Verslag van een schriftelijk overleg inzake een reactie op een brief over het wegsluizen van VUT-gelden - Toekomst pensioenstelsel - Hoofdinhoud

Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. 316 toegevoegd aan dossier 32043 - Toekomst pensioenstelsel.

Officiële titel	Toekomst pensioenstelsel; Verslag van een schriftelijk overleg; Verslag van een schriftelijk overleg inzake een reactie op een brief over het wegsluizen van VUT-gelden
Document­datum	19-04-2016
Publicatie­datum	19-04-2016
Nummer	KST32043316
Kenmerk	32043, nr. 316
Commissie(s)	Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Externe link	origineel bericht
Originele document in PDF

32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 316 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 13 april 2016

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 14 december 2015 inzake een reactie op een brief over het wegsluizen van VUT-gelden.

De vragen en opmerkingen zijn op 27 januari 2016 aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 11 april 2016 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Van der Burg

De griffier van de commissie, Post

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Opmerkingen en vragen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op de brief over het wegsluizen van VUT-gelden. Deze leden lezen dat de Minister geen inhoudelijk oordeel wil geven over het overhevelen van VUT-gelden naar een nieuw op te richten stichting met een geheel andere doelstelling, daar dit aan het fondsbestuur is. De leden van de D66-fractie vragen of de betreffende regeling algemeen verbindend verklaard is door de Minister. In dat geval vinden deze leden dat de Minister wel degelijk een oordeel dient te hebben over het feit dat verplichte premies aan het VUT-fonds, nu voor een volstrekt andere doelstelling gebruikt wordt. Zou het niet billijk zijn als premies betaald aan het VUT-fonds worden gebruikt voor dat doel, óf worden teruggestort aan de premiebetalende werkgevers en werknemers? En dat voor een nieuwe stichting met een andere doelstelling dan een afzonderlijke premie dient te worden geheven?

Tevens hebben de leden van de D66-fractie hun twijfels bij de doelstelling van de overheveling. Over de reden van de overheveling lezen zij namelijk het volgende op de website van de nieuw opgerichte stichting: «Aanleiding was het feit dat het resterende vermogen van de VUTECH in liquidatie uiterlijk eind 2015 moet worden overgeheveld naar een andere rechtspersoon zodat er geen successierechten over moeten worden betaald.» Daarmee zou niet zozeer duurzame inzetbaarheid van het personeel in de technische groothandel de aanleiding zijn voor de overheveling, maar het ontwijken van de belasting. De leden van de D66-fractie vragen of de Minister kan toelichten waarom deze successierechten zouden moeten worden betaald en waarom dat niet aan de orde is nu het vermogen wordt overgeheveld naar een nieuwe stichting. Tevens vragen deze leden of er gecontroleerd wordt of de nieuw opgerichte Stichting Duurzame Inzetbaarheid Technische Groothandel structureel substantiële activiteiten ontplooit.

II Antwoord/reactie van de Minister

Ingevolge het Burgerlijk Wetboek moeten de statuten van een stichting inhouden de bestemming van het overschot na vereffening van de stichting in geval van ontbinding, of de wijze waarop de bestemming zal worden vastgesteld. In lijn hiermee is in de statuten van de Stichting Vervroegd Uittreden uit de Technische Groothandel (VUTECH) vastgelegd dat het door het bestuur van de stichting te nemen ontbindingsbesluit tevens de bestemming van een eventueel batig saldo van de vereffening aanduidt, en dat deze bestemming zoveel mogelijk in overeenstemming zal zijn met het doel van de stichting. In het kader van avv van bepalingen betreffende fondsvorming zijn in dit verband verder geen nadere eisen gesteld.

In het Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring CAO-bepalingen is vastgelegd dat avv niet af doet aan het civielrechtelijke karakter van cao-bepalingen en dat naleving van avv-de bepalingen van cao’s uiteindelijk alleen via de civiele rechter kan worden afgedwongen. Meer specifiek ten aanzien van de fondsen is in het Toetsingskader AVV vastgelegd dat als tijdens de looptijd van de avv onomstotelijk blijkt dat niet aan de voor avv van de fondsen geldende vereisten wordt voldaan, het (financieel) verslag niet overeenkomstig de statutaire vereisten is ingericht of de bestedingen niet in overeenstemming zijn met het Toetsingskader, de avv van de fondsbepalingen kan worden ingetrokken.

Het laatst genomen besluit tot avv van bepalingen van de cao Vrijwillig Vervroegd Uitreden uit de Technische Groothandel dateert van 4 januari 2011, en liep tot en met 31 december 2014. De vut regeling is op 31 december 2014 beëindigd en de vereffening en de vaststelling van de bestemming van het batig saldo van de stichting VUTECH heeft in 2015 plaatsgevonden.

Binnen de grenzen hieraan gesteld door de statuten was het bestuur van de stichting VUTECH bevoegd tot het nemen van een besluit inzake de bestemming van het batig saldo. In het licht van het bovenstaande heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in deze geen toetsende of toezichthoudende rol; dus ook niet waar het de Stichting Duurzame Inzetbaarheid Technische Groothandel betreft. Indien tussen een of meer betrokkenen bij het fonds en het fondsbestuur een blijvend verschil van mening zou ontstaan over de van feitelijk van aard zijnde vraag of (de mogelijke aanleiding tot) het bestuursbesluit om het batig saldo van de stichting VUTECH over te boeken naar de Stichting Duurzame Inzetbaarheid Technische Groothandel al dan niet in overeenstemming is met het daaromtrent in de statuten bepaalde, dan is het uiteindelijk aan de daartoe bevoegde burgerlijke rechter om daarover uitsluitsel te verschaffen.

III Antwoord/reactie van de Minister namens Staatssecretaris van Financiën

Namens de Staatssecretaris van Financiën ga ik in op de gevolgen voor de schenkbelasting van de besteding van een batig saldo bij opheffing van een VUT-fonds.

In beginsel kan de overdracht van een batig saldo door een werknemersfonds/VUT-fonds (al dan niet in het kader van de opheffing van het fonds) een schenking zijn. Dit kan vervolgens vrijgesteld zijn van schenkbelasting op grond van artikel 33, 11°, van de Successiewet 1956, in samenhang met onderdeel 7 van het besluit van 20 december 2012, nr. BLKB2012/417M. In principe is dit een feitelijke beoordeling door de Belastingdienst.

Naar aanleiding van overleg met de Pensioenfederatie heeft de Belastingdienst in 2014, in verband met de liquidatie vanaf 1 januari 2015 van VUT- en prepensioenfondsen, in een brief¹ de kaders geschetst wanneer de uitkering van het batig saldo in ieder geval is vrijgesteld van schenkbelasting. Uitgangspunt is onder meer dat het batig saldo wordt besteed voor zoveel mogelijk dezelfde groep werknemers op basis van een gezamenlijke beslissing van de cao-partners. Hieronder valt ook de vermogensoverdracht aan een pensioenfonds of ander cao-fonds, zoals een scholingsfonds. In de brief is ook opgenomen dat de vrijstelling kan worden verleend indien het batig saldo binnen een afzienbare termijn wordt overgedragen, waarbij in geval van liquidatie een termijn van 1 jaar na de liquidatie is genoemd.

De brief aan de Pensioenfederatie behandelt de gangbare praktijk. Andere situaties die niet onder de brief vallen hoeven echter niet altijd belast te zijn met schenkbelasting. Betrokkenen kunnen hun individuele situatie voorleggen aan de Belastingdienst.

Noot ¹

De Pensioenfederatie heeft de brief van de Belastingdienst gepubliceerd op www.pensioenfederatie.nl/Document/Nieuws/Vrijstelling_schenkingsbelasting.pdf