Verslag van een schriftelijk overleg over het onderzoek naar de toekomst van de onafhankelijke journalistiek in Nederland - Toekomst mediabeleid

Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. 122 toegevoegd aan dossier 32827 - Toekomst mediabeleid.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Toekomst mediabeleid; Verslag van een schriftelijk overleg; Verslag van een schriftelijk overleg over het onderzoek naar de toekomst van de onafhankelijke journalistiek in Nederland
Document­datum 17-11-2017
Publicatie­datum 17-11-2017
Nummer KST32827122
Kenmerk 32827, nr. 122
Commissie(s) Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

32 827 Toekomst mediabeleid

Nr. 122 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 20 november 2017

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 14 juli 2017 over het onderzoek naar de toekomst van de onafhankelijke journalistiek in Nederland (Kamerstuk 32 827, nr. 116).

De vragen en opmerkingen zijn op 26 september 2017 aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 17 november 2017 zijn de vragen door de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Tellegen

De adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic

Inhoud

blz.

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

Algemeen

2

1.

Duurzame nieuwsvoorziening in een globaliserende markt

3

2.

Impact van personalisering op de nieuwsvoorziening van het publiek

4

3.

Lokale en regionale journalistiek

5

4.

Onderzoekjournalistiek

5

II

Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media

6

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris over de opzet van het onderzoek naar de toekomst van de onafhankelijke journalistiek in Nederland. De leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

Welke verandering ziet de Staatssecretaris in het journalistieke landschap ten opzichte van het onderzoek van de RMO1 uit 2014? Zijn de daaruit volgende vier scenario’s voor de toekomstige sector drie jaar later nog steeds relevant? Neemt de Staatssecretaris deze scenario’s ook mee in het onderzoek?

De leden merken voorts op dat de Staatssecretaris beschrijft dat de taak van de overheid tweeledig is en noemt daarin het scheppen van gunstige omstandigheden voor kwaliteit, diversiteit, innovatie en ondernemerschap en het stimuleren en faciliteren van eigen verantwoordelijkheid. Welke definities gebruikt de Staatssecretaris in de operationalisatie van het onderzoek voor begrippen als «kwaliteit», «diversiteit», «innovatie», «ondernemerschap» en «eigen verantwoordelijkheid» in relatie tot onafhankelijke journalistiek, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de opzet voor het onderzoek naar de toekomst van de onafhankelijke journalistiek in Nederland. Deze leden maken zich al enige tijd zorgen over de toekomst van de onafhankelijke journalistiek en lezen dat met de voorliggende onderzoeksopzet uitvoering wordt gegeven aan de aangenomen motie van de leden Heerma en Mohandis2. De voornoemde leden hebben echter bedenkingen bij de onderzoeksopzet die voorligt. Zij zijn namelijk van mening dat binnen het onderzoek meer ruimte voor de onderzoekers zou moeten zijn om de toekomst te schetsen en oplossingen aan te dragen, zonder daar al bij voorbaat te worden gestuurd door de huidige bewindspersoon. Deze leden hebben daarom een aantal vragen over de onderzoeksopzet.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over het onderzoek naar de toekomst van de onafhankelijke journalistiek in Nederland. Deze leden verwachten veel van het onderzoek, dat wordt uitgevoerd in een tijd dat verdienmodellen van traditionele kwaliteitsmedia onder druk staan. Op hoofdlijnen is de onderzoeksopzet een reflectie van de aandachtspunten die de Kamer heeft gedeeld in moties en debatten. Desondanks menen de leden dat de onderzoeksopzet nog niet compleet is, en meer ruimte kan geven aan de onderzoekers om buiten de door de Staatssecretaris uitgezette lijnen onderzoek te doen en oplossingen aan te dragen. Daarom hebben voornoemde leden nog een aantal vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de brief van Staatssecretaris over de toekomst van het mediabeleid. De leden zijn tevreden dat de Staatssecretaris onderzoek wil doen naar de vier genoemde thema’s, maar zij vragen zich af of de Staatssecretaris in deze onderzoeken ook doelgericht wil zoeken naar oplossingen voor de knelpunten die worden geïdentificeerd in de onderzoeken.

De leden van de SP-fractie merken op dat onafhankelijke, kritische journalistiek een onmisbare factor in een goed functionerende democratie is. De leden delen de zorgen dat deze journalistiek steeds meer onder druk komt te staan. Zij zijn dan ook blij om te lezen dat deze zorgen worden gedeeld.

  • 1. 
    Duurzame nieuwsvoorziening in een globaliserende markt

De leden van de VVD-fractie delen de opvattingen van de Staatssecretaris over het creëren van een eerlijker speelveld, maar niet met meer regelgeving. Het voorstel voor een rondetafelgesprek ter ondersteuning van een bedrijfseconomisch onderzoek krijgt dan ook de steun van deze leden. De leden zijn tevens tevreden met de toezegging van de Staatssecretaris om onder het kopje «stand van de wetenschap» uiteenlopende visies op personalisering van media uiteen te zetten als voorbereiding voor een ander rondetafelgesprek en zijn daarnaast erg benieuwd naar de voorbeelden van zaken die de sector zelf kan doen op lokaal - en regionaal niveau. Een toekomstbestendig stelsel houdt ook in dat creatieve samenwerkingsverbanden en innovatie worden gestimuleerd. Kan de Staatssecretaris aangeven of de randvoorwaarden hiervoor aanwezig zijn? Biedt de huidige regelgeving hier voldoende ruimte voor, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de Staatssecretaris bij het onderwerp «een eerlijk speelveld» schrijft dat hij geen voorstander is van regelgeving voor audiovisuele diensten, mede vanwege het ontbreken van een impactanalyse. De leden vinden dit teleurstellend en vragen waarom er niet wordt gekozen om in het kader van het onderzoek een dergelijke impactanalyse in de Nederlandse situatie te maken, vooruitlopend op de richtlijn.

De leden onderkennen voorts dat een onafhankelijke infrastructuur van belang is voor het informeren van burgers, en daarmee een nationaal belang dient. Ondanks de voortgaande globalisering kan het ook op het vlak van de journalistieke infrastructuur goed zijn om de eigendomsverhoudingen in de gaten te houden. De voornoemde leden vragen welk deel van de media in Nederland in Nederlandse handen is en wat een wenselijke verhouding tussen buitenlands eigendom en Nederlands eigendom. Hoe garanderen we wettelijk onafhankelijke media? Is daarvoor Nederlands eigendom noodzakelijk? De leden willen weten of dit soort vragen in het onderzoek kunnen worden meegenomen.

Tevens merken de leden op dat de Staatssecretaris een verkenning van duurzame businessmodellen aankondigt. Dit adresseert de fundamentele vraag hoe er geïnvesteerd kan blijven worden in hoogwaardige Nederlandse journalistiek. Wat de leden betreft gaat hier de vraag aan vooraf wat er moet worden gefinancierd. Deze leden vragen daarom wat de Staatssecretaris als een toereikend aanbod van journalistieke productie ziet en wat daar onderdeel van uitmaakt. Pas als hier een duidelijk beeld van is, kan wat betreft deze leden de vraag naar de financiering worden gesteld en naar een duurzame financieringsvorm worden gezocht.

De leden van de D66-fractie lezen dat er momenteel wordt onderhandeld over de herziening van de Audiovisuele mediadiensten richtlijn. De leden willen graag weten welke andere richtlijnen dan wel instrumenten die kunnen bijdragen aan een gelijk en eerlijk speelveld reeds in beeld zijn gebracht.

De leden van de GroenLinks-fractie bemerken dat een grote groep jongeren digitale platforms gebruiken om het nieuws te volgen. In het kader van dit grote bereik en gebruik, vragen zij of de Staatssecretaris de mening deelt dat er meer moet worden geïnvesteerd in digitale platforms, zoals NPO3 start. Is de Staatssecretaris het eens dat een bijdrage van € 2,95 per maand een drempel vormt voor gebruikers om lid te worden van NPO start? Zo ja, waarom en zo nee, waarom niet? Hoeveel gebruikers heeft NPO start op dit moment?

De voornoemde leden merken op het van het belang is dat de NPO ook online zichtbaar blijft. Wat is in dit kader de mening van de Staatssecretaris over een digitale must-carry? Is de Staatssecretaris bereid de mogelijkheid van de digitale must-carry nader te onderzoeken, zo vragen zij.

De leden van de SP-fractie lezen dat de Staatssecretaris wel een eerlijker speelveld tussen nationale en internationale bedrijven wil creëren, maar geeft daarbij ook al bij voorbaat aan extra regelgeving overbodig te vinden. De genoemde leden lijkt dat op z’n minst een voorbarige conclusie, voordat er onderzoek is gedaan. Deze leden willen dan ook graag de garantie dat dit niet bij voorbaat wordt uitgesloten. Kan er in het onderzoek ook worden meegenomen om bijzonder grote (internationale) platformen bijvoorbeeld meer heffing te laten betalen? Zo niet, waarom niet?

De leden stellen voorts vast dat de Staatssecretaris opmerkt dat veel mediabedrijven te maken krijgen met teruglopende advertentie-inkomsten. De oplossing die wordt aangedragen, is een ronde tafel waar verschillende businessmodellen zullen worden besproken. De leden vragen of de Staatssecretaris de zorgen deelt dat door een grote invloed van de advertentiemarkt, de onafhankelijke, kritische journalistiek ook onder de druk komt te staan? Of is de Staatssecretaris niet bekend met het spreekwoord «wiens brood men eet, diens woord men spreekt», zo vragen zij.

  • 2. 
    Impact van personalisering op de nieuwsvoorziening van het publiek

De leden van de GroenLinks-fractie willen graag benadrukken dat het gebruik van algoritmes door de commerciële partijen een gevaar kan zijn voor de nieuwsconsument. Het risico is dat een burger in een «filter bubbel» terecht komt en het nieuwsaanbod beperkt en eenzijdig is. Zij zijn dan ook blij dat de Staatssecretaris dit gevaar ziet en dat hij de noodzaak erkent voor mediawijsheid. De Staatssecretaris geeft echter aan dat er nu een afzonderlijk traject loopt over de plaats van mediawijsheid in het primair- en voortgezet onderwijs. Ziet de Staatssecretaris mogelijkheden om buiten het curriculum op primair- en voortgezet onderwijs aandacht te geven aan mediawijsheid voor jongeren?

De Staatssecretaris benadrukt de noodzaak voor mediawijsheid van het gehele publiek, ook voor volwassen en senioren. Is de Staatssecretaris bereid om ook aan deze doelgroep aandacht te besteden? Daarnaast maken de voornoemde leden zich zorgen over het bestaan van fake news. Wat vindt de Staatssecretaris van deze ontwikkeling en is hij voornemens hierover maatregelen te nemen, zo vragen zij.

  • 3. 
    Lokale en regionale journalistiek

De leden van de D66-fractie nemen kennis van het feit dat enkele journalistieke publiek-private samenwerkingen een stille dood zijn gestorven door cultuurverschillen. Zij willen graag meer inzicht in deze cultuurverschillen. Daarnaast willen de leden graag weten of en hoe de subsidieregelingen van het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek hebben bijgedragen aan het wegnemen van deze cultuurverschillen.

De leden van de GroenLinks-fractie hechten zeer veel waarde aan de lokale en regionale journalistiek. Gezien het feit dat door de decentralisaties in de zorg gemeentes meer taken hebben gekregen, moet de controle vanuit de journalistiek op de lokale politiek goed geregeld zijn. De leden vragen daarom wat de Staatssecretaris vindt van het initiatief van de NLPO 4 om streekomroepen te vormen.

De leden van de SP-fractie lezen dat de Staatssecretaris nog meer onderzoeken wil doen naar de rol van de regionale journalistiek, na het aanhalen van meerdere relevante onderzoeken. De genoemde leden zien ook dat de verschraling van de lokale (onderzoeks-)journalistiek een probleem is maar hebben niet nog een onderzoek nodig om dat bevestigd te zien. Deze leden hebben al vaker gepleit voor een regionaal mediafonds waar lokale onderzoeksjournalistieke projecten uit kunnen worden gefinancierd. Hoe staat de Staatssecretaris daar tegenover, en zou deze optie, mocht er toch nog meer onderzoek worden gedaan, kunnen worden meegenomen, zo vragen zij.

  • 4. 
    Onderzoekjournalistiek

De leden van de VVD-fractie zijn tevreden met de inzet van de Staatssecretaris om onderzoeksjournalistiek onderdeel te maken van het onderzoek en willen daarbij aan de Staatssecretaris vragen of hij inzichtelijk kan maken hoeveel middelen er naar onderzoeksjournalistiek gaan, uitgesplitst naar publiek en privaat. Graag ontvangen de genoemde leden een toelichting van de Staatssecretaris.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de Staatssecretaris de verantwoordelijkheid voor het duurzaam financieren terecht bij de partners in het medialandschap neerlegt. Deze leden wijzen er echter op dat overheidsfinanciering ook een rol speelt. Daarom vragen deze leden hoe de overheden aan tafel zitten. Is de Staatssecretaris bereid om ook overwegingen over publieke financiering of, indien nodig, aanpassing van beleid en/of wet- en regelgeving in het onderzoek in te brengen?

Voorts merken de genoemde leden op dat de Staatssecretaris terecht stelt dat de lokale en regionale journalistiek specifieke aandacht vragen. De leden missen hierbij de vraag in hoeverre de nationaal opererende media op dit moment in staat zijn regionale journalistiek in beeld te brengen (is zij voldoende verankerd in de diverse regio's) en daarmee de regionale/lokale media versterken. Deze leden vragen hoe publieke nationale media hieraan een bijdrage zouden kunnen of moeten leveren, als onderdeel van een samenhangend stelsel van media. Is de Staatssecretaris bereid dit in de onderzoeksopzet mee te nemen? Zo nee, waarom niet, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie hechten veel waarde aan een sterke waakhondfunctie van lokale en regionale omroepen. Zij maken zich echter zorgen over de bekostiging van deze omroepen, de daarbij horende besluitvormingsmacht bij gemeenten en de gevolgen hiervan voor de open cultuur waarin omroepen hun waakhond- of signaleringsfunctie moeten kunnen uitoefenen. Kan de Staatssecretaris dit meenemen in het onderzoek? De Staatssecretaris noemt het duurzaam financieren een belangrijke verantwoordelijkheid van de partners in het medialandschap. Kan de Staatssecretaris in het onderzoek ook meenemen in hoeverre lokale en regionale media duurzaam gefinancierd worden door hun publieke partners en op welke wijze die financiering hun onafhankelijkheid beïnvloedt?

Deze leden lezen dat er een ronde tafel wordt georganiseerd om met relevante partijen in gesprek te gaan over de definitie van onderzoeksjournalistiek en de verdere opzet van het onderzoek. In het lijstje van relevante partijen ontbreken onafhankelijke journalisten die niet noodzakelijkerwijs onderdeel uitmaken van de koepelorganisaties en werken voor nieuwe online mediaplatforms als De Correspondent of Follow The Money (FTM). Kan de Staatssecretaris ervoor zorgen dat er ook journalisten van dergelijke onafhankelijke mediaplatforms kunnen deelnemen aan de ronde tafel, zo vragen zij.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het gesprek met de NPO over de onderzoeksjournalistiek reeds heeft plaatsgevonden, zoals in de motie van de leden Ellemeet en Yeşilgöz-Zegerius5 is gevraagd en reeds door de Staatssecretaris toegezegd. Zo ja, wat waren de belangrijkste uitkomsten van dit gesprek, zo vragen zij.

II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media

Dit kabinet vindt onafhankelijke journalistiek van groot belang. Door het informeren van het publiek, het controleren van de macht en het bieden van een platform voor debat hebben journalisten en journalistieke organisaties een belangrijke maatschappelijke rol. Door technologische en maatschappelijke ontwikkelingen verandert echter de journalistieke infrastructuur. Grote wereldwijde technologiebedrijven en -diensten bepalen - gedreven door commerciële belangen - steeds sterker wat we aan informatie te horen en te zien krijgen. Daarnaast is het door de techniek ook voor individuele personen mogelijk geworden om boodschappen en beelden de wereld in te sturen. Iedereen kan op gemakkelijke wijze informatie verspreiden, terwijl niet altijd duidelijk is wie de afzender van die informatie is. Onbetrouwbare, bewust gemanipuleerde en zelfs valse informatie verspreidt zich snel. Dit heeft merkbaar invloed op de manier waarop we met elkaar omgaan en kan zelfs ontwrichtend werken. Debatten polariseren, meningen en democratische processen worden sluipenderwijs beïnvloed en mensen praten niet meer mét elkaar, maar tegen en over elkaar. Er ontstaan informatiebubbels waarin alleen gelijkgestemden informatie en kennis delen die in hun straatje passen. Naast deze ontwikkeling is er meer aan de hand in de sector. De verdienmodellen in de sector staan onder druk, waardoor het risico ontstaat dat journalisten steeds minder mogelijkheden krijgen om accuraat nieuws te brengen en gedegen onderzoek te doen. Dit heeft ook als gevolg dat onderzoekjournalistiek een lagere prioriteit krijgt. Dat maakt de journalistiek in zijn geheel kwetsbaar, zeker op lokaal en regionaal niveau.

Daarom zal ik deze kabinetsperiode meer aandacht geven aan de toekomst van de journalistiek. Ik zal in gesprek gaan met partijen in de media- en journalistieke sector om te kijken hoe we in Nederland de kwaliteit en betrouwbaarheid van de informatievoorziening en journalistiek kunnen handhaven. Ook ga ik in gesprek met verschillende opleidingen journalistiek om het belang van gedegen onderzoeksjournalistiek in de opleidingen te benadrukken. In het regeerakkoord is extra geld uitgetrokken voor onderzoeksjournalistiek. Een deel van deze middelen wil ik gebruiken om onderzoeksjournalistiek direct te stimuleren, bijvoorbeeld door extra budget toe te kennen aan het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten en het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek. Hierbij zijn regionale en lokale journalistiek een aandachtspunt. Verder is het van belang dat ook via onderwijs en goede voorlichting mensen mediawijs gemaakt worden. Ten slotte zal ik het voorliggende onderzoek uitvoeren. Bij dit onderzoek neem ik de suggestie van uw Kamer mee om in het onderzoek nog meer ruimte te bieden voor oplossingen.

Algemeen

Vraag 1

Leden van de VVD vragen welke verandering de Staatssecretaris ziet in het journalistieke landschap ten opzichte van het onderzoek van de RMO uit 2014? Zijn de daaruit volgende vier scenario’s voor de toekomstige sector drie jaar later nog steeds relevant? Neemt de Staatssecretaris deze scenario’s ook mee in het onderzoek?

Ik veronderstel dat de VVD-fractieleden met de scenario’s doelen op de scenario’s uit het onderzoek van het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek (hierna: het Stimuleringsfonds) van 2015. Het Stimuleringsfonds benoemt in de scenario-studie «Anders nog nieuws» twee kritische onzekerheden: maatschappelijke acceptatie van technologie en vertrouwen in instituties.6 Deze twee factoren zijn bepalend voor de ontwikkeling van grote delen van de Nederlandse samenleving, waaronder ook de journalistieke sector. In die zin zijn de scenario’s die het fonds schetst nog steeds relevant. Ik zal ze meenemen in het onderzoek. Ik voeg hieraan toe dat sinds het verschijnen van het brief-advies van de RMO7 en deze scenario-studie in respectievelijk 2014 en 2015 er een maatschappelijk debat is ontstaan over het verschijnsel «nepnieuws» dat voor de sector relevant is en van invloed zal zijn op beide genoemde factoren.

Vraag 2

De VVD vraagt ook welke definities de Staatssecretaris gebruikt in de operationalisatie van het onderzoek voor begrippen als «kwaliteit», «diversiteit», «innovatie», «ondernemerschap» en «eigen verantwoordelijkheid» in relatie tot onafhankelijke journalistiek.

De wijze waarop men deze begrippen operationaliseert hangt in grote mate af van iemands maatschappelijke opvattingen. Het is in mijn ogen aan de sector en overige belanghebbende partijen in de samenleving om dit debat te voeren. Ik zal me waar nodig in de door mij aangekondigde onderzoeken zoveel mogelijk richten op in de sector en wetenschap gangbare beschrijvingen.

  • 1. 
    Duurzame nieuwsvoorziening in een globaliserende markt

Vraag 3

Verder schrijven de VVD-leden dat een toekomstbestendig stelsel ook inhoudt dat creatieve samenwerkingsverbanden en innovatie worden gestimuleerd. Kan de Staatssecretaris aangeven of de randvoorwaarden hiervoor aanwezig zijn? Biedt de huidige regelgeving hier voldoende ruimte voor?

De regelgeving biedt private journalistieke organisaties alle ruimte om te innoveren en creatieve samenwerkingsverbanden aan te gaan. Vernieuwing van de journalistieke infrastructuur wordt gestimuleerd door het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek. Zowel publieke als private journalistieke organisaties gebruiken de regelingen van het fonds om innovatieve projecten uit te voeren.

Publieke omroepen hebben in de Mediawet ook de opdracht om te innoveren. Dat kan onder andere door samen te werken met andere publieke omroepen, (semi)publieke organisaties of private instellingen. Voor publieke omroepen gelden echter wel regels voor samenwerking met anderen, onder andere omdat samenwerking met een andere partij er niet toe mag leiden dat de publieke omroep zich dienstbaar maakt aan de winst van derden. De voor publiek-private samenwerking relevante regels staan in de Mediawet en zijn verder uitgewerkt door het Commissariaat voor de Media (hierna: Commissariaat).

Uit de gesprekken met de sector bleek dat het huidige beleid onvoldoende duidelijkheid gaf over de speelruimte en mogelijkheden voor samenwerking. Daarom heeft het Commissariaat het beleid herzien en besteedt het meer aandacht aan voorlichting. Onlangs heeft het Commissariaat de vernieuwde leidraad «Samenwerking van publieke omroepen met andere partijen» gepresenteerd. De leidraad heb ik ook aan uw Kamer gestuurd.8 Naar mijn oordeel heeft het Commissariaat een heldere brochure geschreven, die dankzij afstemming met de sector via internetconsultatie tegemoetkomt aan de wens van de sector om meer duidelijkheid te krijgen over de regels voor samenwerking van de publieke omroep met private partijen.

Samenwerking op lokaal en regionaal niveau vind ik erg belangrijk, omdat daarmee de onafhankelijke journalistiek kan worden bevorderd. In het onderzoek waarin ik ga kijken naar internationale voorbeelden van het functioneren van lokale en regionale nieuwsvoorziening, wordt samenwerking als belangrijk thema meegenomen.

Vraag 4

De leden van de CDA-fractie merken op dat de Staatssecretaris bij het onderwerp «een eerlijk speelveld» schrijft dat hij geen voorstander is van regelgeving voor audiovisuele diensten, mede vanwege het ontbreken van een impactanalyse. De leden van de CDA vinden het teleurstellend en vragen waarom er niet wordt gekozen om in het kader van het onderzoek een dergelijke impactanalyse in de Nederlandse situatie te maken, vooruitlopend op de richtlijn.

Over de herziening van de richtlijn wordt momenteel onderhandeld tussen de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Raad. Het lijkt mij niet zinvol om - vooruitlopend op de uitkomst van deze onderhandelingen - in deze fase een impactanalyse voor de Nederlandse situatie uit te voeren. Wel zal ik een onderzoek doen naar de verschillen in regelgeving tussen bedrijven die binnen en buiten Nederland gevestigd zijn en beiden actief zijn in Nederland en het effect daarvan. Dit met het doel om goed voorbereid te zijn op het vertalen van de uitgangspunten van de richtlijn in nationale regelgeving.

Vraag 5

De CDA leden vragen ook welk deel van de media in Nederland in Nederlandse handen is en wat een wenselijke verhouding tussen buitenlands eigendom en Nederlands eigendom. Hoe garanderen we wettelijk onafhankelijke media? Is daarvoor Nederlands eigendom noodzakelijk? De leden willen weten of dit soort vragen in het onderzoek kunnen worden meegenomen.

Uit de Mediamonitor van het Commissariaat blijkt dat de verhouding tussen Nederlands eigendom en buitenlands eigendom als volgt is:

Dagbladen: Uitgaande van de marktaandeelcijfers van 20169 blijkt dat 64,5 procent van de dagbladenmarkt in handen is van buitenlandse eigenaren. Hierbij wordt onder marktaandeel de totaal verspreide oplage in het binnenland verstaan. In 2017 heeft een buitenlandse organisatie twee Nederlandse organisaties overgenomen. Dit betekent dat in 2017 een groter deel van de dagbladenmarkt in handen is van buitenlandse organisaties. Omdat de marktaandeelcijfers van 2017 nog niet bekend zijn, kan ik geen cijfers weergeven.

Televisie: Uitgaande van marktaandeelcijfers van 201610 blijkt dat 51,6 procent van de tv-marktaandelen in buitenlandse handen is. De marktaandelen voor de televisiemarkt zijn gebaseerd op de kijkcijfers. Ook in de televisiemarkt heeft er een overname plaatsgevonden in 2017. Een Nederlandse organisaties heeft een aantal zenders overgenomen die in buitenlandse handen waren. Hierdoor zal het tv-marktaandeel in buitenlandse handen dalen in 2017. Hoeveel precies is nog onduidelijk, omdat de marktaandeelcijfers van 2017 nog niet bekend zijn.

Intermediairs: Onder intermediairs versta ik sociale media en zoekmachines. Alle grote online intermediairs (zoals bv. Facebook, Twitter en Google) zijn in buitenlandse handen.

Media zijn zelf verantwoordelijk voor de onafhankelijkheid, de inhoud en de kwaliteit van het media-aanbod. Dat doen ze bijvoorbeeld door in een redactiestatuut vast te leggen wat de verhouding is tussen de redactie en de uitgever en dat de redactie onafhankelijk moet kunnen functioneren Voor de publieke mediaorganisaties is dit ook door de Mediawet 2008 (artikel 2.88) geborgd. Ik heb geen aanwijzingen om aan te nemen dat het daarbij uitmaakt of een mediaorganisatie Nederlands of buitenlands eigendom is. Wel zal ik tijdens de ronde tafel bespreken met de sector hoe zij tegen deze ontwikkelingen aankijken.

Vraag 6

Tevens merken de leden van de CDA-fractie op dat de Staatssecretaris een verkenning van duurzame businessmodellen aankondigt. Dit adresseert de fundamentele vraag hoe er geïnvesteerd kan blijven worden in hoogwaardige Nederlandse journalistiek. Wat de leden betreft gaat hier de vraag aan vooraf wat er moet worden gefinancierd. Deze leden vragen daarom wat de Staatssecretaris als een toereikend aanbod van journalistieke productie ziet en wat daar onderdeel van uitmaakt. Pas als hier een duidelijk beeld van is, kan wat betreft deze leden de vraag naar de financiering worden gesteld en naar een duurzame financieringsvorm worden gezocht.

Journalistiek heeft een belangrijke rol in de samenleving en democratie. Journalistiek voedt mensen met informatie, duiding en opinie en daarnaast controleert het de machten. Vanwege de belangrijke rol is een goed functionerende journalistieke infrastructuur van groot belang.

Uit de gesprekken met het veld blijkt dat een groot deel van de journalistieke organisaties

zorgen heeft over de dalende advertentie-inkomsten en het vinden van duurzame verdienmodellen waarmee het journalistieke product kan blijven worden gefinancierd. De zorgen leven breed in de sector: niet alleen bij de dagbladen, maar ook bij nieuwe journalistieke initiatieven en omroepen. Deze ontwikkeling is een risico voor de journalistiek. Daarom wordt dit onderzoek naar duurzame businessmodellen uitgevoerd. Dit onderzoek is niet bedoeld om een precieze afbakening te geven van wat wel of niet behoort tot de journalistiek of om te bepalen wat de «juiste hoeveelheid» journalistiek product is. De bedoeling is om met de sector te onderzoeken hoe de journalistieke functie ook in de toekomst kan floreren.

Vraag 7

De leden van de D66-fractie lezen dat er momenteel wordt onderhandeld over de herziening van de Audiovisuele mediadiensten richtlijn. De leden willen graag weten welke andere richtlijnen dan wel instrumenten die kunnen bijdragen aan een gelijk en eerlijk speelveld reeds in beeld zijn gebracht.

De herziening van de audiovisuele mediadiensten richtlijn ziet op het creëren van een eerlijker speelveld door bijvoorbeeld ook van video-deelplatformen te verlangen dat ze verantwoording nemen voor de op hun platform ge-uploade content zonder dat ze er voor juridisch en/of financieel aansprakelijk zijn. Van deze platforms wordt straks verlangd dat ze, net zoals lineaire en non-lineaire diensten, voorkomen dat minderjarigen schadelijke content kunnen bekijken en dat ze video’s die als haatzaaien worden aangemerkt van hun platform verwijderen. Andere initiatieven op dit terrein betreffen een onlangs gepubliceerde mededeling van de Europese Commissie over het aanpakken van illegale content online11. Het kabinet zal de beoordeling van deze mededeling via de gebruikelijke weg (BNC-fiche) aan uw Kamer sturen. Verder wordt in EU-verband en Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) verband gesproken over de wenselijkheid om tot een ander belastingstelsel te komen voor de digitale economie (digitale diensten en producten). Daarnaast bevat het voorstel voor een nieuwe auteursrechtrichtlijn12 een artikel dat ziet op een eigenstandig naburig recht voor persuitgevers met als bedoeling om hun onderhandelingspositie tegenover internetplatforms te versterken.

Vraag 8

De leden van de GroenLinks-fractie bemerken dat een grote groep jongeren digitale platforms gebruiken om het nieuws te volgen. In het kader van dit grote bereik en gebruik, vragen zij of de Staatssecretaris de mening deelt dat er meer moet worden geïnvesteerd in digitale platforms, zoals NPO start. Is de Staatssecretaris het eens dat een bijdrage van € 2,95 per maand een drempel vormt voor gebruikers om lid te worden van NPO start? Zo ja, waarom en zo nee, waarom niet? Hoeveel gebruikers heeft NPO start op dit moment?

De publieke omroep moet daar zijn waar kijkers en luisteraars zijn. En die trekken steeds meer naar online diensten. In het huidige Concessiebeleidsplan zegt de NPO de komende jaren zijn positie te willen versterken met terugkijkdiensten zoals NPO Start en NPO Start Plus en met de versterking van online diensten op de eigen platforms en op digitale platforms van derden. Voor de komende periode heeft de NPO aangekondigd het budget voor online aanbod te verdrievoudigen. Wat betreft de bijdrage van € 2,95 ga ik er van uit dat de leden van de GroenLinks-fractie doelen op NPO Start Plus, een extra service om programma’s langer terug te kijken. Het vragen van betaling voor die extra service heeft effect op de mate waarin er gebruik van gemaakt wordt. Onderzoek van de NPO wijst uit dat 12 procent van Nederland bereid is om, bij een redelijke prijs, een abonnement op NPO Start Plus te nemen. Die 12 procent is een substantieel deel van het publiek, in aanmerking nemend dat on demand diensten nog volop in ontwikkeling zijn en nog niet iedereen enthousiast gebruiker is. Met de prijsstelling is een balans gevonden tussen toegankelijkheid en kostendekkendheid, waaronder een billijke vergoeding voor rechthebbenden. De NPO zal jaarlijks rapporteren over het bereik, voor het eerst in 2018. Overigens kunnen kijkers alle aanbod van de televisienetten van de NPO minimaal 7 dagen gratis terug kijken via NPO Start. Nieuws en opinie-programma’s en alle andere programma’s waarvan alle rechten bij de NPO liggen, kan de kijker via NPO Start voor onbepaalde tijd gratis terugkijken.

Vraag 9

GroenLinks leden merken op dat het van belang is dat de NPO ook online zichtbaar blijft. Wat is in dit kader de mening van de Staatssecretaris over een digitale must-carry? Is de Staatssecretaris bereid de mogelijkheid van de digitale must-carry nader te onderzoeken?

In opdracht van het Ministerie van OCW wordt momenteel onderzoek gedaan naar de mediawettelijke doorgiftebepalingen waaronder ook de zogenaamde must-carry-bepaling. In dit onderzoek wordt ook gekeken naar online alternatieven voor deze mediawettelijke doorgiftebepalingen. Eind 2017 worden de resultaten van dit onderzoek verwacht en zullen deze aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

Vraag 10

De leden van de SP-fractie lezen dat de Staatssecretaris wel een eerlijker speelveld tussen nationale en internationale bedrijven wil creëren, maar geeft daarbij ook al bij voorbaat aan extra regelgeving overbodig te vinden. De genoemde leden lijkt dat op z’n minst een voorbarige conclusie, voordat er onderzoek is gedaan. Deze leden willen dan ook graag de garantie dat dit niet bij voorbaat wordt uitgesloten. Kan er in het onderzoek ook worden meegenomen om bijzonder grote (internationale) platformen bijvoorbeeld meer heffing te laten betalen? Zo niet, waarom niet?

Het onderzoek zal er op gericht zijn om te onderzoeken welke verschillen er in regelgeving zijn tussen nationale en internationale bedrijven en welk effect deze verschillen hebben in de praktijk, onder meer voor hun gelijke kansen op toegang tot de Nederlandse nieuwsconsument. Als uit het onderzoek blijkt dat er geen sprake is van een eerlijk speelveld tussen nationale en internationale bedrijven, kan er naar vervolgstappen worden gekeken. Ik zeg toe dat ik hierbij geen oplossingsrichtingen bij voorbaat zal uitsluiten.

Vraag 11

De leden van SP vragen of de Staatssecretaris de zorgen deelt dat door een grote invloed van de advertentiemarkt, de onafhankelijke, kritische journalistiek ook onder de druk komt te staan? Of is de Staatssecretaris niet bekend met het spreekwoord «wiens brood men eet, diens woord men spreekt»?

Ik heb in mijn brief aan de Kamer reeds aangegeven dat o.a. de sterke verschuiving van reclamebudgetten van «traditionele media» naar «nieuwe platforms» zorgt voor grote druk op het businessmodel van de traditionele media (radio, televisie, dagbladen). Vandaar mijn voorstel om onderzoek te doen naar een duurzaam businessmodel dat bijdraagt aan de Nederlandse journalistieke infrastructuur en zorgt voor een onafhankelijke en pluriforme nieuwsvoorziening. Ik wil me echter distantiëren van de gewekte suggestie dat journalistiek niet onafhankelijk kan zijn als het wordt gefinancierd door commerciële partijen. De inkomsten van journalistieke organisaties komen altijd al voor een groot deel van adverteerders. Het is uiteraard belangrijk dat journalistieke organisaties de juiste «checks and balances» inbouwen in hun organisatie en in het redactiestatuut, zodat de onafhankelijkheid van de redacties goed geregeld is.

  • 2. 
    Impact van personalisering op de nieuwsvoorziening van het publiek

Vraag 12

Het risico is dat een burger in een «filter bubbel» terecht komt en het nieuwsaanbod beperkt en eenzijdig is. D66 leden zijn dan ook blij dat de Staatssecretaris dit gevaar ziet en dat hij de noodzaak erkent voor mediawijsheid. De Staatssecretaris geeft echter aan dat er nu een afzonderlijk traject loopt over de plaats van mediawijsheid in het primair- en voortgezet onderwijs. Ziet de Staatssecretaris mogelijkheden om buiten het curriculum op primair- en voortgezet onderwijs aandacht te geven aan mediawijsheid voor jongeren?

Het lijkt mij verstandig om voor mediawijsheid gericht op jongeren sterk te blijven inzetten op de schoolcurricula; dat is ook opgenomen in het Regeerakkoord van het nieuwe kabinet. Het Mediawijzernetwerk zet zich al sinds zijn start in 2008 in om mediawijsheid onder jongeren (0-18 jaar) te vergroten en maakt daarbij - naast het onderwijs - ook gebruik van andere routes, bijvoorbeeld via het netwerk van openbare bibliotheken. Bij het netwerk zijn inmiddels ruim 1100 organisaties aangesloten (scholen, bibliotheken, omroep, kenniscentra op het gebied van jeugd/media/opvoeding, etc.) en ook de komende jaren zal het netwerk zich langs alle mogelijke wegen blijven richten op jongeren.

Vraag 13

De Staatssecretaris benadrukt de noodzaak voor mediawijsheid van het gehele publiek, ook voor volwassen en senioren. De leden van D66 willen graag weten of de Staatssecretaris bereid is om ook aan deze doelgroep aandacht te besteden?

Het mediawijzernetwerk wil in 2018 plannen ontwikkelen om mediawijsheid ook te kunnen richten op volwassenen en senioren. Ik wacht die plannen met belangstelling af.

Vraag 14

Daarnaast maken de D66-fractieleden zich zorgen over het bestaan van fake news. Wat vindt de Staatssecretaris van deze ontwikkeling en is hij voornemens hierover maatregelen te nemen?

Ik deel de zorgen van de leden over de verspreiding van fake news, ofwel nepnieuws, aangezien in de afgelopen jaren door verschillende partijen geconstateerd is dat dit een potentiële bedreiging vormt voor de Nederlandse samenleving.13 Gezien het belang van een goede nieuwsvoorziening voor onze democratische rechtstaat volg ik de ontwikkelingen op dit terrein, zowel in Nederland als in de Europese Unie, nauwgezet. Naar aanleiding van het debat over de regeringsverklaring is uw Kamer op 13 november jl. geïnformeerd over de voornemens van het kabinet inzake bestrijding van beïnvloeding van de publieke opinie in Nederland door statelijke actoren.14 Voor een standpunt over de bestrijding van strafbare online content verwijs ik naar de brief van de Ministers van Veiligheid en Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 5 juli jl.15 Bij de bestrijding van ongewenste online content is het van belang om zorgvuldig te kijken naar de effecten van overheidsingrijpen, met name waar het de vrijheid van meningsuiting betreft. Ik wijs erop dat verspreiding van nepnieuws uiteraard ongewenst is maar niet noodzakelijkerwijs als strafbare online content gelijk gesteld kan worden aan zogeheten hate speech of uitingen van discriminatie.

Het kabinet acht het bevorderen van mediawijsheid en een versterking van de onderzoeksjournalistiek van belang bij het bestrijden van nepnieuws. Zie mijn antwoorden bij vragen 12 en 13. Daarnaast wordt van online platforms gevraagd dat zij hun verantwoordelijkheid nemen. Zowel in Nederland als in het buitenland zijn samenwerkingen tussen grote online platforms als Facebook en Google met stakeholders als universiteiten en journalisten tot stand gekomen om verspreiding van nepnieuws tegen te gaan. Ik juich deze initiatieven toe.

Zoals aangekondigd in de brief over de regeringsverklaring van 13 november jl. zal het kabinet met media en technologiebedrijven bespreken hoe politieke beïnvloeding tegengegaan kan worden. Ik zal hiertoe het initiatief nemen richting de bedrijven in de mediasector. Ik zal de komende tijd onderzoeken in welke mate nepnieuws in Nederland voorkomt alsmede de effectiviteit van initiatieven als hierboven beschreven en de resultaten bespreken met de sector. Ik wijs erop dat hierbij in het geval van beïnvloeding door statelijke actoren sprake kan zijn van gevallen waarop geheimhouding van toepassing is, omdat deze onderwerp zijn van onderzoek door de AIVD. Vanzelfsprekend zal ik bij de behandeling van dit onderzoek afstemmen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 3. 
    Lokale en regionale journalistiek

Vraag 15

De leden van de D66-fractie nemen kennis van het feit dat enkele journalistieke publiek-private samenwerkingen een stille dood zijn gestorven door cultuurverschillen. Zij willen graag meer inzicht in deze cultuurverschillen.

Een belangrijk verschil tussen private en publieke organisaties is dat private organisaties vaak vanuit commerciële overwegingen de samenwerking aangaan, terwijl publieke organisaties niet commercieel mogen werken. De mogelijkheden om in de samenwerking inkomsten te genereren voor private organisaties zijn beperkt, omdat de publieke omroep werkt met publiek geld en zich niet dienstbaar mag maken aan de winst van derden. Voor zover ik heb begrepen is de belangrijkste reden voor het stoppen van een aantal van deze samenwerkingen, dat er voor private partijen niet voldoende financiële voordelen uit deze samenwerkingen te halen waren.

Uit de ervaringen en evaluaties van de publiek-private samenwerkingen op regionaal en lokaal niveau blijkt echter dat er op meerdere manieren meerwaarde te behalen valt. Er is bijvoorbeeld in het Regionaal Mediacentrum in West-Brabant samengewerkt in het verslaan van eerstelijns nieuws, zoals het verwerken van persberichten en 112-nieuws, zodat er meer tijd vrij kwam voor verdiepend nieuws. In Limburg werd er gewerkt met het gezamenlijke nieuwsmerk en de -website 1Limburg, zodat het publiek beter werd bereikt. Er zijn dus zowel efficiencyvoordelen te behalen als voordelen voor de kwaliteit van de journalistiek.

Vraag 16

Daarnaast willen de leden van de D66-fractie graag weten of en hoe de subsidieregelingen van het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek hebben bijgedragen aan het wegnemen van deze cultuurverschillen.

Het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek (hierna: Stimuleringsfonds) heeft als wettelijke taak om de pluriformiteit van de journalistiek te handhaven en te stimuleren. Het Stimuleringsfonds steunt daarom projecten die de nieuwsvoorziening in de regio verbeteren door samenwerkingen tussen verschillende partijen. Dit doet het Stimuleringsfonds door middel van de regeling Regionale Journalistieke Samenwerking. Het Stimuleringsfonds vertelde mij dat er voor gekozen is om in deze regeling voorwaarden op te nemen die zich richten op vernieuwing, waardoor de aandacht minder op geld verdienen ligt en de cultuurverschillen minder naar voren komen. Het Stimuleringsfonds beoordeelde de aanvragen onder andere op versterking van de journalistiek door samenwerking met opleidingen en met startups. Ook moet er ruimte zijn voor leerwerkplekken. Het Stimuleringsfonds verwacht dat de verschillen tussen de organisaties beter kunnen worden overbrugd, als de samenwerkingspartners zich samen kunnen richten op innovatie en elkaar kunnen vinden in de vernieuwing die het project biedt. De subsidieregeling wordt na de projectperiode uiteraard geëvalueerd.

Vraag 17

Gezien het feit dat door de decentralisaties in de zorg gemeentes meer taken hebben gekregen, moet de controle vanuit de journalistiek op de lokale politiek goed geregeld zijn. De leden van GroenLinks vragen daarom wat de Staatssecretaris vindt van het initiatief van de NLPO om streekomroepen te vormen?

De NLPO heeft zich de afgelopen jaren stevig ingezet voor de professionalisering van de lokale publieke omroepen sector. Ik vind het goed dat de sector zelf het initiatief hiertoe heeft genomen. De verschillen tussen de lokale omroepen zijn namelijk groot en de journalistieke kwaliteit kan bij een deel van de omroepen zeker een verbetering gebruiken. Een belangrijk onderdeel van de professionalisering kan het vormen van streekomroepen zijn. Als lokale publieke omroepen zich verenigen in streekomroepen, dan sluit het verzorgingsgebied van de omroep beter aan bij de leefomgeving van de burger. Daarnaast kan er door samen te werken meer geld worden vrijgemaakt voor het maken van lokale content. Zo kunnen omroepen het publiek beter voorzien van lokaal toereikend media-aanbod, zoals het brengen van 24/7 lokaal nieuws via alle platforms (audio, video, online).

  • 4. 
    Onderzoekjournalistiek

Vraag 18

De CDA-leden hebben al vaker gepleit voor een regionaal mediafonds waar lokale onderzoeksjournalistieke projecten uit kunnen worden gefinancierd. Hoe staat de Staatssecretaris daar tegenover, en zou deze optie, mocht er toch nog meer onderzoek worden gedaan, kunnen worden meegenomen?

Het regeerakkoord Rutte-III onderschrijft het belang van regionale en lokale journalistiek. Ook worden er middelen vrijgemaakt om te investeren in onderzoeksjournalistiek. Ik ga uitwerken op welke manier deze middelen effectief kunnen worden ingezet. Ik heb hierboven bij de inleiding daartoe al een eerste aanzet gegeven.

Daarnaast wordt in het onderzoek gekeken naar voorbeelden van het functioneren van de regionale en lokale journalistiek in andere landen. Daarbij wil ik uw vraag meenemen of er dergelijke fondsen zijn en welk effect zij hebben.

Vraag 19

De leden van de VVD-fractie zijn tevreden met de inzet van de Staatssecretaris om onderzoeksjournalistiek onderdeel te maken van het onderzoek en willen daarbij aan de Staatssecretaris vragen of hij inzichtelijk kan maken hoeveel middelen er naar onderzoeksjournalistiek gaan, uitgesplitst naar publiek en privaat. Graag ontvangen de genoemde leden een toelichting van de Staatssecretaris.

Momenteel zijn er weinig kwantitatieve gegevens bekend over onderzoeksjournalistiek. Dit onderzoek heeft als doel om zowel kwantitatief als kwalitatief inzicht te geven in de stand van de onderzoeksjournalistiek. Bij het uitzetten van dit onderzoek wordt de suggestie van de leden van de VVD-fractie meegenomen om een splitsing te maken naar publieke en private inzet.

Vraag 20

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de Staatssecretaris de verantwoordelijkheid voor het duurzaam financieren terecht bij de partners in het medialandschap neerlegt. Deze leden wijzen er echter op dat overheidsfinanciering ook een rol speelt. Daarom vragen deze leden hoe de overheden aan tafel zitten. Is de Staatssecretaris bereid om ook overwegingen over publieke financiering of, indien nodig, aanpassing van beleid en/of wet- en regelgeving in het onderzoek in te brengen?

Ik ben graag bereid in de verschillende onderdelen van het onderzoek ook de medeoverheden te betrekken. Ik zal daar in onderling overleg een werkzame vorm voor bepalen.

De verschillende deelonderzoeken naar de toekomst van de journalistiek hebben als overeenkomst dat ze in de eerste plaats inventariserend van karakter zijn en de stand van zaken en/of de stand van de wetenschap in beeld brengen. Het onderdeel lokale en regionale journalistiek bevat - daarnaast - een inventarisatie van internationale voorbeelden. Bij de beschrijving van deze voorbeelden is de wijze van financiering ook een relevant gegeven.

Dit kabinet heeft een extra bedrag van 5 miljoen gereserveerd voor media en in het bijzonder voor onderzoeksjournalistiek. De uitkomsten van deze deelonderzoeken kunnen de basis vormen voor een nader gesprek met uw kamer over het te voeren beleid, waaronder de wijze van financiering.

Daarnaast is in het Regeerakkoord opgenomen dat dit kabinet de professionalisering van lokale omroepen wil steunen, onder andere door zich te beraden op de financiering en de organisatie van de lokale publieke omroepen. De resultaten uit dit onderzoek kunnen hier te zijner tijd bij worden betrokken.

Vraag 21

De CDA-fractieleden missen hierbij de vraag in hoeverre de nationaal opererende media op dit moment in staat zijn regionale journalistiek in beeld te brengen (is zij voldoende verankerd in de diverse regio's) en daarmee de regionale/lokale media versterken. Deze leden vragen hoe publieke nationale media hieraan een bijdrage zouden kunnen of moeten leveren, als onderdeel van een samenhangend stelsel van media. Is de Staatssecretaris bereid dit in de onderzoeksopzet mee te nemen? Zo nee, waarom niet?.

Op dit moment wordt op verschillende manieren gewerkt door betrokken partijen aan een samenhangend stelsel van media. In de eerste plaats worden de voorwaarden daarvoor geschapen door het oprichten van koepelorganisaties voor de lokale, regionale en de landelijke publieke omroepen (NLPO, RPO en NPO). Ook zijn er concrete vormen van samenwerking ontstaan. Zo bestaat er sinds enige tijd het Bureau Regio van de NOS, een gezamenlijke redactie van landelijke en regionale journalisten. Er is een NOS Journaal met regionieuws in samenwerking met regionale omroepen. Ook wordt gewerkt aan een pilot voor regionale vensterprogrammering. Op hun beurt zijn de lokale omroepen samen met de NLPO zichzelf aan het hervormen in streekomroepen. Daarbij ontwikkelen zich ook samenwerkingsverbanden met de regionale omroepen. Ik volg de hier geschetste ontwikkelingen met grote belangstelling en ik ondersteun ze van harte. Het versterken van de samenwerking vraagt volgens mij op dit moment geen extra onderzoek, maar daadkracht van alle partijen om de voornemens daadwerkelijk verder uit te voeren. Ik stel daarom voor om vooral de voornemens te stimuleren en geen extra onderzoek op dit thema uit te voeren. Wel wil ik bij het deelonderzoek naar goede voorbeelden van lokale en regionale nieuwsvoorziening in andere landen de onderzoekers vragen daarbij ook te kijken naar de mogelijke samenwerking met landelijke omroepen.

Vraag 22

De leden van de D66-fractie hechten veel waarde aan een sterke waakhondfunctie van lokale en regionale omroepen. Zij maken zich echter zorgen over de bekostiging van deze omroepen, de daarbij horende besluitvormingsmacht bij gemeenten en de gevolgen hiervan voor de open cultuur waarin omroepen hun waakhond- of signaleringsfunctie moeten kunnen uitoefenen. Kan de Staatssecretaris dit meenemen in het onderzoek?

De verantwoordelijkheid voor de bekostiging van de regionale omroepen ligt bij het Rijk. De lokale omroepen worden inderdaad door gemeenten bekostigd. Het Commissariaat voert regelmatig onderzoek uit naar de gemeentelijke bekostiging en de onafhankelijkheid van lokale media. Hier kom ik in het volgende antwoord op terug. Ik ben het met u eens dat het belangrijk is dat de lokale omroepen onafhankelijk kunnen functioneren. Daarom ben ik ook blij met het traject van de NLPO en de lokale omroepen om de sector te professionaliseren. De onafhankelijkheid van de omroepen is een belangrijk uitgangspunt in dit traject. Omdat dit kabinet wil bijdragen aan de professionalisering van de lokale omroepen, beraad ik me op de wijze van organisatie en financiering van de lokale omroepen.

Vraag 23

De Staatssecretaris noemt het duurzaam financieren een belangrijke verantwoordelijkheid van de partners in het medialandschap. Leden van de D66-fractie willen graag weten of de Staatssecretaris in het onderzoek ook kan meenemen in hoeverre lokale en regionale media duurzaam gefinancierd worden door hun publieke partners en op welke wijze die financiering hun onafhankelijkheid beïnvloedt?

Het Commissariaat doet eenmaal per drie jaar onderzoek naar de doeltreffendheid en de effecten van de gemeentelijke bekostiging van de lokale publieke media-instellingen.16 Uit het onderzoek van juli 2016 blijkt dat het percentage gemeenten met een media-instelling licht was gestegen van 89% in 2010 naar 92% in 2015. Wel heeft ongeveer 30% van de lokale publieke omroepen een zorgelijke financiële gezondheid. Dat percentage is al jaren ongeveer gelijk. De meeste gemeenten doen wat van ze wordt gevraagd: 98% bekostigt de lokale omroep in zijn gemeente en in 2015 hield ook 79% van de gemeenten zich aan het normbedrag van € 1,14 per huishouden. De lastige financiële situatie heeft ook te maken met de eigen inkomsten die omroepen genereren met bijvoorbeeld reclame-inkomsten. Het is goed om te vermelden dat er grote verschillen zijn tussen de lokale omroepen, zowel qua media-aanbod als qua financiële positie.

In het onderzoek kijkt het Commissariaat ook naar de onafhankelijkheid van de lokale publieke omroepen. Gemeenten mogen aan de bekostiging namelijk geen voorschriften verbinden die ingrijpen in de redactionele onafhankelijkheid van de media-instelling. In zijn onderzoek van 2016 heeft het Commissariaat geen voorwaarden aangetroffen die raken aan de redactionele onafhankelijkheid. De duurzaamheid van de financiering en de onafhankelijkheid van de lokale omroepen zijn wel een belangrijk aandachtspunt. Daarom zal ik deze punten meenemen bij de uitwerking van de wijze van organisatie en financiering van de lokale omroepen zoals aangegeven in het Regeerakkoord.

De regionale publieke omroepen ontvangen sinds 2014 hun bekostiging voor de uitvoering van de publieke mediaopdracht niet meer van de provincies, maar van het Rijk. De Mediawet 2008 bevat waarborgen voor de onafhankelijkheid van de regionale publieke omroepen en duurzame financiering is vastgelegd in de Rijksbegroting en de regelgeving. Private lokale en regionale media hebben geen directe structurele relatie met gemeentes of provincies. Onderzoek naar de onafhankelijkheid van deze media in relatie tot publieke financiers lijkt mij dus niet nodig. Uiteraard worden zowel publieke als private media-instellingen meegenomen in het onderzoek naar de mate waarin de journalistieke functies op lokaal en regionaal niveau onder druk staan en op welke manier.

Vraag 24

De D66-fractieleden lezen dat er een ronde tafel wordt georganiseerd om met relevante partijen in gesprek te gaan over de definitie van onderzoeksjournalistiek en de verdere opzet van het onderzoek. In het lijstje van relevante partijen ontbreken onafhankelijke journalisten die niet noodzakelijkerwijs onderdeel uitmaken van de koepelorganisaties en werken voor nieuwe online mediaplatforms als De Correspondent of Follow The Money (FTM). Kan de Staatssecretaris ervoor zorgen dat er ook journalisten van dergelijke onafhankelijke mediaplatforms kunnen deelnemen aan de ronde tafel?

Ter voorbereiding op het versturen van de onderzoeksopzet is met de hoofdredacteur van De Correspondent gesproken. Ik zal journalisten van De Correspondent en andere online mediaorganisaties zeker uitnodigen voor de ronde tafel.

Vraag 25

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het gesprek met de NPO over de onderzoeksjournalistiek reeds heeft plaatsgevonden, zoals in de motie van de leden Ellemeet en Yeşilgöz-Zegerius is gevraagd en reeds door de Staatssecretaris toegezegd. Zo ja, wat waren de belangrijkste uitkomsten van dit gesprek?

Het gesprek met de NPO over onderzoeksjournalistiek moet nog plaats vinden, evenals met andere, private, partijen. Om een zo goed mogelijk beeld te schetsen van de stand van zaken met betrekking tot onderzoeksjournalistiek vind ik het belangrijk om gestructureerd met allerlei partijen te spreken.

Noot 1

RMO: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.

Noot 2

Kamerstuk 34 550 VIII, nr. 82.

Noot 3

NPO: Nederlandse publieke omroep.

Noot 4

NLPO: Nederlandse Lokale Publieke Omroepen.

Noot 5

Kamerstuk 32 827, nr. 105.

Noot 6

http://journalistiek2025.nl/.

Noot 7

https://www.raadrvs.nl/publicaties/item/meerstemmigheid-laten-klinken.

Noot 8

Kamerstuk 32 827, nr. 118.

Noot 9

De marktaandeelcijfers van de dagbladen van 2017 zijn nog onbekend.

Noot 10

De marktaandeelcijfers van de televisie van 2017 zijn nog onbekend.

Noot 11

COM(2017) 555 final i.

Noot 12

COM(2016) 593 final i.

Noot 13

Zowel onderzoekers als Defensie hebben melding gemaakt van potentiële dreiging. https://nos.nl/artikel/2143953-nep-nieuws-op-internet-ook-in-nederland-potentieel-gevaarlijk.html.

https://www.volkskrant.nl/binnenland/generaal-nederland-kan-digitale-dreiging-niet-aan~a4513708/.

Noot 14

Kamerstuk 26 643, nr. 496.

Noot 15

Kamerstuk 30 950, nr. 138.

Noot 16

https://www.cvdm.nl/nieuws/bijna-een-derde-lokale-omroepen-kampt-met-financiele-zorgen/.


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.