere regeringen,de Kamer en politieke partijen die verleiding niet altijd hebben kunnen weer-staan,heeft er niet alleen toe geleid dat burgers onrealistische verwachtingen hebben over de mogelijkheden van de overheid om problemen op te lossen,maar heeft ook een zeer aanzienlijke uitbreiding van wet- en veroorzaakt.

Een en ander betekent dat politici die een probleem voorgelegd krijgen, burgers er soms op moeten durven wijzen dat zij in dat specifieke geval hun eigen verantwoordelijkheid dienen te nemen. Overigens laat dit onverlet,zoals ook in het actieprogramma wordt gesteld dat in het beleid van de overheid te allen tijde rekening dient te worden gehouden met het feit dat niet alle burgers mondig en zelfredzaam zijn. In antwoord op Kamervragen is reeds medegedeeld dat er één meldpunt zal komen voor de administratieve lasten van burgers. Het zou echter een nutteloze inspanning zijn om bij alle provincies en gemeenten te achterhalen of zij al beschikken over een dergelijk meldpunt en hen er vervolgens van te overtuigen dat zij dat loket moeten sluiten ten behoeve van het centrale meldpunt. Wel zullen met de VNG en het IPO zodanige afspraken worden gemaakt dat de meldingen die op gemeentelijk of provinciaal niveau binnenkomen,worden doorgegeven aan het minis-terie,zodat zij vervolgens door kunnen worden gegeven aan de vakdepartementen.

De medeoverheden zijn gevraagd om hun visie te geven op de modernisering van de overheid. Deze visies zijn gebruikt om te bezien of synergie mogelijk is. Tijdens het laatste overhedenoverleg met de VNG en het IPO is gebleken dat alle partijen overtuigd zijn van het belang van samenwerking en van het feit dat het overleg over het actieprogramma niet moet

worden belast met discussies over zaken als de autonomie van provincies en gemeenten,het lokale belastinggebied en de doorwerking van bezuinigingen. Hierdoor zou het immers welhaast onmogelijk worden om nog in deze kabinetsperiode goede voortgang te boeken met het project Andere overheid.

In het actieprogramma is aangegeven welke personeelskosten en kosten voor de ontwikkeling van acties door het ministerie zullen worden gedragen. Een aantal actielijnen,waaronder met name de ontwikkeling van ICT,zullen aanvankelijk geld kosten,maar op termijn ook baten opleveren. Met de minister van Financiën zullen afspraken worden gemaakt over de precieze financiering van de afzonderlijke projecten. Daarbij zal rekening worden gehouden met het feit dat de baten van veel projecten niet zullen neerslaan bij het ministerie dat de kosten voor deze investeringen heeft gedragen.

Ambtenaren werken hard en zijn zeer betrokken bij de publieke zaak. Op de vaak goede resultaten van hun werk kunnen zij dan ook met recht trots zijn. Het actieprogramma is echter geschreven vanuit het perspectief van de burger en het valt niet te ontkennen dat een burger te vaak te maken krijgt met zaken die niet goed zijn georganiseerd. Het actieprogramma moet dan ook zeker niet worden gezien als een poging om afbreuk te doen aan het werk van ambtenaren,maar als een directe confrontatie met de tekortkomingen van de huidige overheidsorganisatie. De minister wijst erop dat het terugdringen van de administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven inmiddels voortvarend is opgepakt. Daarbij wordt veel aandacht besteed aan de problemen van de kleine midden-stand,ook die te Sassenheim.

Benchmarking is een goede manier om burgers te laten zien dat de nieuwe overheid bereid is om inzichtelijker te werken en zich te laten afrekenen op resultaten. Een andere goede manier om burgers inzicht te geven in de werkwijze van de overheid zijn consumentenpanels. Al deze elementen maken onderdeel uit van het actieprogramma,omdat het ook een doel van het actieprogramma is om burgers inzicht te geven in de vraag of het beleid van een bepaalde overheid of instantie wel of niet tot het gewenste resultaat heeft geleid.

Een goede onderbouwing voor de stelling dat er te veel managers zijn,is tot nu toe niet gegeven. Het aanwijzen van managers als dé oorzaak van de problemen van de overheid mist dan ook alle grond. Een en ander neemt niet weg dat verbetering van de werkprocessen van de overheid de ruimte voor primaire processen kan vergroten. Zo kan een betere organisatie van het bureauwerk van de politie ertoe leiden dat er meer blauw op straat komt.

De minister zegt dat van beleidsambtenaren bij de overheid mag worden verwacht dat zij zich rekenschap geven van de wijze waarop hun beleid in de praktijk uitwerkt en hoe het door de betrokken burgers wordt ervaren. Om beleidsambtenaren hiervoor een goede antenne te geven,verdient het wellicht overweging om hen maatschappelijke stages te laten lopen. Een «cabinet du ministre» of een soortgelijke hervorming van de politieke top van een ministerie zou een stap in de verkeerde richting zijn,omdat daardoor de vertrouwensrelatie tussen de politieke bewindsvoerders op een ministerie en de ambtelijke top wordt ondermijnd. Bovendien is het ambtelijk apparaat in Nederland van zo’n hoog niveau dat er geen reden is om te twijfelen aan de loyaliteit en de professionaliteit van topambtenaren,zelfs niet als zij zich tot een andere politieke stroming bekennen als de minister of staatssecretaris.

In december is door het ministerie en X-pin een congres georganiseerd over interactieve beleidsvorming. Dit terrein krijgt dus wel degelijk de nodige aandacht. De Kamer zal nader worden geïnformeerd over de ontwikkelingen rond de interactieve beleidsvorming en de lessen die kunnen worden getrokken uit de ervaringen die hiermee zijn opgedaan.

Nadere gedachtewisseling

De heer Van Hijum (CDA) zegt het te blijven betreuren dat in de stukken niet scherper is aangegeven welke taken de regering tot de kerntaken van de overheid rekent en welke precieze verwachtingen zij koestert over de rol die burgers in de toekomst zullen spelen.

Het actieprogramma zal nader worden uitgewerkt. Kan de minister aangeven of de actielijnen afzonderlijk worden uitgewerkt en aan de Kamer voorgelegd of dat de vakdepartementen met uitgewerkte concrete voorstellen naar de Kamer zullen komen?

De dienstverlening door de overheid dient een stevige impuls te krijgen, omdat er nog te veel terechte klachten zijn over wachttijden en stroperige procedures. Is de minister daarom bereid om de doelstelling over te nemen dat uiterlijk in 2005 alle overheidsdiensten over een kwaliteitshandvest moeten beschikken? Zo ja,zal hij er dan voor kiezen om die handvesten op te stellen aan de hand van een inventarisatie van de knelpunten?

Om informatie-uitwisseling en eenmalige gegevensverstrekking mogelijk te maken zullen op rijksniveau keuzes moeten worden gemaakt. Kan de minister ingaan op de vraag hoe deze keuzes zich verhouden tot de autonomie van gemeenten en provincies?

Ten slotte vraagt de heer Van Hijum waar de fundamentele discussie over de verhouding tussen Rijk en lagere overheden wordt gevoerd. Als deze niet wordt gevoerd,is het immers welhaast onvermijdelijk dat de discussie over de andere overheid vermengd wordt met deze fundamentele discussie. Kan de minister met het oog hierop wel garanderen dat de modernisering van de overheid gezamenlijk met provincies en gemeenten wordt opgepakt?

De heer Szabó (VVD) zegt dat het beleid voor ICT vereist dat de rijksoverheid dit beleid coördineert. Zonder die coördinatie wordt immers tekortgedaan aan de belangen van burgers en bedrijven die gebruikmaken van de diensten van de overheid.

De een-pasjegedachte wordt breed gedeeld door de Kamer en lijkt ook op de steun van de minister te mogen rekenen. Kan de minister aangeven op welke termijn een dergelijk systeem in het leven kan worden geroepen? In Actielijn 1 «De overheid gaat haar dienstverlening aan de burger verbeteren» wordt ingegaan op de elektronische dienstverlening. Kan de minister aangeven wanneer de verplichting van eenmalige gegevensverstrekking van kracht zal worden en voor welke sectoren,diensten en ketens die verplichting geldt? De heer Szabó vraagt verder welke sanctiemogelijkheden de minister zal inzetten als men niet aan deze verplichting blijkt te kunnen voldoen.

Het succes van de voorstellen van de regering staat of valt met de doelmatigheid van de uitvoering. Het is daarom teleurstellend dat er geen duidelijke prioriteiten worden geformuleerd in het actieprogramma. Hoe beoordeelt de minister in dit verband de opmerking van de heer Van den Ham,de projectleider van het project Andere overheid,dat er is afgesproken dat men zich zal concentreren op speerpunten en punten,waarop snel zichtbaar resultaat kan worden geboekt?

Ten slotte vraagt de heer Szabó wanneer de minister de Kamer zal informeren over de ICT-infrastructuur.

Mevrouw Fierens (PvdA) benadrukt dat zij deze stukken als een goede voorzet beschouwt,maar dat zij kritisch is over het vervolg dat hieraan zal worden gegeven.

De minister is tot nu toe niet ingegaan op de voorstellen en nota’s van het IPO,de VNG en organisaties als de Vereniging voor gemeentesecretarissen (VGS). Kan hij aangeven waarom dat nog niet is gedaan?

De Europese dimensie is zeer belangrijk voor de uitvoering van het project de Andere overheid. Het is daarom teleurstellend dat de minister slechts aangeeft dat hij beperkte invloed heeft op de Europese ontwikkelingen. Zij vraagt de minister vervolgens om voor het zomerreces te reageren op haar voorbeelden van de problemen die kleinere Sassenheimse neringdoenden ondervinden.

Als een nieuw probleem wordt gesignaleerd,wordt er bijna automatisch gegrepen naar regelgeving als mogelijke oplossing. Wat kan de minister doen om te zorgen dat dit automatisme verdwijnt?

Ten slotte benadrukt zij dat deze vernieuwing een andere attitude van de ambtenarij verreist. Komt die attitudeverandering er niet,dan wordt het heel moeilijk om de verkokering van de overheidsdiensten te doorbreken.

De heer Van der Ham (D66) benadrukt dat de overheid vaak handen tekort komt om de dagelijkse problemen van mensen op te lossen. Burgers wijten dit vaak aan de vermeende overdaad aan managers. Afgezien van de vraag of vermindering van het aantal managers dé oplossing is,is het wel duidelijk dat dit probleem opgelost zal moeten worden. De autonomie van gemeenten en provincies mag er niet toe leiden dat het onmogelijk blijkt om te komen tot één burgerservicenummer. Hij roept de minister dan ook op om het IPO en de VNG met kracht duidelijk te maken dat het de wens van de Kamer is dat dit nummer er komt. Het welslagen van het project Andere overheid is in sterke mate afhankelijk van de mate waarin het gedragen wordt door de ministeries en in het bijzonder de minister-president en de vice-premiers. Verder mag het zeker niet zo zijn dat deze minister wordt tegengewerkt door de vakministeries. Dat dit gevaar op de loer ligt,kan niet worden uitgesloten,omdat dit proces directe gevolgen,bijvoorbeeld ontslagen,kan hebben voor de betrokken ministeries en overheden. Zal de minister met zijn vuist op tafel slaan als hij het signaal ontvangt dat er sprake is van onvoldoende medewerking aan dit project?

Ten slotte vraagt hij de minister de Kamer voor het zomerreces in te lichten over de vorderingen van de regering bij de deregulering.

De heer Duyvendak (GroenLinks) benadrukt dat zowel de stukken als de beantwoording van de minister nogal globaal zijn. Dat is teleurstellend, omdat het scepsis rechtvaardigt over de resultaten die in de komende jaren kunnen worden geboekt.

De minister zal de Kamer een notitie doen toekomen over de «civil society». Zal in deze notitie ook worden ingegaan op het poldermodel en een concrete invulling worden gegeven aan het begrip «eigen verantwoordelijkheid van de burger»?

Het project Andere overheid wordt gecoördineerd door het ministerie voor BVK. Kan de minister echter ook aangeven over welke middelen hij beschikt om zijn rol bij de deregulering en de sanering van wetgevingscomplexen inhoud te geven?

De minister wijst erop dat de sanering van departementale regelgeving en de reductie van regels worden gecoördineerd door de minister van Justitie in overleg met de minister voor BVK. Verder is in het actieprogramma duidelijk aangegeven dat op elk ministerie een saneringsoperatie van grote wetgevingscomplexen zal plaatsvinden. De regelgeving van de rijksoverheid zal in de toekomst minder gedetailleerd moeten worden en vooral moet worden gericht op het stellen van kaders. Het motto van de regering «minder regels» betekent dus niet zozeer dat er minder wetten moeten komen als wel dat er andere wetten moeten komen.

Er zal een discussie moeten worden gevoerd over de concrete invulling per beleidssector van het begrip «eigen verantwoordelijkheid». De

minister wijst er echter op dat deze discussie al is gevoerd tijdens de debatten over de WAO en de sociale zekerheid.

Het verwijt dat het actieprogramma te globaal zou zijn,is niet op feiten gestoeld,aangezien in het actieprogramma per actielijn concrete data zijn opgenomen. Verder dient ook in het oog te worden gehouden dat een dereguleringsoperatie nooit echt afgerond is. Overigens zal de Kamer voortgangsrapportages over deze dereguleringsoperatie ontvangen. Het begrip «civil society» overlapt niet de begrippen «poldermodel» en «maatschappelijk middenveld». Zo vallen informele verbanden wel onder het begrip «civil society»,maar niet onder de twee laatst genoemde begrippen. Verder is het overdragen van taken aan maatschappelijke organisaties iets heel anders dan het zogenaamde «polderen». De minister zegt de oproep om desnoods met de vuist op tafel te slaan te beschouwen als een aansporing om alle denkbare instrumenten te gebruiken om de doelstellingen van het actieprogramma te realiseren. Hij wijst er verder op dat het succes van het actieprogramma staat en valt met de bereidheid van alle bewindslieden om zich voor dit programma in te zetten en dat het daarom zijn primaire taak is om te zoeken naar synergie en samenwerking.

In het voorjaar zal de Kamer,zoals toegezegd,worden geïnformeerd over het burgerservicenummer.

Het terugbrengen van de administratieve lastendruk voor bedrijven valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van Financiën. De Kamer wordt in het voorjaar gerapporteerd over de voortgang die hiermee wordt geboekt. De voorbeelden van de problemen die de middenstand te Sassenheim ondervindt,zullen worden doorgegeven aan het ministerie van Financiën. De minister wijst er echter wel op dat de Sassenheimse middenstand deze klachten ook had kunnen deponeren bij het meldpunt voor administratieve lasten en de site voor overbodige en tegenstrijdige regelgeving.

Met de VGS zal op korte termijn worden gesproken,ook al hebben zij zich niet met een concrete vraag of opmerking tot het projectteam gewend. Verder zal binnenkort worden gesproken met vertegenwoordigers van organisaties als de Publieke Zaak,Burger en Overheid en met de opstellers van Belgen doen het beter. Dit rijtje is zeker niet volledig,maar het zal duidelijk zijn dat er veel belang wordt gehecht aan de inbreng van maatschappelijke organisaties en individuele buitenstaanders. De situatie dat burgers met één pas toekunnen,moeten alle betrokken partijen zeker als ideaal voor ogen houden. Dit ideaal zal in de praktijk echter zeer moeilijk te realiseren zijn,hetgeen niet wegneemt dat het het doel van het kabinet blijft om een zo eenvoudig mogelijke voorziening in het leven te roepen.

In het actieprogramma zijn streefdata opgenomen. Om burgers duidelijk te maken dat de overheid daadwerkelijk een omslag wil maken,zullen – de projectleider,de heer Van der Ham wees hierop – op korte termijn duidelijke resultaten moeten worden gepresenteerd. Van dergelijke resultaten gaat immers een belangrijke symboolwerking uit. Er wordt gewerkt aan het realiseren van een wettelijk recht voor burgers om niet tweemaal dezelfde gegevens te hoeven verstrekken. De minister zegt dat het zijn voornemen is dat op dit punt nog in deze kabinetsperiode zichtbare resultaten worden geboekt. Omdat een en ander per sector moet worden geregeld,is het de bedoeling om in deze kabinetsperiode zeker in de belangrijkste sectoren onomkeerbare stappen te zetten. De minister zegt dat hij de Kamer op de hoogte zal houden van de invulling van zijn verantwoordelijkheid als coördinerend minister. Verder zal hij ervoor zorgdragen dat de samenhang tussen de verschillende acties in de rapportages aan de Kamer duidelijk wordt aangegeven en dat de voortgang wordt bewaakt. In het actieprogramma kan verder worden teruggelezen hoe de verantwoordelijkheden per actielijn zijn verdeeld,hoe die worden ingevuld en hoe daarover zal worden gerapporteerd. Hij waar-

schuwt verder dat een al te luide roep van de Kamer om meer informatie ertoe kan leiden dat er energie moet worden besteed aan rapportages die beter en efficiënter kan worden besteed aan de daadwerkelijke uitvoering van de acties.

De discussie over lokale autonomie moet inderdaad worden gevoerd. Voorkomen moet echter wel worden dat deze discussie wordt gekoppeld aan de uitvoering van het actieprogramma. Uit gesprekken met het IPO en de VNG blijkt dat zij met de regering willen streven naar synergie en dat zijbereid zijn om,met behoud van de eigen verantwoordelijkheid,een gezamenlijke agenda op te stellen.

Ten slotte zegt de minister dat de kwaliteitshandvesten in 2005 moeten worden opgesteld. Mochten instellingen hieraan onverhoopt niet mee willen werken,dan zullen zij daar middels een wettelijke verplichting toe worden gedwongen.

De voorzitter vat vervolgens de gemaakte toezeggingen samen:

– de regering zal op korte termijn een uitgewerkte visie op de «civil society» en de bevordering van eigentijds burgerschap aan de Kamer voorleggen;

– de regering zal de Kamer dit jaar de uitkomsten van de taakanalyse doen toekomen. Leidraad in de analyse is de vraag of een bepaalde taak,gezien de maatschappelijke ontwikkelingen,in de toekomst nog wel door de overheid uitgevoerd moet worden en zo ja,door welke overheid en op welke manier (sturingsfilosofie);

– de regering zal dit voorjaar de Kamer informeren over de rol van ICT, waarbij nader wordt ingegaan op vragen over ICT-architectuur,elektro-nische identiteit,het burgerservicenummer en de authenticatievoorzie-ning;

– de regering verstrekt de Kamer een stappenplan ten aanzien van de realisering van de een-pasvoorziening en de eenmalige gegevensverstrekking;

– de minister zal de Kamer jaarlijks rapporteren over de voortgang van het project;

– de burgers zullen in deze kabinetsperiode per sector een wettelijke recht krijgen op een eenmalige gegevensverstrekking aan de overheid. Hierbij zal het Belgische systeem worden betrokken.

– de minister zal de Kamer jaarlijks rapporteren over de voortgang van het project.

De minister merkt op dat hij zich niet geheel kan vinden in de samenvatting van de voorzitter van de gedane toezeggingen en dat hij zich voor de toezeggingen op het conceptverslag zal baseren. Hij benadrukt verder dat hij niet zal afwijken van de in het actieprogramma genoemde afspraken en termijnen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en

Koninkrijksrelaties,

Noorman-den Uyl

Adjunct-griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en

Koninkrijksrelaties,

Hendrickx

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.