Verslag algemeen overleg over de notitie 'Niet voor alle leeftijden: audiovisuele media en de bescherming van jeugdigen' (25266, nr. 1) - Bescherming van jeugdigen tegen schadelijke invloeden van audiovisuele media

Dit verslag van een algemeen overleg is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 25266 - Bescherming van jeugdigen tegen schadelijke invloeden van audiovisuele media.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Bescherming van jeugdigen tegen schadelijke invloeden van audiovisuele media; Verslag algemeen overleg over de notitie 'Niet voor alle leeftijden: audiovisuele media en de bescherming van jeugdigen' (25266, nr. 1) 
Document­datum 27-06-1997
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST22570
Kenmerk 25266, nr. 2
Van Staten-Generaal
Commissie(s) Justitie (JUST), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1996–1997

25 266

Bescherming van jeugdigen tegen schadelijke invloeden van audiovisuele media

Nr. 2

VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 27 juni 1997

De vaste commissies voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1, voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen2 en voor Justitie3 hebben op 29 mei 1997 overleg gevoerd met staatssecretaris Terpstra van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, staatssecretaris Nuis van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en minister Sorgdrager van Justitie over de notitie

niet voor alle leeftijden: audiovisuele media en de bescherming van jeugdigen (Kamerstuk 25 266, nr. 1).

Van het gevoerde overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

1 Samenstelling:

Leden: Lansink (CDA), Schutte (GPV), Van Nieuwenhoven (PvdA), voorzitter, Van der Heijden (CDA), ondervoorzitter, Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), M. M. H. Kamp (VVD), Doelman-Pel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Versnel-Schmitz (D66), Middel (PvdA), Leerkes (Unie 55+), Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels), Fermina (D66), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Oudkerk (PvdA), Cherribi (VVD), Sterk (PvdA), Van Boxtel (D66), Van Vliet (D66) en Van Blerck-Woerdman (VVD). Plv. leden: Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van der Vlies (SGP), Lilipaly (PvdA), Th. A. M. Meijer (CDA), Rijpstra (VVD), Voûte-Droste (VVD), Smits (CDA), Dijksman (PvdA), Houda (PvdA), Beinema (CDA), Van den Bos (D66), Rouvoet (RPF), R. A. Meijer (groep-Nijpels), Van Waning (D66), Sipkes (GroenLinks), De Jong (CDA), Passtoors (VVD), Apostolou (PvdA), J. M. de Vries (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Bremmer (CDA), Bakker (D66) en Hoogervorst (VVD).

2 Samenstelling:

Leden: Beinema (CDA), Van der Vlies (SGP), Van Nieuwenhoven (PvdA), M. M. H. Kamp (VVD), voorzitter, De Cloe (PvdA), Janmaat (CD), Van Gelder (PvdA), ondervoorzitter, Van de Camp (CDA), Mulder-van Dam (CDA), Hendriks, Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Koekkoek (CDA), J.M. de Vries (VVD), Liemburg (PvdA), Stellingwerf (RPF), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Cherribi (VVD), Dijksma (PvdA), Sterk (PvdA), Van Vliet (D66) en Bremmer (CDA).

Plv. leden: Reitsma (CDA), Schutte (GPV), Lilipaly (PvdA), Klein Molekamp (VVD), Valk (PvdA), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Ten Hoopen (CDA), Van der Hoeven (CDA), Verkerk (AOV), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Bakker (D66), Van ’t Riet (D66), De Haan (CDA), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), Rehwinkel (PvdA), Leerkes (Unie 55+), Versnel-Schmitz (D66), Essers (VVD), Korthals (VVD), Passtoors (VVD), Huys (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Verhagen (CDA) en Lansink (CDA).

3 Samenstelling:

Leden: V. A. M. van der Burg (CDA), voorzitter, Schutte (GPV), Korthals (VVD), Janmaat (CD), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, M. M. van der Burg (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Aiking-van Wage-ningen (groep-Nijpels), Rabbae (GroenLinks), Koekkoek (CDA), J. M. de Vries (VVD), Van Oven (PvdA), Van der Stoel (VVD), Dittrich (D66), Verhagen (CDA), Dijksman (PvdA), De Graaf (D66), Rouvoet (RPF), B. M. de Vries (VVD), O. P. G. Vos (VVD) en Van Vliet (D66). Plv. leden: Smits (CDA), Van den Berg (SGP), Van Blerck-Woerdman (VVD), Marijnissen (SP), Bremmer (CDA), Doelman-Pel (CDA), Van Traa (PvdA), Van Heemst (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Rehwinkel (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), R. A. Meijer (groep-Nijpels), Sipkes (GroenLinks), Biesheuvel (CDA), Rijpstra (VVD), Middel (PvdA), Passtoors (VVD), Van Boxtel (D66), Van der Heijden (CDA), Apostolou (PvdA), Roethof (D66), Leerkes (Unie 55+), Van den Doel (VVD), Weisglas (VVD) en De Koning (D66).

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA) vond het prijzenswaardig dat het kabinet een pakket maatregelen heeft ontworpen om het geweld waarmee de jeugd geconfronteerd kan worden, in te dammen dan wel te verbieden. Nu is dit een onderwerp bij uitstek waarvoor vrijwel onmogelijk een goed beleid kan worden ontworpen. Eenieder die ervan uitgaat dat de Grondwet de vrijheid van meningsuiting waarborgt, zal een dergelijk beleid overbodig vinden. Anderen, die van mening zijn dat niet alleen jeugdigen maar iedereen in ons land tegen bepaalde vormen van meningsuiting moeten worden beschermd, zullen vinden dat het beleid niet ver genoeg gaat. Haars inziens staat de vraag ter discussie welke normen en waarden de overheid mag uitdragen en welke maatregelen zij kan nemen om het geweld in de media te beperken. Overigens wees zij erop dat uit een recente enquête van de KRO blijkt dat de laatste indrukken vooral bepalend zijn voor de meningsvorming.

Zij meende dat de overheid ondersteuning bij de opvoeding mag aanbieden. De verantwoordelijkheid van de ouders voor hun kinderen staat echter voorop; zij moeten hun invloed laten gelden bij de aankoop van spelletjes, video’s, enz. en zich realiseren dat er kindersloten te koop zijn en dat zij het beheer over de toestellen kunnen voeren. De overheid kan daar niets anders aan toevoegen dan de maatregelen die in de notitie worden aangekondigd. Daarin wordt terecht ook gewezen op de verantwoordelijkheid van scholen en het jeugdwerk.

Zij was tevreden dat de regering zelfregulering van de branche noemt als de belangrijkste ondersteuning die zij kan aanbieden. In maart 1993 is in de Kamer gesproken over zelfregulering in de videobranche. Wat is daarvan terecht gekomen? Wat is er terecht gekomen van de leeftijdsclassificatie die toen is besproken? De film- en bioscoopbranche is bereid tot zelfregulering, maar dit proces mag niet te vrijblijvend zijn. Er moeten concrete afspraken worden gemaakt over de periode waarbinnen de afspraken worden uitgewerkt. Zij vroeg om een rapportage binnen een vastgestelde tijd, bijvoorbeeld een halfjaar, opdat de Kamer de resultaten kan toetsen.

Mevrouw Van Nieuwenhoven onderschreef het voorstel voor de instelling van een landelijk steunpunt en ging ervan uit dat de overheid daarin ook een taak zal vervullen. Kunnen de bewindslieden dit toelichten? Wat heeft de overheid ervoor over om dit instituut tot stand te brengen? Verder was zij het eens met de opheffing van de filmkeuring. De vraag is wel wat er gebeurt met de expertise die de filmkeuring in de loop der jaren heeft opgebouwd.

Zij stelde vast dat «Hilversum» pas op gang komt als er maatregelen worden aangekondigd. Ook nu is dit het geval. De publieke omroepen hebben pas gisteren overeenstemming bereikt over een code, terwijl zij al sinds maart 1993 hadden kunnen weten dat de Kamer onherroepelijk voor maatregelen zou kiezen. Zijn de bewindslieden van mening dat deze code moet en kan worden afgestemd met de commerciële omroepen?

De discussie over de V-chip lijkt wat voorbarig, omdat er nog teveel vragen over dit onderwerp moeten worden beantwoord. De ambtelijke nota over de mogelijkheden van strafrechtelijke vervolging verdient navolging, maar het is de vraag of de verhoging van de strafmaat die nu wordt voorgesteld, niet al te rigoureus is. Is de voorgestelde straf niet erg zwaar in vergelijking met die voor andere vergrijpen?

Ook de aankondiging van een onderzoek naar Internet is wat voorbarig. De ontwikkelingen op dit terrein moeten zich nog verder uitkristalliseren. Er is natuurlijk niets op tegen om te proberen afspraken te maken met de providers, maar internationaal worden zulke verschillende normen- en waardepatronen gehanteerd dat dit vrijwel onmogelijk is. Wat wel en niet kan op Internet zal vooral geregeld moeten worden in vrijwillige afspraken. De overheid kan enige richting geven aan die afspraken door haar mening kenbaar te maken, maar een verbod op bepaalde uitingen zal niet eenvoudig zijn.

Mevrouw Van Nieuwenhoven steunde de gedachte de aan leeftijdsgrenzen gekoppelde tijdstippen te verleggen. De vermelding van de leeftijd waarvoor een uitzending geschikt wordt geacht, is ook een goede zaak. Het is echter de vraag of die vermelding ook in de programmagidsen moet worden opgenomen, omdat dit jeugdigen misschien juist op gedachten brengt.

Zij merkte tot slot op dat deze discussie voor haar een déjà vu is, omdat in de jaren zestig in dezelfde termen is gesproken over het uitlenen en kopen van boeken en de verantwoordelijkheid van de ouders daarvoor.

Mevrouw Soutendijk-Van Appeldoorn (CDA) zei dat de brief van de regering een schot in de roos is nu uit recent onderzoek van de vakgroep psychologie van de Universiteit van Twente blijkt dat 80% van de Nederlandse bevolking genoeg heeft van het geweld in televisieprogramma’s, 75% vindt dat de media moeten worden gebonden aan een schadelijkheidskeurmerk en 75% voorstander is van een V-chip. Het aangekondigde beleid moet dan wel tot aanscherping van de huidige beïnvloedingsmogelijkheden leiden. Zij onderschreef de gedachte om ouders bij de opvoedende taak te steunen door een classificatie- en productinformatiesysteem.

Zij was minder tevreden over het feit dat de regering ervoor kiest verder te gaan op de weg die in 1988 in de videobranche is ingeslagen. Het leeftijdsclassificatiesysteem vertoont nog altijd aanzienlijke gebreken en de zelfregulering van de branche heeft niet kunnen voorkomen dat het geweld de grenzen van het aanvaardbare overschrijdt. De zelfregulering schiet op een aantal terreinen tekort:

– de classificaties zijn niet boven kritiek verheven: ze zijn niet uniform;

– een groot aantal voorschriften wordt niet nagekomen;

– de publieke omroepen komen de afspraak met het Commissariaat voor de media niet na om een leeftijdsvermelding in de programmagidsen en op teletekst op te nemen;

– de videotheken die geen lid zijn van de brancheorganisatie voelen zich niet aan de afspraken gebonden;

– ook de warenhuizen, boekhandels en andere winkels die videobanden verkopen, zijn niet aan de afspraken gebonden;

– het medium televisie krijgt een eigen circuit met twee richtingen: de publieke omroep kiest voor een gedragscode en de commerciële omroepen voor de systematiek van de videobranche.

Mevrouw Soutendijk vond het verwonderlijk dat de regering kiest voor het systeem van de videobranche als beschermingsformule voor de toekomst. Het is een goede gedachte de productinformatie centraal te stellen en te kiezen voor leeftijdsclassificatie, maar dit geldt niet voor het voorstel dat de producent, distributeur en programmamaker zichzelf kunnen classificeren en zullen participeren in de toetsingscommissie die als een soort beroepsinstantie fungeert. De Nederlandse bevolking kiest voor een onafhankelijke instantie van deskundigen, maar in de raad van toezicht voor de videovoorlichting domineren economisch belanghebbenden en zijn de verhoudingen zodanig dat er niet gesproken kan worden van een onafhankelijk orgaan.

De eigen belangen van de media leiden tot een verschillende normstelling van de omroepen. Daarom is het niet correct het economisch belang en het beschermingsbelang in een hand te leggen. Uit de notitie wordt echter niet duidelijk hoe de regering aan dit bezwaar tegemoet denkt te komen. Het is niet erg waarschijnlijk dat het landelijk steunpunt al deze pijn kan wegnemen. De functie van het steunpunt is sowieso al onduidelijk. In de notitie wordt uitgegaan van een onafhankelijk instituut, maar wie daarvoor zorgt en hoe het tot stand zal komen, blijft onduidelijk. Verder is niet duidelijk of en hoe het zal worden ondersteund. Waarom wordt het steunpunt niet ingeschakeld bij de classificatie? Wat gebeurt er met de deskundigheid van de Nederlandse filmkeuring? Wordt die aangewend in het nieuwe classificatiesysteem? Worden eerdere toezeggingen op dit punt gestand gedaan? Waarom wordt de expertise van de filmkeuring niet ondergebracht in het landelijk steunpunt? Mevrouw Soutendijk opperde dat het steunpunt op zijn beurt wordt gecontroleerd door een raad van toezicht. Verder moet de eis worden gesteld dat de classificatie duidelijk zichtbaar en kenbaar is, dus ook op het scherm, in de gidsen en op de spelletjes en moet er een stelsel van sancties komen overeenkomstig dat van het Commissariaat voor de media.

Een uniforme classificatie is een noodzakelijke eerste stap in de richting van de eventuele introductie van een V-chip die een waardevolle ondersteuning kan zijn van de ouderlijke verantwoordelijkheid. Waarom is er uitgebreid onderzoek nodig voordat die stap kan worden gezet?

Het zelfreguleringssyteem zal van enig wettelijk kader moeten worden voorzien opdat de uitgangspunten en randvoorwaarden duidelijk en afdwingbaar zullen zijn. Zij wees in dit verband op de voorwaarden die aan de tabaksindustrie worden gesteld voor de vermelding van productinformatie.

Het is een goede gedachte het strafrechtelijk sluitstuk te verbeteren, maar ook dan blijft er ruimte voor schadelijke vertoningen voor jeugdigen. Schadelijke films of video’s op televisie of Internet kunnen niet strafrechtelijk worden aangepakt. Verder is het de vraag of het openbaar ministerie prioriteit zal geven aan het vervolgen van dit soort overtredingen.

Mevrouw Soutendijk meende dat het beter zou zijn een laagdrempelig instituut te introduceren waar een burger zou kunnen klagen over bepaalde producten en verwees ter vergelijking naar de Reclamecodecommissie. De Nederlandse bevolking heeft zich volgens het onderzoek uitgesproken voor een dergelijke informele, laagdrempelige rechtsgang.

Zij kwam tot de conclusie dat er nog teveel onduidelijk is om nu al te kunnen constateren dat het in de toekomst beter zal gaan met de bescherming van jeugdigen.

De heer Cherribi (VVD) vond dat de weerbaarheid van jonge kijkers tegen alle vormen van mediageweld moet worden versterkt nu de media steeds meer verschijningsvormen krijgen die steeds meer beelden vertonen die schadelijk zijn voor kinderogen. Jeugdigen moeten worden beschermd. De notitie geeft daartoe een goede aanzet door het consequente uitgangspunt van zelfregulering.

Hij plaatste wel enige kanttekening bij de eigen verantwoordelijkheid van diverse partijen, te beginnen bij de kijkers. De eerste verantwoordelijkheid voor bescherming ligt bij de ouders en de opvoeders. Ook hier geldt het beginsel van zelfregulering. Uit onderzoek van de universiteit van Amsterdam blijkt echter dat ouders steeds minder greep hebben op wat hun kinderen zien. Om hoge eisen aan zelfregulering te kunnen stellen, is aanzienlijk betere productinformatie een eerste vereiste. Voor alle media geldt dat die informatie op dit moment absoluut niet toereikend is. Televisiegidsen moeten meer gestandaardiseerde informatie bevatten over de «kindergeschiktheid» van de programma’s. Verder past in de leeftijdclassificatie voor films en televisieprogramma’s een toevoeging van de leeftijdscategorie zeven jaar. Op welke manier zal de regering het bieden van productievoorlichting stimuleren?

Zelfregulering wordt geloofwaardiger als schadelijke programma’s en «trailers» pas na tien uur ’s avonds de lucht in mogen. Het overdag uitzenden van gewelddadige films of de «trailers» ervan is uit den boze, aldus de heer Cherribi.

Zelfregulering met als doel het beschermen en weerbaar maken van kinderen is niet alleen gediend met het weren van beelden, maar ook met het leren ermee om te gaan, het leren kijken. Thuis en op school kunnen opvoeders daaraan meer aandacht besteden. Overigens zijn veel opvoeders daarvan al doordrongen. Hoe denkt de regering tegemoet te komen aan de wens van vele opvoeders om hogere eisen te stellen aan beter geschikt media-aanbod? Wat wordt er gedaan aan voorlichting over mediagebruik?

Hij ging vervolgens in op de verantwoordelijkheid van aanbieders en producenten van mediaproducten. Ook hier is geloofwaardige zelfregulering voor diverse vormen van oude en nieuwe media het aangewezen middel. Hij stemde in met het uitgangspunt van de notitie. Wel vroeg hij op welke manier aanbieders en producenten die niet zijn aangesloten bij de brancheorganisaties kunnen worden aangepakt. Hoe kunnen jeugdigen worden beschermd tegen het aanbod via schotelantennes en Internet?

Geloofwaardige zelfregulering vergt een brancheoverstijgend steunpunt. De notitie is echter rijkelijk vaag over de vormgeving en de reikwijdte van het steunpunt. Op welke wijze wordt het gefinancierd? Is er sprake van cofinanciering? In hoeverre is het steunpunt onafhankelijk ten opzichte van de branches? Uit welke deskundigheidsdisciplines wordt het samengesteld? Wat is het gezag van dit instituut; over welke autoriteit en competenties heeft het de beschikking? Neemt de regering de expertise van de filmkeuring mee? Kan de filmkeuring betrokken worden bij de opbouw van het steunpunt? Op welke wijze biedt het steun bij het beschermen en weerbaar maken van jeugdigen tegen grensoverschrijdend media-aanbod? Komt er grensoverschrijdende samenwerking met het RSAC? Welke maatregelen worden voorbereid door de Europese Unie (EU) en de Raad van Europa? Blijft er op Europees niveau voldoende ruimte voor een systeem gebaseerd op zelfregulering of is het risico aanwezig dat de Nederlandse keus voor zelfregulering wordt doorkruist door een Europese richtlijn?

Ook mevrouw Roethof (D66) stelde vast dat een grote meerderheid van de bevolking moeite heeft met de hoeveelheid geweld op de televisie. Vooral het «kinderuurtje» tussen zeven en acht uur ’s avonds bevat teveel programma’s die schadelijk zijn en aanstootgevend, zo blijkt uit onderzoek. Maar het is niet eenvoudig een dam op te werpen tegen obscene, gewelddadige of afstompende programma’s, omdat er zo enorm veel rommel wordt geproduceerd. Bovendien zijn er steeds meer kanalen waarlangs die producten de huiskamer kunnen bereiken. Zij stemde in met de keuzes die de regering in haar notitie maakt: absolute erkenning van de urgentie van het probleem, geen verbod op extreem gewelddadige films, een integrale benadering voor de hele audiovisuele sector die ouders meer mogelijkheden biedt hun kinderen af te schermen en de producenten en distributeurs aanspreekt op hun verantwoordelijkheid.

De politieke discussie kreeg vorig jaar een nieuwe impuls door de onrust over de «faces of deathfilms» en dit heeft ertoe geleid dat het convenant met de videobranche is aangescherpt. Uit de notitie blijkt echter niet hoe dit in de praktijk functioneert en hoe effectief de zelfregulering is. De convenanten zijn afgesloten met de NVPI en de NVDO, maar in 1995 is slechts 8% van de koopvideo’s via videotheken verkocht. De overige 92% is verkocht door warenhuizen, speelgoedzaken, enz. Mevrouw Roethof vroeg of en hoe deze detailhandelaren zijn gecommitteerd aan de convenanten. De detailhandel kan vrij eenvoudig partijen videobanden uit het buitenland betrekken en zodoende de afspraken ontlopen. De vraag is dan ook hoe de broedplaatsen van de handel in porno- en harde geweldfilms kan worden aangepakt.

Er is nog steeds geen direct causaal verband aangetoond tussen het plegen van delicten en het kijken naar gewelddadige programma’s, al wordt in wetenschappelijk onderzoek erkend dat er wel degelijk sprake zou kunnen zijn van enige correlatie. De regering sluit daarom terecht aan bij de theorie dat het televisiescherm de kijker buiten de wereld van het geweld plaatst en in de wereld van gesimuleerd geweld brengt. Op de negatieve gevoelens die worden opgeroepen, volgt geen ontlading. Zij kiest een juiste typering als zij schrijft: «Aangezien de kijker geweld in de media niet kan veranderen noch er direct op kan reageren, kan hij of zij emotioneel passieve afstandelijkheid ontwikkelen ten aanzien van dergelijke ervaringen».

Mevrouw Roethof mistte in de notitie het onderscheid tussen drama en nieuws, want ook in het journaal kunnen zeer verontrustende beelden worden vertoond. Het is echter in het belang van het democratisch functioneren dat iedereen kan zien wat er gebeurt. Zo hebben de televisiebeelden over de concentratiekampen in Bosnië en de aanslag op de markt in Sarajevo uiteindelijk het internationale draagvlak gecreëerd voor IFOR en SFOR.

De wijziging van gezinsstructuren en arbeidspatronen in de afgelopen jaren heeft tot veranderingen in de huiskamer geleid. Door die veranderingen en het 24-uursaanbod komt deze discussie in een andere licht te staan. De regering heeft terecht gezocht naar een opzet om dit probleem te lijf te gaan, een die ook toepasbaar is op de nieuwe ontwikkelingen in de media, maar is daarin niet helemaal geslaagd. Een betere omschrijving van de nieuwe technologische mogelijkheden is nodig om daartoe een poging te kunnen wagen. De elektronische snelweg heeft veel op- en afritten waarvan vele in het buitenland. Alleen al om die reden kan zelfregulering slechts een beperkt effect hebben. In de notitie wordt slechts één regel gewijd aan de «on-linediensten», namelijk dat met de NVPI en de NLIP overleg zal plaatsvinden over een systeem van zelfregulering met inbegrip van een gedragscode. De Internetproviders hebben inmiddels een meldpunt kinderporno opgericht, maar de vraag is of de branche zich met deze vorm van zelfregulering niet in een lastige positie manoeuvreert. Want als zij in staat zijn te controleren of er kinderporno over hun «surfer» gaat, kunnen de providers wellicht ook aansprakelijk worden gehouden voor andere berichten die zij accepteren en kunnen zij onmogelijk volhouden dat zij geen boodschap hebben aan de boodschap. Ziet de minister van Justitie dit dilemma? Hoe denkt zij hierover? De mogelijkheden die het Internet en de grensoverschrijdende satelliettelevisie bieden verdienen nadere bestudering om te bezien of en hoe daarop meer greep kan worden verkregen. Is de regering bereid hieraan een aparte notitie te wijden? Wat staat de regering voor ogen in de internationale discussies over dit onderwerp? Alles wat nu door middel van zelfregulering aan banden wordt gelegd of enigszins beteugeld, kan in de nabije toekomst via het Internet worden opgehaald. Blokkeringstechnieken verdienen daarom de aandacht.

Een van die blokkeringstechnieken is de V-chip. Mevrouw Roethof stemde in met de keuze van de regering een verplichting tot het inbouwen van die V-chip af te wijzen. Dat zou namelijk leiden tot censuur. Dit laat onverlet dat iedereen die zijn kinderen wil beschermen over die mogelijkheid moet kunnen beschikken.

Zij betwijfelde of alle kinderen onder de twaalf jaar om acht uur op bed liggen en alle kinderen onder de zestien om negen uur. Zij vroeg de staatssecretaris zich te baseren op meer moderne kinderbedtijden.

Tot slot vroeg zij of het mogelijk is de inspectie jeugdbescherming opdracht te geven jaarlijks een rapportage op te stellen en die rapportage aan de Kamer te verstrekken.

De heer Rouvoet (RPF) wees erop dat de op zich goede doelstellingen en uitgangspunten van de notitie vreemd genoeg leiden tot de conclusie dat de bescherming van jeugdigen moet worden overgelaten aan zelfregulering van de branches. In de samenleving bestaat grote zorg over het geweld op televisie en andere audiovisuele media. Natuurlijk wordt nu al het nodige gedaan om dit te bestrijden, maar dat is niet voldoende. De grote verbrokkeling en het ontbreken van een eenduidig classificatiesysteem levert verwarring op. Bovendien spelen commerciële belangen een grote rol.

Het huidige systeem van classificatie en keuring voor bioscoopfilms kent de nodige tekortkomingen. Zo werkt het oordeel van de Nederlandse filmkeuring niet door naar de videobranche. Verder worden «trailer» en hoofdfilm apart gekeurd en is het niet verplicht een «remake» opnieuw te laten keuren. Films die niet voor keuring worden aangeboden, worden automatisch aangeduid als films voor zestien jaar en ouder. Daarnaast valt er nog het nodige te verbeteren aan de taak van de filmkeuring. De mogelijkheden, zeker de wettelijke mogelijkheden schieten tekort. Ook het ontbreken van tussenliggende leeftijdsgrenzen is een probleem. Regelmatig wordt de wens geuit te komen tot een zes- of zevenjarige grens. De bestaande wetgeving is verder niet toegesneden op nieuwe ontwikkelingen op het gebied van technologie en media.

De heer Rouvoet onderschreef daarom de doelstelling van de regering dat de bescherming van de jeugdigen vraagt om een meer uniform classificatiesysteem. Zijns inziens ligt het voor de hand daarvoor aansluiting te zoeken bij het huidige systeem: een deugdelijke, onafhankelijke, deskundige en goedkope keuring van films door een dwarsdoorsnede van de Nederlandse samenleving aan de hand van een verfijnd classificatiesysteem en fijnmazige schadelijkheidscriteria. Dit systeem verdient wellicht nog enige uitbreiding, maar het zou zonde van de tijd zijn de bestaande expertise terzijde te schuiven en een nieuw instituut te vragen criteria te ontwikkelen. Dit gevoegd bij de suggesties van de filmkeuring voor een andere opzet en positionering en een breder takenpakket op verdere afstand van de overheid, maakt het in zijn ogen verbazingwekkend dat de regering kiest voor een andere route, namelijk zelfregulering overeenkomstig de videobranche. Waarom kiest de regering ervoor om zelfs dat wat nu tot volle tevredenheid gebeurt, de keuring door de Nederlandse filmkeuring, uit handen te geven en over te laten aan de belanghebbenden? Op welke manier is de overheid betrokken bij het landelijk steunpunt, waarvan de regering alleen maar kan hopen dat het er komt? De onafhankelijkheid kan niet worden gegarandeerd, terwijl dit toch het uitgangspunt moet zijn voor classificatie en keuring. De formuleringen zijn zo vaag dat het geen verbazing mag wekken als de regering voor wat betreft de keuring en classificatie met lege handen komt te staan, aldus de heer Rouvoet.

De heer Van der Vlies (SGP, mede namens GPV) vond het een goede zaak dat de regering nadenkt over de manier waarop jeugdigen kunnen worden beschermd tegen schadelijke mediaproducten. Hij wees erop dat hij al jaren pleit voor een heldere normering in de media voor geweld, godslastering, sex en racisme. Zeker nu er steeds meer wetenschappelijke aanwijzingen zijn dat geweldscenes in films schadelijk zijn voor de ontwikkeling van jongeren, is het stuitend dat sommige producenten het nog altijd nodig vinden producten van laag allooi te leveren. Veel burgers zijn daarover terecht zeer verontrust.

Uit de notitie komt duidelijk naar voren dat de invloed van de audiovisuele media in de afgelopen jaren aanzienlijk is toegenomen. De doelstellingen in de notitie verdienen daarom op zijn minst steun, al kunnen ze hier en daar nog worden aangescherpt. De heer Van der Vlies ging akkoord met de stelling dat ouders en opvoeders in eerste instantie verantwoordelijk zijn voor de bescherming van jeugdigen tegen schadelijke mediaproducten, maar de manier waarop vandaag de dag het gezinsleven is georganiseerd, leidt ertoe dat ouders de mogelijkheid ontglipt om hun kinderen te sturen. Daarom moeten zij worden geholpen bij het waarmaken van hun verantwoordelijkheden.

Het stelde hem daarom teleur dat de regering zo afhoudend staat tegenover een V-chip in televisietoestellen. Waarom moet er eerst nog nader onderzoek worden uitgevoerd naar de behoefte, gegeven de wens te komen tot een betere classificatie? De heer Van der Vlies benadrukte dat het geen óf-óf hoeft te zijn, het mag in dit geval ook én-én zijn.

Aan de verantwoordelijkheden van mediabedrijven worden mooie woorden gewijd, maar het is de vraag of brancheorganisaties het meest aangewezen zijn om ervoor te zorgen dat de branche zichzelf over de hele breedte beperkingen oplegt. Hij geloofde, zeker op dit onderdeel, niet in zelfsturing en zelfregulering, al had hij respect voor hen die dit serieus opvatten. De overheid moet niet alleen faciliteren en ondersteunen, maar waar nodig ook optreden en normen stellen. Op dit punt zou zij zich actiever kunnen opstellen.

De heer Van der Vlies betreurde het in de gegeven omstandigheden dat de Nederlandse filmkeuring wordt afgeschaft. Deze onafhankelijke instelling zou juist in staat moeten worden gesteld vorm te geven aan het nieuwe beleid voor alle media, weliswaar in samenwerking met alle betrokkenen, maar wel vanuit een eigen verantwoordelijkheid. Waarom wil de regering de normering op afstand plaatsen? Het lijkt meer voor de hand te liggen te zoeken naar integratie van de Wet op de filmvertoningen met de Mediawet dan het eenvoudigweg intrekken van de eerste.

Hij drong erop aan dat de reikwijdte van de classificatie wordt uitgebreid naar onder andere computerspelletjes. In een artikel in het Tijdschrift voor samenleving en criminaliteitspreventie wordt gesignaleerd dat bepaalde spelletjes de agressiviteit van kinderen opwekken. Zou het niet verstandig zijn ook daarvoor een keurmerk te laten ontwikkelen?

Het voldoen aan de afspraken voor de uitzending van films die niet geschikt zijn voor jeugdigen, betekent nog niet dat de problemen zijn opgelost. In de praktijk vinden de vooraankondigingen op een veel eerder moment plaats waardoor jongeren toch worden geconfronteerd met onwenselijke uitingen. Wat zal de regering daaraan doen?

De heer Van der Vlies stemde in met de voorgestelde wijziging van artikel 240 Wetboek van Strafrecht, maar meende dat er nog verder kan worden gegaan met het strafrechtelijke instrumentarium. Hij zag niet in waarom dat wat schadelijk is voor jeugdigen, goed zou kunnen zijn voor ouderen.

Via Internet wordt regelmatig pornografisch materiaal aangeboden. Ook op dit punt moet krachtig worden opgetreden. Kunnen de bewindslieden hierover nog nadere mededelingen doen?

Het antwoord van de bewindslieden

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport stelde vast dat er overeenstemming bestaat over de urgentie van dit vraagstuk. Het is waar dat een rechtstreeks verband tussen geweld in de audiovisuele media en jeugdcriminaliteit nog niet wetenschappelijk is aangetoond, maar alom leeft de overtuiging dat de trend naar een steeds extremer «geweldsamusement» en naar de verheerlijking van ongekend hard en sadistisch geweld moet worden gekeerd en ter bescherming van jeugdigen moet worden aangepakt. Zij stelde verder vast dat er ook overeenstemming bestaat over het feit dat de eigen verantwoordelijkheid van alle betrokkenen moet worden onderstreept, te beginnen bij de ouders en opvoeders. Dit legitimeert de ondersteunende rol van de overheid bij de opvoeding door de ouders. Productclassificatie kan daaraan bijdragen. In de voorstellen van de audiovisuele branche is een extra classificatie «geschikt voor zeven jaar en ouder» of «meekijken gewenst» vervat. Die voorstellen zullen worden gesteund. Kinderen moeten inderdaad weerbaar worden gemaakt tegen de vergaande ontwikkelingen in de media. De overheid levert daaraan een bijdrage door programma’s als Cinekid en Telekast te subsidiëren en zodoende de positieve aspecten van een goed en kindervriendelijk product te benadrukken en te stimuleren.

Het voorstel van de regering om te kiezen voor zelfregulering sluit niet uit dat er alsnog een wettelijke regeling wordt getroffen als evaluatie over enige jaren uitwijst dat er onvoldoende mogelijkheden zijn om productinformatie af te dwingen. Zij ging daar nu echter nog niet vanuit.

In theorie kan het feit dat een deel van de audiovisuele bedrijfstak niet is georganiseerd inderdaad een probleem opleveren, zo vervolgde de staatssecretaris. Er wordt immers uitgegaan van een reglement dat wordt opgesteld, uitgevoerd, gecontroleerd en gehandhaafd door de brancheorganisaties. In de praktijk zal dit probleem gedeeltelijk worden opgelost doordat bedrijven zich uit zakelijke overwegingen op vrijwillige basis conformeren aan het reglement. In de videobranche is dat ook gebleken: veel van de niet-aangesloten bedrijven hebben de mogelijkheid aangepakt om, zonder formeel lid te zijn van de brancheorganisatie, in te tekenen op het systeem. Dit blijkt in ieder geval een werkbare oplossing voor respectabele bedrijven die om hun moverende redenen geen lid wensen te worden van een brancheorganisatie. Daarnaast zijn er natuurlijk minder respectabele bedrijven die niet gevoelig zijn voor argumenten of bereid zijn mee te doen. Voor de classificatie van producten heeft dit geen grote gevolgen, omdat dergelijke bedrijven over het algemeen niet te vinden zijn onder de importeurs of producenten die verantwoordelijk zijn voor de classificatie. Maar omdat die minder respectabele bedrijven afnemer zijn van diegenen die wel verantwoordelijk zijn, behoren de banden die zij in omloop brengen van een classificatie te zijn voorzien. In het uiterste geval kan een beroep worden gedaan op artikel 240 Wetboek van Strafrecht.

Dat naast de ouders en opvoeders alle andere betrokkenen ook een eigen verantwoordelijkheid hebben, is nog eens nadrukkelijk onderstreept bij de aanscherping van het convenant met de videobranche vorig jaar. In bijlage vier van zijn jaarverslag doet de raad van toezicht verslag over de classificatie waaruit blijkt dat die aanscherping goed heeft gewerkt. Dit sterkte de staatssecretaris in het vertrouwen dat er concrete afspraken kunnen worden gemaakt met de verschillende brancheorganisaties. Een ander argument dat pleit voor zelfregulering is dat de branches zich medeverantwoordelijk voelen wat een grotere betrokkenheid zal opleveren dan wanneer zij zich alleen geroepen voelen de overheidsregels na te leven. Zij zegde toe de Kamer het jaarverslag toe te zenden.

De branches (de video-, de film- en de multimediabranche en de commerciële omroepen) hebben te kennen gegeven op 1 oktober a.s. van start te willen gaan met het nieuwe stelsel. Hun voortvarendheid verdient waardering, maar omdat de uitwerking parallel moet lopen met de wettelijke aanpassingen, in het bijzonder de wijziging van artikel 240a Wetboek van Strafrecht, is 1 oktober wellicht te vroeg.

De voorstellen in de notitie geven de hoofdlijnen weer van een beleid dat de regering in overleg met de Kamer verder zal uitwerken. Aan de voorkeur voor brancheregulering boven wet- en regelgeving ligt ten principale de gedachte ten grondslag dat de bescherming van jeugdigen een actieve inzet van alle betrokkenen vereist, op basis van de verantwoordelijkheid die elk van hen dient te dragen. Brancheregulering op basis van onderlinge afspraken en zelfcontrole biedt daarvoor een veel betere mogelijkheid dan een door de overheid opgelegde plicht. Dat wil niet zeggen dat de regering geen oog heeft voor de opgesomde bezwaren of de risico’s van brancheregulering. Omdat het beleid betrekking zal hebben op de gehele audiovisuele sector, moet worden overgegaan tot harmonisering en reglementering van de classificatie van de producten van de hele sector. Vervolgens zullen de gevolgen van de classificatie voor de distributie van de zendtijd worden geharmoniseerd, zal er een klachtenlijn voor het publiek in het leven worden geroepen en zullen de controle en handhaving van het afsprakensysteem binnen de branche worden geregeld.

De staatssecretaris zei dat de meerwaarde van het nieuwe systeem zoals het nu wordt voorgesteld, is dat het:

– toepasbaar wordt op het hele terrein van de media, inclusief de televisie;

– eenduidigheid van de leeftijdsclassificatie van de mediaproducten zal opleveren;

– de kwaliteit, zowel van normen en criteria als van informatie zal verbeteren;

– zal leiden tot interne consistentie en samenwerking.

Classificatie van alle relevante producten geschiedt daarbij zodra die voor het eerst worden uitgebracht en die classificatie blijft ook geldig als het product in een andere vorm wordt omgezet. Dit is mogelijk omdat de normen en criteria voor de classificatie op schadelijkheid voor jeugdigen geharmoniseerd zijn. Die normen en criteria worden door een onafhankelijk instituut ontwikkeld op basis van wetenschappelijke inzichten. Via een reglement van de brancheorganisatie wordt de verplichting afgedekt, gecontroleerd en privaatrechtelijk gesanctioneerd met in het uiterste geval strafrechtelijke sanctiemogelijkheden.

De staatssecretaris was van mening dat de doelstellingen niet op een andere manier van overheidswege kunnen worden geregeld, omdat artikel 7, tweede en derde lid van de Grondwet preventieve censuur vanwege de overheid ter bescherming van de goede zeden, waaronder ook geweld, voor personen jonger dan zestien jaar alleen toestaat voor openbare vertoningen. Desgevraagd merkte zij op dat de Mediawet een verbodsbepaling kent die alleen achteraf kan worden gehandhaafd.

Indien de verwachtingen van zelfregulering geen bewaarheid worden, ook nadat de brancheorganisaties daarvoor ten volle een kans hebben gehad, zal opnieuw worden bezien hoe de situatie kan worden verbeterd, maar dit betekent niet dat er dan, tegen de geest en letter van de Grondwet, een volledig wettelijk overheidstaak zal worden ingevoerd. Zij zegde toe dat eventuele negatieve bevindingen van een evaluatie zullen worden aangepakt. Dit geldt niet alleen de productinformatie, maar ook de regelgeving zelf.

De totale exploitatiekosten van het landelijk steunpunt dat zal beschikken over een klein bureau en overigens bijvoorbeeld onafhankelijke wetenschappelijke expertise zal inhuren, worden op circa 1,2 mln. geschat. De branche zal hiervan een deel betalen. De overheid zal bij de start een wat groter deel voor haar rekening nemen, maar zal dit in een aantal jaren terugbrengen tot ongeveer de helft.

De expertise en deskundigheid van de Nederlandse filmkeuring op het terrein van de ontwikkeling van normen en criteria, de contacten met het veld, het inzicht in wat schadelijk is voor het kind, de kennis over en relaties met buitenlandse classificatie-instituten, enz. zullen worden ingebracht in het nieuwe stelsel. Vragen als: waarom wordt de expertise niet ingebracht in het landelijk steunpunt en waarom wordt de uitvoering van de classificatie niet aan het landelijk steunpunt opgedragen, komen aan de orde bij de uitwerking en zullen op de agenda worden geplaatst voor het overleg met het bedrijfsleven. De staatssecretaris achtte het niet uitgesloten dat daartoe wordt overgegaan, maar dan niet in opdracht van de overheid, maar als besluit van de branche zelf. Zij zegde toe de zorg van de Kamer over de wijze waarop de classificatie tot nu toe verloopt, over te brengen, evenals de wens die classificatie in een onafhankelijk instituut onder te brengen. Een goed classificatiesysteem wordt vanzelfsprekend als voorwaarde gesteld. Daarbij hoort het ontwikkelen van criteria en normen die voortbouwen op de reeds bestaande criteria en normen voor de bepaling van de schadelijkheid voor verschillende leeftijdscategorieën. Verder wordt als voorwaarde gesteld dat de classificatie en het landelijk steunpunt betrekking hebben op de gehele branche.

De inspectie jeugdbescherming is belast met het toezicht op de kwaliteit van de voorzieningen voor de jeugdhulpverlening. Het «monitoren» van en rapporteren over de audiovisuele media zou een oneigenlijke taak zijn. Die taak hoort thuis bij het landelijk steunpunt dat daarvoor extra moet worden gefaciliteerd door de audiovisuele branche in samenwerking met de overheid.

De staatssecretaris merkte tot slot op dat ook de spelletjesbranche deelneemt aan het branchebrede overleg en er blijk van heeft gegeven verantwoordelijkheid te willen dragen.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zei dat het probleem van schadelijke audiovisuele producten voor jeugdigen urgenter wordt naarmate de agressie in de samenleving en het aantal dragers waarop die agressie wordt weergegeven toenemen. Deze discussie lijkt inderdaad een herhaling van zetten, omdat destijds in dezelfde termen is gesproken over het uitlenen en kopen van boeken. De invloed van boeken mag zeker niet worden onderschat, maar voor de audiovisuele media geldt dat zij, door de aanwezigheid van een televisietoestel in vrijwel iedere woonkamer, doorlopend geraadpleegd kunnen worden. Ouders moeten geholpen worden bij de opvoeding van hun kinderen en de vraag hoe zij met de media moeten omgaan. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat ouders zeer bezorgd zijn, ongeacht de hoeveelheid geweld en het kwaad dat het kan aanrichten.

Ook de omroep is gebaat bij eenheid in de classificatie. Natuurlijk houdt het Commissariaat voor de media toezicht op de uitzendingen, maar ook bij de omroep is zelfregulering een nuttig instrument. De afgelopen maanden is zowel met de organisatie van commerciële omroepen als met de publieke omroep over dit onderwerp gesproken. Het is de bedoeling beide gezamenlijk aan tafel te krijgen, maar dat blijkt niet zo eenvoudig. De publieke omroep vindt zich niet de eerst aangewezene voor overleg over maatregelen gelet op het beleid van de commerciële omroepen. De laatste zijn bereid tot een systeem van zelfregulering over te gaan, maar de inhoud van hun voorstellen laat nog te wensen over. Desgewenst hebben de omroeporganisaties toegezegd dat zij hun beleid op papier uiteen zullen zetten, opdat dit in het verdere overleg kan worden ingezet. De staatssecretaris vond het niet erg dat publieke en commerciële omroepen apart beginnen, ieder aan een andere kant van het spectrum, als zij uiteindelijk maar bij elkaar komen. Hij zegde toe dat hij zich daarvoor zal inspannen. Desgevraagd voegde hij hieraan toe dat het Audiovisueel platform zich tot dusverre met andere zaken heeft beziggehouden.

De code van de publieke omroep is een flinke stap vooruit. In de code wordt voor alle kijkers duidelijk dat de publieke omroep programma’s classificeert, hoe hij dat doet, welke consequenties hij daaraan verbindt, hoe de voorlichting is geregeld en waar een klacht kan worden ingediend. De code bevat ook een aanzet voor het opleggen van sancties. Enkele onderdelen van de code vergen nog nadere discussie. Zo ontbreekt de mogelijkheid van een extra leeftijdscategorie of een extra classificatie. Verder zijn er nogal wat klachten over aankondigingen vroeg op de avond en de abrupte volgorde van programma’s. Dit neemt niet weg dat er nu in ieder geval een goede basis is voor verdere discussie. Overigens was de staatssecretaris van mening dat de volledige uitsluiting van nieuwsprogramma’s van het bereik van de gedragscode wat ver gaat.

Het Commissariaat voor de media werkt actief aan de uitvoering van de richtlijn. Uit de recente brief van het commissariaat ter voorbereiding van de notitie blijkt dat gekeurde films over het algemeen op de juiste tijden worden uitgezonden, maar het is niet zeker of dit ook geldt voor niet-gekeurde films. Verder vormen de vooraankondigingen van films een punt van zorg. Ten slotte verdient de voorlichting op het scherm en in de gidsen verbetering. Hij zei dat hij met dit duidelijke signaal aan de slag kan en VESTRA kan vragen wat het daarmee zal doen.

Hij beaamde dat de kinderbedtijden in de afgelopen tijd zijn opgeschoven. Jongeren in de categorie tot twaalf jaar zullen regelmatig naar zestienplusfilms kijken, omdat zij om negen uur nog op zijn. Hij zei dat hij daarom overweegt een wetswijziging voor te bereiden om het tijdstip van negen uur naar tien uur te verplaatsen. Die wijziging kan bij nota van wijziging bij de eerstvolgende verandering van de Mediawet worden doorgevoerd.

Hij beaamde dat er ook een categorie films is waarvan het de vraag is of ze op het open net moeten worden uitgezonden. Het classificatiesysteem kent tot nu toe alleen de categorie boven zestien jaar en die omvat zeer verschillende zaken. Wellicht is het mogelijk in het systeem van zelfregulering een bepaalde categorie aan te wijzen die verdergaat dan zestien plus. Dergelijke films zouden als video alleen aan mensen van achttien jaar en ouder mogen worden uitgeleend en op de televisie alleen achter een «decoder» mogen worden uitgezonden.

Voor nieuwsvoorzieningen gelden andere normen. Van sommige geweldsuitingen is het goed dat ze algemeen bekend worden; de vraag is alleen op welke manier dat moet gebeuren. De professionele journalistiek is van mening dat zij daarover zelf beslist. Terecht, want over het algemeen gaan de media verantwoord om met de vertoning van dergelijke gruwelijkheden. Het zou echter jammer zijn als de professionele journalistieke wereld zo verkrampt reageert op elke belangstelling van buiten dat zij er zelfs niet over wil praten. Het lijkt de moeite waard te proberen de mensen van het vak, nationaal en internationaal, om de tafel te krijgen om met elkaar te bespreken hoe zij handelen bij de vertoning van gewelddadige beelden. Dit neemt niet weg dat nieuwsvoorziening een kwestie is van vrije meningsuiting waar de plicht van voorlichting een andere waarde heeft.

Op de uitzending van schadelijke beelden via schotelantennes moeten de nationale en internationale organisaties worden aangesproken die de uitzendingen verzorgen. De ontvangst verloopt altijd via een «decoder». Alle bestaande instrumenten om ouders te helpen, kunnen ook altijd op de satelliet worden toepast.

De herziening van de richtlijn televisie zonder grenzen is ver gevorderd. De opzet van het zelfreguleringssysteem is niet strijdig met deze richtlijn, evenmin als de V-chip.

De Europese Commissie heeft vorig najaar een groenboek over de bescherming van de jeugd en de menselijke waardigheid over het hele AV-terrein uitgebracht en zal naar verwachting al volgende maand een vervolg met concrete voorstellen voor actie aan de raad van ministers voorleggen. Het zal duidelijk zijn dat Internet en andere «on-linediensten» om een internationale aanpak vragen. Bij de bestrijding van kinderporno en ander verboden materiaal werken de overheden al nauw samen. Ook in EU-verband wordt gedacht over instrumenten voor ouders, zoals etikettering en software, die ouders in staat stelt schadelijke beelden op de «PC» te weren.

Geweld in de media kan niet alleen worden opgelost met restricties. Daarvoor is ook positieve actie nodig zoals het bevorderen van goede programma’s en media-educatie gericht op mediacompetentie. De Raad voor cultuur heeft hierover een advies uitgebracht dat wordt betrokken bij de beleidsvorming. De raad heeft verder het initiatief genomen voor een platform dat bij het onderwijs en de media de geesten rijp wil maken. De staatssecretaris wees in dit verband nog op de programma’s die Teleac/NOT vorig jaar heeft ontwikkeld. Veel scholen gebruiken ze in de klas en op ouderavonden over geweld en media.

De minister van Justitie zei dat de ontwikkeling van de media onderhevig is aan maatschappelijke trends. De cultuur van de samenleving staat niet stil en wat nu acceptabel wordt gevonden, was in de jaren vijftig ondenkbaar. Velen maken zich dan ook zorgen over de toenemende gewelddadigheid. Onderzoek heeft niet uitgewezen dat er een direct verband is tussen het geweld in de media en gedragingen in de werkelijkheid, maar het is een feit dat geweld, ruw optreden, grof taalgebruik enz. in de media al snel als normaal worden beschouwd. Bij een dergelijk verschijnsel is regelgeving niet de aangewezen oplossing. Eerst moet de discussie in de samenleving worden aangegaan, want de samenleving is zelf verantwoordelijk voor wat er gebeurt. Ieder moet zijn eigen verantwoordelijkheid dragen. Dit geldt voor de consument, voor de ouder als opvoeder, maar ook voor de bedrijven die de mediaproducten vervaardigen. Daarnaast moeten kinderen weerbaar worden gemaakt tegen geweld, opdat zij niet direct achter iedere nieuwe trend aanlopen en zelfs zover kunnen komen dat zij die durven af te wijzen. Dit vraagt om veranderingen in het groepsgedrag waarbij de scholen ook een rol kunnen spelen. De veranderde patronen in gezinsverband leiden ertoe dat ouders niet voortdurend zien wat kinderen doen, maar dat hoeft ook niet: kinderen moeten zichzelf op een verantwoorde manier kunnen amuseren. Een andere factor van belang is de indringendheid van de media. Ouders kunnen daarom enige ondersteuning zeker gebruiken, bijvoorbeeld technische ondersteuning die het mogelijk maakt dat zij zelf beslissen wat in hun huiskamer wordt vertoond.

De bedrijfstak en de omroepen moeten hun maatschappelijke verantwoordelijkheid waarmaken. In de praktijk is er groot verschil in hun optreden, want er zijn nog steeds commerciële omroepen die om zeven uur gewelddadige programma’s vertonen. De vraag is of zelfregulering hierin verandering kan brengen, want de commercie speelt in op de toegenomen behoefte van mensen om gechoqueerd te worden.

De minister maakte onderscheid tussen vermaak en nieuws. Nieuws is een vorm van informatieverschaffing die mensen bewust maakt van wat zich afspeelt in de wereld. Dat is iets heel anders dan bij wijze van vermaak films te vertonen met het meest grove geweld dat al dan niet in scene is gezet.

Haars inziens bestaat er een dringende behoefte aan een vrij algemeen aanvaarde normstelling. Zonder een dergelijke normstelling kunnen immers ook geen classificaties totstandkomen. Om hierover consensus te bereiken, is zelfregulering de aangewezen weg. Niet omdat de overheid geen regelgeving wil treffen, maar omdat betrokkenen zelf hun verantwoordelijkheid moeten oppakken. De minister waarschuwde ervoor dat er niet teveel moet worden geregeld. In de eerste plaats kan lang niet alles worden geregeld. Er zullen altijd blanke vlekken blijven en daarmee de neiging om van die vlekken gebruik te maken. Daarnaast zullen de grenzen van de regelgeving uitgebreid worden verkend. Zij verwachtte dat zelfregulering beter zal werken, omdat betrokkenen zich dan uit eigen verantwoordelijkheid aan die regeling zullen houden.

De invoering van technische middelen als de V-chip is alleen zinvol als dit in Europees verband gebeurt. Helaas lijkt die mogelijkheid voorlopig van de baan. De vraag is wat erop tegen is, want een dergelijke technische voorziening heeft niets met censuur te maken. Hij biedt ouders alleen de mogelijkheid zelf te bepalen welke beelden in hun huiskamer worden vertoond. Artikel 7 van de Grondwet waarborgt de vrijheid van meningsuiting, vrijheid van informatie en alles wat daarmee te maken heeft. Die vrijheid kan worden ingeperkt door de formele wet. Dit is op verschillende gronden gebeurd, bijvoorbeeld racisme, discriminatie, porno en jeugdbescherming. Over de vraag welk belang wordt gediend met een formele wet, hoe ver die wet moet gaan en of hij proportioneel is, kan verschil van mening bestaan, maar de Grondwet moet niet worden beschouwd als een soort axioma dat verder niets toelaat.

Artikel 240a Wetboek van Strafrecht is ook een voorbeeld van de inperking van de Grondwet ter bescherming van jeugdigen. Het is op grond van dit artikel echter niet mogelijk de vertoning van schadelijke films in het algemeen te verbieden, omdat daarmee in feite een verbod wordt getroffen voor volwassenen. Films waarbij bij de vervaardiging het belang van het kind wordt geschaad, bijvoorbeeld pornografische films met misbruik van kinderen, kunnen wel worden verboden. De voorge- stelde strafverhoging is niet zo rigoureus. De huidige strafbedreiging wekt de indruk van een gering feit. Bij de keuze voor zelfregulering en de eigen verantwoordelijkheid van betrokkenen, hoort een scherpe grens en een flinke dreiging, opdat het duidelijk is dat de overheid de bescherming van jeugdigen een ernstige zaak vindt. Het openbaar ministerie zal hiervoor een handhavingsstrategie ontwikkelen, want het heeft geen zin de strafbepaling te verhogen en vervolgens lage prioriteit te geven aan de handhaving. Overigens is het op grond van artikel 240a strafbaar schadelijk materiaal aan kinderen te verschaffen of vertonen. Er zijn dus geen aparte maatregelen nodig om te voorkomen dat een kind in een pornowinkel schadelijk materiaal kan aanschaffen of zien. Als de ouders een dergelijke gegevensdrager mee naar huis nemen en aan hun kind vertonen, zijn zij in beginsel naar de letter van de wet strafbaar.

De minister herinnerde eraan dat de Kamer een aantal notities heeft ontvangen over de actielijnen die de regering heeft ontwikkeld voor het Internet. Omdat Internet een internationaal medium is, is het onontkoombaar dat veel zaken op internationaal niveau worden geregeld. Daartoe zijn inmiddels initiatieven ontwikkeld in het kader van de OESO, de Raad van Europa en de EU. De activiteiten in het kader van de EU worden nu gecoördineerd om ze op een lijn te brengen en eventuele overlappingen of tegenstrijdigheden weg te nemen. Vervolgens kan worden vastgesteld welke afspraken voor welke rechtsgebieden moeten worden gemaakt. Diezelfde werkwijze wordt op het ministerie gevolgd. Er is een project gestart waarin de ontwikkelingen in kaart worden gebracht en wordt aangegeven op welke gebieden actie is geboden. Wanneer iemand die iets op Internet heeft gezet, kan worden geïdentificeerd, is al een belangrijke stap gezet. Vervolgens is het de vraag of hij kan worden gelokaliseerd en dan welk rechtssysteem van toepassing is. Daarover moet internationaal een aantal afspraken worden gemaakt, maar dat is niet zo eenvoudig. De Nederlandse overheid probeert in ieder geval al te doen wat zij kan.

Het meldpunt kinderporno van de providers is geen valkuil in die zin dat zij daarmee een zekere aansprakelijkheid erkennen. Maar de slogan dat de providers geen boodschap hebben aan de boodschap, is volgens de Nederlandse normen, ook van de providers zelf, een achterhaalde notie. Zij erkennen een zekere mate van aansprakelijkheid voor wat er op het Nederlandse Internet verschijnt, vandaar het meldpunt, maar dat wil niet zeggen dat zij onmiddellijk strafrechtelijk aansprakelijk zijn. Het meldpunt werkt goed. Overigens bestaat het voornemen het drukkers- en uitgeversdelict zo te modificeren dat het ook van toepassing kan zijn op providers. Daarmee krijgen zij dus een soort strafrechtelijke vrijwaring, maar tevens een strafrechtelijke aansprakelijkheid als zij niet aan de verplichtingen willen voldoen. Voor de volledigheid wees de minister er nog op dat de providers hebben laten weten dat zij betrokken willen worden bij de gesprekken over de oprichting van het landelijk steunpunt.

Gedachtewisseling in tweede termijn

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA) vond het een bezwaar dat de notitie geen plan van aanpak en/of tijdsplanning bevat en drong erop aan dat die bij de aanstaande begroting aan de Kamer worden voorgelegd, opdat kan worden gevolgd of de voornemens worden uitgevoerd.

Mevrouw Soutendijk (CDA) betwijfelde of zelfregulering de aangewezen weg is. Al sinds 1988 wordt gewerkt aan zelfregulering, maar uit het jaarverslag van de raad van toezicht videovoorlichting over 1996 blijkt dat er nog steeds onvoldoende voortgang wordt geboekt. Zelfregulering verdient de voorkeur, omdat mag worden verwacht dat de branche geneigd zal zijn zich aan de afspraken te houden, maar als dit niet lukt,

moet de overheid bereid zijn een stap verder te gaan; zij mag niet oneindig wachten of het al of niet lukt.

Het is verheugend dat het landelijk steunpunt zich op de een of andere manier sterk zal maken voor en betrokken zal worden bij de classificatie. Zij herhaalde haar voorkeur voor een onafhankelijke classificatie en sloot zich aan bij de vraag om een rapportage en een stappenplan.

De heer Cherribi (VVD) meende dat zelfregulering zelfs verder kan gaan dan de overheid kan afdwingen. Dat is de juiste weg.

Hij vroeg of de bewindslieden het mogelijk achten BUMA/STEMRA in te schakelen voor de toetsing van de leeftijdsclassificatie en de productinformatie in het kader van de handhaving van de afspraken.

Mevrouw Roethof (D66) vroeg of de Kamer kan worden geïnformeerd over de discussie over het grensoverschrijdend karakter van Internet en de satelliettelevisie en het overleg in OESO-verband en in de EU. Is de minister bereid de Kamer te informeren over de voortgang van de coördinatie van het beleid?

De staatssecretaris heeft twee belangrijke vragen opgeworpen. In de eerste plaats of «hardcorefilms» van het open net moeten worden geweerd. Zij meende dat deze vraag moet worden besproken als het basispakket aan de orde is. Overigens zullen de kabelexploitanten ook zelf wel tot de conclusie komen dat hun abonnees een familievriendelijk aanbod op prijs stellen.

In de tweede plaats de mogelijkheid van een dialoog met de internationale journalistiek over welke beelden toelaatbaar zijn in nieuwsbulletins. Zij betwijfelde of dit een taak voor de overheid is. Dit is toch in de eerste plaats een zaak van zelfregulering.

Het landelijk steunpunt zal volgen of de classificatiesystemen tot tevredenheid functioneren, maar niet wat de gevolgen zijn voor de jeugd. Daarvoor zou een beroep kunnen worden gedaan op de inspectie jeugdbescherming. Is de staatssecretaris bereid dit in overweging te nemen?

De heer Rouvoet (RPF) was teleurgesteld in het antwoord van de staatssecretaris van VWS die in feite op een hele dunne argumentatie vrij vergaande stappen zet. Over het uitgangspunt dat de bescherming van jeugdigen moet worden verbeterd, bestaat geen verschil van mening. Verder is er geen kritiek op het huidige functioneren van de Nederlandse filmkeuring en de doorwerking van zijn werkzaamheden naar de televisie via de Mediawet. De suggestie om deze systematiek te verbreden naar de gehele audiovisuele branche wordt echter zwakjes gepareerd met een verwijzing naar de Grondwet. Er komt geen antwoord op de vraag waarom de regering verwacht dat zelfregulering zal leiden tot effectievere bescherming, betere handhaving en een beter sanctiebeleid. Evenmin wordt ingegaan op vragen naar de effectiviteit van de huidige keuring en de handhaving bij grootwinkelbedrijven en dergelijke. Intussen beëindigt de regering wel iedere eigen betrokkenheid bij de keuring van audiovisuele producten. Zij geeft willens en wetens ieder middel uit handen om een betere bescherming van jeugdigen gestalte te geven. Het enige dat zij straks wellicht nog doet is subsidies verstrekken. Hij vond dit een onverantwoorde sprong in het duister.

De heer Van der Vlies (SGP) vond het winst dat de urgentie van de problematiek breed wordt onderkend. Hij was het ermee eens dat nu de intenties zijn verkend er ook een plan van aanpak moet worden opgesteld.

Zelfregulering kan een prima instrument zijn als het voldoende resultaat oplevert, maar de evaluatie zal moeten uitwijzen of dat werkelijk zo is. Hij twijfelde aan het resultaat en verwees naar eerdere pogingen tot zelfregulering in bijvoorbeeld de tabaks- en alcoholindustrie.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nam de suggestie over om over niet al te lange tijd (eind september) te komen met een rapportage, een plan van aanpak en een tijdsplanning. Hopelijk kan dan al verslag worden gedaan van de nodige stappen voorwaarts. De tijdsplanning voor een evaluatie zal onderdeel uitmaken van deze rapportage.

Zij zegde toe te bezien of de inspectie jeugdbescherming het juiste orgaan is om de uitvoering van de voornemens te «monitoren» en hierop terug te komen in de voortgangsrapportage. Daarin zal met kracht van argumenten worden aangegeven of deze weg zal worden gevolgd dan wel een andere weg zal worden gekozen.

Het voorstel van de Nederlandse filmkeuring om te komen tot een overheidsorgaan waarin alle classificatiecriteria worden ondergebracht, kan niet worden gevolgd, dat zou inconstitutioneel zijn. Artikel 7, tweede en derde lid, van de Grondwet bepaalt dat preventieve censuur vanwege de overheid ter bescherming van de goede zeden, waaronder ook geweld, voor personen jonger dan zestien jaar alleen wordt toegestaan voor openbare vertoningen. Dit betekent dat voor de beeldschermproducten die niet in het openbaar worden vertoond, bijvoorbeeld op video of op televisie, voorafgaande classificatie door een overheidsorgaan niet is toegestaan. De consequentie hiervan is dat alleen een privaatrechtelijk instituut alle beeldschermproducten vooraf mag classificeren ten einde de uniformiteit van de consumenteninformatie te bevorderen. De Grondwet laat wel beperkingen toe, bijvoorbeeld een verbod op belediging of het aanzetten tot haat, maar dit kan slechts achteraf worden getoetst. De Grondwet verbiedt dus wel censuur, maar niet het stellen van normen die de vrijheid van meningsuiting beperken.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zei dat de discussie over de V-chip wat academisch is, omdat de Europese richtlijn geen verplichte V-chip bevat. Verder zijn er bezwaren van technische aard die de Europese beraadslagingen hebben beïnvloed. Wel is afgesproken dat het onderzoek naar deugdelijke middelen wordt voortgezet om te komen tot een zo goed mogelijke hulp bij het blokkeren van gewelddadige programma’s.

In de rapportage zal de voortgang van de besprekingen op internationaal niveau, inclusief die over de V-chip, worden meegenomen.

Hij was het ermee eens dat er in een dialoog van de internationale journalistiek geen rol is weggelegd voor de regering, maar dit laat onverlet dat wel een poging kan worden gewaagd om een internationaal gesprek op gang te brengen door het te faciliteren.

De minister van Justitie zei dat de V-chip een instrument kan zijn in het preventieve beleid ter bestrijding van jeugdcriminaliteit en geweld op school.

De regering is het erover eens dat regelgeving is geboden als de zelfregulering onverhoopt niet mocht slagen. Overigens leert de ervaring dat de aankondiging van een Kamerdebat vaak een impuls betekent voor de zelfregulering.

Het is een belangrijke constatering dat zelfregulering verder kan gaan dan de overheid kan afdwingen. In voorkomende gevallen nemen bepaalde branches soms zelfs een verantwoordelijkheid die de overheid hen niet kan opleggen. Het beroep op de branches om die eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen, is dan ook gerechtvaardigd. Niemand wil een samenleving waarin geweld de hoofdrol speelt.

Zij zegde tot slot toe in de rapportage terug te komen op de coördinatie van de internationale en nationale activiteiten op het terrein van Internet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en

Sport,

Van Nieuwenhoven

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en

Wetenschappen,

M. M. H. Kamp

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie, V. A. M. van der Burg

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en

Sport,

Van der Windt

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.