Nota naar aanleiding van het verslag - Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 om de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen in overeenstemming te brengen met het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 (Overbruggingswet box 3)

Deze nota naar aanleiding van het verslag i is onder nr. E toegevoegd aan wetsvoorstel 36204 - Overbruggingswet box 3 i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 om de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen in overeenstemming te brengen met het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 (Overbruggingswet box 3); Nota naar aanleiding van het verslag
Document­datum 02-12-2022
Publicatie­datum 06-12-2022
Nummer KST36204E
Kenmerk 36204, nr. E
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

2023

Vergaderjaar 2022-

36 204

Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 om de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen in overeenstemming te brengen met het arrest van de Hoge Raad van 24 december 202i (Overbruggingswet box 3)

NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 2 december 2022

I. ALGEMEEN

  • 1. 
    Inleiding

Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA.

  • 2. 
    Invloed inflatie

De leden van de fractie van het CDA vragen om een reflectie op de bevestiging van mijn ambtsvoorganger dat de logische heffingsgrondslag het rendement na inflatie is. Zij vragen daarnaast om een reflectie op het door hen aangehaalde citaat uit het CPB-rapport. Tevens vragen deze leden of het enige argument om geen rekening te houden met inflatie de lagere belastingopbrengst is. Naast het eerdergenoemde argument dat rekening houden met inflatie het stelsel voor zowel de burger als de uitvoering complexer maakt, hebben nominale bedragen als voordeel dat ze herkenbaar zijn. Inflatie staat niet op de bankafschriften. Daarnaast vindt bij de bepaling van de inkomsten in de andere boxen in de inkomstenbelasting ook geen wettelijke correctie op de inflatie plaats1 en andere belastingen gaan eveneens uit van nominale bedragen. Als voor de inkomstenbelasting in box 3 wel rekening zou worden gehouden met inflatie kan dit arbitrage richting box 3 versterken. Daarnaast is het lastig uitlegbaar als spiegelbeeldig extra belasting wordt geheven in het geval van negatieve inflatie (deflatie).

  • 3. 
    Koude uitsluiting en vordering/schuld tussen gehuwden onderling

De leden van de fractie van het CDA verzoeken het kabinet om in te gaan op de geschetste casus over een vordering van een echtgenoot op de andere echtgenoot en vragen of het kabinet het verschil tussen het rendementspercentage voor vorderingen en schulden proportioneel acht.

1 Bepaalde in de Wet IB 2001 genoemde bedragen worden wel via de jaarlijkse indexatie op basis van de tabelcorrectiefactor voor inflatie gecorrigeerd (artikel 10.1 Wet IB 2001).

kst-36204-E ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2022

Door het loslaten van de forfaitaire samenstelling van het vermogen en het hanteren van rendementspercentages voor de hierboven beschreven vermogenscategorieën wordt het werkelijk behaalde rendement beter benaderd dan in het huidige stelsel. Ook na de voorgestelde aanpassingen is echter nog geen sprake van een heffing op basis van het werkelijk behaalde rendement. Het nadeel van een forfait blijft bestaan: het werkelijke rendement van een individuele belastingplichtige kan in een belastingjaar hoger of lager zijn dan het forfaitair bepaalde rendement, dat geldt ook voor schulden.

Het kabinet realiseert zich dat elke keuze voor een nieuw forfait discussie kan oproepen. Belastingplichtigen in box 3 zijn divers: er zijn grote vastgoedbeleggers en mensen met een vakantiewoning en leningen aan gelieerde partijen, zoals kinderen of de eigen besloten vennootschap. Het is inherent aan de keuze voor een forfait dat deze verschillen ontstaan. Voor de situatie van een echtpaar dat een periodiek verrekenbeding met elkaar heeft afgesproken betekent dit inderdaad dat de vordering van de een in de vermogenscategorie met het hoge rendement in aanmerking wordt genomen en dat de corresponderende schuld van de ander in de vermogenscategorie voor schulden met een lager forfaitair rendement in de berekening van de belastinggrondslag wordt betrokken. Dit is voor die situaties niet expliciet zo bedoeld, maar een uitvloeisel uit de gemaakte keuze voor de forfaitaire spaarvariant. Over het geheel beschouwd acht het kabinet dit wel proportioneel. Verder werkt het kabinet aan de invoering van een stelsel op basis van het werkelijk behaalde rendement.

  • 4. 
    Fictief rendement beleggingen (overige bezittingen) en schulden

De leden van de fractie van het CDA vragen naar het effect van de overbruggingsmaatregel box 3 op de investeringsbeslissing van vastgoe-dinvesteerders. Het effect voor onroerendgoedinvesteerders zal inderdaad zijn dat zij meer worden belast dan in het verleden, omdat de belastingheffing beter gaat aansluiten bij het werkelijke rendement. Deze belastingplichtigen zijn in het verleden gemiddeld genomen over een lager forfaitair rendement belast dan hun werkelijk rendement was. Dit betekent logischerwijs dat het rendement na belastingheffing zal dalen ten opzichte van vorige jaren. Sommige investeerders zullen de beoordeling maken dat ook in het nieuwe stelsel het investeren in vastgoed voldoende rendeert. Het is mogelijk dat sommige anderen ervoor kiezen om te investeren in een ander type belegging met een hoger rendement (en bijbehorend hoger risico) en besluiten tot het uitponden van hun bezit. Deze woningen verdwijnen hiermee overigens niet mee van de woningmarkt, maar zullen worden aangekocht door andere investeerders of bijvoorbeeld starters.

Verder vragen de leden van de fractie van het CDA in hoeverre bij de berekening van de nieuwe percentages in de tabel van de leegwaarderatio rekening is gehouden met de verschillen in het land en met stijgende rentelasten zoals thans het geval is. In opdracht van het Ministerie van Financiën heeft SEO Economisch Onderzoek (SEO) het rapport «De waarde van woningen in verhuurde staat - actualisatie en evaluatie van de leegwaarderatio» samengesteld.2 Op basis van dit rapport uit 2022 heeft het kabinet voorgesteld om de huidige percentages van de leegwaarderatio te actualiseren per 2023. Uit genoemd rapport blijkt dat de huidige percentages in de leegwaarderatiotabel met bijna 30 procentpunten omhoog moeten om ze actueel te maken, met een maximum van 100 procent. Deze inschatting is gebaseerd op de verhouding tussen

2 SEO (2022): De waarde van woningen in verhuurde staat, actualisatie en evaluatie van de leegwaarderatio. Kamerstukken II 2021/22, 32 140, nr. 132.

verkoopprijs en WOZ-waarde van woningen die tussen 2015 en 2020 in verhuurde toestand zijn verkocht. Data van 2021 en later waren nog niet voldoende beschikbaar ten tijde van het onderzoek. Ontwikkelingen die zich na 2020 hebben voorgedaan (inclusief renteontwikkelingen) zijn dus niet meegenomen. SEO heeft onderzoek gedaan naar zowel woningen in de Randstad (onder «Randstad» verstaat SEO de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht) als in het gebied «Niet-Randstad». Uit genoemd rapport blijkt dat particuliere huurwoningen met een laag direct rendement sterk oververtegenwoordigd zijn in de Randstad. Een verklaring hiervoor kan zijn dat woningprijzen in de grote steden in de Randstad harder zijn gestegen dan in de rest van het land. Huren lopen hier daarom mogelijk verder achter bij de woningwaarde waardoor het directe rendement lager is

De Staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst,

M.L.A. van Rij

Eerste Kamer, vergaderjaar 2022-2023, 36 204, E 3


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.