Memorie van antwoord - Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het toevoegen van decentrale loting als selectiemethode voor opleidingen met capaciteitsfixus in het hoger onderwijs

Deze memorie van antwoord i is onder nr. C toegevoegd aan wetsvoorstel 35765 - Toevoegen van decentrale loting als selectiemethode voor opleidingen met capaciteitsfixus in het hoger onderwijs i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het toevoegen van decentrale loting als selectiemethode voor opleidingen met capaciteitsfixus in het hoger onderwijs; Memorie van antwoord
Document­datum 03-05-2023
Publicatie­datum 03-05-2023
Nummer KST35765C
Kenmerk 35765, nr. C
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

2023

Vergaderjaar 2022-

35 765

Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het toevoegen van decentrale loting als selectiemethode voor opleidingen met capaciteitsfixus in het hoger onderwijs

MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 24 mei 2023

De regering dankt de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) voor het voorlopig verslag over het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het toevoegen van decentrale loting als selectiemethode voor opleidingen met capaciteitsfixus in het hoger onderwijs.

Bij de beantwoording van de vragen is de indeling van het voorlopig verslag aangehouden.

  • 2. 
    Hoofdlijnen van het voorstel

Door introductie van het zogenaamde Klaas Visser-model worden kort gezegd de aspirant-studenten met hoge cijfers toegelaten en de aspirant-studenten met lage cijfers niet. In de middengroep wordt geloot. De VVD-fractieleden vragen de regering of dit geen privébijles in de hand werkt en of dat niet leidt tot ongelijke kansen op toelating.

Verder vragen de VVD-fractieleden de regering te reflecteren op het verschil tussen leerprestaties van jongens en meisjes. Is het zo dat meer jongens zogenaamde laatbloeiers zijn, waardoor dit wetsvoorstel voor hen slecht uit kan pakken en, zo ja, is dat dan wel wenselijk?

De regering wil erop wijzen dat wanneer instellingen kiezen voor een vorm van selectie, dat nog altijd dient te gebeuren op basis van ten minste twee kwalitatieve criteria. Een manier van selecteren zoals de leden van de VVD fractie beschrijven in hun vraag, waarin aspirant-studenten worden geselecteerd op basis van louter cijfers, is dan ook niet toegestaan. Zowel in het huidige stelsel, als na inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel, zal de selectie moeten plaatsvinden op basis van ten minste nog één ander kwalitatief criterium. In het bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel was het nog niet mogelijk om studenten met lagere scores af te wijzen. Een amendement van de VVD heeft het juridisch mogelijk gemaakt om de aspirant-studenten met de laagste scores op de selectiecriteria direct af te wijzen en te loten onder de kst-35765-C ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2023

overgebleven groep die niet meteen is toegelaten.1 De regering heeft aangedrongen op het zorgvuldig gebruik van deze mogelijkheid. De Universiteiten van Nederland (UNL) en Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) hebben in een aan mij gezonden brief laten weten dat zij «de laagst scorende groep» interpreteren als de groep die niet heeft voldaan aan inspanningsverplichtingen in de selectiepro-cedure.2

Instellingen zijn overigens zelf vrij om binnen het stelsel van decentrale selectie hun selectieprocedures per opleiding vorm te geven. Het is mij bekend dat voor sommige selectieprocedures aspirant-studenten zich laten klaarstomen middels privébijlessen. De regering vindt dit onwenselijk, omdat aspirant-studenten ongelijke mogelijkheden hebben om hier gebruik van te maken en zich daarom op ongelijke wijze kunnen voorbereiden op de selectieprocedures. Het wetsvoorstel beoogt met de toevoeging van loting aan het instrumentarium van selectie instellingen de mogelijkheid te geven om in hun selectieprocedures andere keuzes te maken die meer recht doen aan de kansengelijkheid. Als er geen selectiecriteria of -instrumenten voorhanden zijn die kansengelijkheid borgen, kunnen instellingen bijvoorbeeld kiezen voor ongewogen loting. Daarmee kunnen instellingen de invloed van bijles op een selectieprocedure voorkomen. De regering gaat verderop in de beantwoording van vragen van de GroenLinks- en PvdA-fracties verder in op de invloed van betaalde trainingen op selectieprocedures.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts om te reflecteren over de vraag of jongens meer laatbloeiers zijn in vergelijking met meisjes en of het wetsvoorstel voor mannelijke laatbloeiers slecht uitpakt. Er zijn verschillen in schoolloopbanen en beroepsloopbanen tussen jongens en meisjes. In het voortgezet onderwijs vallen jongens vaker uit en blijven vaker zitten. De verschillen in prestaties zijn echter klein en niet zozeer te verklaren door een verschil in vaardigheden of hersenontwikkeling.3 Ook in het hoger onderwijs zijn er verschillen tussen mannen en vrouwen zichtbaar. Zo nemen vrouwen vaker deel aan het hoger onderwijs vergeleken met mannen.4 Het bachelorrendement en de studieprogressie van vrouwen in het hoger onderwijs zijn ook hoger dan die van mannen.5 Numerus-fixusopleidingen kennen ook een hogere instroom van vrouwen in vergelijking met mannen. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) wijst in het rapport «Selectie in het hoger onderwijs: criteria, instrumenten en de borging van kansengelijkheid», wel op de mogelijk nadelige effecten van sommige gehanteerde selectieprocedures voor laatbloeiers (zowel mannen als vrouwen). Uit het onderzoek van de inspectie blijkt namelijk dat opleidingen die selecteren zich meer richten op prestaties uit het verleden en minder kijken naar toekomstig poten-tieel.6 Met het voorliggende wetsvoorstel wordt het voor instellingen straks mogelijk om te kiezen voor (gewogen of ongewogen) loting. Hiermee wordt het volgens de regering mogelijk om meer rekening te houden met zogenaamde laatbloeiers en het onderstreept daarmee de wenselijkheid van het wetsvoorstel.

Voorts vragen de VVD-fractieleden de regering te reflecteren op de capaciteitsfixus an sich. De vraag is of in tijden van krapte op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld bij huisartsen, de numerus fixusselectie niet achterwege moet blijven en vervangen moet worden door een vergrote toegankelijkheid in combinatie met een verzwaard eerste jaar.

De toegankelijkheid van het hoger onderwijs is een belangrijk kenmerk van het Nederlandse hoger onderwijs. Het instellen van een numerus fixus is een ultimum remedium. Instellingen gaan niet lichtzinnig met het gebruik van dit instrument om. Het aantal opleidingsplaatsen van bepaalde zorgopleidingen wordt beperkt, zodat met de veelal intensieve en dure opleidingstrajecten zo goed mogelijk wordt aangesloten op de benodigde capaciteit aan zorgprofessionals. Na advies van het Capaci-teitsorgaan7 wordt de opleidingscapaciteit bij zorgopleidingen in overleg tussen de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en mijzelf vastgesteld. De numerus fixus wordt hier ingezet door instellingen om goed aan te sluiten op de vraag, maar ook om zo efficiënt mogelijk om te gaan met de beperkte middelen die voor deze (veelal) dure opleidingsplaatsen beschikbaar zijn. Een beleidsreactie van de regering op het meest recente advies van het Capaciteitsorgaan van januari 2023 wordt in het voorjaar aangeboden aan de Tweede Kamer.

In zijn brief van 13 februari 2023 gaat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister) in op de nadere vragen gesteld in de Tweede Kamer naar aanleiding van het amendement-Van der Woude (VVD) c.s.8 In deze brief geeft hij, zo merken de fractieleden van GroenLinks en de PvdA op, aan dat het amendement een extra instrument biedt om een van de doelen van het wetsvoorstel te bereiken, te weten instellingen meer mogelijkheden te geven om hun selectieproces vorm te geven. Hij stelt daarbij de voorwaarde - in lijn met het coalitieakkoord -dat opleidingen dienen te onderbouwen hoe hun selectieprocedure bij de inhoud van de opleiding past, effectief is en kansengelijkheid borgt.

Voorts stelt hij dat instellingen daarbij oog dienen te houden voor het bredere belang van de waarde van het middelbareschooldiploma.9 De instellingen, verenigd in de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra en Universiteiten van Nederland, hebben laten weten het amendement op die wijze te interpreteren en dus niet de facto een nieuwe minimumopleidingseis te willen stellen.

In dezelfde brief geeft de Minister aan dat hij:

«gelijktijdig met de behandeling in de Eerste Kamer met instellingen in gesprek [wil] gaan over hoe zij precies van plan zijn met de wettelijke ruimte om te gaan. Ik zal daarbij aandringen op zorgvuldig gebruik van de wettelijke ruimte met oog voor kansengelijkheid en houd daarbij de invulling zoals Klaas Visser die zelf beoogd heeft, voor ogen. Indien de praktijk en de doorlichting van het stelsel van decentrale selectie daarom vragen, ben ik bereid om via aanvullende wetgeving, de wettelijke tekst op dit punt te verduidelijken. Ik vraag van de instellingen dat zij hun verantwoordelijkheid op dit punt zullen nemen en zal dit ook monitoren.»10

In het debat in de Tweede Kamer gaf de Minister hierover aan dat hij oplossingen zoekt in «meer sturing, meer afspraken en heldere adviezen».11 Kan de regering een eerste update geven van deze gesprekken met de instellingen tot nu toe en aangeven of dit al geleid heeft tot concrete afspraken? Op welke termijn verwacht zij hierover afspraken te maken? En kan de regering aangeven of zij, op basis van deze gesprekken, het vertrouwen heeft dat de uitvoering door de instellingen volgens de hierboven genoemde principes en voorwaarden zal plaatsvinden, ook los van nog te maken afspraken?

In het coalitieakkoord is de afspraak opgenomen dat opleidingen die selecteren dienen te onderbouwen hoe de selectieprocedure past bij de inhoud van de opleiding, effectief is en gelijke kansen borgt. In januari 2023 heeft de regering het eerder aangehaalde rapport van de inspectie over de onderbouwing van selectieprocedures aangeboden aan de Tweede Kamer. Uit dit rapport blijkt dat de meeste instellingen de afspraak uit het coalitieakkoord onderschrijven, maar moeite hebben met de borging van kansengelijkheid in selectieprocedures. Dat blijkt ook uit de gesprekken die ik met instellingen heb gevoerd naar aanleiding van het hier voorliggende wetsvoorstel. De aanbevelingen van de inspectie vragen om een goede inhoudelijke reflectie en gesprekken met instellingen en studenten. Deze gesprekken worden momenteel gevoerd. Zoals de regering in zijn brief van 13 februari jl. heeft aangegeven, zal worden bezien of er aanvullende afspraken of wetgeving nodig is.12 Op dit moment is het nog te vroeg om hierop vooruit te lopen. Wel blijf ik met de instellingen in gesprek over selectie, mede naar aanleiding van het rapport van de inspectie. Op aanbeveling van de inspectie wordt tevens hele stelsel van selectie goed tegen het licht gehouden. Hierover zal de Tweede Kamer na de zomer nader worden geïnformeerd.

De Inspectie van het Onderwijs kwam op 20 januari 2023 met het rapport «Selectie in het hoger onderwijs; criteria, instrumenten en de borging van kansengelijkheid»13. De Minister is bezig met het voorbereiden van een inhoudelijke reactie op dit voor het voorliggende wetsvoorstel relevante rapport. Deze reactie wordt voor de zomer verwacht. De Minister gaf in het debat in de Tweede Kamer aan daar niet op te willen wachten en de wet nu wel in te willen voeren, omdat het nu voorliggende wetsvoorstel (ook met amendement) een stap vooruit is in het bestrijden van kansenongelijkheid.14 De kans bestaat echter ook dat na inwerkingtreding van de wet de redenering zal zijn om nu maar eerst even de effecten ervan af te wachten en vooralsnog geen nieuwe wetswijziging meer voor te stellen. Graag ontvangen de fractieleden van GroenLinks en de PvdA een reflectie op deze redenering. Hoe schat de regering de kans in dat dit rapport alsnog leidt tot een wetswijziging? Indien de regering deze kans reëel acht, ziet zij dan ook nadelen in het nu invoeren van deze wetswijziging?

Kan de regering ook aangeven hoe zij van plan is de monitoring vorm te geven en op welke momenten het parlement daarover regulier zal worden geïnformeerd? Wat zijn de criteria en de tijdlijn waarop de regering zal besluiten of aanvullende wetgeving al dan niet nodig is?

Zoals aangegeven wil de regering goed de tijd nemen om het rapport en de aanbevelingen van de inspectie tot zich te nemen. Het is nu nog te vroeg om aan te geven of hier aanvullende wetgeving nodig is. Daarnaast kost het opstellen en invoeren van wetgeving de nodige tijd. Als uit de doorlichting van het stelsel blijkt dat een wetswijziging noodzakelijk is dan ligt het uiteraard voor de hand daarmee niet te wachten. Het al dan niet aannemen van het onderhavige wetsvoorstel speelt bij deze afweging geen rol. Wel vindt de regering het onderhavige wetsvoorstel, dat al enige tijd in procedure is, een stap vooruit en meent daarom dat het goed is als dit zo snel mogelijk in werking treedt.

De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie vragen hoe de monitoring wordt vormgegeven en hoe het parlement wordt geïnformeerd. De monitoring op het niveau van instellingen en opleidingen komt aan bod in de reactie van de regering op het rapport van de inspectie. Deze reactie volgt na de zomer. Op stelselniveau brengt de inspectie periodiek in beeld hoe toegankelijk het hoger onderwijs is voor aspirant-studenten. Daarin kijkt de inspectie bij welke opleidingen in het hoger onderwijs wordt geselecteerd en naar trends in de instroom van studenten. Ook wordt beleid rondom instroom, waaronder selectie, jaarlijks gemonitord in de Monitor beleidsmaatregelen.

Door het voornoemde amendement wordt de facto de mogelijkheid van gestratificeerde loting geïntroduceerd, waarbij excellentie op basis van hoge cijfers bij het middelbareschooldiploma beloond kan worden via een direct plaatsingsbewijs. Kan de regering aangeven hoe deze aanpak zich verhoudt tot het streven naar verdere emancipatie binnen het hoger onderwijs, bijvoorbeeld voor minder geprivilegieerde groepen, zoals mbo-studenten die doorstromen of studenten met een migratieachtergrond?

De regering verwijst voor de beantwoording van deze vraag naar de eerdere antwoorden op vragen van de leden van de VVD-fractie hierover.

Uit recent onderzoek en berichtgeving15 weten de fractieleden van GroenLinks en de PvdA dat de effecten van de coronalockdowns voor veel scholieren en studenten serieus zijn, ook in de vorm van leer- en sociale achterstanden. Sommige scholieren en studenten hebben deze achterstanden mogelijk kunnen aanpakken door bijvoorbeeld het volgen van extra bijlessen. Dat geldt echter minder voor scholieren en studenten uit minder geprivilegieerde groepen. Kan de regering reflecteren op de vraag of een gestratificeerde loting waarbij excellentie kan worden beloond, niet onbedoeld negatieve effecten kan hebben op de kansen voor minder geprivilegieerde groepen? Is de regering van plan om in haar gesprekken met de instellingen dit mogelijke effect onder de aandacht te brengen en de instellingen op te roepen daar in hun selectiesystematiek rekening mee te houden?

In het huidige stelsel selecteren instellingen aspirant-studenten op basis van minimaal twee kwalitatieve criteria. Wanneer studenten in het huidige systeem gebruik maken van betaalde trainingen om zich voor te bereiden op decentrale selectieprocedures is dat onwenselijk, omdat dit negatieve effecten kan hebben op de mogelijkheden van minder geprivilegieerde groepen. Instellingen kunnen na de invoering van voorliggend wetsvoorstel kiezen voor een gewogen loting waarbij een deel van de studenten direct wordt toegelaten. Dat hoeft echter niet te betekenen dat de selectie voor deze groep plaatsvindt op basis instrumenten die te trainen zijn door het volgen van bijlessen. Daarbij moeten instellingen als ze kiezen voor middelbare schoolcijfers als criterium - hetgeen allerminst voorgeschreven is - altijd ook minimaal één ander criterium gebruiken.

Door een combinatie van loting en selectie op basis van kwalitatieve selectiecriteria toe te voegen aan het selectie-instrumentarium blijft het voor instellingen mogelijk om hoogwaardig talent te selecteren. Daarom is het belangrijk dat instellingen goed voor ogen hebben hoe hun selectieprocedure aansluit bij de inhoud en de didactiek van de opleiding. Ik ben met de instellingen en studenten in gesprek over de aanbevelingen van de inspectie en daarin zal ook de rol van aanvullend onderwijs voor de selectie en mogelijke interventies daartegen worden besproken. Instellingen werken overigens ook nu al actief aan het tegengaan van de invloed van bijles op decentrale selectie. Zo organiseert de Erasmus Universiteit voor kandidaten die zich willen voorbereiden op de decentrale selectieprocedure gratis coachingsdagen.

De D66-fractieleden verbazen zich over de naamgeving van het wetsvoorstel, waarbij de term «hoger onderwijs» nog gebezigd wordt. In toenemende mate is er overeenstemming dat de kwalificaties «hoger» en «lager» geen recht doen aan de opleidingen zoals ze zijn. Vanuit de gelijkwaardigheid van «hoger» en «lager» met betrekking tot maatschappelijke relevantie, verkiezen voornoemde fractieleden de term «theoretisch onderwijs» voor de opleidingen die in dit voorliggend wetsvoorstel worden bedoeld. Graag ontvangen zij een reactie van de regering waarom deze terminologie nog gebezigd wordt. Is de regering bereid om ook in wetgeving de termen «hoger» en «lager» te vervangen door andere terminologie, die meer recht doet aan de maatschappelijke relevantie van beide typen onderwijs, en hoe gaat zij dat bewerkstelligen?

De naamgeving van het voorliggende wetsvoorstel is gebaseerd op de wet die het wetsvoorstel wijzigt: de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Met de leden van de D66-fractie is de regering het eens dat de termen «hoger en lager» een ongelijkwaardigheid suggereren. Wat de regering betreft gaan we in plaats een verticaal model als een ladder meer toe naar een waaier aan opleidingsmogelijkheden. Het bevorderen van kansengelijkheid voor mbo-studenten en het afscheid nemen van het hoger-lager-denken zijn prioriteiten in de werkagenda-mbo «Werken aan talent». In de praktijk vraagt bevordering van kansengelijkheid om een bredere beweging die niet alleen het aanpassen van terminologie behelst. Onderzoek van het CBS heeft ook aangetoond dat alternatieve termen, zoals praktisch, theoretisch en wetenschappelijk, in de praktijk lastig zijn te onderscheiden.16 Er loopt op verzoek van de regering een vervolgonderzoek van het CBS waarin de opties en gevolgen van een wijziging in terminologie in kaart worden gebracht. Indien nodig wordt op termijn bezien of de aanpassingen van de wettelijke termen nodig zijn.

In relatie tot het amendement-Van der Woude (VVD) c.s.17 wordt zowel in de Handelingen18 als in de brief van 13 februari 202319 van de Minister de term «Klaas Visser-model» gebruikt. Het is gevoeglijk bekend dat het oorspronkelijke Klaas Visser-model een andere inhoud had dan het voorstel in het amendement. Wil de regering in correspondentie over deze variant de term «Klaas Visser-model» voortaan vermijden, zo verzoeken de D66-fractieleden.

Een doel van de wetsaanpassing is om meer diversiteit mogelijk te maken in de toelating van studenten tot een bepaalde opleiding met capaciteits-fixus. De voorgestelde wijziging, na amendering, leidt tot keuzevrijheid voor de instelling om de toelatingsprocedure vorm te geven. Daarbij bestaat de mogelijkheid nog steeds om volledig op kwalitatieve gronden te blijven selecteren. Gaat de wetswijziging de genoemde doelstelling dan wel bereiken? Hoe schat de regering de toekomstige praktijk in met betrekking tot het aantal instellingen dat loting gaat toepassen en het aantal dat dat niet gaat doen, zo vragen de D66-fractieleden.

De leden van de D66-fractie verzoeken de regering om voortaan de term Klaas Visser-model niet langer te gebruiken. Het lijkt de regering goed om gehoor te geven aan dit verzoek.

Volgens de leden van de D66-fractie is het de doelstelling van het wetsvoorstel om meer diversiteit mogelijk te maken. De regering hecht er waarde aan te benadrukken dat dit wetsvoorstel beoogt de kansengelijkheid binnen de selectie van numerus fixusopleidingen te vergroten. Het doel van de wetsaanpassing is in eerste instantie niet het vergroten van de diversiteit. Een meer diverse studentenpopulatie is mogelijk wel een gevolg van deze wetswijziging. Een gebrek aan diversiteit is een signaal dat er mogelijk sprake is van kansenongelijkheid. Het is binnen het systeem van decentrale selectie aan de instellingen om de selectieprocedure af te stemmen op het curriculum van de opleiding en de doelpopu-latie. De regering vindt het belangrijk het ook mogelijk te maken voor instellingen om hoogwaardig talent te selecteren en een goede match te maken tussen student en opleiding. In sommige gevallen is het voor instellingen niet mogelijk om te bepalen welke student net niet en welke student net wel recht heeft op een schaarse opleidingsplek. In dat geval is loting een eerlijkere manier om deze plaatsen te verdelen.

De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar het aantal instellingen dat loting wel en niet gaat toepassen en wil weten wat de verwachtingen van de regering zijn. Er zijn momenteel meerdere instellingen die overwegen om te gaan loten bij opleidingen. Het is nog niet zeker hoeveel instellingen hier uiteindelijk daadwerkelijk toe overgaan en op welke termijn. Een overstap naar loting vergt bijvoorbeeld de aanpassing van interne processen en de aanpassing van communicatie richting aspirant-studenten. Die overstap dient zorgvuldig te verlopen, waarbij bijvoorbeeld ook de medezeggenschap van zijn adviesrecht gebruik moet kunnen maken.

Hebben de D66-fractieleden het goed begrepen dat het instellingen vrijstaat om te bepalen welk deel van de toelatingen op basis van kwalitatieve criteria plaatsvindt, welk deel via loting en welk deel van de aanmeldingen op kwalitatieve criteria wordt afgewezen en geen gebruik van de loting kan maken? Graag ontvangen zij een uiteenzetting van de regering waarom er geen bandbreedte is afgesproken waarbinnen instellingen de keuzes kunnen maken. Wat is de verwachting van de regering als het gaat om de verhouding tussen studenten die via selectie of loting worden toegelaten? Gaat zij deze ontwikkelingen monitoren en zijn er situaties denkbaar waarop zij gaat interveniëren? Zo ja, welke?

De voornoemde constateringen van de D66-fractieleden zijn juist: instellingen zijn vrij om te bepalen welk deel van de plaatsen wordt verdeeld op basis van selectie op basis van minimaal twee kwalitatieve selectiecriteria en loting. Ook zijn instellingen op grond van het in de Tweede Kamer aangenomen amendement-Van der Woude c.s.20 vrij om te bepalen welk deel van de studenten wel of niet kan deelnemen aan de loting. Zoals eerder aangegeven hebben UNL en NFU mij in een aan mij gezonden brief laten weten dat zij dit in de praktijk zullen inzetten door van aspirant-studenten enkel om een zogenaamde «inspanningsverplichting» te vragen. Dat kan bijvoorbeeld deelname aan een selectiedag of matchingsgesprek op locatie omvatten. Ik heb dit in mijn eerdergenoemde brief aan de Tweede Kamer ook aangehaald.21 In die brief heb ik bovendien aangegeven dat van instellingen wordt verwacht dat zij oog blijven houden voor kansengelijkheid en het bredere belang van het behouden van de waarde van het middelbareschooldiploma. Hierop zal ook altijd worden gewezen tijdens gesprekken met de instellingen en de regering wil dit blijven monitoren. Instellingen krijgen met het wetsvoorstel de mogelijkheid om zowel te kiezen voor volledig (ongewogen) loten als voor volledig selecteren op basis van (minimaal twee) kwalitatieve selectiecriteria. Daarmee zijn de twee uitersten als het gaat om selectie dus mogelijk gemaakt voor instellingen. Het ligt daarom ook niet in de rede daarbinnen een beperkende bandbreedte vast te stellen over het aantal plaatsen dat op basis van loting danwel kwalitatieve selectiecriteria wordt verdeeld.

Kan de regering voorbeelden geven van kwalitatieve criteria die instellingen kunnen gebruiken in de selectie van studenten voor een opleiding? Instellingen kunnen bij het vormgeven van hun selectieprocedures gebruikmaken van een veelvuldigheid aan selectiecriteria. Daarbij geldt altijd een minimum van twee kwalitatieve selectiecriteria. De regering spoort instellingen daarbij aan om daarbij in elk geval minimaal één cognitief en minimaal één niet-cognitief selectiecriterium te hanteren. Bij cognitieve selectiecriteria gaat het bijvoorbeeld om vakkennis of cijfers uit de vooropleiding, bij niet-cognitieve selectiecriteria kan het gaan om motivatie of (aanleg voor) relevante vaardigheden.

Specifiek in de geneeskundeopleiding is het aandeel vrouwelijke studenten veel groter dan het aandeel mannelijke studenten. Het valt te beargumenteren dat in de praktijk van de beroepsuitoefening van artsen een weerspiegeling van de samenleving wenselijk is, niet alleen op het gebied van geslacht maar ook ten aanzien van bijvoorbeeld afkomst of culturele achtergrond. Geeft de voorgestelde wetswijziging ruimte voor instellingen om te streven naar een studentenpopulatie die een goede afspiegeling is van de bevolkingssamenstelling? Of is dit expliciet niet de bedoeling?

Binnen het systeem van decentrale selectie is het mogelijk om te selecteren op basis van minstens twee kwalitatieve selectiecriteria. Het is niet toegestaan om bij de selectie direct te selecteren op basis van persoons- of achtergrondkenmerken. Instellingen dienen bij het ontwerp van de selectieprocedure deze procedure af te stemmen op de inhoud van de opleiding. De inhoud van de opleiding is afgestemd op de professionele praktijk. Daarbij doen instellingen er goed aan, zo meent de regering, om een duidelijke doelpopulatie te formuleren. De onderwijsinspectie concludeert dat dit nog te weinig gebeurt.22 Ook in de evaluatie van selectieprocedures kunnen instellingen aandacht schenken aan een mogelijke bias in de gehanteerde selectie-instrumenten. Als instellingen een beter beeld hebben bij hun doelpopulatie, zouden ze aan de hand van de bekende wetenschappelijke inzichten over de verschillend selectie-instrumenten hun selectieprocedure kunnen vormgeven met zo min mogelijk kans op bevoordeling van bepaalde groepen aspirant-studenten. Ook zouden instellingen kunnen kijken naar hun manier van informatievoorziening en voorlichting en werving onder Nederlandse eindexamen kandidaten.

In de memorie van toelichting lezen de fractieleden van D66 dat «[v]an instellingen zelf wordt verwacht dat zij ook monitoren wat de effecten van de gekozen selectieprocedure zijn voor de toegankelijkheid, de samenstelling van de studentenpopulatie en de kansengelijkheid.»23 Op welke manier verwacht de regering de effecten van de invoering van de decentrale loting te kunnen monitoren? Verwacht zij dat instellingen ingrijpen wanneer er negatieve effecten uit de gekozen selectieprocedure voortvloeien?

In het onderzoek van de inspectie naar de onderbouwing van selectieprocedures blijkt dat instellingen het belang van kansengelijkheid onderschrijven, maar niet goed weten hoe ze hun selectieprocedure kunnen evalueren en optimaliseren in het licht van kansengelijkheid. Over het algemeen is het wenselijk dat instellingen die, zoals de leden van de D66-fractie schrijven, een negatief effect constateren, hun selectieprocedure aanpassen. Onderzoekers van de Universiteit Utrecht (Select UU) komen samen met het OnderzoekersNetwerk Selectie en met steun van de Expertgroep Toegankelijkheid Hoger Onderwijs (ETHO), ingesteld door het vorige kabinet, voor de zomer met een handboek voor selectieprocedures. Instellingen kunnen dit handboek gebruiken om hun selectieprocedure en de evaluatie van de procedure vorm te geven. Op stelselniveau is het de inspectie die in het meerjarenprogramma Selectie en Toegankelijkheid de toegankelijkheid van het hoger onderwijs monitort. Een aantal keer per jaar komen beleidsmedewerkers, onderzoekers en leden van selectiecommissies van universiteiten samen in de learning community selectie van UNL. De learning community wordt gebruikt om kennis en ervaring uit te wisselen over selectiebeleid.

Uit het onderzoek van juni 2022 van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat aspirant-studenten soms doen aan zelfselectie24, die als volgt gedefinieerd wordt: «het mechanisme dat (bepaalde groepen) leerlingen of studenten met de benodigde kwalificaties en vaardigheden bedoeld of onbedoeld afzien van een vervolg in het hoger onderwijs in het algemeen, of van een specifieke opleiding in het bijzonder, vanwege kenmerken van (opleidingen in) het hoger onderwijs.»25 Heeft de regering inzicht in het effect van dit wetsvoorstel op zelfselectie?

De leden van de D66 fractie vragen naar het effect van dit wetsvoorstel op zelfselectie. Wanneer aspirant-studenten met de benodigde kwalificaties zich onterecht laten afschrikken voor de opleiding van hun eerste voorkeur vanwege de kenmerken van een opleiding, is dat onwenselijk.

De regering verwacht dat door de invoering van decentrale loting onbedoelde zelfselectie zal afnemen. Uit het onderzoek van de inspectie blijkt bijvoorbeeld dat sommige groepen aspirant-studenten zichzelf een grotere kans toedichten door zich aan te melden voor een opleiding die selecteert door middel van loting, dan voor een opleiding waarvoor decentraal wordt geselecteerd (op basis van kwalitatieve selectiecri-teria).26 Het precieze effect op zelfselectie van de invoering van loting als selectie-instrument is in dat rapport niet onderzocht. Enerzijds vraagt loting een minder grote inspanning van kandidaten en kan de drempel om je aan te melden daarom lager zijn. Anderzijds geven studenten aan graag zoveel mogelijk van zichzelf te willen kunnen laten zien in de selectieprocedure.27 Die ruimte is er niet bij loting. Dat kan de kans dat studenten zich aanmelden voor een opleiding die loot juist weer verkleinen. Om hier eenduidige uitspraken over te doen is aanvullend onderzoek nodig.

  • 3. 
    Gevolgen voor Caribisch Nederland

De volgende vraag ziet op het effect van decentrale loting in Caribisch Nederland. Op welke manier kunnen onderwijsinstellingen rekening houden met instroom vanuit Caribisch Nederland, zo vragen de D66-fractieleden.

Instellingen zijn wettelijk verplicht om in hun selectieprocedures rekening te houden met aspirant-studenten uit het Caribisch deel van het Koninkrijk. Dat doen instellingen momenteel bijvoorbeeld door een deel van de selectieprocedure voor deze specifieke studenten online te organiseren of op één van de eilanden van het Carbisch deel van het Koninkrijk. Ze kunnen bij de planning van bijvoorbeeld selectiegesprekken ook rekening houden met het tijdsverschil tussen Europees Nederland en het Caribisch deel van het Koninkrijk.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H. Dijkgraaf

Eerste Kamer, vergaderjaar 2022-2023, 35 765, C 10

1

   Kamerstukken II 2022/23, 35 765, nr. 17.

2

   Zie ook mijn brief aan de Tweede Kamer: Kamerstukken II 2022/23, 35 765, nr. 19.

3

   Een verkenning van sekseverschillen in het onderwijs, Onderwijsraad 2020.

4

   https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2023/10/al-23-jaar-op-rij-meer-vrouwen-dan-mannen-in-hoger-onderwijs.

5

   Monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs 2021-2022, ResearchNed 2022, p. 144.

6

   Selectie in het hoger onderwijs: criteria, instrumenten en de borging van kansengelijkheid, Inspectie van het Onderwijs, januari 2023, p 8.

7

   Stichting Capaciteitsorgaan voor (vervolg)opleidingen van professionals in de zorg. Zie hierover verder: Kamerstukken II 2020/21, 29 282, nr. 427.

8

   Kamerstukken II 2022/23, 35 765, nr. 17 (amendement) en nr. 19 (brief).

9

   Kamerstukken II 2022/23, 35 765, nr. 19, p. 5.

10

   Kamerstukken II 2022/23, 35 765, nr. 19, p. 6.

11

   Handelingen II 2022/23, nr. 43, item 26, p. 21.

12

   Kamerstukken II 2022/23, 35 765, nr. 19.

13

   https://www.onderwijsinspectie.nl/documenten/rapporten/2023/01/20/selectie-in-het-hoger-onderwijs-criteria-instrumenten-en-de-borging-van-kansengelijkheid.

14

   Handelingen II 2022/23, nr. 43, item 26, p. 21.

15

Zie bijvoorbeeld: https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2022/11/17/blijvende-inzet-nodig-vanwege-de-gevolgen-van-corona-voor-leerlingen-en-studenten.

16

   https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/discussion-papers/2021/invuMing-praktisch-en-theoretisch-opgeleiden/5-conclusies-en-mogelijk-vervolg.

17

   Kamerstukken II 2022/23, 35 765, nr. 17.

18

   Zie bijvoorbeeld: Handelingen II 2022/23, nr. 43, item 26, p. 17.

19

   Zie bijvoorbeeld: Kamerstukken II 2022/23, 35 765, nr. 19, p. 4.

20

   Kamerstukken II 2022/23, 35 765, nr. 17.

21

   Kamerstukken II 2022/23, 35 765, nr. 19.

22

   Selectie in het hoger onderwijs: criteria, instrumenten en de borging van kansengelijkheid, Inspectie van het onderwijs, p. 8.

23

   Kamerstukken II 2020/21,35 765, nr. 3, p. 5.

24

   Onbedoelde zelfselectie: drempels die gekwalificeerde jongeren ervan weerhouden om een specifieke opleiding in het hoger onderwijs te kiezen. Meerjarig onderzoek selectie en toegankelijkheid (rapport van de Inspectie van het Onderwijs van juni 2022), p. 74.

25

   Onbedoelde zelfselectie: drempels die gekwalificeerde jongeren ervan weerhouden om een specifieke opleiding in het hoger onderwijs te kiezen. Meerjarig onderzoek selectie en toegankelijkheid (rapport van de Inspectie van het Onderwijs van juni 2022), p. 9.

26

   Onbedoelde zelfselectie: drempels die gekwalificeerde jongeren ervan weerhouden om een specifieke opleiding in het hoger onderwijs te kiezen. Meerjarig onderzoek selectie en toegankelijkheid (rapport van de Inspectie van het Onderwijs van juni 2022), p. 5.

27

   Applicant perceptions of selection methods for health professions education: Rationales and subgroup differences, Fikrat Wevers (2022), p. 180.


3.

Bijlagen

 
 
 

4.

Meer informatie

 

5.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.