Aanpassing van het briefgeheim (1997-1999)

Op 5 juli 1997 dienden premier Wim Kok i, minister van Binnenlandse Zaken Hans Dijkstal i en minister van Justitie Winnie Sorgdrager i namens het kabinet Kok-I i een wetsvoorstel in om een wijziging van het briefgeheim in overweging te nemen.

Artikel 13 van de Grondwet beschermde het 'briefgeheim' en het 'telefoon- en telegraafgeheim.' Door technologische vooruitgang was de beschrijving van het artikel achterhaald. Het voorstel van Kok, Dijkstal en Sorgdrager strekte ertoe het artikel aan te passen aan de ontwikkelingen in de informatie- en communicatietechnologie.

Het voorstel werd in de Tweede Kamer ingrijpend geamendeerd en werd vervolgens wegens bezwaren van de Eerste Kamer in 1999 ingetrokken. In de Eerste Kamer werd tegen het wetsvoorstel het bezwaar ingebracht dat er geen gelegenheid was geweest voor publiek debat over het wetsvoorstel en dat er geen staatscommissie was ingesteld die dit wetsvoorstel had kunnen voorbereiden. Het kabinet trok het wetsvoorstel vervolgens op 28 mei 1999 in.

1.

Het voorstel

Het kabinet Kok-I zag vanwege technische ontwikkelingen op het gebied van communicatiemedia noodzaak om artikel 13 te verruimen. Volgens het kabinet correspondeerde het artikel tekstueel niet met de verschillende technische mogelijkheden van communicatie die er onder werden gebracht. In het wetsvoorstel koos het kabinet voor een techniekonafhankelijke beschrijving van 'vertrouwelijke communicatie' in de Grondwet, om te voorkomen dat het gewijzigde artikel snel achterhaald zou worden. Om die reden verkoos het kabinet om de vermelding van bepaalde communicatiemiddelen te vermijden. In het Grondwetsartikel van 1983 worden het brief-, telefoon- en telegraafgeheim benoemd, in het wetsvoorstel van het kabinet wordt dit vervangen door 'het recht op vertrouwelijke communicatie.'

Oorspronkelijk voorstel

In het oorspronkelijke wetsvoorstel zou artikel 13 op de volgende manier gewijzigd worden:

 

Artikel 13

  • 1. 
    Het recht op vertrouwelijke communicatie is onschendbaar, behalve, in de gevallen bij de wet bepaald, door of met machtiging van hen die daartoe bij de wet zijn aangewezen.
  • 2. 
    De wet stelt regels ter bescherming van vertrouwelijke communicatie.
  • 3. 
    Degene wiens recht op vertrouwelijke communicatie wordt beperkt, wordt van die beperking in kennis gesteld. Bij de wet kunnen uitzonderingen worden gesteld op de eerste volzin, voor gevallen waarin het belang van de staat zulks dringend vordert.

De Tweede Kamer reageerde kritisch op bovenstaand voorstel. De kritiek richtte zich vooral op de beschrijving 'vertrouwelijke communicatie' in lid 1, die te onduidelijk zou zijn. Amendering door de Tweede Kamer bracht de vermelding van bepaalde middelen (brief, telefoon en telegraaf) terug.

Geamendeerd voorstel

Na het overnemen van advies van de Raad van State en ingediende moties en amendementen door de Tweede Kamer zou het artikel als volgt luiden:

 

Artikel 13

  • 1. 
    Het brief-, telefoon- en telegraafgeheim en het geheim van daarmee vergelijkbare communicatietechnieken zijn onschendbaar. Het geheim van de gegevens met betrekking tot communicatie als bedoeld in de eerste volzin is eveneens onschendbaar.
  • 2. 
    De geheimen, bedoeld in het eerste lid, kunnen worden beperkt in de gevallen bij de wet bepaald. Beperking van de geheimen, bedoeld in de eerste volzin van het eerste lid, kan slechts plaatsvinden op last van de rechter, of, indien de beperking in het belang van de nationale veiligheid plaatsvindt, met machtiging van een bij de wet aangewezen minister. Beperking van het geheim, bedoeld in de tweede volzin van het eerste lid, kan slechts plaatsvinden door of met machtiging van hen die daartoe bij de wet zijn aangewezen.
  • 3. 
    De wet stelt regels ter bescherming van de geheimen, bedoeld in het eerste lid.
  • 4. 
    Degene van wie een geheim als bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, is beperkt, wordt van die beperking zo spoedig mogelijk in kennis gesteld. Indien de beperking in het belang van de nationale veiligheid of het belang van de strafvordering heeft plaatsgevonden, kan volgens bij de wet te stellen regels de kennisgeving worden uitgesteld. In de bij de wet te bepalen gevallen kan de kennisgeving achterwege worden gelaten, indien het belang van de nationale veiligheid zich tegen kennisgeving blijvend verzet.

Aan de Grondwet zou tevens het volgende additionele artikel worden toegevoegd:

 

ARTIKEL XXXII

Artikel 13, eerste, tweede en vierde lid, treedt eerst na vijf jaren of op een bij of krachtens de wet te bepalen eerder tijdstip in werking. Tot dan blijft artikel 13 van de Grondwet naar de tekst van 1996 van kracht.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

De restcategorie van 'daarmee vergelijkbare communicatietechnieken' in lid 1 van het tweede wetsvoorstel leidde weer tot kritiek in de Eerste Kamer.

Wetgevingsdossier

2.

Historische ontwikkeling

Op initiatief van Thorbecke i kwam het briefgeheim in 1848 als artikel in de Grondwet. Hierin werd de onschendbaarheid van 'het geheim der post of andere openbare instelling van vervoer toevertrouwde brieven' gegarandeerd. Het artikel gaf ook aan in welke gevallen en onder welke voorwaarden inbreuken op het briefgeheim zijn toegestaan. De tekst uit 1848 werd gehanteerd tot 1983, ondanks pogingen om het artikel te wijzigen in 1887, 1912, 1966, 1969 en 1971.

In 1983 werd het briefgeheim uitgebreid met het telefoon- en telegraafgeheim. Dit gebeurde ruim 130 jaar na de introductie van de telegraaf en ruim 100 jaar na de introductie van de telefoon in Nederland. De toevoeging van de telegraaf en telefoon zorgde ervoor dat de primaire communicatietechnieken in 1983 gedekt waren. Door de onvoorziene groei van digitale communicatie werd de nauwe formulering van het artikel echter snel achterhaald.

De telegraaf raakte aan het eind van de 20e eeuw in onbruik en maakte plaats voor nieuwe communicatiemiddelen zoals e-mail en het internet. In 1997 wilde het kabinet-Kok I i de inhoud van het artikel moderniseren en deed het tevergeefs een poging om een wijziging van artikel 13 in overweging te nemen. Het kabinet koos voor een techniekonafhankelijke benadering om te voorkomen dat het artikel snel weer achterhaald zou worden. Deze benadering stuitte echter op kritiek in de Tweede Kamer, waar het wetsvoorstel als te onduidelijk werd bestempeld. Na amendering sprak het artikel weer van het brief-, telegraaf- en telefoongeheim, aangevuld met 'daarmee vergelijkbare communicatietechnieken.' Deze laatste zin vormde juist een struikelpunt voor de Eerste Kamer. De Eerste Kamer was bovendien van mening dat er te weinig gelegenheid was geweest voor publiek debat en hekelde het besluit dat er geen Staatscommissie was ingesteld die het wetsvoorstel had kunnen voorbereiden. Het kabinet trok het wetsvoorstel op 28 mei 1999 in na de kritiek in de Eerste Kamer.

De parlementaire discussie over het wetsvoorstel vormde de voornaamste aanleiding voor het kabinet om in 1999 de Commissie 'Grondrechten in het digitale tijdperk' aan te stellen. Deze Commissie kreeg de opdracht om te onderzoeken hoe hoofdstuk 1 GW kon worden aangepast aan de ontwikkelingen in de informatie- en communicatietechnologie. Het voorstel tot wijziging van artikel 13 van deze Commissie kende echter veel overeenkomsten met het wetsvoorstel van het kabinet-Kok I en kreeg het verwijt weinig nieuws aan de discussie toe te voegen.

De modernisering van het briefgeheim werd uiteindelijk in de Grondwet van 2022 geregeld. Het kabinet Rutte-II i diende in 2014 een voorstel tot wijziging van het Grondwetsartikel in, dat was gebaseerd op een rapport van Staatscommissie Thomassen i over de modernisering van de Grondwet. In 2017 stemden de Tweede en Eerste Kamer in met het voorstel in eerste lezing. In 2022 namen de Tweede en Eerste Kamer het voorstel in tweede lezing aan, waarna het in het Staatsblad werd gepubliceerd.

3.

Meer informatie