Brief minister met het evaluatieverslag van de Nederlandse militaire bijdrage aan de Kosovo Implementation Force (Kfor) - De situatie in voormalig Joegoslavië - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 331 toegevoegd aan dossier 22181 - Situatie in voormalig Joegoslavië i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | De situatie in voormalig Joegoslavië; Brief minister met het evaluatieverslag van de Nederlandse militaire bijdrage aan de Kosovo Implementation Force (Kfor) |
---|---|
Documentdatum | 11-05-2001 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST53001 |
Kenmerk | 22181, nr. 331 |
Van | Defensie (DEF) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2000–2001
22 181
De situatie in voormalig Joegoslavië
Nr. 331
BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
’s-Gravenhage, 11 mei 2001
Hierbij bied ik u aan het evaluatieverslag van de Nederlandse militaire bijdrage aan de Kosovo Implementation Force (Kfor). In de periode van juni 1999 tot en met augustus 2000 werden twee lichtingen Nederlandse eenheden ingezet in deze internationale troepenmacht.
De Minister van Defensie, F. H. G. de Grave
EVALUATIEVERSLAG KFOR
NEDERLANDSE MILITAIRE BIJDRAGE AAN DE KOSOVO IMPLEMENTATION FORCE 1999–2000
Inhoudsopgave
3
4
5
5 6 7 8 8 9 9 9
10
10 10 11 11 12
12
12 13 13 14 14 15 16 16 17 17 18 18 19 19
21
21 21 22 23
23
24
24 25 25 26
BIJLAGE 1: OVERZICHT VAN ACTIVITEITEN VAN HET GENIE-HULPBATALJON 27 BIJLAGE2: KAMERBRIEVEN OVER KFOR 28
1. |
INLEIDING |
1.1 |
Nederlandse bijdrage |
2. |
PLANNING |
2.1 |
Planning in de NAVO en in de VN |
2.2.1 |
De Nationale planning |
2.2.2 |
De Nationale Planning: Rotatie KFOR-2 |
2.3.1 |
Risicoanalyse |
2.3.2 |
Risicoanalyse voor KFOR-2 |
2.4 |
Juridische aspecten |
2.5 |
Besluitvorming |
2.6 |
Het operationele concept |
3. |
VOORBEREIDING |
3.1.1 |
Voorbereiding personeel |
3.1.2 |
Opleidingen |
3.1.3 |
Personele bedrijfsvoering |
3.1.4 |
Voorbereiding Helikopterdetachement |
3.2 |
Voorbereiding materieel |
4. |
UITVOERING VAN DE MISSIE |
4.1.1 |
De 11e afdeling rijdende artillerie |
4.1.2 |
Rules of engagement |
4.1.3 |
Orahovac |
4.1.4 |
De 41e Afdeling veldartillerie |
4.1.5 |
Vaardigheden en rolverandering |
4.2.1 |
Het geniehulpbataljon |
4.2.2 |
Rotatie KFOR-2 |
4.2.3 |
De beveiligingscompagnie |
4.3.1 |
De Koninklijke Marechaussee |
4.3.2 |
Handhaven van de rechtsorde |
4.3.3 |
Politiewerkzaamheden in vredesmissies |
4.4 |
Het helikopterdetachement |
4.5 |
Het contengentscommando |
4.6 |
De terugkeer uit het operatiegebied |
5. |
PERSONEEL EN MATERIEEL |
5.1.1 |
Personeel |
5.1.2 |
Medische zorg |
5.1.3 |
Arbeidsomstandigheden |
5.2 |
Materieel en logistiek |
6. |
FINANCIËN |
7. |
AANSTURING, COMMAND & CONTROL |
7.1 |
Internationale aansturing |
7.2 |
Nationale aansturing |
7.3 |
Contacten met overigen |
7.4 |
Voorlichting |
-
1.INLEIDING
Nadat op 12 juni 1999 de luchtacties van de Navo tegen Servië waren geëindigd, begon de ontplooiing van de Kosovo Implementation Force (Kfor). De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN) legde hiervoor de basis door het aannemen van Resolutie 1244. De Navo kwam met de Servische strijdkrachten een Militairy Technical Agreement (MTA) overeen, waarin was vastgelegd dat de eenheden van de Navo zouden toezien op de terugtrekking van Servische militaire- en politie-eenheden. Tegelijkertijd diende de Kfor-vredesmacht voor een veilige omgeving te zorgen waarin een tijdelijk te installeren VN-bestuur kon werken aan de civiele wederopbouw van Kosovo en alle vluchtelingen zonder gevaar konden terugkeren naar huis. Op 10 juni 1999 besloot de Nederlandse regering deel te nemen aan Kfor. Aan dit besluit hechtte de Kamer een dag later haar goedkeuring. Nederland heeft vanaf het begin van de operatie deelgenomen met een afdeling artillerie en een bataljon genisten. De Nederlandse bijdrage maakte deel uit van een Duitse brigade. De Nederlandse bijdrage aan Kfor werd in juni 2000 beëindigd.
Vanuit operationeel oogpunt behelsde de Nederlandse bijdrage aan de vredesoperatie in Kosovo in feite drie verschillende verantwoordelijkheden. Een Nederlandse artillerie-eenheid moest ten behoeve van de Multinationale Brigade Zuid (MNB-S) vuursteuncapaciteit leveren. De militairen van deze eenheid droegen tevens de verantwoordelijkheid over de veiligheidssituatie in een aan Nederland toegewezen gedeelte van het gebied van de MNB-S. De tweede Nederlandse eenheid was verantwoordelijk voor het uitvoeren van humanitaire noodhulpwerkzaamheden.
Deze combinatie van taken vergde een bijzondere inspanning. In de Defensienota is uiteengezet dat de inzetbaarheid van de krijgsmacht moet worden vergroot door eenheden, voorzover dat nog niet het geval is, voor te bereiden op en op te leiden voor meer dan één specifieke taak. De inzet van de artillerie-eenheden in Kfor, die tevens konden optreden voor het uitvoeren van infanterietaken, was precies wat de gecompliceerde situatie in Kosovo vereiste. Tegelijkertijd leverde de meervoudige en flexibele inzet de nodige aanpassingsproblemen op; deze worden in dit evaluatieverslag zonder terughoudendheid behandeld.
In dit evaluatieverslag worden de militair-operationele aspecten van de uitvoering van VN-Resolutie 1244, die beoogde een basis te leggen voor een duurzame civiele en militaire vredesregeling voor Kosovo, doorgenomen. De evaluatie gaat in op de militaire planprocessen in zowel de Navo als op het nationale niveau. Daarna worden de voorbereidingen op de uitzending geanalyseerd. De operationele aspecten, zoals de ontplooiing, de uitvoering van de verantwoordelijkheden en de terugtrekking van de Nederlandse eenheden in de zomer van 2000 komen vervolgens uitgebreid aan de orde. Ook gaat de evaluatie in op personele en materiële aspecten van deze missie, waarin opmerkingen worden gemaakt die de medische zorg, de arbeidsomstandigheden en de logistieke organisatie van de operatie aangaan. Tenslotte zijn een korte financiële verantwoording en een passage over politieke aansturing, militaire commandolijnen en internationale samenwerking opgenomen.
Al eerder zijn de kamer evaluatieverslagen met betrekking tot het Navooptreden in Kosovo toegegaan: het evaluatieverslag van de Nederlandse militaire bijdragen aan de Navo-operaties rond Kosovo, verzonden op 22 maart 2000; de evaluatie van de Nederlandse inzet bij de Kosovo-crisis op politiek, militair en humanitair terrein, verzonden op 22 maart 2000; alsmede de evaluatie van de, toen nog lopende, Nederlandse bijdrage aan
Kfor over het jaar 1999, behorende bij de financiële verantwoordingen over het jaar 1999, verzonden op 17 mei 2000.
1.1 Nederlandse bijdrage
Nederland leverde in twee rotaties ruim 3750 militairen voor deze operatie, gedurende Kfor-1 ongeveer 2050 militairen en gedurende Kfor-2 ruim 1700. Dit was ongeveer vijf procent van de totale omvang van Kfor (48 000 militairen). Van 13 juni tot 10 juli 1999 ontplooiden de Afdeling Rijdende Artillerie en het Geniehulpbataljon. Het in Albanië aanwezige helikopterdetachement werd aan het Nederlandse contingent toegevoegd.
Voor het uitoefenen van de gebiedsverantwoordelijkheid en de vuur-steuntaak in de MNB-S was gedurende de uitzending van Kfor-1 de 11e Afdeling Rijdende Artillerie verantwoordelijk en tijdens Kfor-2 de 41e Afdeling Veldartillerie. De artillerie-afdelingen waren gelegerd te Orahovac (één bataljon) en te Suva Reka. Tot 13 maart 2000 was aan de eenheid in Suva Reka een batterij mortieropsporingsradar toegevoegd.
Voor het verrichten van de humanitaire noodhulp zorgde gedurende beide rotaties een samengestelde humanitaire eenheid, het Geniehulpbataljon, dat was gelegerd te Prizren. Het Geniehulpbataljon voerde taken uit op het gebied van transport, pantsergenie, constructiegenie, beveiliging en algemene ondersteuning. Voorts verzorgde deze eenheid het National Support Element (NSE) dat was gelegerd in Petrovec, Macedonië. Zij fungeerde als ontvangsteenheid van de logistieke keten vanuit Nederland en voorzag de eenheden van hun benodigdheden.
Zowel in het gebied van verantwoordelijkheid in Kosovo als in Petrovec werden pelotons van het 103 Eskadron Koninklijke marechaussee ingezet. De marechaussee had in Kosovo twee taken: een «blauwe» verantwoordelijkheid voor de nationale politiezorg voor de uitgezonden militairen, die werd uitgevoerd door de aan de Nederlandse eenheden toegevoegde marechausseebrigade. Ook had de marechaussee een «groene» opdracht, die werd uitgevoerd door een onder het bevel van de commandant van Kfor gesteld militair politie (MP)-peloton. Deze werkzaamheden lagen met name op het gebied van verkeersbegeleiding voor de Nederlandse en overige Kfor-eenheden).
Voor de uitvoering van ondersteunende divisietaken op het gebied van bevelvoering, liaison en transport binnen de MNB-S werd een detachement Bo-105 (Bölkow) helikopters aan de commandant van de MNB ter beschikking gesteld. Deze helikopters stonden in Toplicane. Er was ten behoeve van het contact met de Chef Defensiestaf een contingentscommando gestationeerd, aanvankelijk in Petrovec in Macedonië en in een later stadium in Prizren.
Acht Nederlandse F-16’s die eerder boven het gebied waren ingezet, werden onderdeel van de Navo-luchtcomponent die Sfor en Kfor ondersteunde. Voorts kon een beroep worden gedaan op het al onder Navobevel vallende P-3C Orion patrouillevliegtuig van de Koninklijke marine voor verificatietaken boven Kosovo. Tenslotte ging de strategische reserve die in Nederland gereed gehouden werd voor Sfor, een bataljon van het Korps Mariniers, tevens dienen als strategische reserve van Kfor.
Na een periode van een half jaar werden de eenheden uit Kfor-1 afgelost door soortgelijke eenheden. Het mandaat en de aard van de werkzaamheden bleven nagenoeg gelijk aan die van Kfor-1, zij het dat de veiligheidssituatie in het gebied aanmerkelijk was verbeterd. Nadat op 26 november 1999 het politieke besluit was genomen de deelname aan Kfor na de inzet van de tweede lichting Nederlandse militairen te beëindigen, werd een begin gemaakt met de voorbereiding van de terugkeer uit het operatiegebied. In juni en juli 2000 keerden de Nederlandse eenheden hieruit terug. De laatste Nederlandse militairen, logistieke experts van het National Support Element die waren belast met het organiseren van de terugkeer uit het operatiegebied, waren op 15 augustus 2000 teruggekeerd in Nederland.
-
2.PLANNING
2.1 Planning in de Navo en in de VN
De Navo was al in juni 1998 begonnen met het plannen van een eventuele inzet van grondtroepen in Kosovo. Het resultaat hiervan werd vastgelegd in Operation Plan 10 413 (Oplan 10 413), dat het licht zag op 17 februari 1999. Het doel van het Oplan was toe te zien op de naleving van een nog te sluiten Military Technical Agreement (MTA) die zou voorzien in de terugtrekking van de Servische eenheden uit Kosovo. Een belangrijk onderdeel van dit Oplan was een uitgebreide veiligheids- en risicoanalyse door de Navo.
Op 3 juni 1999 werd een diplomatieke doorbraak in het Kosovoconflict bereikt toen de EU-vertegenwoordiger, de Finse president Ahtisaari en de voormalige Russische premier Tsjernomyrdin met de Servische president Milosevic overeenstemming bereikten over een regeling voor Kosovo. Het MTA dat de terugtrekking van de Servische militaire- en politie-eenheden uit Kosovo regelde werd getekend op 9 juni. Nadat een begin was gemaakt met deze terugtrekking, besloot de Secretaris-Generaal van de Navo op 10 juni de luchtacties op te schorten zodat de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties op diezelfde dag Resolutie 1244 kon aanvaarden.
In Resolutie 1244 werd de politiek-juridische basis gelegd voor de internationale militaire en civiele implementatie van de beoogde alomvattende en duurzame politieke regeling. Hierin hadden de VN, de Kfor-vredes-macht en de overige internationale organisaties ieder een eigen rol. De belangrijkste taak van Kfor was het toezien op het MTA en het handhaven van vrede en veiligheid in Kosovo. Dat betekende dat Kfor de implementatie ervan zonodig moest kunnen afdwingen. In de door Kfor gegarandeerde veilige omgeving zou het tijdelijke bestuur van de Verenigde Naties (United Nations Mission in Kosovo – Unmik) de civiele wederopbouw van Kosovo ter hand nemen. De ruim 900 000 vluchtelingen en ontheemden moesten veilig naar huis kunnen terugkeren. Voorts diende Kfor de werkzaamheden van het International Criminal Tribunal for the Former Yugoslavia (het Joegoslavië-tribunaal, het ICTY) te steunen en de veiligheid voor internationale organisaties (IO’s) en niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) te garanderen. Tenslotte moest de vredesmacht humanitaire hulp kunnen geven aan de vluchtelingen. Om deze reden was in een vroeg stadium ook al een humanitaire capaciteit in de plannen opgenomen.
De militaire planning voorzag in de stationering van ongeveer 48 000 grondtroepen met de capaciteit robuust te kunnen optreden zodat de vredesmacht voldoende geloofwaardigheid kreeg. Gedurende het verloop van de luchtacties bleek als gevolg van de massale vluchtelingenstroom de behoefte aan manschappen en materieel groter te zijn dan aanvankelijk in de plannen was opgenomen. Ook moest rekening worden gehouden met een aanzienlijk grotere schade aan infrastructuur en woonhuizen alsmede de mogelijkheid dat meer mijnen en ongesprongen explosieven in het gebied van inzet konden worden aangetroffen, dan aanvankelijk in de planning was opgenomen. Op 9 juni keurde de Noord Atlantische Raad (NAR) het hierop aangepaste operatieplan goed.
2.2.1 De nationale planning
Ook Nederland versterkte in het voorjaar van 1999 zijn al in Macedonië aanwezige eenheden (een helikopterdetachement, een geniecompagnie en een ambulance-eenheid), vooruitlopend op de ontplooiing van Kfor en de definitieve nationale besluitvorming over de Nederlandse deelname. Hiervoor werd een afdeling M-109 rijdende artillerie informeel aan de Navo aangeboden, waarover de Kamer per brief werd geïnformeerd op 3 april 1999 (kamerstuk 22 181, nr. 244). In de Nederlandse planning werd daarna verder uitgegaan van het beschikbaarstellen van deze artillerie-eenheid als bijdrage aan Kfor.
Uitgangspunt voor deze keuze waren de plannen van de Navo, die voorzagen in een robuuste strijdmacht waarvoor zware artillerie-eenheden benodigd waren. Bovendien was er op dat moment geen volledig opgeleid en inzetbaar infanteriebataljon beschikbaar. Ook werd het belang van een blijvende Nederlandse bijdrage aan de Sfor-operatie in Bosnië meegewogen; eenheden die bestemd waren voor aflossing aldaar konden daarom niet naar Kosovo worden uitgezonden. Ten slotte was het aanbod van pantserinfanterie-eenheden door andere landen voldoende.
In een vroeg stadium koos Nederland ervoor om in Kfor met Duitsland te gaan samenwerken. In het Duits-Nederlandse legerkorps bestond al langer de wens de samenwerking uit te breiden tot het terrein van de crisisbeheersingsoperaties. De Duitse brigade voor Kfor beschikte nog niet over een vuursteuncapaciteit, en Nederland kon die leveren.
Het was de primaire taak van de Nederlandse artillerie-eenheid in voorkomend geval vuursteun te verlenen aan Kfor. De kans dat overgegaan zou worden tot werkelijke inzet van de vuursteuncapaciteit werd gering geacht, zodat de mogelijkheid ontstond de afdeling tevens een gebied van verantwoordelijkheid toe te bedelen in de door Duitsland aangevoerde Multinational Brigade South (MNB-S). Het multifunctionele en flexibele karakter van de Nederlandse eenheden, zoals dat in de Defensienota is omschreven, kon gestalte worden gegeven. De werkzaamheden bij het dragen van gebiedsverantwoordelijkheid liggen immers vooral op het gebied van het uitvoeren van controles en patrouilles. Omdat de artillerie-eenheden niet de structuur en het opleidingstraject hebben om voor deze werkzaamheden ingezet te worden, werden de eenheden, voortbouwend op de basis militaire vaardigheden, geoefend in het uitoefenen van gebiedsverantwoordelijkheid. De verwachting is dat voor het uitvoeren van vredesoperaties een dergelijke omschakeling vaker zal moeten worden gemaakt, overeenkomstig het in de Defensienota uiteengezette beleid.
Voor het bevorderen van de terugkeer van vluchtelingen naar Kosovo zou het verlenen van humanitaire hulp een belangrijke factor zijn, zoals al in de Navo-planning was aangegeven. Besloten werd hiertoe een Geniehulp-bataljon samen te stellen. Bij de planning gold als uitgangspunt het bataljon een zo breed mogelijke capaciteit te verschaffen. Het bataljon kon dan ook voorzien in behoeften op het gebied van transport, pantsergenie, constructiegenie, beveiliging en algemene ondersteuning.
De werkzaamheden van het Geniehulpbataljon waren vooraf niet precies bekend. De Navo kon de situatie ter plekke pas beoordelen na afloop van de luchtacties en het vertrek van de Joegoslavische eenheden uit Kosovo. Daardoor kon de aard van humanitaire hulp vooraf niet exact worden ingeschat. Dat gold ook voor de hulp die door de internationale gemeenschap (gouvernementeel en niet-gouvernementeel) ter beschikking zou worden gesteld. De organisatie van de humanitaire hulpverlening moest grotendeels ter plaatse worden opgezet. Bij de samenstelling van het Geniehulpbataljon werd ervan uitgegaan dat de hulpverlening zich vooral zou concentreren op de reconstructie van de infrastructuur. Tevens was vooraf duidelijk dat het bataljon de onderkomens voor de andere Nederlandse eenheden diende te bouwen. Ter beveiliging en ondersteuning van de voor de humanitaire taak uitgeruste genisten was een infanterie-compagnie bij het bataljon ingedeeld.
Tenslotte werd voorzien in een behoefte aan helikoptercapaciteit ten behoeve van bevelvoering, liaison en transport.
2.2.2 De nationale planning: rotatie Kfor-2
Bij de planning en voorbereiding van de tweede rotatie voor Kfor werden de ervaringen van de eerste rotatie in praktijk gebracht. Uitgangspunt daarbij was een gelijke samenstelling aan die van de eerste rotatie. Hoewel de veiligheidssituatie in Kosovo intussen aanzienlijk was gestabiliseerd, was gebleken dat er voor het uitvoeren van de taken van de Nederlandse eenheden in een nieuwe rotatie behoefte was aan eenheden met dezelfde capaciteiten en dezelfde kwaliteit. In september 1999 werd op grond van een in het operatiegebied gemaakte operationele evaluatie de samenstelling van de uit te zenden eenheden overigens wel aangepast. Besloten werd toen extra pantserinfanterievoertuigen toe te voegen en de infanteriecapaciteit te versterken.
Nederland verplichtte zich bij aanvang van de Kfor-operatie bij te dragen met een artillerie-afdeling en een geniehulpbataljon voor de periode van één jaar. Nederland besloot de militaire bijdrage aan het vredesproces in de Balkan daarna te concentreren op Sfor in Bosnië-Herzegovina. De volgende overwegingen lagen aan dit besluit ten grondslag.
In de eerste plaats verzocht Saceur om de militaire inspanningen in de Balkan te rationaliseren, bijvoorbeeld door concentratie op één operatie. Het aanbod van landen om aan Kfor eenheden te leveren was meer dan voldoende. In de tweede plaats verzocht de regering van het Verenigd Koninkrijk Nederland om assistentie bij het oplossen van de Britse capaciteitsproblemen in het Bosnische divisievak Multinational Division South West (MND SW). Het Verenigd Koninkrijk was bereid de verantwoordelijkheid over dit divisievak in Bosnië te delen met Canada en Nederland. De vertegenwoordiging van Nederland in de Sfor-commandostructuur kon hierdoor aanzienlijk worden verzwaard. Bij toerbeurt zou één van deze drie landen gedurende een jaar de divisiecommandant leveren. Tenslotte bleek dat Defensie op termijn moeite zou hebben bataljons in verschillende operaties in de Balkanregio tegelijk te ontplooien. Voor iedere operatie moest immers een aparte logistieke lijn in stand worden gehouden. Hierdoor werden de schaarse middelen en capaciteiten onevenredig zwaar belast. De concentratie op één operatie kon een aanmerkelijke doelmatigheidsverbetering opleveren. Op grond van deze overwegingen besloot de regering op 26 november 1999 de eenheden in Kosovo na de uitzending van Kfor-2 niet te vervangen.
Op tijd moest worden begonnen met de planning van het overdragen van de verantwoordelijkheden van het Nederlandse contingent in Kfor en de daaropvolgende terugkeer uit het operatiegebied. De planning hiervan is verricht onder verantwoordelijkheid van de Bevelhebber der Landstrijdkrachten (BLS), omdat de verantwoordelijkheid voor personele en materiële instandhouding van crisisbeheersingsoperaties bij de bevelhebbers ligt en de terugkeer uit het operatiegebied vooral een logistieke operatie behelst. De Chef Defensiestaf (CDS) heeft in deze planning na verloop van tijd een coördinerende rol gespeeld.
2.3.1 Risicoanalyse
Zowel door de Navo als op een nationaal niveau werden de mogelijke risico’s geanalyseerd waaraan de eenheden zouden worden blootgesteld. Ook gedurende de operatie werden de militaire risico’s beoordeeld, zowel door de commandant van Kfor als door de specialisten bij de Nederlandse eenheden.
In een vroeg stadium werd door de planners van de Navo geanticipeerd op de mogelijkheid dat bij de terugtrekking van de Servische eenheden de troepen van het Kosovo Bevrijdingsleger (UCqK) zouden trachten een eventueel machtsvacuüm op te vullen. Dit voorkómen zou een eerste uitdaging zijn voor de Kfor eenheden. Het risico van een (beperkte) confrontatie met leden van het UCqK was daarbij niet denkbeeldig.
Daarnaast ontbrak een bestuurlijke infrastructuur, waaronder instrumenten voor de rechts- en wetshandhaving. In het gehele inzetgebied lagen mijnen en tijdens het luchtoffensief afgeworpen, mogelijk scherpe, munitie. Voorts bevonden zich grote aantallen wapens in het gebied en bleek het van tevoren moeilijk te beoordelen hoe de bevolking zich tegenover Kfor zou opstellen. Ook was de vernieling van de infrastructuur onderkend als een verhoogd risico voor het personeel. Mogelijk zouden ook de gevolgen van de etnische zuivering (bijvoorbeeld de aanwezigheid van lijken en kadavers) een gezondheidsrisico voor de eenheden vormen.
De Nederlandse analyse van de risico’s waaraan het personeel gedurende inzet in Kosovo zou kunnen worden blootgesteld, is uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de Chef Defensiestaf. De krijgsmachtdelen, de Militaire Inlichtingen Dienst (MID) en de Defensiestaf werden in dit proces betrokken. De hierboven beschreven aandachtspunten van de Navo kwamen overeen met de Nederlandse inschatting van de mogelijke risico’s.
In het opwerkprogramma voor de eenheden werden de conclusies van de risicoanalyses opgenomen. Op grond van de risico-inschatting werd bijvoorbeeld ter beveiliging van het humanitaire hulpbataljon aan deze eenheid een infanteriecompagnie toegevoegd.
Volgens de regering boden het Kfor-operatieplan en de bijbehorende geweldsinstructie voldoende vertrouwen om het belang van de ontplooiing van Kfor te laten opwegen tegen de daarmee verbonden risico’s. Deze conclusie was onder meer gebaseerd op de internationale samenstelling van Kfor, de beschikbare bewapening en uitrusting, alsmede het niveau van gereedheid van de Nederlandse eenheden.
2.3.2 Risicoanalyse voor Kfor-2
Gedurende de aanwezigheid van Kfor-1 in het operatiegebied werd duidelijk met welke risico’s de eenheden in Kosovo werkelijk werden geconfronteerd. Mijnen en ongesprongen munitie («unexploded ordnance» – UXO) bleken geen directe bedreiging voor de eenheden zolang rekening werd gehouden met de aanwezigheid hiervan in het gebied. De lokale bevolking vormde geen bedreiging voor de eenheden. Ook de door de internationale gemeenschap opgelegde demilitarisering van het UCqK was in 1999 op zodanige wijze verlopen dat dit geen risico voor de eenheden opleverde.
Het verkeer en vooral de toename van de intensiteit daarvan vormden daarentegen een voortdurend risico.
Georganiseerde demonstraties met een (al dan niet) agressief karakter waren gedurende de inzet van Kfor-1 (nog) niet aan de orde. De voorbereiding van het tweede contingent vond plaats mede op grond van de ervaringen die waren opgedaan met Kfor-1. Op grond van dergelijke bevindingen werd het tweede contingent dat uitgezonden werd in Kfor niet voorzien van een eenheid die kon worden ingezet bij ongeregeldheden («Crowd and Riot Control» – CRC-capaciteit).
2.4 Juridische aspecten
De juridische basis voor deelname aan deze operatie was gelegen in het besluit van de VN-Veiligheidsraad van 10 juni 1999 (Resolutie 1244). Voor de uitvoering van de taak en om adequaat tegen elke dreiging te kunnen optreden, waren voor Kfor Rules of Engagement (RoE) vastgesteld. De RoE gaven aan in welke situaties door de eenheden geweld mocht worden toegepast. Deze RoE waren reeds opgenomen in het Oplan 10413 en waren voor alle deelnemers eenduidig en duidelijk.
2.5 Besluitvorming
De plannen werden bekrachtigd in het kabinetsbesluit inzake Nederlandse deelname aan Kfor van 10 juni 1999. Met de brieven van 8 en 10 juni 1999 (respectievelijk kamerstuk 22 181, nrs. 281 en 284) werd de Kamer geïnformeerd over het samenstel van regelingen die noodzakelijke voorzieningen bevatten voor een verantwoord militair optreden. De kern daarvan lag in de mandaterende VN-Resolutie 1244, gebaseerd op Hoofdstuk VII van het VN-Handvest. Opgemerkt werd dat de uitzending voor de betrokken Nederlandse mannen en vrouwen uiteraard niet zonder risico zou zijn. De getroffen politieke en militairoperationele voorzieningen waren naar de mening van de Nederlandse regering echter van dien aard dat, gelet op de met de inzet van Kfor samenhangende belangen, de risico’s aanvaardbaar werden geacht. Op 11 juni 1999 wijdde de Kamer een plenair debat aan Kfor. Deze betuigde unaniem instemming met het besluit van de regering inzake de Nederlandse bijdrage.
Op 26 november 1999 (kamerstuk 22 181, nr. 306) nam de regering het besluit de Nederlandse militaire bijdrage op de Balkan te concentreren op Sfor in Bosnië-Herzegovina. De bijdrage aan Kfor zou na ommekomst van het tweede Nederlandse contingent worden beëindigd.
2.6 Het operationele concept
De Navo achtte de tijdige ontplooiing van Kfor van bijzonder belang. Voorkomen moest worden dat er in Kosovo een machtsvacuüm ontstond tussen het vertrek van de Servische eenheden en de komst van Kfor. De Navo-plannen voorzagen daarom in een korte ontplooiingstijd voor Kfor, dagen in plaats van weken, een visie die door de Nederlandse regering werd onderschreven. Deze snelle ontplooiing was mogelijk dankzij de prepositionering sinds maart 1999 van eenheden onder nationaal bevel in Macedonië, door onder andere Duitsland, Frankrijk, Italië, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. De in Macedonië aanwezige Nederlandse eenheden maakten deel uit van de Extraction Force, die daar sinds het einde van 1998 was gestationeerd. De Navo-troepen steunden de Macedonische regering bij de opvang van vluchtelingen uit Kosovo en droegen door hun presentie bij aan de algehele veiligheidssituatie in de regio. De Navo-eenheden stonden onder het bevel van de Britse comman- dant van het Ace Rapid Reaction Corps (ARRC). Deze commandant zou belast worden met het bevel over Kfor.
Toen vanaf 12 juni 1999 Kfor vanuit Macedonië Kosovo binnentrok beschikte de commandant van Kfor over negen bataljons met ondersteunende eenheden. Spoedig daarna werd dit aantal verder uitgebreid tot elf, wat voldoende was om het operationeel concept uit te voeren. Dit operationele concept was gebaseerd op Oplan 10 413. Het inzetgebied werd opgedeeld in vier gebieden van verantwoordelijkheid, waarin vier multinationale brigades zouden opereren. Na het overeenkomen van het MTA zou Kosovo zo snel mogelijk worden binnengetrokken om een gezagsvacuüm te voorkomen. De uiteindelijke versie van het plan, uitgegeven door de Supreme Allied Commander Europe (Saceur), werd vastgesteld op 19 juli 1999.
Het gebied van Nederlandse inzet was gelegen in de Multinational Brigade South (MNB-S), waar Duitsland de rol van «lead nation» vervulde. Ook Oostenrijkse, Turkse en Russische eenheden maakten deel uit van deze multinationale brigade. Naast de vuursteuntaak ten behoeve van Kfor kreeg de Afdeling Veldartillerie de verantwoordelijkheid over een deel van de brigadesector. Om de Nederlandse eenheid in het uitvoeren van de gebiedsverantwoordelijkheid te steunen, kreeg zij een Turkse infanteriecompagnie en een Duits tankeskadron onder bevel.
-
3.VOORBEREIDING
3.1.1 Voorbereidingpersoneel
Defensie beschikte niet over specifieke informatie over de situatie in Kosovo. Om die reden werd een opleidings- en trainingsprogramma samengesteld voor de Nederlandse eenheden dat was afgeleid van het programma ter voorbereiding op uitzending in Sfor, naar Bosnië-Herzegovina. Door de opgedane ervaringen met deze operatie is de opleiding voor uitzending naar de Balkan in de loop der jaren steeds verbeterd en aangepast. Dit programma bleek effectief omdat daarin alle elementen voor het optreden in een vredesoperatie, alsmede de geleerde lessen van eerdere vredesoperaties, waren opgenomen. In de opleiding voor de tweede Nederlandse lichting Kfor-eenheden werden de tot dat moment opgedane ervaringen uit Kosovo verwerkt. Ook hebben de eenheden zelf invloed op de samenstelling van het programma kunnen uitoefenen. Voorts voerden de bataljons één of meer verkenningen uit in het operatiegebied. Daarbij verzamelden zij informatie ten behoeve van de voorbereiding en de uitvoering van de operatie. De ervaringen met de eerste lichting van Kfor maakten het mogelijk op de omstandigheden in het inzetgebied toegesneden medische voorbereidingen te treffen.
3.1.2 Opleidingen
De voor de operatie aangewezen eenheden waren niet volledig bezet. Er moesten de nodige inspanningen worden verricht om aanvullend personeel op een voldoende opleidingsniveau te brengen. Daardoor moesten onderwerpen worden behandeld die formeel niet tot de Missiegerichte Opleiding behoren. Anderzijds hadden veel personeelsleden al een uitzending achter de rug, onder wie veel kaderleden. Voor hen was het niet nodig alle lessen van de Missiegerichte Opleiding te volgen. Het programma was echter niet soepel genoeg om dit gevarieerde aanbod van leerlingen op te vangen. Tijdens het opwerkprogramma werd speciale aandacht besteed aan het mijnengevaar. De eenheidscommandanten waren van mening dat in de Missiegerichte Opleiding meer aandacht besteed diende te worden aan verkeersaspecten in het operatiegebied. Als sluitstuk van de voorbereiding hebben de eenheden van Kfor-2 een eind-oefening gehouden.
De Afdeling Rijdende Artillerie richtte zich in de voorbereidingsfase op de uitvoering van de werkzaamheden die voortkomen uit de aan haar toebedeelde gebiedsverantwoordelijkheid. Er werd veel aandacht besteed aan infanterievaardigheden. Met het oog op de vredeshandhavende taken die de eenheid moest gaan uitoefenen lag de nadruk daarbij op het uitvoeren van infanterietaken gelegen in het lagere deel van het geweldspectrum. Ook was het noodzakelijk te leren werken met ander materieel (pantser-infanterievoertuigen). Deze omscholingsactiviteiten zorgden voor een aanzienlijke verlenging van de opwerkperiode voor de artilleristen. Omdat eenheden onder andere in crisisbeheersingsoperaties kunnen worden ingezet in een andere rol dan welke de eenheid is toebedeeld in het bondgenootschappelijke verdedigingsscenario, moeten alle militairen beschikken over voldoende algemene militaire- en infanterievaardighe-den.
Voor het Geniehulpbataljon was het tevoren niet duidelijk wat de toegewezen verantwoordelijkheden en de uit te voeren werkzaamheden precies inhielden. Bij de voorbereiding werd er daarom voor gekozen de capaciteiten bij elkaar te brengen waarvan op grond van eerder gedane ervaringen (de uitzending van een vergelijkbaar bataljon naar Irak in 1991) aangenomen kon worden dat ze nodig zouden kunnen zijn. Om de gewenste geniecapaciteit bijeen te brengen moest een beroep worden gedaan op een groot aantal moedereenheden die het Geniehulpbataljon konden vullen. Voorts moest de eenheid al na vier weken worden uitgezonden. Ondanks deze korte periode was het bataljon door de persoonlijke inzet van alle militairen binnen deze termijn inzetbaar. Wel kwamen door deze korte voorbereidingstijd alsmede de samenstelling van het Geniehulpbataljon uit verschillende moedereenheden de algemene voorbereiding en vooral de eenheidsvorming in het gedrang. De commandanten hebben daar in het operatiegebied nog veel aandacht aan moeten besteden.
3.1.3 Personele bedrijfsvoering
De toestroom van het voor de bataljons benodigde personeel vergde enige tijd. Enerzijds was dit het gevolg van tegenstrijdige belangen in de defensieorganisatie: commandanten van moedereenheden hadden in sommige gevallen moeite personeel af te staan omdat daardoor een vacante functie kon ontstaan in de eigen bedrijfsvoering. Deze spanning tussen de reguliere bedrijfsvoering van de landmacht en de voorbereiding op de uitzending was opvallend. Niet in alle gevallen werd de instructie voor aanleverende commandanten gevolgd die hen verplicht het personeel dat is aangewezen voor inzet in een vredesoperatie met prioriteit af te staan zodat de voorbereiding op de uitzending kan beginnen. De Koninklijke landmacht evalueert dit proces. Anderzijds waren er personeelsleden die voorafgaand aan de uitzending een (functiegerichte) opleiding moesten doorlopen, waardoor zij zich pas later bij de eenheid konden aansluiten.
3.1.4 Voorbereidinghelikopterdetachement
De Koninklijke luchtmacht leverde een helikopterdetachement dat bestond uit vier Bo-105 helikopters en drie Chinooks. Ongeveer vier weken voor de geplande datum van uitzending begon het detachement met het opwerk-programma, dat naar tevredenheid verliep. Er kon ter voorbereiding op de missie echter niet voldoende worden geoefend voor het vliegen in berg- achtig terrein. In het operatiegebied zijn om deze reden additionele oefen-vluchten uitgevoerd.
3.2 Voorbereiding materieel
De onzekerheden over de missie, de taakstelling en de omstandigheden waarin gewerkt moest worden hadden ook gevolgen voor de materiële voorbereiding. Als een eenheid wordt uitgezonden moet worden vastgesteld welk aanvullend materieel daarvoor benodigd is. In de organisatie-en uitrustingstabellen van een eenheid zijn de materiële en personele benodigdheden van de eenheid vastgelegd voor de uitvoering van de reguliere taken. Als de eenheid een taak krijgt die deels afwijkt van deze organieke, zoals in dit geval het uitoefenen van gebiedsverantwoordelijk-heid door een artillerie-eenheid, kan dit een aanvullende materiële behoefte genereren. Een soortgelijke situatie doet zich voor bij de inzet van een samengestelde eenheid met een niet vast omschreven taak, zoals het Geniehulpbataljon. Voor beide eenheden werd een beoordeling gemaakt van het voor het uitvoeren van de werkzaamheden benodigde (extra) materieel.
Mede omdat Kfor-1 in haast was samengesteld, zonder dat er in de formatiefase een duidelijke organisatie- en uitrustingstabel bestond, was het aan Kfor-1 toegevoegde materieel onvoldoende geregistreerd. Hierdoor bestonden tijdens de voorbereidingen van de tweede lichting van Kfor onduidelijkheden over welk materieel al in het operatiegebied aanwezig was en van de eerste lichting kon worden overgenomen.
Vanwege de reële dreiging van mijnen en niet-ontplofte munitie is voldoende opsporings- en markeringsmaterieel meegenomen naar het inzetgebied.
-
4.UITVOERING VAN DE MISSIE
4.1.1 De 11e Afdeling Rijdende Artillerie
De Afdeling Rijdende Artillerie werd vanaf 14 juni 1999 gestationeerd in Orahovac en droeg gebiedsverantwoordelijkheid over dit stadje en omgeving. Deze verantwoordelijkheid vergde een ander optreden dan het leveren van vuursteun, het werk dat deze eenheid onder normale omstandigheden heeft. De artilleristen traden op als infanterist. Het personeel is zeer professioneel met deze verandering omgegaan. Omdat bij aankomst in Kosovo bleek dat vele voorzieningen en instanties van het openbaar bestuur waren weggevallen, werd de eenheid genoodzaakt een deel van de civiele functies waar te nemen totdat de civiele instanties in staat waren deze verantwoordelijkheid weer over te nemen. In de praktijk heeft Kfor gedurende deze tijd militair gezag uitgeoefend. In het mandaat van Kfor was vastgelegd dat de vredesmacht zich in de aanvangsfase moest concentreren op het handhaven van de openbare orde. Dit was nodig om te voorkomen dat de Kosovo-Albanezen wraak zouden nemen op de Servische minderheid in het gebied en over zouden gaan tot eigenrichting. Nederlandse eenheden hebben daartoe aanhoudingen, huiszoekingen en andere controles verricht. Het werd duidelijk dat voor het correct uitvoeren van zulke werkzaamheden, bijvoorbeeld over het overdragen van aangehouden verdachten, nadere afspraken tussen UNMIK en Kfor nodig waren. Nederland heeft zich hiervoor met succes ingezet in het hoogste politieke besluitvormingsorgaan van de Navo, de Noord Atlantische Raad (NAR). Het personeel van het detachement Koninklijke marechaussee heeft de commandant van de Afdeling van politie-technisch advies voorzien bij onderzoek naar (vermeende) oorlogs- misdaden en het opsporen van verdachten. De daarover verzamelde informatie is overgedragen aan UNMIK op het moment dat de door Kfor uitgevoerde rechtshandhavingstaken eveneens aan de VN werden overgedragen.
Ook hebben de Nederlandse artilleristen vele humanitaire en ondersteunende werkzaamheden uitgevoerd. Zij coördineerden de inspanningen op het gebied van humanitaire hulp voordat de UNHCR in het gebied was vertegenwoordigd. Nederlandse militairen werden aanvankelijk ook belast met de coördinatie van geneeskundige hulp en de controle over de lokale nutsbedrijven. De UNHCR heeft nadien waardering uitgesproken voor de correcte wijze waarop de Nederlandse eenheden zich van deze belangrijke taken hadden gekweten.
4.1.2 Rules of Engagement
De Nederlandse militairen hebben bij het uitvoering van hun werkzaamheden veelvuldig voor lastige beslissingen gestaan, vooral ook op het gebied van geweldstoepassing. Het hanteren van de RoE op de werkvloer vergt een goed inschattingsvermogen en besluitvaardigheid, omdat deze moeten worden toegepast in complexe en steeds wijzigende omstandigheden. Zo werden de Nederlandse eenheden bijvoorbeeld geconfronteerd met de uiteenlopende toekomstverwachtingen van de diverse bevolkingsgroepen. De strijders van het UCqK waren van mening dat de handhaving van de openbare orde en veiligheid hun exclusieve verantwoordelijkheid was. De internationale gemeenschap was echter een andere mening toegedaan, zoals was vastgelegd in VN-resolutie 1244. Het corrigerend optreden tegen de activiteiten van het UCqK die voortvloeiden uit hun taakopvatting verdiende blijvende aandacht.
Voor de dagelijkse praktische toepassing werden de RoE vertaald in een «soldierscard» met een vereenvoudigde geweldinstructie. Vooral voor het lagere militaire kader is een helder begrip van de RoE alsmede de relatie tussen de problematiek van de dagelijkse bezigheden enerzijds en het uitvoeren van de opdracht anderzijds van belang. Dit aspect heeft veel aandacht gevraagd van de eenheidscommandanten. Wat de toepassing van de RoE betrof waren er ook tussen de diverse nationaliteiten in Kfor verschillen. Nationaal beleid en nationale wetgeving leidden bij sommige landen tot grotere restricties in de geweldstoepassing dan op grond van de RoE was toegestaan. Aan de Nederlandse eenheden waren geen andere restricties dan die uit de RoE opgelegd.
4.1.3 Orahovac
Het raamwerk waarin werd vastgelegd dat Rusland in principe aan Kfor ging deelnemen werd op 18 juni 1999 vastgelegd in het akkoord van Helsinki. Op grond van dit document was Rusland van mening dat het in Orahovac en omgeving een eigen gebied van verantwoordelijkheid zou krijgen. De Nederlandse regering liet de Navo echter weten om verschillende redenen de voorkeur te geven aan een verder voortgezette Nederlandse aanwezigheid in Orahovac. In de optiek van de regering was het niet wenselijk met de Russen een gezamenlijke gebiedsverantwoordelijk-heid te aanvaarden. Een belangrijke overweging daarbij was dat er problemen zouden kunnen ontstaan door misverstanden over de commandovoering en over de toepassing van de RoE. Voorts hadden de Nederlanders het vertrouwen van de lokale bevolking gewonnen en met haar een goede band opgebouwd, waarmee de veiligheid in het gebied en het vredesproces waren gediend. In het dorp waren enige humanitaire projecten opgezet die dreigden te worden stopgezet. Door de lokale bevolking werden blokkades opgericht uit protest tegen de mogelijke komst van
Russische eenheden in Orahovac. Deze blokkades zouden pas eind november worden opgeheven.
Voor deze militair-politieke patstelling trachtte de Secretaris-Generaal van de Navo een oplossing te vinden door de Nederlandse regering voor te stellen in het Duitse brigadevak voor de artillerie-eenheid een andere locatie te vinden. Daarbij garandeerde SG Navo dat er bij relocatie van de Nederlandse eenheden géén onduidelijkheden over Nederlandse verantwoordelijkheid en commandovoering zouden ontstaan. Deze propositie werd door de Nederlandse regering aanvaard nadat het voorstel tot verandering van het gebied van verantwoordelijkheid mede aan de hand van elementen uit het Toetsingskader was beoordeeld. Hierover werd de Kamer op 20 augustus 1999 per brief geïnformeerd (kamerstuk 22 181, nr. 295). Op 4 november werd in opdracht van de commandant van Kfor een groot gedeelte van de Afdeling Rijdende Artillerie verplaatst van Orahovac naar Suva Reka. Eén batterij bleef achter in Orahovac. De achtergebleven batterij heeft een belangrijke rol gespeeld in de acceptatie van de Russische eenheden door de bevolking.
4.1.4 De 41e Afdeling Veldartillerie
De 41e Afdeling Veldartillerie nam in november 1999 de werkzaamheden over van de 11e Afdeling Rijdende Artillerie. Hoewel het gebied van inzet een andere was dan dat waarin de eerste lichting artilleristen gebieds-verantwoordelijkheid uitoefende, waren de taken van de nieuwe eenheid in principe dezelfde als gedurende Kfor-1. Om deze reden werd de eenheid ter voorbereiding op de uitzending extra getraind op lichte infanterievaardigheden. De veiligheidssituatie in Kosovo was echter in de loop van de voorgaande maanden aanzienlijk stabieler geworden. De uitvoering van de ordehandhavingstaak was voor de tweede lichting Nederlandse artilleristen vrijwel niet meer aan de orde. De omvang van de Unmik-politiecomponent was inmiddels trouwens zo groot, dat het politiepersoneel deze taak kon overnemen.
De verbeteringen in de veiligheidssituatie golden niet voor Mitrovica, waar de confrontaties tussen Kosovo-Albanezen en Kosovo-Serviërs juist steeds ernstiger werden. Dit was voor de commandant van Kfor reden zijn eenheden rond deze plaats te versterken. Ook Nederlandse eenheden werden daarvoor ingezet, maar in opdracht van de Chef Defensiestaf alleen bij de beveiliging en bewaking van Servische objecten in de stad. Het bataljon beschikte niet langer over een CRC-capaciteit om effectief te kunnen optreden tegen betogingen zoals die in Mitrovica, vooral op de bruggen over de rivier de Ibar, geregeld voorkwamen.
In mei 2000 werden de verantwoordelijkheden van de Afdeling Veldartil-lerie overgedragen aan Duitse Kfor-eenheden en werden de Nederlandse onderkomens op Orahovac en Suva Reka ontruimd.
4.1.5 Vaardigheden en rolverandering
De basisvaardigheden van de artilleristen bleken mede dank zij de aanvullende voorbereidingen voldoende om als infanterist te kunnen optreden. De organisatiestructuur en de personele bezetting van een artillerieafdeling (in tegenstelling tot een infanteriebataljon zitten daarin veel (onder-)-officieren en weinig manschappen) leidden tot een verhoogde werkdruk voor het personeel. Een aanzienlijke hoeveelheid extra materieel werd meegenomen naar het inzetgebied omdat de basisuitrusting van de artil-leristen niet was toegesneden op het optreden in een infanterierol.
Voorts gaven de eenheden de lokale bevolking voorlichting over de aanwezigheid en de doelstellingen van Kfor. Mede hierdoor werd het vertrouwen van de bevolking gewonnen, wat bijdroeg aan de verdere stabilisatie van de veiligheidssituatie in het gebied van verantwoordelijkheid. Doordat de militairen zich mengden onder de bevolking leverde deze campagne bovendien veel informatie op, die de uitvoering van de werkzaamheden van Kfor ten goede kwam. Een dergelijke voorlichtingscampagne lijkt een geschikt instrument voor het uitvoeren van een vredesoperatie als Kfor, waaraan in de militaire opleidingen nadere aandacht gegeven kan worden.
4.2.1 Het Geniehulpbataljon
Het Geniehulpbataljon werd samengesteld met de uitdrukkelijke bedoeling te voorzien in de behoefte aan humanitaire hulp, die na de luchtacties omvangrijk zou zijn. Op basis van een algemene inschatting van taken was tijdens de luchtacties al begonnen met de samenstelling en voorbereiding van het bataljon, zodat een snelle inzet in Kosovo mogelijk zou zijn. Omdat het bataljon snel aanwezig moest zijn in het operatiegebied, was de samenstelling van het bataljon niet exact toegesneden op de behoefte ter plaatse.
Een hoofddoelstelling van de genisten was gedurende het najaar van 1999 een zo groot mogelijk deel van de teruggekeerde bevolking weer onderdak te krijgen vóór de winter zou beginnen. Het Geniehulpbataljon werd tevens ingezet voor de constructie van de accommodaties van de andere Nederlandse eenheden. Deze taak eiste een aanzienlijk deel van de capaciteit, zeker toen speciale voorzieningen moesten worden getroffen nadat asbest was geconstateerd.
Door de korte voorbereidingstijd van het Geniehulpbatajon en doordat het bataljon uit verschillende sub-eenheden moest worden samengesteld, duurde het enige tijd voordat een hechte eenheid was gegroeid. Om die reden hebben de commandanten tijdens de uitzending relatief veel tijd moeten besteden aan het afstemmen van de verschillende onderdelen op elkaar en op de visie van de commandant over de taakuitvoering. Dit stond het leveren van een substantiële bijdrage niet in de weg. Een overzicht van de verrichte werkzaamheden is als bijlage gevoegd.
Voor de uitvoering van taken in het inzetgebied werd overlegd met de brigadestaf van de MNB-S en de hulpverleningsorganisaties. Deze praktische samenwerking kwam vooral voort uit het gemeenschappelijk belang dat defensie en deze organisaties deelden. Deze samenwerking verliep goed, hoewel een geïntegreerd beleid werd gemist. De UNHCR had deze coördinerende rol toebedeeld gekregen maar bleek niet voldoende in staat de politieke, humanitaire, economische en militaire aspecten op elkaar af te stemmen. Er werd samengewerkt met vijftien tot twintig grote en kleinere humanitaire organisaties.
Nationaal werd de humanitaire hulpverlening wél gecoördineerd. Een ambtenaar van het ministerie van Buitenlandse Zaken is daartoe geruime tijd in het operatiegebied werkzaam geweest. Het Geniehulpbataljon heeft van dit ministerie in totaal ruim totaal 1,37 miljoen gulden (0,62 miljoen euro) ontvangen voor het uitvoeren van noodhulpprojecten. Voor dit bedrag zijn onder meer noodwoningen gebouwd. Het Geniehulpbataljon heeft bij zijn humanitaire werkzaamheden vaak samengewerkt met andere eenheden uit Kfor, zoals de Nederlandse artilleristen, alsmede een Duits en een Russisch bataljon.
4.2.2 Rotatie Kfor-2
De ontplooiing van de tweede rotatie verliep voorspoedig. De reden hiervoor was dat het grootste deel van het materieel uiteindelijk van de vorige rotatie werd overgenomen. In een periode van twee weken was de aflossing volledig uitgevoerd en werden de werkzaamheden van het Genie-hulpbataljon hervat.
Een deel van de constructiegeniecapaciteit van het bataljon werd ingezet voor de instandhouding van de Nederlandse onderkomens. Voorzien was dat het tweede bataljon daarnaast vooral naar bevind van zaken diende te handelen. De NGO’s richtten zich op fondsenwerving omdat de budgetten begonnen te slinken. Het ministerie van Buitenlandse Zaken financierde tijdens deze lichting van het Geniehulpbataljon een begroting van DM 650 000 zodat het geprefabriceerde noodwoningen kon gaan bouwen. Daaraan bestond nog steeds behoefte omdat nog niet alle families over een eigen woning beschikten.
Het bataljon raakte nauw betrokken bij tal van andere activiteiten in het kader van de wederopbouw van Kosovo, zoals reparaties aan bestaande woningen en openbare voorzieningen. Het werd door de commandant van MNB-S tevens belast met het sneeuw- en ijsvrij maken van wegen. Het sneeuwruimen kwam de eigen taakuitvoering ten goede en ook de humanitaire gemeenschap heeft daar veel baat bij gehad. Zonder begaanbare wegen kon geen humanitaire hulp gegeven worden.
De omvorming van het door de internationale gemeenschap opgeheven UCqK tot het TMK was gericht op het inbedden van de voormalige strijders in de (civiele) wederopbouw van Kosovo. Hoewel er mogelijkheden waren voor de inschakeling van TMK-personeel bij humanitaire projecten werd dit slechts op zeer beperkte schaal werkelijk gedaan. Uiteindelijk begeleidde het Geniehulpbataljon het TMK slechts de uitvoering van één project, de aanleg van riolering bij een school.
Het Geniehulpbataljon speelde tijdens de uitzending op voorbeeldige wijze in op de situatie die in Kosovo werd aangetroffen en verleende de hulp waaraan op dat moment de meeste behoefte bestond. De beschikbare capaciteit werd flexibel ingezet in een groot scala aan activiteiten. Ook de beschikbare beveiligingscapaciteit werd optimaal ingezet, primair ter beveiliging van het bataljon, maar toen de veiligheidssituatie dat toeliet ook in andere rollen. Zowel met militaire- als met burgerinstanties werd goed samengewerkt en werden vele projecten tot een goed einde gebracht. Voor een gedetailleerd overzicht van de uitgevoerde projecten wordt verwezen naar bijlage 1.
4.2.3 Debeveiligingscompagnie
Het Geniehulpbataljon was voor de beveiliging en de verkenningstaken aangewezen op een luchtmobiele infanteriecompagnie die voor dit doel aan de eenheid werd toegevoegd. Voorafgaand aan de missie was de veiligheidssituatie in het inzetgebied niet duidelijk. Het geniebataljon had vanwege zijn samenstelling weinig mogelijkheden zichzelf te beveiligen («force protection»). Bovendien was niet te verwachten dat voor beveiliging kon worden teruggevallen op de Nederlandse artillerie-eenheden.
Toen de veiligheidssituatie dat toeliet heeft de toegevoegde beveiligingscompagnie zich meer gericht op de burgerbevolking: er werden patrouilles uitgevoerd om aan de bevolking te tonen dat de eenheid aanwezig was. Gedurende een aantal weken werd steun verleend aan de Afdeling Rijdende Artillerie, waarbij pelotonstaken in Orahovac werden overgenomen. Ook was de eenheid oproepbaar voor de operationele reserve van Kfor. Na enige tijd kreeg de compagnie een eigen gebied van verantwoordelijkheid toegewezen en werd ze onder bevel gesteld van het Duitse gemechaniseerde bataljon te Prizren.
Bij de inzet van de compagnie als deel van de operationele reserve van de commandant van Kfor in de MNB-East en in Mitrovica bleek dat de scheiding tussen de reguliere beveiligingstaak en de politietaak niet altijd duidelijk was. Deze inzet is zonder problemen verlopen, nadat met de Duitse commandanten aan wie de eenheid was toegevoegd overeenstemming was bereikt over de operationele beperkingen waaraan de compagnie op aanwijzing van de Chef Defensiestaf gebonden was. Zo kon de eenheid niet worden ingezet voor huiszoekingen en aanhoudingen van verdachte personen. Deze restrictie kwam enerzijds voort uit de status van het Geniehulpbataljon, waar de compagnie immers deel van uitmaakte. Anderzijds gold voor de compagnie dat ze niet was opgeleid en getraind voor CRC-taken, zodat inzet hiervoor niet tot de mogelijkheden behoorde. Bij inzet van Nederlandse eenheden onder bevel van commandanten van buitenlandse eenheden moet een goede communicatie over het mandaat van de Nederlandse eenheden en de nationale interpretatie van de RoE zijn gegarandeerd.
4.3.1 De Koninklijke marechaussee
Het is bij vredesoperaties in het buitenland gebruikelijk dat de Koninklijke marechaussee de nationale politietaak voor het militaire personeel op zich neemt. Hiertoe was een detachement toegevoegd aan de staf van de contingentscommandant. De brigade was werkzaam voor alle Nederlandse eenheden in het uitzendgebied en werd bijvoorbeeld ingeschakeld bij aanrijdingen tussen Nederlandse Kfor-voertuigen en vervoermiddelen van de lokale bevolking. Ook onderzocht de brigade, als daar aanleiding toe was, mogelijke strafbare feiten waarbij Nederlandse militairen betrokken waren. In enkele gevallen werd een proces verbaal opgemaakt. De brigade had geen relatie met Kfor. Daarom kon ook geen assistentie worden verleend aan Kfor of aan UNMIK. De VN-autoriteit verzocht meermalen om assistentie.
Voorts was er een peloton militaire politie, dat voor de commandant van MNB-S reguliere MP-werkzaamheden uitvoerde, zoals het inrichten van informatieposten, konvooibegeleiding, verkeerstaken en patrouillegang. Hierbij werd nauw samengewerkt met de Duitse Feldjäger. Omdat als gevolg van de vernietigde infrastructuur, de grote vluchtelingenstromen en het vele militaire Kfor-verkeer veel werk voor de militaire politie werd verwacht, werd in de Status of Requirement (SoR) van Kfor om een veel van die militaire politie-eenheden gevraagd. In de praktijk bleken deze werkzaamheden minder vaak nodig dan was verwacht. Deze eenheid had geen opsporings- of aanhoudingstaak. Wel werd regelmatig assistentie verleend aan UNMIK, zoals ook andere eenheden van Kfor dat deden. Daarbij valt te denken aan transportsteun, beveiliging en gebiedsafzetting. Het peloton van de Kmar werd met het oog op de terugkeer uit het operatiegebied op 1 juni 2000 onder bevel gesteld van de contingentscommandant.
4.3.2 Handhaven van de rechtsorde
Tijdens de missie zijn door de Kamer en de belangenverenigingen vragen gesteld over de bijzondere taakstelling van het peloton voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Na een onderzoek kon worden geconcludeerd dat er van de vermeende oneigenlijke taakstelling geen sprake was. Het MP-peloton is in de uitvoering van de werkzaamheden altijd binnen het mandaat van Kfor gebleven, waarin de mogelijkheden om de initiële ordehandhaving ter hand te nemen waren vastgelegd. In afwachting van de volledige ontplooiing van de internationale VN-politiemacht (United Nations International Policeforce – UNIP) kon de commandant van Kfor een beroep doen op alle onder zijn bevel staande eenheden, waaronder ook het Nederlandse MP-peloton. De commandant van Kfor was echter niet bevoegd om opsporingen te verrichten of aanhoudingen te doen. De verantwoordelijkheid voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde berustte in Kosovo bij UNMIK, de uitvoering van dat beleid bij de UNIP. Voorts was in eenduidige RoE’s ook de bevoegdheid van militairen vastgelegd om personen aan te houden die de openbare orde en veiligheid in gevaar brachten en om deze over te dragen aan functionarissen van UNMIK.
Het personeel van de brigade, dat voor de nationale politietaak onder bevel stond van de contingentscommandant, bezat de expertise voor het assisteren van UNMIK bij haar onderzoekswerk. Deze expertise was bij het MP-peloton, dat onder bevel stond van de bataljonscommandant en derhalve van de commandant van Kfor, in veel mindere mate aanwezig. De status van het personeel van de brigade sloot het assisteren van UNMIK echter uit. Deze situatie was zowel voor UNMIK als voor het personeel van de brigade weinig bevredigend. Door alle in een vredesoperatie uitgezonden marechaussees onder één bevel te brengen, niet onder de contingentscommandant maar onder de bataljonscommandant, is de militaire politiecapaciteit voor beide soorten politietaken vrij inzetbaar. Zo kan het assisteren van bijvoorbeeld een VN-politiemacht in toekomstige vredesoperaties worden vergemakkelijkt.
4.3.3 Politiewerkzaamheden in vredesmissies
In vredesoperaties beperkte de politiecomponent zich in het verleden tot het toezicht op, het advies aan en de training van lokale politie. De taken in het kader van het handhaven van de openbare orde en veiligheid behoorden altijd tot de verantwoordelijkheid van de plaatselijke autoriteiten. In Kosovo werd bij ontstentenis van reguliere politie-eenheden een politiecomponent van de VN belast met politiewerk. Voorts had zelfs de militaire component van de vredesmissie een mandaat dat voorzag in initiële ordehandhaving. De uit deze verantwoordelijkheid resulterende taken en werkzaamheden vormden een nieuwe dimensie in de uitvoering van vredesoperaties, zowel voor de politiefunctionarissen als voor de militairen.
Er is één Nederlandse marechaussee uitgezonden geweest in de politiemissie van het VN-bestuur in Kosovo, de United Nations International Policeforce (UNIP). Deze kolonel bekleedde in de periode van november 1999 tot en met juli 2000 een adviseursfunctie.
4.4 Het helikopterdetachement
De drie Bo-105 (Bölkow) helikopters werden ingezet voor de algemene ondersteuning van de operatie. Ze waren voor personenvervoer, voor command- en controltaken en voor verkenningstaken ter beschikking gesteld aan Kfor en de MNB-S. Het detachement was onderdeel van de Kfor Aviation Taskforce. Er werd naar tevredenheid samengewerkt met een Duitse helikoptereenheid. Aanvankelijk was de locatie te Toplicane nog niet gereed voor helikopteroperaties. Gedurende de eerste zeven weken waren de helikopters om die reden gestationeerd op een voormalige Joegoslavische kazerne op enige afstand van Toplicane. Hierdoor konden de helikopters tijdelijk slechts beperkt worden ingezet. Op 10
maart 2000 werd het Nederlandse beveiligingspeloton van het helikopterdetachement in Toplicane afgelost door een soortgelijke Duitse eenheid.
De Bo-105 helikopter was niet uitgerust met communicatiemiddelen voor de lange afstand. Voor de oorspronkelijke taakstelling van deze helikopters is die capaciteit ook niet nodig. Bij de operationele inzet in Kosovo bleek dit nadelig, omdat bemanningen tijdens de vlucht vaak niet konden worden voorzien van actuele informatie. Omgekeerd konden ze zelf niet altijd hun positie doorgeven, zodat voor de vluchtleiding een nauwkeurig inzicht in de vliegroute ontbrak. Tijdelijk werd toen Duitse communicatieapparatuur, geschikt voor de lange afstand, in de helikopters geïnstalleerd. Tijdens de periode van inzet heeft zich één vliegongeval voorgedaan, waarbij een helikopter een hoogspanningskabel heeft geraakt. Er was slechts materiële schade. Een met het onderzoek naar de toedracht belaste commissie heeft gerapporteerd dat het hier een licht luchtvaartongeval betrof, veroorzaakt door slecht zicht in verband met een lage zonstand.
4.5 Het contingentscommando
Tijdens Kfor werd in het operatiegebied een contingentscommando ingezet, zoals gebruikelijk is bij vredesoperaties. De contingentscommandant fungeerde primair als ogen en oren van de Chef Defensiestaf en droeg zorg voor de toetsing van de inzet van de eenheden aan nationaal gestelde voorwaarden. Tevens was hij belast met de algemene coördinatie van zaken die de Nederlandse eenheden betroffen, voor zover deze niet vielen onder de operationele taakuitvoering (bijvoorbeeld de administratieve en logistieke aangelegenheden en zaken op het gebied van personeelszorg). De contingentscommandant werd ten slotte eveneens belast met de leiding over het eerste traject van de terugkeer uit het operatiegebied, dat liep tot het moment van inscheping in Griekenland.
De aanvankelijke locatie van het contingentscommando te Petrovec in Macedonië was voor het doelmatig uitvoeren van de werkzaamheden niet op een geografisch gezien logische plaats gesitueerd. De afstand naar de eenheden was te groot. Dit leidde tot lange reistijden wanneer werkbezoeken werden afgelegd. Bovendien kon op deze afgelegen locatie niet makkelijk inzicht worden verkregen in de situatie in het inzetgebied. Dit inzicht is van groot belang voor de rapportage aan de Chef Defensiestaf. Het aanvankelijke plan te verhuizen naar Orahovac werd door de ontwikkelingen aldaar enkele keren uitgesteld. Uiteindelijk verhuisde het contingentscommando in november 1999 naar Prizren (Kosovo), naar de locatie waar ook al het Geniehulpbataljon was gevestigd.
4.6 De terugkeer uit het operatiegebied
Nadat op 26 november 1999 het politieke besluit was genomen om de deelname aan Kfor na de tweede rotatie te beëindigen, werd een begin gemaakt met de terugkeer uit het operatiegebied. Dit was een complexe logistieke operatie. De verplaatsingen gingen over grote afstanden en een slecht wegennet. Vanuit het operatiegebied moest een grote afstand naar Nederland worden overbrugd. Alleen in het Griekse Thessaloniki kon worden ingescheept. In deze stad en in Skopje (Macedonië) waren geschikte luchthavens. Omdat het doelmatiger bleek materieel lokaal te verkopen, werd besloten een deel van het in het operatiegebied aanwezige materieel niet mee terug te nemen naar Nederland. Dit gold onder andere voor de onderkomens van de eenheden en veel bouwmateriaal.
De BLS was verantwoordelijk voor de planning van de terugkeer uit het operatiegebied. Aanvankelijk zou daarom de commandant van het Natio- naal Commando (Natco) de uitvoering van deze operatie op zich nemen, omdat de onder zijn bevel ressorterende eenheden en logistieke instanties zich aan het eind van de logistieke keten bevinden. Tijdens de planning werd duidelijk dat de voorbereiding van de terugkeer uit het operatiegebied nog in de laatste fase van de operationele taakuitvoering zou vallen. Omdat de Chef Defensiestaf verantwoordelijk is voor de uitvoering van alle fasen van een vredesoperatie werd vervolgens de contingentscommandant belast met de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de terugkeer uit het operatiegebied. Dit betekende dat de contingentscommandant het commando had over de terugkeer tot het moment van inschepen in Griekenland. Het daaropvolgende strategische transport van personeel en materieel werd uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de commandant van het Natco. Om te assisteren bij de aansturing van de terugkeer uit Kosovo werd een detachement aan de staf van de contingentscommandant toegevoegd.
De terugkeer uit het operatiegebied werd tussen medio april en begin augustus 2000 in fasen uitgevoerd. Deze kostte minder tijd dan was voorzien. Tijdens en na deze operatie kwamen vooral op logistiek gebied een aantal zaken naar voren die verdere aandacht behoeven: – De organisatie en werkwijze van de logistieke eenheden in Nederland zijn vooral gericht op een doelmatige reguliere bedrijfsvoering. Complexe operaties zoals de terugkeer uit het operatiegebied stellen echter op een aantal punten andere eisen. Zo bleken de ontvangende eenheden van het Natco niet altijd voldoende in staat grote hoeveelheden materiaal snel te verwerken, keuren, classificeren en gereed te maken voor (her)uitgifte. Daarbij dreigde materiaal verloren te gaan omdat het niet altijd op de juiste wijze werd opgeslagen. Voorts bleek dat bij de planning van de terugkeer uit het operatiegebied uitgegaan werd van gegevens over het in het gebied van inzet aanwezige materiaal die afweken van wat daar werkelijk aanwezig was. – Het bleek dat het systeem voor het beheer en de registratie van wapens niet landelijk dekkend is. Omdat het overzicht ontbrak werd het bevoorraden van de samengestelde eenheden met wapens bemoeilijkt. – Het vervoer, het beheer en de opslag van gevaarlijke stoffen vergt een specifieke deskundigheid. Het stimuleren en onderhouden van brede kennis over het omgaan met gevaarlijke stoffen bij zowel staffunctionarissen als op de werkvloer blijft een belangrijk aandachtspunt, ook in het operatiegebied. – In het algemeen is gebleken dat op diverse locaties grotere voorraden werden aangehouden dan werd voorgeschreven. Het samengestelde karakter van de diverse eenheden was hier wellicht mede debet aan.
Onder leiding van de commandant van het Natco wordt een evaluatie gemaakt van de terugkeer uit het operatiegebied. Op grond van de uitkomst daarvan kan worden bezien of verder onderzoek naar andere materieelslogistieke aspecten noodzakelijk is. De resultaten van deze evaluatie kunnen worden betrokken bij de lopende studie naar het verbeteren van het goederen- en materieelbeheer van de landmacht bij de uitvoering van vredesoperaties.
De terugkeer uit Kosovo is voorspoedig verlopen. Vanaf 1 juni 2000 stonden de Nederlandse eenheden niet langer onder bevel van de commandant van Kfor. Als eerste verliet de Afdeling Veldartillerie het operatiegebied, gevolgd door het personeel van het Geniehulpbataljon. Op 7 juli waren alle Nederlandse eenheden uit Kosovo vertrokken. Op 15 augustus 2000 waren de laatste Nederlandse militairen, logistieke deskundigen van het National Support Element, terug in Nederland. De afhande- ling, waartoe onder andere het onderhoud en de opslag voor nieuwe uitgifte van het teruggekeerde materiaal behoren, is nog niet afgerond.
-
5.PERSONEEL EN MATERIEEL
5.1.1 Personeel
In algemene zin beschikte het personeel over de juiste vaardigheden om zijn verantwoordelijkheden te kunnen dragen en was de motivatie meer dan voldoende. Het werk werd als zinvol ervaren en ook het drukke programma droeg hieraan bij. De naleving van gedragscodes in het algemeen en de standaarden van militaire orde, tucht en discipline in het bijzonder, waren goed. De overtreders werden getoetst aan de krijgstucht. In een aantal gevallen is strafrechtelijk opgetreden. Vanwege hun gedrag of functioneren zijn in totaal zeventien personen voortijdig teruggekeerd naar Nederland.
Kort voor de terugtrekking zijn met het personeel in het operatiegebied psychologische evaluatiegesprekken gehouden. Deze voorzagen in een duidelijke behoefte. Ook na terugkeer in Nederland werd in psychosociale zorg voorzien. Iedere militair werd over de mogelijkheden geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld daarvan gebruik te maken.
Ten behoeve van de familie en vrienden van het personeel werden de standaardvoorzieningen voor het «thuisfront» in het leven geroepen. Voorafgaand aan de uitzending werd een thuisfrontinformatiedag georganiseerd en aan de relaties werden informatiebundels verstuurd. Voorts werd er een thuisfrontcomité opgezet, dat tijdens de uitzending het aanspreekpunt was voor alle relaties. Ook werden er zogenaamde «midterm»- en regionale contactdagen georganiseerd waar alle relaties elkaar konden ontmoeten en inzicht werd gegeven in de taken van de Nederlandse militairen in het inzetgebied. Defensie had mobiele telefoons beschikbaar gesteld waarmee het personeel contact kon houden met het thuisfront.
5.1.2 Medische zorg
Zowel bij de artillerie-eenheden als bij het Geniehulpbataljon was eerstelijns medische zorg (de militaire huisarts) aanwezig. De medische voorzieningen van de artillerie-eenheden waren sterk verspreid vanwege de afstand tussen de verschillende locaties die door de eenheid werden bezet. In de tweedelijnszorg (het veldhospitaal) werd voorzien door het Duitse militaire hospitaal te Prizren. De medische afvoerketen liep via de eerste- en tweedelijnsvoorzieningen naar Nederland. De mogelijkheid tot evacuatie binnen het operatiegebied werd afgedekt door organieke middelen.
Gedurende de operatie zijn ongeveer 175 militairen om medische en om psychosociale redenen gerepatrieerd. Deze redenen konden zowel de gerepatrieerde militair zelf als de relaties in Nederland betreffen.
Naar aanleiding van het overlijden van een Duitse militair aan de gevolgen van nekkramp (meningitis) hebben Nederlandse militairen de mogelijkheid gekregen zich hiertegen te laten inenten. In totaal hebben vanaf 18 februari 2000 1181 Nederlandse militairen van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
5.1.3 Arbeidsomstandigheden
De condities waaronder het personeel zijn werkzaamheden moest verrichten waren niet altijd optimaal. Vooral in de beginperiode van de uitzending werd het personeel bijna dagelijks geconfronteerd met de gevolgen van de door de Servische strijdkrachten uitgevoerde zuiveringsacties en de daarop volgende exodus. De eenheden werden geconfronteerd met de rauwe werkelijkheid van de aanwezigheid van lijken, kadavers, massagraven, vernielde huizen en het ontbreken van bestuurlijke en infrastructurele voorzieningen. Daarnaast ging er in het inzetgebied een reële dreiging uit van de in grote hoeveelheden aanwezige wapens, mijnen en in de luchtcampagne afgeworpen niet-ontplofte munitie. Hierdoor werd het personeel aanvankelijk slechts onder dekking van pantser verplaatst.
De eigen accommodatie moest worden geïmproviseerd. Er werden lange dagen gemaakt om de verscheidenheid aan taken naar behoren uit te voeren. Hierbij kon Nederlandse regelgeving niet altijd worden gehanteerd. De commandanten ter plaatse handelden naar bevind van zaken, waarbij zij voortdurend de belangen van het personeel en het belang van de opdracht tegen elkaar afwogen.
Er hebben zich tijdens de uitvoering van de operatie op een enkel incident na géén situaties voorgedaan die in strijd waren met de Nederlandse regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden. Enkele gebeurtenissen gaven aanleiding tot ongerustheid bij de eenheden in het uitzendgebied, waarvan ook verslag werd gedaan in de media.
– In de zomer van 1999 werden maatregelen genomen omdat asbest aangetroffen was op een locatie van de Nederlandse eenheden. Een contra-expertise van de resultaten van de onderzoekingen naar de asbestconcentraties in de blauwe klei tijdens de uitzending van Kfor-1 toonde aan dat zich op de locaties van de Nederlandse eenheden géén dergelijke gevaarlijke concentraties asbest bevonden. Zowel het personeel ter plaatse als het personeel dat inmiddels naar huis was teruggekeerd werd hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. De Koninklijke landmacht heeft aangifte gedaan van mogelijk strafrechtelijk laakbaar handelen. Het Openbaar Ministerie heeft de zaak in onderzoek. Maatregelen zullen worden genomen die ertoe leiden dat bij toekomstige oefeningen en uitzendingen in meer specifieke asbestdeskundigheid wordt voorzien. De Kamer werd over het verloop van deze aangelegenheid uitvoerig op de hoogte gehouden, achtereenvolgens per brief op 13 augustus (kamerstuk 22 181, nr. 293), 12 oktober 1999 (kamerstuk 22 181, nr. 302) en op 8 juni 2000 (kamerstuk 22 181, nr. 319).
– Tijdens de luchtcampagne boven Kosovo bleken munitiesoorten te zijn ingezet waarin verarmd uranium is verwerkt. Ter voorkoming van enige vorm van contact met dit verarmd uranium werden alle tijdens de luchtcampagne getroffen doelen gemarkeerd en voor het personeel tot verboden gebied verklaard. Slechts onder toezicht van een NBC-specialist en met inachtneming van beschermende maatregelen mocht binnen de afzetting gewerkt worden als daarvoor een operationele noodzaak bestond. Het kan niet geheel worden uitgesloten dat personeel in sommige gevallen met verarmd uranium in contact is gekomen. Eén incident is bij de commandanten gemeld en uitgebreid onderzocht.
Er is geen reden aan te nemen dat Nederlands personeel gezondheidsrisico’s heeft gelopen door contacten met munitie met verarmd uranium. Ook is er geen reden om bij toekomstige oefeningen en uitzendingen andere preventieve maatregelen te nemen dan die nu al, op grond van nationale in internationale aanbevelingen, worden toegepast om contact met verarmd uranium te vermijden. Wél wordt nationaal epidemiologisch onderzoek gedaan naar het vóórkomen van leukemie en andere vormen van kanker bij militair personeel. In een speciale Navo-werkgroep wordt alle internationaal vergaarde informatie, met inbegrip van die van internationale organisaties en niet-gouvernementele organisaties, uitgewisseld tussen lidstaten onderling. De Kamer werd hierover verscheidene malen geïnformeerd, per brief op 5, 11 en 24 januari (kamerstukken 27 580, nrs. 1, 2 en 3). Voorts worden de moties van de Kamerleden Albayrak en Van ’t Riet (kamerstuk 27 580 nr. 4) en Van den Doel (kamerstuk 27 580 nr. 5) ten uitvoer gebracht, waarover de Kamer per brief van 2 april 2001 op de hoogte is gebracht.
5.2 Materieel en logistiek
De (her)bevoorrading van de Nederlandse eenheden verliep zonder problemen. Voedsel werd ter plaatse aangeschaft. Brandstof werd in het operatiegebied verworven van de Franse en de Duitse eenheden. Onderdelen, uitrusting en munitie werden vanuit Nederland aangevoerd, veelal per container. Ook de kwaliteit van het materieel was over het algemeen uitstekend.
De onderhoudsploegen werden in een aantal gevallen geconfronteerd met een onderhoudsachterstand van het materieel. De reden daarvoor was dat een deel ervan was overgenomen uit operatie Allied Harbour in Macedonië. Tijdens de uitzending bleek dat door intensief gebruik het rijdend materieel, vooral de rupsvoertuigen, bij de omstandigheden ter plaatse sneller sleet dan verwacht. De aanvoerlijnen waren lang. De strategische transportcapaciteit was beperkt, waardoor vaak langdurig op materieel moest worden gewacht. De onderhoudsvoorraden waren bij afwezigheid van een OTAS of ervaring terzake op basis van een ruwe schatting aangelegd. Zowel de voorraden van eenmalig gebruikt materieel als van vaker benodigde reservedelen bleken niet voldoende voor het onderhoudswerk. Reserveonderdelen waren door het intensieve verbruik in Kosovo zelfs in Nederland niet altijd in voldoende mate voorradig. Daarom werd een tweede, lokaal verwervingstraject begonnen. Vanuit Nederland werd in deze periode extra steun verleend door het Nationaal Commando, waardoor een onacceptabele achterstand in het onderhoud kon worden voorkomen.
Het administratieve beheer van het in het operatiegebied aanwezige materiaal liet in sommige opzichten te wensen over. De beheerssystematiek is omslachtig en gebruiksonvriendelijk. Ook is een geautomatiseerd goederen-volgsysteem nog niet voorhanden. Daardoor werd de beheers-methodiek in het operatiegebied geïmproviseerd en werd in sommige gevallen pas bij de terugtrekking duidelijk welk materieel zich werkelijk in het inzetgebied bevond. De Koninklijke landmacht bereidt maatregelen voor ter verbetering van de huidige beheerssystematiek. Hierbij zullen de conclusies en aanbevelingen van de logistieke evaluatie van de terugtrekking worden betrokken.
-
6.FINANCIËN
Met de Kamer is afgesproken de additionele uitgaven voor vredesoperaties op het aparte begrotingsartikel van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS – artikel 08.02) te verantwoorden, om een goed inzicht te verzekeren in dergelijke uitgaven.
Ten tijde van de eerste suppletoire begroting worden de voorziene vredesoperaties in detail begroot. Indien een operatie op een later tijdstip begint, wordt in de eerste suppletoire begroting een raming voor de desbetreffende operatie gegeven. De begroting van de uitgaven geschiedt per (hulp)kostensoort op basis van een aantal variabelen (zoals de omvang van de uit te zenden eenheid, de uitzendtermijn, het aantal vlieguren of vaardagen) en ontwikkelde calculatietarieven (zoals bijvoorbeeld de kosten voor huisvesting, voor voeding en toelagen, de kosten per vlieguur of per vaardag). Deze calculatietarieven worden jaarlijks door de financiële afdelingen van de krijgsmachtdelen vastgesteld op basis van onder meer ervaringscijfers, nacalculaties, externe tarieven, marktprijzen, en regelgeving.
Begin juni 1999 werd op basis van de toen beschikbare gegevens een eerste raming gemaakt van de additionele uitgaven voor de Kfor-operatie. De additionele uitgaven werden voor de duur van een half jaar begroot op 120 miljoen gulden (54,5 miljoen euro). De werkelijke uitgaven in 1999 bedroegen 111 miljoen gulden (50,5 miljoen euro). De grootste kostenposten waren de toelagen voor het personeel (46 miljoen gulden / 20,9 miljoen euro), het materieel (26 miljoen gulden / 11,8 miljoen euro), het transport (13 miljoen gulden / 5,9 miljoen euro), en de huisvesting (11 miljoen gulden / 5 miljoen euro). De verder met Kfor verband houdende additionele uitgaven en ontvangsten van het ministeries van Buitenlandse Zaken (inclusief Ontwikkelingssamenwerking) zijn respectievelijk ten laste of ten gunste gebracht van de structurele voorziening voor vredesoperaties in de HGIS.
Bij de opstelling van de ontwerpbegroting 2000 werden de additionele uitgaven voor Kfor in 2000 geraamd op 133 miljoen gulden (60,5 miljoen euro). Bij de eerste suppletoire begroting werd deze raming naar beneden bijgesteld tot 127,6 miljoen gulden (58 miljoen euro). De werkelijke kosten hebben 114,2 miljoen gulden (51,9 miljoen euro) bedragen. Dat de uitgaven in werkelijkheid belangrijk minder zijn dan werd voorzien ligt aan de voorspoedige terugtrekking van de Nederlandse eenheden uit Kosovo.
Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft in totaal 1,37 miljoen gulden (0,62 miljoen euro) aan het Geniehulpbataljon ter beschikking gesteld voor productie en plaatsing van noodwoningen en de kosten voor in samenwerking met NGO’S uitgevoerde overige humanitaire projecten. Nederland heeft de locaties die werden verlaten overgedragen aan derden. De opbrengst hiervan bedroeg in totaal 3,6 miljoen gulden (1,6 miljoen euro). Het staat nog niet vast welke meerkosten mogelijk nog zullen voortvloeien uit de lopende materiële afwikkeling van de operatie.
-
7.AANSTURING, COMMAND & CONTROL
7.1 Internationale aansturing
Het operationele gezag over de Nederlandse eenheden in de Kfor-operatie werd door een «Transfer of Authority»-procedure overgedragen aan de Navo, in dit geval aan de commandant van Kfor. De Kfor-commandant legde verantwoording af aan de Commander in Chief van de zuidelijke Navo-regio (Cincsouth). Deze staat onder bevel van de Saceur, die op zijn beurt verantwoording aflegt aan de Noord Atlantische Raad (NAR). De Nederlandse eenheden stonden onder het bevel van de Duitse brigadecommandant. Aldus gold voor het Nederlandse contingent een heldere, eenduidige Navo-bevelstructuur (geen «dubbele sleutel»). In het MTA was bovendien in artikel V expliciet vastgelegd dat het hoogste gezag over de interpretatie van het MTA en de veiligheidsaspecten van de vredesrege- ling die deze beoogt te ondersteunen, berust bij de commandant van Kfor. Zijn beslissingen waren bindend voor alle partijen en personen.
De Nederlandse eenheden stonden onder bevel van de commandant van de MNB-S. In de praktijk verliep de aansturing naar wens. Via gestandaardiseerde rapportages werd informatie uitgewisseld in beide richtingen van de commandolijn. Er was uitgebreid persoonlijk contact tussen de commandant van de MNB, de bataljonscommandanten en hun respectieve stafofficieren. In de MNB-commandantenvergadering was er gelegenheid om van gedachten te wisselen en was er ruimte voor reflectie. De relatie met de Duitse brigadeleiding was goed, zij het dat de eerste contacten stroef verliepen. Door de hogere rotatiesnelheid van de Duitse stafeenheid heeft de afdeling drie verschillende brigadestaven meegemaakt waardoor de opbouw van relaties met de commandant en de stafofficieren werd bemoeilijkt.
De artillerie-eenheden kregen een eigen gebied van verantwoordelijkheid en voorts kregen de commandanten van MNB-S en Kfor steun voor het uitvoeren van beveiligingswerkzaamheden in andere sectoren. De aansturing van deze eenheden verliep volgens de standaard commando-lijnen. Ook het Geniehulpbataljon stond onder bevel van de MNB-S. De aansturing vanuit de brigadestaf was echter gering en beperkte zich tot coördinatie. De meeste opdrachten vloeiden voort uit de relaties met humanitaire organisaties.
7.2 Nationale aansturing
Het Nederlandse contingent stond onder «full command» van de Chef Defensiestaf. Via het Defensie Crisisbeheersings Centrum (DCBC) werd dagelijks contact met functionarissen in het operatiegebied onderhouden. Doorgaans verliep dit contact via het contingentscommando, dat als de ogen en oren van de Chef Defensiestaf in het operatiegebied dienst doet. De contingentscommandant bewaakte het mandaat van de Nederlandse eenheden. De directe lijn maakte het mogelijk de gebeurtenissen op de voet te volgen zodat de politiek verantwoordelijke bewindslieden te allen tijde op de hoogte konden worden gehouden van het verloop van zaken. Met het oog op de terugkeer van de eenheden uit het operatiegebied werd het contingentscommando verzwaard met personeel van de staf van het Nationaal Commando (Natco). Ook werd een rechtstreekse communicatie-en informatielijn tussen de contingentscommandant en de Operationele Staf van de landmacht ontwikkeld.
Hoewel de taken en bevoegdheden van de contingentscommandant en de bataljonscommandanten duidelijk vastlagen, konden de interpretaties uiteen lopen. Soms kwam de nadruk al te zeer te liggen op de commandantenfunctie van de eerste en dreigde de scheiding van de werkzaamheden van de contingentscommandant en de beide bataljonscommandanten te vervagen. De aanvankelijke locatie van het contingentscommando buiten het gebied van inzet was voorts niet bevorderlijk voor het oplossen van hierdoor ontstane misverstanden.
7.3 Contacten met overigen
De Nederlandse eenheden hadden te maken met talrijke andere nationaliteiten en instanties. Allereerst waren er de overige Kfor-troepen, al dan niet Navo-bondgenoten. De samenwerking met deze buitenlandse eenheden is goed verlopen, waarbij met name de contacten met de Duitse eenheden op het werkniveau zeer goed waren.
Aan het Geniehulpbataljon werd vanaf februari 2000 een Bulgaarse genie-constructiecapaciteit van ongeveer 45 militairen toegevoegd. Hierdoor kon vanaf januari 2000 een Nederlands peloton uit het Geniehulpbataljon worden teruggetrokken. Dit bilaterale samenwerkingsverband werd vastgelegd in een Memorandum of Understanding (MoU). Nederland nam de kosten voor de gereedschappen, de voeding en de huisvesting van het peloton voor zijn rekening (uit de begroting van de HGIS). De Bulgaren stonden onder Nederlands bevel en hadden als taak de prefabricage van noodhulpwoningen. De Kamer is over deze samenwerking geïnformeerd op 5 oktober 1999 (kamerstuk 22 181, nr. 300). Na 1 juni is dit geniepeloton overgedragen aan het Duitse geniebataljon.
Er waren vele organisaties die zich op één of andere manier bezig hielden met de situatie in Kosovo: de tijdelijke autoriteit van de VN, de Unmik; de UNHCR die optrad als coördinator van de humanitaire zaken en de vluchtelingenproblematiek; het ICTY en vele niet-gouvernementele organisaties. Hoewel nationale en organisatorische cultuurverschillen van invloed waren op de deze relaties hielp het appèl op de gemeenschappelijke belangen. Met alle partners in het operatiegebied hebben de eenheden dan ook werkbare relaties onderhouden.
Werkafspraken tussen Kfor, Unmik en ICTY maakten optreden tegen vermeende oorlogsmisdadigers mogelijk. Deze afspraken vormden de basis voor het optreden tegen andere wetsovertreders. De ontplooiing van het politie-element van de VN verliep beduidend trager dan die van Kfor, zodat Kfor tijdens de eerste rotatie aanvankelijk genoodzaakt was politietaken zélf uit te voeren.
7.4 Voorlichting
Aan het contingentscommando was een voorlichter toegevoegd. Deze officier onderhield contacten met en verstrekte informatie aan lokale, Nederlandse en internationale media. De media hadden veel belangstelling voor de Nederlandse eenheden in het gebied, zoals voor de algemene situatie in Kosovo, de mensenrechtensituatie, de situatie van oorlogsslachtoffers, het beleid ten opzichte van (vermeende) oorlogsmisdadigers en het publieke wapenbezit. Het optreden van de Afdeling Rijdende Artillerie trok veel belangstelling. De aandacht ging vooral uit naar de ontplooiing van de artilleristen in de beginfase van Kfor en de verwikkelingen rond de komst van de Russische Kfor-eenheden bij Orahovac. Na verloop van tijd nam ook de aandacht toe voor het Geniehulpbataljon en de daardoor verleende humanitaire hulp. De maatregelen die werden getroffen na de ontdekking van asbest op een van de locaties werden door de media met grote nauwlettendheid gevolgd. Bij de ontplooiing van Nederlandse eenheden in Kosovo konden de media, vanwege het geschatte veiligheidsrisico, niet optrekken met de militaire eenheden. Wel heeft Defensie de media in het gebied van facilitaire steun voorzien.
Bijlage 1: Overzicht van activiteiten van het Geniehulpbataljon
Transport
afgelegde kilometers: 1 023 000 vervoerde hulpgoederen: 16 340 ton
Behuizing
30 vernielde huizen gesloopt
60 noodwoningen geprefabriceerd en op locatie gebouwd
180 bestaande woningen hersteld transport en distributie van 1300 shelterpakketten
Openbare voorzieningen
10 scholen hersteld ziekenhuis in Orahovac hersteld
2 gemeenschapscentra gebouwd in 2 dorpen de waterleiding en het riool hersteld
2 afwateringskanalen gegraven
40 waterputten gezuiverd
6 speeltuinen aangelegd distributie van hulpgoederen leveren van speeltoestellen en materialen voor scholen aanleg en herstel van de straatverlichting in de Servische wijk van
Orahovac plaatsen van generatoren voor stroomvoorziening bij ziekenhuizen
Ondersteuning van NGO’s
ondersteuning van UN-ICTY (inrichten van een gebouw als ICTY-mortuarium)
diverse lessen «mine-awareness» 2 opslagloodsen verbeterd
Veiligheid en bewegingsvrijheidvoor de eenheden
400 km route gecontroleerd 2 bruggen hersteld veelvuldige inzet van de EOD herstelwerkzaamheden aan de openbare weg
InstandhoudingNederlandse militaire bases
inrichting en onderhoud basis Geniehulpbataljon te Prizren inrichting en onderhoud basis Contingentscommando te Prizren inrichting en onderhoud basis Afdeling artillerie te Orahovac inrichting en onderhoud basis Afdeling artillerie te Suva Reka inrichting en onderhoud basis NSE te Petrovec
De terugkeer uit het operatiegebied
ontmanteling van de Nederlandse militaire infrastructuur afvoer van voertuigen en containers van Prizren via Strumica naar Thessaloniki.
Interne opleidingen en trainingen
62 schietdagen voor eenheden van pelotonsgrootte lessen «mine-awareness», geneeskundige verzorging, NBC
Bijlage2: Kamerbrieven over Kfor
Kamerstuk 2000–2001, 27 580, nr. 3
Leukemie bij uitgezonden militairen; brief van de staatssecretaris van Defensie over de mogelijke risico’s van verarmd uranium en de gezondheidsrisico’s voor militairen, verzonden 24 januari 2001
Kamerstuk 2000–2001, 27 580, nr. 2
Leukemie bij uitgezonden militairen; brief van de staatssecretaris van Defensie over ontwikkelingen ten aanzien van ongerustheid die is ontstaan over leukemiegevallen bij uitgezonden militairen, verzonden 11 januari 2001
Kamerstuk 2000–2001, 27 580, nr. 1
Leukemie bij uitgezonden militairen; brief van de staatssecretaris van Defensie over mogelijke gezondheidsrisico’s van militairen bij het werken met materieel met verarmd uranium, verzonden 5 januari 2001
Kamerstuk 2000–2001, 26 454, nr. 18
Besluitvorming uitzendingen; brief van de minister van Defensie inzake notitie over verband tussen «Full Command» en ministeriële verantwoordelijkheid tijdens crisisoperaties, verzonden 31 oktober 2000
Kamerstuk 2000–2001, 27 476, nr. 1
Inzet Nederlandse politie en Koninklijke marechaussee bij internationale civiele politie-operaties; nota, verzonden 27 oktober 2000
Kamerstuk 1999–2000, 22 181, nr. 320
De situatie in voormalig Joegoslavië; brief van de minister van Defensie over de evaluatie door de Navo van de militaire operaties in verband met Kosovo, verzonden 22 juni 2000
Kamerstuk 1999–2000, 22 181, nr. 319
De situatie in voormalig Joegoslavië; brief van de minister van Defensie inzake resultaten contra-expertise over asbestproblemen in Kosovo en gezondheidsrisico’s voor Nederlandse militairen, verzonden 8 juni 2000
Kamerstuk 1999–2000, 22 181, nr. 317
De situatie in voormalig Joegoslavië; brief van de minister van Defensie over de Nederlandse militaire bijdrage aan de vredesoperaties op de Balkan, verzonden 7 juni 2000
Kamerstuk 1999–2000, 27 127, nr. 23
Financiële verantwoordingen over het jaar 1999; financiële verantwoording, verzonden 17 mei 2000
Kamerstuk 1999–2000, 22 181, nr. 314
De situatie in voormalig Joegoslavië; brief van de minister van Defensie over de inzet van Nederlandse militairen, verzonden 11 april 2000
Kamerstuk 1999–2000, 22 181, nr. 311
De situatie in voormalig Joegoslavië; brief van de minister van Defensie met het evaluatieverslag van de Nederlandse militaire bijdragen aan de NAVO-operaties rond Kosovo, verzonden 22 maart 2000.
Kamerstuk 1999–2000, 22 181, nr. 310
De situatie in voormalig Joegoslavië; brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie met een evaluatie van de Nederlandse inzet bij de Kosovo-crisis op politiek, militair en humanitair terrein, verzonden 22 maart 2000
Kamerstuk 1999–2000, 22 181, nr. 309
De situatie in voormalig Joegoslavië; brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie over de actuele situatie op de Westelijke Balkan en de Nederlandse inspanningen in de regio, verzonden 10 maart 2000
Kamerstuk 1999–2000, 22 181, nr. 308
De situatie in voormalig Joegoslavië; brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie over de aflossing van het hoofdkwartier van Kfor, verzonden 1 maart 2000
Kamerstuk 1999–2000, 22 181, nr. 306
De situatie in voormalig Joegoslavië; brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie over toekomstige Nederlandse militaire aanwezigheid met landeenheden op de Balkan, verzonden 26 november 1999
Kamerstuk 1999–2000, 22 181, nr. 305
De situatie in voormalig Joegoslavië; brief van de minister van Defensie over onder meer de verplaatsing van Nederlandse eenheden van Orahovac naar Suva Reka, verzonden 16 november 1999
Kamerstuk 1999–2000, 22 181, nr. 302
De situatie in voormalig Joegoslavië; brief van de staatssecretaris van Defensie bij de aanbieding van deel II van het verslag van het Onderzoeksteam asbest Prizren/Kosovo d.d. 21 september 1999, verzonden 12 oktober 1999
Kamerstuk 1999–2000, 22 181, nr. 300
De situatie in voormalig Joegoslavië; brief van de minister van Defensie over Bulgaarse deelneming in het Nederlandse geniehulpbataljon voor Kfor, verzonden 5 oktober 1999
Kamerstuk 1999–2000, 22 181, nr. 298
De situatie in voormalig Joegoslavië; brief van de minister van Defensie over de komende Nederlandse bijdrage aan de operationele reserve van Kfor, verzonden 22 september 1999
Kamerstuk 1998–1999, 22 181, nr. 296
De situatie in voormalig Joegoslavië; brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie over de gebeurtenissen in de Balkan-regio in de voorbije maand, verzonden 3 september 1999
Kamerstuk 1998–1999, 22 181, nr. 295
De situatie in voormalig Joegoslavië; brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie over de Nederlandse Kfor-militairen in Orahovac, verzonden 20 augustus 1999
Kamerstuk 1998–1999, 22 181, nr. 293
De situatie in voormalig Joegoslavië; brief van de staatssecretaris van Defensie inzake mogelijke risico’s van asbestbesmetting voor het geniebataljon in Kosovo, verzonden 13 augustus 1999
Kamerstuk 1998–1999, 22 181, nr. 292
De situatie in voormalig Joegoslavië; brief van de ministers van Buitenlandse Zaken, Defensie en voor Ontwikkelingssamenwerking over de terugkeer van vluchtelingen naar Kosovo, de politieke en humanitaire situatie, en stationering Kfor, verzonden 16 juli 1999
Kamerstuk 1998–1999, 22 181, nr. 291
De situatie in voormalig Joegoslavië; brief van de ministers van Buitenlandse Zaken, Defensie en voor Ontwikkelingssamenwerking over de implementatie van VR-resolutie 1244 en de humanitaire situatie in Kosovo, verzonden 30 juni 1999
Kamerstuk 1998–1999, 22 181, nr. 286
De situatie in voormalig Joegoslavië; brief van de ministers van Buitenlandse Zaken, Defensie en voor Ontwikkelingssamenwerking over onder meer het vertrek van de Servische troepen uit Kosovo, verzonden 18 juni 1999
Kamerstuk 1998–1999, 22 181, nr. 284
De situatie in voormalig Joegoslavië; brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie over de Nederlandse deelname aan Kfor, verzonden 10 juni 1999
Kamerstuk 1998–1999, 22 181, nr. 283
De situatie in voormalig Joegoslavië; brief van de minister van Buitenlandse Zaken bij een aantal documenten i.v.m. de Nederlandse deelname aan Kfor, verzonden 10 juni 1999
Kamerstuk 1998–1999, 22 181, nr. 281
De situatie in voormalig Joegoslavië; brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie over de internationale veiligheidsmacht voor Kosovo en de mogelijke Nederlandse bijdrage daarin, verzonden 8 juni 1999
Kamerstuk 1998–1999, 22 181, nr. 276
De situatie in voormalig Joegoslavië; brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie over de stand van zaken in de crisis rond Kosovo, verzonden 26 mei 1999
Kamerstuk 1998–1999, 22 181, nr. 274
De situatie in voormalig Joegoslavië; brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie over de stand van zaken in de crisis rond Kosovo, verzonden 18 mei 1999
Kamerstuk 1998–1999, 22 181, nr. 270
De situatie in voormalig Joegoslavië; brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie over de stand van zaken aangaande de diplomatieke, militaire en humanitaire ontwikkelingen in de crisis in Kosovo, verzonden 7 mei 1999
Kamerstuk 1998–1999, 22 181, nr. 244
De situatie in voormalig Joegoslavië; brief van de minister van Defensie over de medewerking van Nederlandse eenheden aan de opvang in Macedonië van vluchtelingen uit Kosovo, verzonden 3 april 1999
Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.