QUICKSCAN MAATREGELEN GEWOGEN RISICO (bijlage bij 33628,nr.76)

1.

Kerngegevens

Officiële titel QUICKSCAN MAATREGELEN GEWOGEN RISICO (bijlage bij 33628,nr.76)
Document­datum 24-06-2020
Publicatie­datum 02-07-2020
Nummer 2020D25766
Kenmerk 33628, nr. 76
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

QUICKSCAN

MAATREGELEN GEWOGEN RISICO

DEFINITIEVE RAPPORTAGE

AUTEUR(S) Matthijs Goedvolk en Eline Klein Hofmeijer

DATUM 5 maart 2020

INHOUDSOPGAVE

Inhoudsopgave

1 Inleiding 3

1.1 Achtergrond en aanleiding 3 1.2 Onderzoeksvragen 4 1.3 Aanpak 4 1.4 Reikwijdte 4 1.5 Leeswijzer 5

2 Risicotaxatie bij zedendelinquenten 6

2.1 Werkwijze rondom verdachten van zedendelicten 6

3 Bevindingen evaluatie aangekondigde maatregelen 10

3.1 Toename in het gebruik van de SSA 10 3.2 SSA is om diverse redenen niet altijd gebruikt 12 3.3 Communicatie over het recidiverisico 15 3.4 Kennis over het risico op recidive en kennisuitwisseling 16

4 Conclusies en aanbevelingen 19

4.1 Conclusies 19

  • A. 
    Verantwoording onderzoeksmethode 23

A.1 Interviews en verbeterbijeenkomst 23 A.2 Vergelijking aantal zaken overgedragen aan ZM en aantal PJ-rapportages 23 A.3 Dossieronderzoek NIFP door Significant 24 A.4 Dossieronderzoek 3RO door 3RO 24

HOOFDSTUK 1

1 Inleiding

1.1 Achtergrond en aanleiding

In 2017 heeft de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (NR) binnen zijn mandaat

‘seksueel geweld tegen kinderen’ gerapporteerd over (1) onderzoek naar de wijze waarop over het recidiverisico wordt

gecommuniceerd in de strafrechtketen en (2) onderzoek naar methoden die worden gehanteerd om het recidiverisico van verdachten van zedendelicten vast te stellen en de vraag of de behandeling die aan hen wordt opgelegd bij het recidiverisico aansluit 1 . De twee rapporten hadden betrekking op de werkwijze van de reclassering (de reclassering), het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), het Openbaar Ministerie (OM) en de Rechtspraak (ZM) in zedenzaken bij minderjarige slachtoffers. De belangrijkste conclusies en aanbevelingen zijn: a. Voorspellen van het recidiverisico van een zedendelinquent louter op basis van een ongestructureerd klinisch oordeel, is niet of nauwelijks beter dan toeval;

  • b. 
    De NR raadt voor de risicotaxatie bij zedendelinqu enten het gebruik van de ‘Static, Stable & Actue’ (SSA) aan;
  • c. 
    Partners in de strafrechtketen interpreteren woorden die veel gebruikt worden bij het communiceren over het recidiverisico op veel verschillende manieren. Dit vertroebelt de communicatie;
  • d. 
    Met adviezen waarbij een uitspraak over het risico op recidive is gebaseerd op de best beschikbare gevalideerde instrumenten, wordt de best passende behandeling opgelegd.

De minister van Justitie en Veiligheid (ministerie van JenV) heeft op 5 maart 2018 in een beleidsreactie gereageerd op de rapporten 2 . De minister geeft in de brief het volgende aan: a. Hij heeft het in 2016 opgerichte ketenberaad zeden gevraagd ‘afspraken te maken over hoe op uniforme wijze

gecommuniceerd kan worden tussen de verschillende partners die betrokken zijn bij de beslissing tot het

opleggen van een behandeling ’;

  • b. 
    Het NIFP en de reclassering hebben aangegeven zoveel mogelijk te taxeren met behulp van de SSA. De minister wil dat de reclassering en het NIFP de uitkomst van de SSA altijd opneemt in de adviezen en

    rapportages. Daarnaast vindt hij dat het professionele oordeel van de experts, in aanvulling op de risicotaxatie,

    deel moet uitmaken van de rapportages en adviezen; c. Hij ziet geen aanleiding om, in aanvulling op de reeds ingezette investeringen in opleidingstrajecten voor de

    ketenpartners met betrekking tot recidiverisico van zedendelinquenten, andere maatregelen in te zetten. Dat is

    later verder uitgelegd in een brief aan de Kamer 3 ; d. Tot slot zegt de minister toe na een jaar de maatregelen te evalueren.

Tijdens het debat rondom Michael P. in april 2019 zijn vragen gesteld over de maatregelen die naar aanleiding van het

rapport ‘Gewogen risico’ zijn genomen. De minister heeft toen aangegeven dat de evaluatie op zich laat wachten, omdat

de reclassering later is begonnen met deze instrumenten en hij eerst de effecten daarvan wil zien.

Het ministerie van JenV wil weten in hoeverre de in de beleidsreactie genoemde punten in praktijk zijn gebracht. Daarnaast wil het ministerie weten in hoeverre het OM en de ZM ervaren dat de maatregelen hebben geleid tot een

betere ondersteuning voor hen bij zedenzaken. Significant is gevraagd de evaluatie in de vorm van een ‘quickscan’ uit

te voeren.

1 ‘Gewogen risico’. Deel 1 ‘Communiceren over recidive in zedenzaken’ (Kamerstukken II, 2016/17, 29270, nr. 117) & Deel 2 ‘Behandeling opleggen aan zedendelinquenten’ (Kamerstukken II, 2017/18, 29270, nr. 121). 2 Tweede Kamer, vergaderjaar 2017-2018, 29 270, nr. 121.

1 InleidingInleiding

3 HOOFDSTUK 1

1.2 Onderzoeksvragen

De hoofdvraag van het onderzoek is: Hebben de ingevoerde maatregelen geleid tot een betere ondersteuning van rechters en officieren van justitie?

De volgende subvragen zijn van belang: a. Hoe zijn de aangekondigde maatregelen ingevoerd? i. Welke maatregelen zijn er aangekondigd? ii. Hoe zijn deze maatregelen ingevoerd? iii. Bij welk deel van de adviezen met betrekking tot zedenzaken hebben de reclassering en NIFP de SSA gebruikt? b. Hebben de ingevoerde maatregelen geleid tot een betere ondersteuning van rechters en officieren van justitie? i. In hoeverre merken rechters en officieren van justitie dat de maatregelen zijn ingevoerd? Het betreft in ieder geval: - Structureel gebruik SSA; - Verbeteren communicatie; - Reeds ingezette opleidingstrajecten. ii. In hoeverre leiden de maatregelen tot betere ondersteuning?

1.3 Aanpak

Voor het uitvoeren van de ‘quickscan’ hebben we diverse onderzoeksmethoden gebruikt. Bijlagen A en B bevatten een

uitgebreidere beschrijving van de gehanteerde methoden. In dit hoofdstuk beperken we ons tot een korte weergave van de gehanteerde methoden: a. Documentenstudie. Het bestuderen van relevante rapporten en beleidsbrieven zoals de twee rapporten van de NR, de beleidsreactie van het ministerie van JenV en de scorehandleiding van de SSA 4 ; b. Interviews. Interviews met alle betrokken organisaties. We hebben vijf vertegenwoordigers van de reclassering, drie vertegenwoordigers van het NIFP en drie vertegenwoordigers van de ZM gesproken. Bij het OM hebben we tijdens het platform zeden waarbij in totaal 23 personen, waaronder zedenofficieren en ondersteuners, aanwezig waren een aantal vragen voorgelegd; c. Dossieronderzoek. (Uitgevoerd door onderzoekers van Significant). Er zijn 75 Pro Justitia rapportages (PJ- rapportages) van het NIFP uit 2018 onderzocht, dat heeft geleid tot 70 dossiers met betrekking tot hands-on 5 delicten; d. Statistisch onderzoek en aanvullend dossieronderzoek. (Uitgevoerd door medewerkers van de reclassering). Er zijn 463 adviesrapportages van hands-on delicten onderzocht. Aanvullend is nog een aantal aspecten die niet uit de systemen te halen waren door dossieronderzoek onderzocht; e. Verbeterbijeenkomst. Ter afsluiting is een verbeterbijeenkomst gehouden waarin de bevindingen van het onderzoek zijn getoetst en is nagedacht over of verdere verbeteringen mogelijk en wenselijk zijn.

In bijlage A van het rapport geven we een verdere verantwoording van de onderzoeksmethode.

1.4 Reikwijdte

Deze ‘quickscan’ is uitgevoerd om zicht te krijgen of de in de beleidsreactie van het ministerie van JenV aangekondigde

maatregelen zijn ingevoerd ten aanzien van de risicotaxatie van verdachten van zedendelicten. Daarnaast is gekeken in

hoeverre de betrokken ketenpartners de effecten daarvan inzien. De ‘quickscan’ moet daarom voornamelijk worden

gezien als een procesevaluatie. Dit onderzoek heeft daarom niet de diepgang als de onderzoeken van de NR en gaat in

4 Scorehandleidingen STATIC-99R, STABLE-2007 en ACUTE-2007, Van der Hoeven Kliniek. 5 Bij hands-on delicten is sprake van fysiek contact tussen pleger en slachtoffer.

4 HOOFDSTUK 1

tegenstelling tot het onderzoek van de NR bijvoorbeeld niet in op de relatie tussen het risico en de aanbevolen behandeling of in hoeverre de voorgestelde behandeling de juiste is. Ook hebben we ons specifiek gericht op de zogenaamde hands-on delicten (zie bijlage A voor een nadere toelichting).

Dit onderzoek richt zich, anders dan het onderzoek van de NR, op alle zedendelicten en niet alleen op zedendelicten tegen minderjarige slachtoffers. Dit omdat in de beleidsreactie van de minister, die we evalueren, een dergelijk onderscheid niet wordt gemaakt.

Het terrein van risicotaxatie en (forensisch) psychiatrie is een omvangrijk en complex terrein en vraagt specifieke kennis. In het licht van doelstelling van dit onderzoek, hebben de onderzoekers zich beperkt tot het beantwoorden van de onderzoeksvragen. Daar waar het hen aan kennis op het eerder genoemde terrein ontbrak, wordt dat benoemd en/of wordt de mening van de gesprekspartners weergegeven.

1.5 Leeswijzer

In het tweede hoofdstuk geven we beknopte achtergrondinformatie over de rollen van de betrokken partijen ten aanzien van risicotaxatie. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van onze bevindingen van de evaluatie van de maatregelen. In het vierde hoofdstuk beschrijven we welke verdere verbeteringen nog mogelijk zijn. We sluiten af met een hoofdstuk waarin de conclusies en aanbevelingen worden vermeld. Dat hoofdstuk kan ook worden gelezen als managementsamenvatting.

5 HOOFDSTUK 2

2 Risicotaxatie bij zedendelinquenten

In dit hoofdstuk beschrijven we allereerst het proces rondom de risicotaxatie van zedenverdachten. Waar mogelijk vullen we dit aan met cijfermateriaal.

2.1 Werkwijze rondom verdachten van zedendelicten

Verdachten van zedendelicten doorlopen, net als alle andere verdachten, het opsporings- en vervolgingsproces. Na aangifte gaat de politie (of een andere opsporingsorganisatie) over tot onderzoek. De politie draagt vervolgens de zaak over aan het OM. Het OM kan besluiten de zaak zelf af te doen, de verdachte te dagvaarden (en de zaak voor de rechter te brengen) of de zaak te seponeren.

Voor de verdachten van zedendelicten zijn er bij de organisaties in het opsporings- en vervolgingsproces specialisaties aangebracht voor het onderzoek naar deze doelgroep. Zowel bij de politie als bij het OM is er sprake van een specialisatie. Er zijn zedenrechercheurs die opgeleid zijn voor het horen van zedenverdachten en -slachtoffers en het doen van onderzoek bij deze zaken. Ook bij het OM geldt dat er sprake is van deze specialisatie. Elk (ressorts)parket beschikt over enkele speciaal opgeleide zedenofficieren. Hoewel zij niet elke zedenzaak behandelen, is het wel het uitgangspunt dat zij bij complexere zedenzaken verantwoordelijk zijn voor het opsporings- en vervolgingsproces.

In het hele opsporings- en vervolgingsproces zijn diverse mogelijkheden om specialistisch advies in te winnen. Zo kan rondom de voorgeleiding aan de rechter-commissaris door middel van een zogenaamd voorgeleidingsconsult een oriënterend onderzoek gedaan worden door een psycholoog of psychiater van het NIFP met name ter advisering over de zorgbehoefte in detentie, indicering van een speciaal regime tijdens detentie en eventueel advies over de noodzaak van een PJ-rapportage. De reclassering kan gevraagd worden een adviesrapportage op te stellen. Over het algemeen gebeurt dit ten behoeve van de strafoplegging, maar een advies kan ook opgesteld worden om te beslissen over het voortzetten van de voorlopige hechtenis, dan wel deze te schorsen. Verder kan ook het NIFP worden gevraagd om een PJ-rapportage op te stellen; dat over het algemeen ten behoeve van de rechtszitting. Daarnaast wordt bij minderjarigen

ook de Raad voor de Kinderbescherming gevraagd om advies. De ‘quickscan’ richt zich specifiek op de adviezen ten

behoeve van de rechtszitting. We werken daarom de rol van de reclassering en het NIFP nog wat verder uit.

6 HOOFDSTUK 2

Risicotaxatie met behulp van de SSA Dit onderzoek gaat over risicotaxatie bij zedendelinquenten. Risicotaxatie kan op verschillende manieren worden uitgevoerd. In het

kader van deze ‘quickscan’ zijn de volgende manieren van risicotaxatie van belang: de actuariële risicotaxatie, risicotaxatie met

behulp van een gestructureerd instrument of risicotaxatie op basis van eigen inschatting. Bij een actuariële risicotaxatie worden risicofactoren met een wetenschappelijk onderbouwd instrument gescoord en wordt het recidiverisico aan de hand dat instrument berekend (zoals de SSA). Bij een gestructureerde risicotaxatie gebruikt de deskundige het instrument als hulpmiddel om zelf tot een conclusie te komen. Bij een inschatting op basis van eigen ervaring wordt geen gebruik gemaakt van een instrument, dit wordt ook wel een professioneel oordeel genoemd. Een combinatie van een actuariële risicotaxatie en een professioneel oordeel komt ook voor. Dit kan dan worden verwerkt in het zogenaamde gestructureerd klinisch oordeel (GKO).

In het eerder genoemde rapport van de NR wordt aanbevolen om voor verdachten van zedendelicten ‘zorg te dragen dat het inschatten van het recidiverisico van zedendelinquenten op actuariële wijze plaatsvindt ’. In de beleidsreactie geeft de minister aan dat ‘volgens de NR voor het voorspellen van het recidiverisico van zedendelicten de SSA het beste instrument’ is en dat dit

instrument bij voorkeur dient te worden gebruikt. Ook geeft hij aan dat er ruimte moet blijven voor het professionele oordeel over het recidiverisico door de deskundige. De uitkomst van de risicotaxatie en het oordeel van de deskundige zullen deel blijven uitmaken van de rapportages en adviezen.

De SSA (eerste letters van de drie instrumenten) bestaat uit de volgende drie instrumenten: - Static-99R: maakt gebruik van statische risicofactoren om het recidiverisico in te schatten. De Static stelt een basisrisico vast dat gebruikt kan worden om strategieën te bepalen om het recidiverisico te verlagen in de behandeling en toezicht; - Stable-2007: meet de dynamische (veranderbare) risicofactoren en geeft informatie die gebruikt kan worden bij risicomanagement. De score van de Stable moet gecombineerd worden met de score van de Static voor het inschatten van het recidiverisico; - Acute-2007: bevat een taxatie van acute dynamische risicofactoren (factoren die relatief snel veranderen) en wordt gebruikt in combinatie met de Static en de Stable. Dit instrument is met name bedoeld voor behandelaars en/of toezichthouders om het recidiverisico van de plegers beter te managen tijdens de behandeling of het toezicht. Daarom is dit instrument in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten. In de handleiding van de SSA is opgenomen dat het instrument gebruikt kan worden om het recidiverisico van seksuele en gewelddadige verdachten in te schatten bij volwassen mannen die zijn aangeklaagd of veroordeeld voor ten minste een seksueel delict bij een identificeerbaar slachtoffer in de vorm van een kind of een volwassene. Het instrument kan niet gebruikt worden bij vrouwen, jongeren en delicten als: prostitutie, pooieren, seks in het openbaar (met instemmende volwassenen) en delicten zonder aanwijsbaar slachtoffer. De SSA kan dus niet bij ieder zedendelict worden afgenomen. 1 We spreken in deze rapportage verder over de afname van de SSA waarbij we bedoelen dat er minstens een van de onderdelen van de SSA is gebruikt.

2.1.1 Adviesrapportage de reclassering

Het OM kan de reclassering vragen om een advies op te stellen ten behoeve van de strafoplegging. De reclassering maakt hiervoor vanaf 2018 gebruik van de vernieuwde RISC. Dit algemene risicotaxatie-instrument kan gebruikt worden voor alle verdachten. De RISC bevat verschillende risicotaxatie-instrumenten waarmee op een gestructureerde manier het recidiverisico en de beschermende factoren van de verdachte in kaart kunnen worden gebracht. Op basis daarvan formuleert de reclassering een advies over het recidiverisico en de eventueel in te zetten bijzondere voorwaarde(n). De nieuwe RISC is zo vorm gegeven dat bij een zedendelinquent automatisch de SSA moet worden ingevuld.

7 HOOFDSTUK 2

De SSA mag bij de reclassering alleen afgenomen worden door speciaal opgeleide medewerkers. Zedenzaken komen in principe terecht bij deze medewerkers. Mocht dat om welke reden dan ook niet gebeuren, dan moet een niet opgeleide medewerker altijd een opgeleide medewerker betrekken bij het invullen van de SSA.

Om de kwaliteit te borgen zijn er binnen enkele regio’s intervisiebijeenkomsten waarin medewerkers casuïstiek en de

afgenomen SSA met elkaar bespreken. Ook is er een landelijk overleg waar specifieke onderwerpen ten aanzien van zedenzaken en/of de SSA worden besproken.

2.1.2 PJ-rapportage NIFP

Als het OM bij een verdachte van een ernstig delict een vermoeden heeft van psychische problematiek, kan deze het NIFP vragen om een PJ-rapportage op te stellen. Bij zedendelicten gaat het dan over het algemeen over ernstige feiten en/of zaken waarbij sprake is van recidive. Een gespecialiseerde zedenofficier kan hiertoe zelfstandig besluiten, maar laat zich daarbij ook adviseren door anderen. Zo kan een PJ-rapportage worden aangevraagd naar aanleiding van het voorgeleidingsconsult, op advies van de reclassering of op verzoek van een rechter. In enkele parketten wordt het beslissingsondersteuningssysteem BooG gebruikt om vast te stellen of een PJ-rapportage noodzakelijk is.

Over het algemeen vindt het onderzoek plaats op de plek waar de verdachte zich bevindt; dit zijn de zogenaamde ambulante PJ-rapportages. De rapporten worden opgesteld door onafhankelijke psychologen en psychiaters die benoemd worden door het OM of ZM. De opstellers moeten zijn opgenomen in het Nederlands Register van Gerechtelijke Deskundigen (NRGD). Afhankelijk van de zwaarte van het delict en de verwachte strafeis kan een enkel, dubbel of tripelrapportage worden aangevraagd (bij tbs is een dubbelrapportage vereist). Een klein deel van de onderzoeken wordt uitgevoerd in het Pieter Baan Centrum (PBC); dat betreft de meest complexe casussen en/of personen die niet mee willen werken aan een ambulant onderzoek. Aan die onderzoeken werken zowel onafhankelijke psychologen en psychiaters mee als psychologen en psychiaters in dienst van het NIFP.

De rapporteurs hebben, los van hun basisopleiding, een specifieke opleiding gevolgd om PJ-rapporteur te mogen worden. In deze opleiding is specifiek aandacht voor risicotaxatie, waaronder de SSA. Het NIFP heeft ook een uitgebreide handreiking opgesteld voor het opstellen van PJ-rapportages; deze wordt regelmatig geactualiseerd. Voor het afnemen van een SSA hebben de rapporteurs over het algemeen een speciale opleiding gevolgd, al wordt daar niet specifiek op gecontroleerd.

Elke conceptrapportage wordt, voordat deze naar het OM wordt gestuurd, beoordeeld door een feedbackgever van het NIFP om de kwaliteit en consistentie te waarborgen. De feedbackgever kan een rapporteur wijzen op het ontbreken van een SSA of een andere tekortkoming. Alle feedbackgevers hebben een opleiding met betrekking tot de SSA gevolgd. De rapporteur neemt de opmerkingen mee bij het definitief maken van het rapport, al is deze niet verplicht de opmerkingen over te nemen. Mochten de opmerkingen onvoldoende worden overgenomen, dan kan besloten worden het rapport niet te verstrekken aan het OM.

Jaarlijks vindt een evaluatiegesprek plaats met elke rapporteur. Hierin wordt onder andere gekeken naar de feedback die is ontvangen en hoe daarmee is omgegaan. Elke vijf jaar wordt de opname van de rapporteur in het NRGD getoetst door een commissie; ook bij die toetsing komt de kwaliteit van de rapporteur aan bod.

2.2 Het aantal zedenzaken in de strafrechtsketen

Om een beeld te schetsen van het aantal zaken waar we het over hebben in dit onderzoek (zedenzaken), geven we een beknopte toelichting op het aantal zedenzaken, het aantal adviesrapportages van de reclassering voor deze doelgroep en het aantal PJ-rapportages voor deze doelgroep. Tabel 1 geeft het totaal aantal aangiftes bij de politie, het aantal zaken dat is overgedragen aan het OM en het aantal zaken dat het OM voor de rechter brengt. Alle aantallen zijn gebaseerd op Criminaliteit en Rechtshandhaving 2018. Hoewel het meetmoment voor elk aantal anders is (jaar

8 HOOFDSTUK 2

aangifte, jaar binnenkomst OM en jaar binnenkomst ZM) geven we de cijfers vanwege de inzichtelijkheid weer in één tabel, zie tabel 1.

2018 Bij politie geregistreerde Bij OM ingeschreven Door ZM afgedane zaken misdrijven (tabel 4.2) misdrijven (tabel 5.2) (tabel 6.2)

Aantal 8.990 2.755 1.315

Tabel 1. Aantal seksuele misdrijven in 2018 (Bron: Criminaliteit en Rechtshandhaving 2018)

In dit onderzoek kijken we naar zaken waar een risicotaxatie aan de orde is. Dit zullen over het algemeen zaken zijn waar de rechter een oordeel over moet vellen. Daarom relateren we het aantal rapportages aan het aantal zedenzaken dat voor de rechter is gebracht. In 2018 waren dit ongeveer 1.300 zaken. Het aantal reclasseringsadviezen op jaarbasis

bedraagt ongeveer 1.250 6 en het aantal PJ-rapportages over 2018 bedroeg 460. Bij bijna alle zedenzaken die voor de

rechter komen is er, als we naar de cijfers kijken, een reclasseringsadvies aanwezig en bij ongeveer een derde van de zedenzaken die voor de rechter komt, is er sprake van een PJ-rapportage.

We bekijken de cijfers ten aanzien van de PJ-rapportages per delict om te zien of het type delict van invloed is voor het al dan niet uitvoeren van een PJ-rapportage. Dit doen we overigens op basis van detailcijfers van het OM omdat

Criminaliteit en Rechtshandhaving (CenR) deze detailinformatie slechts gedeeltelijk weergeeft. Hierdoor is er sprake van kleine afwijkingen met de cijfers uit CenR. Deze vergelijken we met door het NIFP aangeleverde aantallen met betrekking tot uitgevoerde PJ-rapportages. Deze gegevens zijn niet gekoppeld, waardoor de uitkomsten moeten worden

7

gezien als een indicatie .

Vaak is er sprake van meerdere verdenkingen. We gaan bij de analyse uit van het eerstgenoemde delict; dit is over het algemeen het zwaarste delict. We laten zaken die gevoegd zijn ter terechtzitting achterwege aangezien het niet waarschijnlijk is dat er voor een gevoegde zaak twee aparte rapportages worden uitgevoerd. Zie bijlage A voor een uitgebreide toelichting op de werkwijze.

Tabel 1 laat het aantal bij de ZM aangebrachte zaken zien alsmede het aantal door de ZM veroordeelde zaken. Bij zwaardere delicten als verkrachting (WSr 242) en gemeenschap met een kind beneden de 12 jaar (WSr 244) wordt in de meeste gevallen een PJ-rapportage uitgevoerd. Bij lichtere vergrijpen als schennis van de eerbaarheid wordt bij een kleiner deel een PJ-rapportage opgesteld.

Titel omschrijving Titel artikel Aantal naar ZM Aantal veroordeeld Aantal PJ-rapportages Schennis van de eerbaarheid Sr 239 199 176 13

Kinderpornografie verspreiden Sr 240B 173 172 70 Verkrachting Sr 242 235 166 140

Gemeenschap met wilsonbekwame Sr 243 24 22 9 Gemeenschap met kind beneden de 12 Sr 244 75 50 49

Gemeenschap met kind tussen 12-16 jaar Sr 245 141 132 43 Aanranding Sr 246 265 215 55

Ontucht met wilsonbekwame Sr 247 116 107 33 Ontucht met misbruik van gezag of vertrouwen Sr 249 46 40 14

Overige/onbekend 67 63 74 Totaal 1341 1143 500

Tabel 2. Aantal seksuele delicten naar artikel aangebracht bij ZM, veroordeeld en aantal PJ-rapportage over 2018

6 We hebben ons gebaseerd op de instroom van de 1 e helft van 2019 (632 rapportages) en deze verdubbeld om tot een

aantal per jaar te komen. Dit betreft een indicatie.

7 Zo is het aantal overig/onbekend is in de data van het NIFP groter dan bij de data van het OM. Ook kan het eerste delict verschillen.

9 HOOFDSTUK 3

3 Bevindingen evaluatie

aangekondigde maatregelen

In dit hoofdstuk gaan we in op de bevindingen van het onderzoek. Ten eerste beschrijven we in hoeverre er sprake is van een toename in het gebruik van de SSA als risicotaxatie-instrument. Vervolgens gaan we in op de communicatie over het recidiverisico en in hoeverre dat is veranderd. Ook behandelen we de maatregelen die zijn genomen op het gebied van kennisontwikkeling en kennisdeling. Ten slotte komt de vraag in hoeverre deze maatregelen hebben geleid tot een betere ondersteuning van officieren en rechters aan bod.

3.1 Toename in het gebruik van de SSA

In de komende paragrafen staan we stil bij het gebruik van de SSA bij verdachten van zedendelicten. Zoals hiervoor is aangegeven, hebben de reclassering en NIFP naar aanleiding van het rapport van de NR aangegeven om het recidiverisico in zedenzaken zoveel mogelijk te taxeren met behulp van de SSA. Voor beide partijen bekijken we in hoeverre dit is gebeurd.

3.1.1 Gebruik van de SSA door de reclassering

De reclassering geeft aan dat ze, mede naar aanleiding van de bevindingen van de NR, in oktober 2018 een aantal uitgangspunten heeft vastgesteld voor de werkwijze bij zedenzaken. Uitgangspunten zijn onder andere dat: a. De RISC met de SSA wordt gebruikt voor een reclasseringsadvies bij zedenverdachten (bij mannelijke verdachten waarbij sprake is van een aanwijsbaar slachtoffer) en bij voorkeur wordt elk instrument gebruikt (dus niet alleen Static, maar indien mogelijk ook de Stable en Acute); b. Dat zonder de SSA de RISC niet geschikt is om het recidiverisico in te schatten bij zedendelinquenten; c. De SSA alleen mag worden gebruikt als je daarvoor opgeleid bent en bij voorkeur collegiaal getoetst wordt (bij een collega, rapporteur of behandelaar); d. Naast de SSA ook altijd de OXREC 8 gebruikt wordt en; e. Bij een afwijkend professioneel oordeel duidelijk moet worden gemaakt waar dat in zit.

Deze uitgangspunten hebben geleid tot enkele concrete maatregelen. Zo maakt de SSA bij zedenzaken altijd onderdeel uit van de nieuwe RISC. Verder worden zedenzaken in principe toegewezen aan medewerkers die opgeleid zijn in het afnemen van de SSA en zijn tientallen extra reclasseringsmedewerkers opgeleid tot het afnemen daarvan. Tot slot

vinden in een aantal regio ’s regelmatig intervisiebijeenkomsten plaats waarin casuïstiek wordt besproken en

gezamenlijk de SSA wordt doorgenomen.

8 De OXREC is een actuarieel risicotaxatie-instrument van de University of Oxford waarmee op basis van statische en

dynamische factoren een statistische berekening wordt gemaakt van het risico op zowel algemene en geweldsrecidive. In 2017 is de OXREC door de University of Oxford gevalideerd voor Nederland op basis van data van het CBS, het WODC en de 3RO. (https://www.reclassering.nl/over-de-reclassering/wat-wij-doen/risc)

10 HOOFDSTUK 3

100%

80%

60%

40%

20%

0%

Static Stable

Afgenomen NIet afgenomen

Figuur 1. Percentage waarbij Static en Stable zijn afgenomen bij de reclassering

De reclassering heeft de adviezen van alle opdrachtgevers (OM en DJI) van de eerste zes maanden van 2019 (januari tot en met juni) onderzocht op het gebruik van de SSA. Als specifiek wordt gekeken naar adviezen ten behoeve van de afdoening van hands-on delicten blijkt dat in 74% een van de onderdelen van de SSA is afgenomen. Bij 74% van de zaken is de Static afgenomen en in 52% van de zaken de Stable (zie figuur 2). Als de SSA niet is ingevuld, heeft de reclassering op basis van dossieronderzoek de reden proberen te achterhalen. Dit was echter niet altijd te achterhalen, omdat het invullen van het veld om een reden in te typen niet verplicht was. Hierdoor kunnen er geen (cijfermatige) uitspraken over worden gedaan. Bij vijf van de achttien onderzochte dossiers waarbij geen Static is uitgevoerd door de reclassering, was door het NIFP of een behandelaar een Static uitgevoerd.

Het OM en de ZM geven ook aan dat er na het uitkomen van het rapport van de NR sprake lijkt van een toename in het gebruik van de SSA bij de reclassering. Daarbij wordt wel de kanttekening gemaakt dat de nieuwe RISC nog geen jaar geleden is ingevoerd en dat, gezien de relatief lange doorlooptijd van zedenzaken, ze nog geen compleet beeld kunnen

hebben. Ook geven enkele gesprekspartners aan dat de nieuwe RISC in z’n algemeenheid beter te begrijpen is.

3.1.2 Gebruik van de SSA door het NIFP

Net als bij de reclassering heeft ook bij het NIFP de rapportage van de NR geleid tot een aantal maatregelen. Zo heeft

het NIFP zijn richtlijn ‘ambulant forensisch psychologisch onderzoek en rapportage in het strafrecht’ aangepast. In de

richtlijn is opgenomen dat de inschatting van het recidiverisico bij voorkeur moet gebeuren via klinisch gestructureerde risicotaxatie aan de hand van de risicotaxatie-instrumenten. Voor zedenverdachten wordt de SSA genoemd als meetinstrument voor de risicoanalyse. Daarnaast staat in de richtlijn ook dat het aan het professionele oordeel van de rapporteur is om te besluiten of en welke risico-instrumenten hij gebruikt. Het rapport van de NR, communicatie over het recidiverisico en de doorgevoerde wijzigingen zijn op de rapporteursdag van 2018 ook aan de orde geweest.

11 HOOFDSTUK 3

100%

80%

60%

40%

20%

0%

Static Stable

Afgenomen NIet afgenomen

Figuur 2. Percentage waarbij de Static en Stable zijn afgenomen bij het NIFP

Uit het dossieronderzoek van de rapportages van het NIFP blijkt dat in 55% van de zaken gebruik wordt gemaakt van ten minste een van de instrumenten uit de SSA. Zie figuur 3 voor een uitsplitsing naar de Static en Stable. Bij 9% wordt gebruik gemaakt van een ander risicotaxatie-instrument. In de meeste van deze gevallen is de J-SOAP-D of SAVRY

9

afgenomen; deze zaken betroffen voornamelijk minderjarigen . In een geval is gebruik gemaakt van de SVR-20; dat is een niet-actuarieel gestructureerd risicotaxatie-instrument voor verdachten van zedendelicten. Dit wordt gezien als

acceptabel alternatief voor de SSA, al wordt de SVR-20 als minder betrouwbaar en ‘meer gedateerd’ beschouwd dan

de SSA. Bij de overige 36% van de zaken is geen gebruik gemaakt van een risicotaxatie instrument; hier gaan we in paragraaf 3.2 verder op in.

3.1.3 Gebruik van de SSA in de ogen van het OM en ZM

De geïnterviewde zedenofficieren en rechters geven aan dat de kwaliteit van de rapportages van het NIFP de afgelopen jaren over het algemeen is toegenomen. En als specifiek naar de SSA wordt gekeken, deze ook vaker gebruikt lijkt te worden.

Als we een voorzichtige vergelijking maken met de uitkomsten uit het onderzoek van de NR lijkt er ook sprake van een stijging. Het betreft een voorzichtige vergelijking omdat de doelgroepen van beide onderzoeken niet helemaal vergelijkbaar zijn (de NR heeft betrekking op alle zedendelicten met minderjarige slachtoffers en dit onderzoek kijkt naar alle hands-on zedendelicten onafhankelijk van de leeftijd van het slachtoffer. Daarnaast heeft het onderzoek van de NR betrekking op dossiers uit 2013/2014. Er zit 5 jaar tussen beide onderzoeksmomenten. a. Voor reclasseringsadviezen volgt uit het NR-onderzoek dat dit in 2013/2014 bij 53% de Static is afgenomen. Uit het recente onderzoek is dit percentage 74%; b. Uit het NR-onderzoek bleek dat in 2013/2014 bij het NIFP in 18% sprake is geweest van een actuarieel risicotaxatie-instrument. Uit het dossieronderzoek blijkt dat dit percentage in 2018 55% bedroeg.

3.2 SSA is om diverse redenen niet altijd gebruikt

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat, hoewel er sprake is van een toename in het gebruik van de SSA, er ook nog voor een deel van de zaken geen SSA wordt gebruikt. In bijna alle gesprekken is enige nuance aangebracht in wanneer in zedenzaken gebruik gemaakt kan worden van de SSA. Dit vullen we aan met informatie uit de dossieronderzoeken van de reclassering en het NIFP. Zowel de reclassering als het NIFP schrijven namelijk voor dat indien het niet mogelijk is om een gestructureerde risicoanalyse te laten plaatsvinden, het expliciet moet worden beschreven in de rapportage. Op basis van het dossieronderzoek van de reclassering is gebleken dat deze onderbouwing in sommige gevallen nog

9 De J-SOAP-D is een gestructureerd risicotaxatie-instrument voor minderjarigen en de SAVRY is bedoeld voor jeugdigen die een geweldsdelict hebben gepleegd (blijkbaar was er in deze (ook) een zware geweldscomponent).

12 HOOFDSTUK 3

ontbreekt waardoor we hier verder geen uitspraken over kunnen doen. Aan de hand van het dossieronderzoek van het NIFP beschrijven we de meest voorkomende redenen in een aantal categorieën: a. Zaken/doelgroepen waar de SSA niet voor is gevalideerd; b. Zaken waarbij onvoldoende informatie beschikbaar is voor het uitvoeren van een SSA; c. Zaken waarbij het betreffende delict wordt ontkend; d. Zaken waarin bij de verdachte geen sprake is van een stoornis.

Figuur 3 geeft een overzicht van het totaal aantal PJ-rapportages opgesplitst in het deel waar wel een onderdeel van de SSA is afgenomen, waar een ander risicotaxatie-instrument is afgenomen en bovenstaande categorieën.

Jeugdige Geen uitleg

Geen stoornis 1% 1%

aanwezig

13%

Ontkennen van het

ten laste gelegde

7%

Onderdeel SSA afgenomen

Weigering om mee 55%

te werken 14%

Andere

gestructureerde

risicotaxatieinstrumenten

9%

Figuur 3. Aantal PJ-rapportages met afgenomen SSA of reden waarom niet afgenomen

3.2.1 Zaken/doelgroepen waar de SSA niet voor is gevalideerd

Zoals in het kader al is aangegeven, is de SSA niet bruikbaar voor elke doelgroep. Zo is het instrument niet geschikt

10

voor vrouwelijke en minderjarige personen . Uit het dossieronderzoek van het NIFP blijkt ook dat, zoals in de voorgaande paragraaf is genoemd, er bij 9% van de verdachten een ander risicotaxatie-instrument wordt afgenomen vanwege de jeugdige leeftijd van de verdachte (J-SOAP-D of SAVRY). Daarnaast is er voor 1 jeugdige helemaal geen risicotaxatie afgenomen.

3.2.2 Onvoldoende informatie beschikbaar

De houding van de verdachte is formeel geen criterium om de SSA niet af te nemen. Het is echter wel de vraag of bij een verdachte die weigert om mee te werken voldoende informatie verkregen kan worden om alle vragen te beantwoorden. Met name bij de Stable is informatie van de verdachte nodig, maar ook voor minstens een item van de

10 Voor minderjarigen van 16 en 17 jaar die volwassen zijn is het instrument volgens de handleiding wel gevalideerd.

13 HOOFDSTUK 3

Static moet, als er geen andere informatie voorhanden is, deze komen van de verdachte. Het betreft het item of de verdachte ooit langer dan twee jaar heeft samengewoond 11 . Ook de drie items met betrekking tot de slachtoffers zouden, bij gebrek aan slachtofferverklaringen of andere informatie, mogelijk niet ingevuld kunnen worden. Door diverse gesprekspartners wordt aangegeven dat de proceshouding van de verdachte in de fase voor de rechtszaak ertoe kan leiden dat de verdachte niet meewerkt aan het onderzoek. Afhankelijk van welke informatie uit de huidige of eerdere strafdossiers te halen valt, kan hierdoor onvoldoende informatie beschikbaar zijn om (onderdelen van) de SSA af te nemen.

Tevens wordt aangegeven dat bij niet meewerkende verdachten rapporteurs regelmatig de keuze maken om helemaal geen PJ-rapportage op te maken en door te verwijzen naar het PBC. Deze terughoudendheid is terug te voeren op de medisch-ethische afweging en dat de rapporteur van mening is dat puur op basis van stukken geen zorgvuldig onderzoek kan worden uitgevoerd. Rapporteurs zien de risicotaxatie als een onderdeel van de PJ-rapportage en voeren deze niet afzonderlijk uit. Daarbij speelt ook mee dat rapporteurs bang zijn tuchtrechtelijk te worden aangeklaagd als ze zonder een patiënt te spreken een diagnose stellen.

Het NIFP heeft aangegeven dat ze op dit moment aan het onderzoeken zijn in hoeverre het mogelijk is om, los van PJ- rapportage, alleen een risicotaxatie uit te voeren. Het NIFP wil rapporteurs stimuleren om de informatie die wel verzameld is, zoveel mogelijk op te schrijven. Dat doen ze overigens breder dan alleen bij zedenverdachten.

12

Uit het dossieronderzoek bij het NIFP blijkt dat bij tien rapportages (14% van het totaal aantal rapportages ) er sprake was van een niet-meewerkende verdachte waardoor de SSA niet is afgenomen. Op basis van het dossieronderzoek was voor ons niet vast te stellen of er andere bronnen beschikbaar waren om in ieder geval de Static nog in te vullen of dat er sprake was van een meer principiële keuze om de SSA niet af te nemen. Niet meewerken is overigens niet altijd een reden om geen SSA af te nemen. Bij twee PJ-rapportages waarbij sprake is van een niet-meewerkende verdachte is wel een SSA afgenomen.

3.2.3 Ontkennende verdachte

Het ontkennen van een verdachte is formeel ook geen criterium om de SSA niet af te nemen. Het zou wel lastiger kunnen zijn om informatie ten aanzien van de slachtofferitems van de Static te verkrijgen als daar geen andere informatie over beschikbaar is. In de handleiding voor de Stable wordt zelfs aanbevolen deze niet af te nemen bij

13

mannen die geen zedendelict hebben gepleegd of bij wie daar gegronde twijfel is .

Uit de gesprekken met het NIFP blijkt dat rapporteurs, los van eventuele beperkingen bij het verkrijgen van informatie, bij ontkennende verdachten zonder een eerdere veroordeling terughoudend zijn bij het opstellen van de rapportage en/of het uitvoeren van een risicotaxatie. Rapporteurs willen voorkomen dat ze, door de PJ-rapportage op te stellen, impliceren dat de verdachte schuldig is of een verband legt tussen het delict en een stoornis terwijl er mogelijk geen delict is gepleegd.

Uit het dossieronderzoek bij het NIFP wordt het feit dat de verdachte ontkent bij zes dossiers (7%) als reden genoemd om de SSA niet in te vullen. Net als bij het niet meewerken, hebben we op basis van ons dossieronderzoek niet vast kunnen stellen of er sprake was van ontbrekende informatie of dat er sprake was van een meer principiële keuze. Als

reden om de SSA niet in te vullen wordt ‘het ontkennen van de verdachte’ als reden genoemd. Uit het aanvullende

dossieronderzoek van de reclassering blijkt dat een ontkennende houding bij minstens een advies een reden was om de SSA niet in te vullen. Bij 12 ontkennende verdachten is overigens wel een SSA ingevuld.

11 Volgens de Static-99 scorehandleiding is dit het enige item dat eventueel opengelaten mag worden. 12 Ten behoeve van de leesbaarheid nemen we naast de aantallen ook de bijbehorende percentages op. Gezien de

lage aantallen moeten deze percentages als een indicatie worden gezien.

3 Bevindingen evaluatie aangekondigde maatregelen

14 HOOFDSTUK 3

3.2.4 Geen stoornis aanwezig

Een laatste categorie die regelmatig voorkomt, betreft de categorie waar geen stoornis is vastgesteld of geen verband is tussen de stoornis en het delict. Dit is het geval bij negen rapportages (13%). Het al dan niet hebben van een stoornis of dat er geen sprake is van een verband met het delict is geen contra-indicatie voor het afnemen van de SSA. Ook is het niet waarschijnlijk dat er informatie ontbreekt; de rapporteur heeft immers op basis van de gesprekken kunnen vaststellen dat er geen sprake is van een stoornis.

In de gesprekken komt het beeld naar voren dat het niet hebben van een stoornis of een ontbrekend verband met het delict voor rapporteurs aanleiding kan zijn om geen behandeling te adviseren. De risicotaxatie zien zij als een integraal onderdeel van het behandeladvies, niet als losstaande risicotaxatie. Zoals gezegd, is het NIFP aan het onderzoeken of het mogelijk is om ook alleen een risicotaxatie uit te voeren.

3.2.5 Overige redenen waarom SSA niet is afgenomen.

Bij de reclassering is slechts in een klein aantal dossiers expliciet aangegeven waarom de SSA ontbrak. De genoemde redenen zijn, naast het ontbreken van informatie door de ontkennende houding: cognitieve of auditieve beperkingen en het niet beheersen van de Nederlandse taal. Verder benoemen de onderzoekers van de reclassering dat er bij ruim een kwart van de zaken waar geen SSA is afgenomen, wel een PJ-rapportage is opgesteld waarbij de Static is afgenomen.

3.2.6 Bij een rapportage is geen uitleg gegeven

Bij 1 PJ- rapportage (1%) is niet onderbouwd waarom de SSA niet is afgenomen.

3.2.7 Reacties vanuit de ZM

De geïnterviewden van de rechtspraak geven in de gesprekken aan te herkennen dat er bij de hiervoor genoemde doelgroepen niet altijd een SSA wordt afgenomen. Ze geven aan dat de rapporteurs hierbij wellicht geholpen zouden zijn met een duidelijke richtlijn wanneer dat wel of niet aan de orde is.

3.3 Communicatie over het recidiverisico

De minister heeft in de beleidsreactie op de rapporten van de NR opgenomen dat eenduidige interpretatie van risicotaxaties van groot belang is voor een goed advies aan het OM en de rechter. Hij geeft aan dat hij wil dat de communicatie tussen ketenpartners verder verbeterd wordt en dat afspraken gemaakt worden over hoe op uniforme wijze gecommuniceerd kan worden.

3.3.1 Afspraken over communicatie

In het ketenoverleg zeden waarvan reclassering, NIFP en OM onderdeel zijn, is een aantal keer gesproken over communicatie over het recidiverisico en waar behoefte aan is. In ieder geval is afgesproken om eenduidige definities over de score van het recidiverisico (laag, laag-matig, matig-hoog, hoog) te hanteren in de rapportages. Ook is afgesproken om de score uit het risicotaxatie-instrument van het professioneel of klinisch oordeel afzonderlijk weer te geven waarna score en klinisch oordeel worden geïntegreerd tot het Gestructureerd Klinisch Oordeel (GKO). Zo is voor iedereen duidelijk wat de score is die volgt uit de risicotaxatie en wat het professioneel oordeel is.

3.3.2 De opname van de score van de SSA

De reclassering geeft aan dat de uitslag van de risicotaxatie-instrumenten automatisch in het adviesrapport wordt opgenomen. Dit is, zoals afgesproken, een eenduidige weergave die altijd los van het eindoordeel wordt weergegeven.

15 HOOFDSTUK 3

De inschatting van het recidiverisico wordt in de meeste dossiers nog niet verder toegelicht. Bij een deel van de adviezen wordt, onder het kopje recidiverisico, wel ingegaan op de uitslag van de risicotaxatie-instrumenten en op wat deze uitslag betekent.

Het dossieronderzoek bij het NIFP laat zien dat de uitkomst van de SSA apart wordt gepresenteerd. In bijna alle gevallen wordt in eenduidige terminologie gecommuniceerd over de uitkomst van het recidiverisico. De aanvullende informatie die wordt gegeven is wel divers. In sommige rapportages wordt per item ingegaan op de score, soms wordt een aanvullende duiding van het recidiverisico gegeven en soms wordt een statistische toelichting gegeven.

3.3.3 SSA wordt aangevuld met het Gestructureerd Klinisch Oordeel (GKO)

Door het NIFP wordt aangegeven dat de rapportage wordt aangevuld met een GKO. Daarin wordt naast de risicotaxatie ook de professionele mening van de rapporteur meegenomen. Bij de reclassering gebeurt dit in het onderdeel

‘professioneel oordeel’. Dit is in lijn met de beleidsreactie van de minister. Het NIFP geeft aan dat de SSA gebaseerd is

op informatie die veelal ook wordt meegewogen in het professionele oordeel. Er is dus in dat professionele oordeel een zeker risico op dubbeltelling. Informatie die gebruikt wordt om de vragen uit de SSA te beantwoorden, kan ook worden gebruikt om het professionele oordeel te vormen. Dit is een van de redenen waarom is afgesproken de uitkomsten van de risicotaxatie altijd apart te vermelden. Door beide onderdelen (uitkomst SSA en professionele oordeel) apart inzichtelijk te maken wordt het risico van dubbeltelling ondervangen.

3.3.4 Reactie OM en ZM

Het OM geeft aan goed uit de voeten te kunnen met de informatie uit de SSA. Zedenofficieren moeten een specifieke opleiding volgen voordat ze zedenofficier worden. Door de specialisatie doen ze regelmatig zedenzaken en daar hebben ze dus ervaring mee.

De geïnterviewden van de rechtspraak geven aan dat communicatie over het recidiverisico verder kan worden verbeterd. De gebruikte terminologie (laag, laag-matig, matig-hoog, hoog) is voor rechters die weinig ervaring hebben met rapportages vanuit het NIFP of de reclassering lastig te duiden. De gemiddelde strafrechter krijgt enkele zaken waarin een PJ-rapportage met SSA is opgenomen per jaar. Bij rechters die na enige tijd van rechtsgebied wisselen kan het nodig zijn dat ervaring en expertise (opnieuw) worden opgebouwd. Het goed kunnen doorgronden van risicotaxatieinstrumenten en het recidiverisico vraagt specialistische kennis. Door de geïnterviewden wordt aangegeven dat over communicatie over het recidiverisico concretere afspraken kunnen worden gemaakt tussen de reclassering, het NIFP en de rechtspraak.

Verder kan de relatie tussen de uitkomsten van de SSA enerzijds en het GKO en advies anderzijds nog duidelijker worden benoemd. Een expliciete onderbouwing van de professionele overwegingen kan helpen om de uitkomsten van de SSA in relatie tot het uiteindelijke advies beter te duiden.

Geïnterviewden van de rechtspraak geven ook aan dat er zowel voor het OM als voor de ZM mogelijkheden zijn om aanvullende informatie op te vragen bij de rapporteur. Dit kan via een brief of door de rapporteur uit te nodigen op zitting.

3.4 Kennis over het risico op recidive en kennisuitwisseling

De minister heeft aangegeven dat de afgelopen jaren al flink geïnvesteerd is in de kennis over het vaststellen van het risico op recidive bij zedendelinquenten en dat aanvullende maatregelen niet noodzakelijk zijn. Naar aanleiding van het Algemeen Overleg Zeden op 23 mei 2018 heeft de minister alle ketenpartners die betrokken zijn bij het communiceren over recidiverisico bij zedendelinquenten met de NR om de tafel gebracht. Doel van deze bijeenkomst was te bezien of

16 HOOFDSTUK 3

aanvullende maatregelen nodig waren om de kennis te vergroten (zie bladzijde 7 van de eerder genoemde brief aan de

14

Kamer ). In de komende paragrafen gaan we in op deze en andere getroffen maatregelen.

3.4.1 Opleiding en kennisborging

Sinds 2018 zijn meer reclasseringsmedewerkers opgeleid in de SSA. In de handleiding van de SSA staat vermeld dat deze afgenomen kan worden door mensen die de opleiding van de SSA hebben gevolgd. De reclassering probeert er zorg voor te dragen de SSA alleen af te laten nemen door opgeleide SSA-medewerkers. Daarnaast is de reclassering ook aan het bekijken hoe ze deze kennis beter kunnen borgen, door bijvoorbeeld opfriscursussen te organiseren. Verder heeft de reclassering een aantal regionale intervisiebijeenkomsten ingericht om casuïstiek van zedenzaken met elkaar te bespreken. Een onderdeel van deze casuïstiekbespreking is het gezamenlijk doornemen van de SSA. Zo wordt geoefend met het gebruik van de SSA en kan men feedback op elkaar geven. Ook is er een landelijke kenniskring waar afgevaardigden uit de regionale kenniskringen casuïstiek bespreken. Deze vorm van intervisie helpt om te blijven oefenen en ervaring op te doen met de SSA.

Ook bij het NIFP is er na het rapport van de NR aandacht vanuit bureau opleiding voor de SSA opleidingen. Zo komt risicotaxatie in algemene zin nadrukkelijk aan bod bij de basisopleiding van de rapporteurs. Ook hebben alle feedbackgevers een verdiepende SSA-opleiding gevolgd en hebben ze de opdracht om specifiek naar de SSA te kijken in de rapportages over zedendelinquenten. Ook bij de toetsing ten behoeve van (de verlenging van de) opname in het NRGD is er specifieke aandacht voor de afname van de SSA in de rapportages. De verdiepende opleiding is ook beschikbaar voor alle PJ-rapporteurs. Bij de inzet van een rapporteur bij een zedenzaak wordt rekening gehouden met de gevolgde opleiding van de rapporteur. Het kan in uitzonderlijke gevallen voorkomen dat iemand geen SSA opleiding heeft gevolgd.

Reclassering heeft de nieuwe RISC gepresenteerd aan het OM en de ZM, waarbij ook aandacht is besteed aan de

SSA. Ook is er een zogenaamde ‘clickable demo’ beschikbaar die, los van de presentaties, door medewerkers van het

OM en de rechtspraak kunnen worden gebruikt om kennis te nemen van de nieuwe RISC.

De geïnterviewden van de rechtspraak geven aan dat er in de basisopleiding voor rechters al aandacht werd besteed aan risicotaxatie en er ook verschillende verdiepende cursussen te volgen zijn waar het onderwerp aan bod komt. Bij het opleidingsinstituut van de Rechtspraak en het Openbaar Ministerie (Studiecentrum Rechtspleging, verder SSR) wordt structureel aandacht besteed aan het onderwerp risicotaxatie, zodat deskundigheidsbevordering en kennisdeling is geborgd. Jaarlijks moeten rechters hun kennisniveau op peil houden door cursussen te volgen, onder andere bij het SSR. Er zijn daar diverse cursussen beschikbaar waarin de SSA wordt toegelicht (waaronder de opleidingen: forensisch

gedragsdeskundige rapportage, zedenzaken en tbs). Deze cursussen zijn over het algemeen populair. OvJ’s en parketsecretarissen van het OM moeten de curs us ‘zedenzaken’ verplicht volgen om zedenzaken te mogen doen.

De rechtspraak heeft een Kennis kring ‘tbs en zorgmachtiging’ opgericht. Deze Kenniskring is bedoeld om - ook in het

licht van de nieuwe zorgwetten - kennisdeling te bevorderen, jurisprudentie te bespreken en als vraagbaak om casuïstiek te bespreken. De Kenniskring wil op een laagdrempelige manier actuele kennis en ervaring delen met rechters en juridisch medewerkers, teneinde een bijdrage te kunnen leveren aan uniforme rechtstoepassing en het leveren van juridisch kwalitatief hoogstaand werk. Jaarlijks organiseert de Kenniskring ook een themadag. De themadag voor 2020 staat in het teken van risicotaxatie in strafzaken.

3.4.2 Kennisuitwisseling tussen de ketenpartners

Er is door alle ketenpartners geïnvesteerd in kennisuitwisseling over het gebruik van risicotaxatie-instrumenten, waaronder de SSA en het recidiverisico. Het rapport van de NR is verschillende keren besproken tijdens het landelijke

3 Bevindingen evaluatie aangekondigde maatregelen

17 HOOFDSTUK 3

ketenoverleg zeden. Daarnaast heeft de reclassering ook verschillende keren voorlichting gegeven aan ketenorganisaties over de nieuwe RISC (waaronder de SSA valt) en de duiding van de resultaten. De reclassering heeft

met de introductie van de nieuwe RISC ook een zogenoemde ‘clickable demo’ ontwikkeld waarin informatie is te vinden

over de instrumenten en de duiding van de scores. Ook vindt regulier overleg plaats tussen het OM en het NIFP om te spreken over de PJ-rapportages. Het NIFP spreekt ook regelmatig met de rechtspraak van Amsterdam. Dit is een regionaal initiatief in Noord-Holland waarbij casuïstiek en de kwaliteit van deze rapportages wordt besproken. Dit levert nuttige inzichten op in elkaars werkwijze.

18 HOOFDSTUK 4

4 Conclusies en aanbevelingen

Dit hoofdstuk bevat de conclusies en aanbevelingen vanuit de ‘quickscan’. In de conclusies beantwoorden we de

onderzoeksvragen. Dit onderdeel kan tevens worden gelezen als een managementsamenvatting. We sluiten af met enkele aanbevelingen; deze zijn mede gebaseerd op de input die we hebben ontvangen tijdens de verbeterbijeenkomst.

4.1 Conclusies

Naar aanleiding van de rapporten van de NR over het gebruik van en de communicatie over risicotaxatie-instrumenten bij zedendelinquenten heeft de minister van JenV een aantal toezeggingen gedaan in de beleidsreactie op het rapport: a. Hij wil de communicatie van de ketenpartners verder verbeteren. Het in 2016 opgerichte ketenberaad zeden is met deze opdracht aan de slag gegaan; b. Het NIFP en de reclassering hebben aangegeven zoveel mogelijk te taxeren met behulp van SSA. Daarbij blijft er ruimte voor het professionele oordeel van de experts, in aanvulling op de risicotaxatie; c. De maatregelen die in de eerste helft van 2018 worden ingevoerd na één jaar te laten evalueren om te bezien of de nieuwe rapportages en het verbeteren van de onderlinge communicatie rechters en officieren van justitie inderdaad beter ondersteunen in hun werkzaamheden.

Significant is gevraagd in een ‘quickscan’ te onderzoeken in hoeverre deze toezeggingen zijn ingevoerd en of deze

hebben geleid tot een betere ondersteuning van rechters en officieren van justitie.

De hoofdvraag van het onderzoek was ‘Hebben de ingevoerde maatregelen geleid tot een betere ondersteuning van rechters en officieren van justitie? . Op basis van deze ‘quickscan’ concluderen we dat de ingevoerde maatregelen

hebben geleid tot een betere ondersteuning. De aangekondigde verbeteringen zijn ingevoerd en hebben geleid tot een verbetering in het gebruik van de SSA, communicatie en een verbetering van de kennisdeling. Op een aantal punten, met name op het gebied van de communicatie over het recidiverisico, is nog wel verdere verbetering mogelijk.

We onderbouwen deze conclusie aan de hand van de deelvragen van het onderzoek: a. Hoe zijn de aangekondigde maatregelen ingevoerd? b. Hebben de ingevoerde maatregelen geleid tot een betere ondersteuning van rechters en officieren van justitie?

4.1.1 Verbeteringen ten aanzien van het gebruik van SSA

Uit de interviews met reclassering en NIFP en dossieronderzoek bij beide partijen blijkt dat de aangekondigde maatregelen zijn ingevoerd. Bij zowel de reclassering als het NIFP is de SSA de standaardwijze van risicotaxatie bij zedendelicten. De reclassering heeft bij de nieuwe RISC bij verdachten van zedendelicten de SSA als standaardonderdeel toegevoegd. Het niet invullen van de SSA moet inmiddels ook verplicht worden beargumenteerd. Bij het NIFP is de SSA in de handleiding als standaardwerkwijze opgenomen en ook daar geldt dat het afwijken daarvan moet worden onderbouwd. Bij het NIFP controleert de feedbackgever, die een PJ-rapportage van een collega beoordeelt, ook specifiek op deze punten.

Uit de gesprekken met het OM en de rechtspraak blijkt dat er ook daadwerkelijk sprake is van een toename van het gebruik van de SSA. Als we de uitkomsten van dit onderzoek vergelijken met de cijfers van het onderzoek van de NR, is er ook sprake van een stijging. Aangezien de doelgroepen van beide onderzoeken verschillen en er vijf jaar tijd zit tussen beide onderzoeken, moeten we bij deze vergelijking enige voorzichtigheid betrachten.

Hoewel er sprake is van een toename in het gebruik van de SSA bij zowel de reclassering als het NIFP, wordt ook voor een deel van de zaken geen gebruik gemaakt van de SSA. Bij de reclassering geldt dat voor 26% van de adviezen en

19 HOOFDSTUK 4

bij het NIFP voor 45% van de rapportages. Dit heeft gedeeltelijk te maken met het feit dat de SSA niet voor alle doelgroepen geschikt is. Zo is de SSA niet geschikt voor jeugdige en vrouwelijke verdachten. Bij zeven van de onderzochte dossiers (10%) van het NIFP is geen SSA gebruikt vanwege de leeftijd. Bij zes van die dossiers is wel gebruik gemaakt van een ander risicotaxatie-instrument.

De reclassering heeft in haar aanvullend dossieronderzoek geen kwantitatief zicht kunnen leveren op de redenen van niet afnemen, al blijkt in ongeveer een kwart van de zaken wel een SSA te zijn afgenomen door een PJ-rapporteur van het NIFP. Mogelijk is daardoor de SSA niet nogmaals afgenomen door de reclassering.

Op basis van het dossieronderzoek van het NIFP en interviews hebben we zicht gekregen op de redenen waarom de

SSA niet is afgenomen in de zaken waarbij de SSA volgens de richtlijn mogelijk wel afgenomen had kunnen worden. De voornaamste redenen zijn (zie figuur 4): a. Bij 14% is er sprake van een niet meewerkende verdachte. Op zich geen reden om de SSA niet in te vullen,

maar in dergelijke zaken maakt een rapporteur meestal geen rapport op en verwijst door naar het PBC; b. Bij 7% van de rapportages is sprake van een ontkennende verdachte; over het algemeen ook geen reden om

geen SSA af te nemen, al kan ook in dit geval mogelijk informatie ontbreken. Bij een meerderheid van de

ontkennende verdachten wordt wel een SSA afgenomen; c. Bij 13% van de rapportages is geen sprake van een stoornis of geen verband tussen de stoornis en het delict.

Dit geldt niet als reden om geen SSA af te nemen. In de praktijk wordt in dergelijke rapportages geen

behandeladvies opgenomen, waardoor, in de ogen van de rapporteurs, ook geen SSA hoeft te worden

afgenomen.

Jeugdige Geen uitleg

Geen stoornis 1% 1%

aanwezig 13%

Ontkennen van het ten laste gelegde 7%

Onderdeel SSA afgenomen

Weigering om mee 55%

te werken 14%

Andere gestructureerde

risicotaxatieinstrumenten 9%

Figuur 4. Aantal PJ-rapportages met afgenomen SSA of reden waarom niet afgenomen

20 HOOFDSTUK 4

4.1.2 Verbeteringen ten aanzien van de communicatie

Ten aanzien van de communicatie zijn ketenbreed afspraken gemaakt. Bij de communicatie over de SSA is afgesproken dat eenduidige, bij de SSA behorende, terminologie ten aanzien van het risico, wordt gebruikt. Deze uitkomst moet altijd los worden gerapporteerd en moet worden onderbouwd. Afgesproken is dat een gestructureerd klinisch oordeel mag worden gegeven, zolang ook de afzonderlijke uitkomsten van SSA inzichtelijk blijven. Zo is voor iedereen duidelijk wat de score is die volgt uit de risicotaxatie en wat het professioneel oordeel is.

Bij de reclassering wordt de uitkomst, zoals die uit de afgenomen SSA volgt, automatisch opgenomen in de rapportage. Dit betekent dat er sprake is van een eenduidige terminologie die apart wordt weergegeven. Soms geeft een reclasseringswerker daar nog apart een toelichting op. Bij het NIFP wordt bij de Static in 85% van de gevallen de score benoemd zoals afgesproken en bij nog eens 10% wordt de gecombineerde score opgenomen (dat betreft meestal een combinatie van de Static en Stable). De score wordt altijd apart benoemd. De verdere toelichting op de uitkomsten van de SSA bij de PJ-rapportages is divers. Soms is er geen toelichting, soms worden individuele items toegelicht en soms wordt een statistische toelichting gegeven op het recidiverisico. Het gestructureerd klinisch oordeel (GKO) wordt los van de uitkomsten van de SSA vermeld. Betrokkenen geven aan dat de relatie tussen de SSA enerzijds en het GKO en advies anderzijds nog duidelijker kan worden beschreven.

4.1.3 Verbetering kennisdeling

Er zijn bij de reclassering, het NIFP en de rechtspraak medewerkers (verder) opgeleid om de SSA af te nemen dan wel

te begrijpen. Bij het NIFP zijn ook alle feedbackgevers opgeleid in de SSA. Bij de reclassering worden in enkele regio’s

ervaringen met de SSA uitgewisseld en worden ontwikkelingen en ervaringen ook landelijk besproken en uitgewisseld. Bij het NIFP is het onderwerp risicotaxatie bij zedendelinquenten aan bod gekomen op een rapporteursdag en

aangepast in de handleiding voor PJ-rapporteurs. Bij de rechtspraak is een Kenniskring ‘tbs en zorgmachtiging’

opgericht waar ook risicotaxatie wordt besproken. Daarnaast is er in één van de rechtbanken elk halfjaar een overleg tussen vertegenwoordigers van het NIFP en de rechtbank. Verder is in het ketenoverleg zeden het onderwerp regelmatig besproken.

4.1.4 De maatregelen hebben geleid tot een betere ondersteuning

De officieren van justitie gaven aan dat het voor hen voornamelijk een verbetering is dat de uitkomsten van de risicotaxatie nu apart worden gegeven. In het verleden werd alleen een GKO gegeven waardoor voor hen niet altijd te herleiden was of er een actuariële risicotaxatie was uitgevoerd en wat de uitkomst van deze risicotaxatie was. Nu hebben ze alle informatie en kunnen ze, bij het vaststellen van de strafeis, rekening houden met deze informatie.

Geïnterviewden van de rechtspraak geven aan dat de nieuwe RISC beter te begrijpen is. En ze zien dat de kwaliteit van de PJ-rapportages, ook in bredere zin, is toegenomen. Ze spreken ook hun waardering uit voor het GKO, dat in hun ogen een toegevoegde waarde heeft ten opzichte van alleen de uitkomst van de risicotaxatie.

4.2 Aanbevelingen

Uit de gesprekken en de uitkomsten van het dossieronderzoek komt ook naar voren dat er op een aantal onderdelen nog verbetering mogelijk lijkt. Deze zijn opgedeeld in aanbevelingen die rechtstreeks samenhangen met de vraagstelling en overige aanbevelingen.

4.2.1 Aanbevelingen

In een verbeterbijeenkomst is met de betrokken partijen (Reclassering, het NIFP, de ZM en het ministerie van JenV) verder ingegaan op twee van de aangedragen verbetermaatregelen die betrekking hebben op de hoofdvragen:

21 HOOFDSTUK 4

  • a. 
    De meeste gesprekspartners geven aan dat de SSA mogelijk vaker zou kunnen worden afgenomen bij verdachten die onderzoek weigeren, het ten laste gelegde ontkennen en waar een stoornis ontbreekt. Al geven ze ook allemaal aan dat het niet reëel is te verwachten dat de SSA in alle gevallen zal worden afgenomen omdat er soms gewoon te weinig informatie beschikbaar is om de SSA in te vullen. De organisaties geven aan het afnemen van de SSA bij deze categorieën verder te willen verhogen door het geven van feedback op de rapportages waar de SSA wellicht toch kan worden afgenomen, voorlichting (denk bijvoorbeeld aan een uitgebreidere toelichting in handleidingen) en scholing van de medewerkers;
  • b. 
    De toelichting op de uitkomst van de risicotaxatie en de relatie met het GKO en advies kan beter worden toegelicht. De reclassering en het NIFP geven aan dat een gestandaardiseerde duiding van de terminologie of toelichting van de uitkomst van de SSA niet mogelijk is. De duiding van de SSA is veelal casusafhankelijk. Een expliciete onderbouwing van de professionele overwegingen kan wel helpen om de uitkomsten van de SSA in

    relatie tot het uiteindelijke advies beter te duiden. Voorgesteld wordt hierbij volgens het ‘Risks-Needs

    Responsivity ’-principe te werken. Hierbij wordt in het advies de verhouding weergegeven tussen de mate van het

    recidiverisico enerzijds en de intensiteit van behandeling of de mate van toezicht anderzijds, waardoor er een

    duidelijker verband is tussen beide onderdelen. Net als bij het voorgaande punt wordt dit onder de aandacht

    gebracht door middel van feedback op de rapportages, voorlichting en scholing van de medewerkers.

Het verdient aanbeveling om een halfjaar nadat deze verbetermaatregelen zijn ingevoerd in ketenverband (bijvoorbeeld in het ketenoverleg zeden) te bespreken in hoeverre de maatregelen effect hebben.

4.2.2 Overige aanbevelingen

Er is nog een aantal mogelijke verbetermaatregelen genoemd tijdens de gesprekken en de verbeterbijeenkomst waaraan door de ketenpartners aandacht besteed zou kunnen worden om de werkwijze met betrekking tot risicotaxatie van zedenverdachten verder te verbeteren. Deze moeten nog verder worden uitgewerkt. - Soms nemen het NIFP én de reclassering een SSA af en weten ze dat niet van elkaar. NIFP en reclassering zouden de PJ-rapporteur en de reclasseringsmedewerker moeten aanmoedigen om in collegiaal overleg te komen om de risicotaxatie en het advies over het risicomanagement gezamenlijk te bespreken. Indien consensus ontbreekt zouden de onderliggende argumenten geëxpliciteerd moeten worden; - De werkwijze die de rechtbank Amsterdam hanteert (structureel een overleg met het NIFP over de kwaliteit van de rapportages op casuïstisch niveau en het bespreken van het vonnis in relatie tot de PJ-rapportage) zou ook geïmplementeerd kunnen worden bij andere rechtbanken. Denk daarbij na over een manier van terugkoppeling over de casuïstiek, bijvoorbeeld door het meesturen van een feedbacklijst bij de rapportages en deze te verzamelen als input voor het overleg; - Aan de rapportages zou een bijlage toegevoegd kunnen worden waarin staat wat de gebruikte instrumenten inhouden en voor wie ze gevalideerd zijn. Los van de SSA worden er bij PJ-rapportages veel verschillende onderzoeken uitgevoerd. Een bijlage kan helpen deze te plaatsen; - Het begrip over het werk van de andere ketenpartner ten aanzien van dit onderwerp zou vergroot kunnen worden door het (vaker) organiseren van ketenbrede conferenties en het gezamenlijk opleiden van rechters en rapporteurs.

22 BIJLAGE A

  • A. 
    Verantwoording onderzoeksmethode

A.1 Interviews en verbeterbijeenkomst

In het onderzoek zijn interviews afgenomen bij de reclassering, het NIFP en de ZM. Tijdens het platform Zeden van het OM hebben we een aantal vragen gesteld. Tijdens dat overleg waren 23 personen aanwezig, waaronder zedenofficieren en ondersteuners.

Bij de reclassering is gesproken met een toezichthouder, een viertal beleidsadviseurs van zowel Reclassering Nederland, de Stichting Verslavingsreclassering en het Leger Des Heils.

Bij het NIFP hebben we gesproken met een psychiater die tevens ook kwaliteitsmanager is van de PJ-rapportages, een psycholoog die werkzaam is als PJ-rapporteur en feedbackgever en het hoofd wetenschap en opleidingen.

Bij de zittende magistratuur hebben we een interview gehouden met twee senior rechters met bijzondere kennis van PJ- rapportages en een stafjurist van het Landelijk Overleg Vakinhoud Rechtspraak.

Na de synthese van de onderzoeksresultaten hebben we een verbeterbijeenkomst georganiseerd waarbij een aantal van de geïnterviewde personen aanwezig waren van de reclassering (toezichthouder en beleidsadviseur), het NIFP (psychiater), de ZM (senior rechter). In deze verbeterbijeenkomst zijn de uitkomsten van het onderzoek besproken en hebben we twee verbetermaatregelen verder uitgediept.

Wij willen iedereen die aan het onderzoek een bijdrage heeft geleverd hartelijk danken voor hun medewerking.

A.2 Vergelijking aantal zaken overgedragen aan ZM en aantal PJ-rapportages

Voor de vergelijking van het aantal door het OM aan de ZM overgedragen zaken en het aantal PJ-rapportages is informatie opgevraagd bij het OM en het NIFP over 2018. De gegevens zijn geanonimiseerd aangeleverd waardoor de zaken van het OM en het NIFP niet konden worden gekoppeld. Beide organisaties hebben alle zaken waar sprake is van een verdenking van een of meerdere zedenfeiten aangeleverd. Bij een deel van de zaken was sprake van meerdere feiten of meerdere zaken per persoon. Per gegevensbron geven we aan hoe we daarmee zijn omgegaan.

Bij de gegevens van het NIFP hebben we zaken gefilterd op eerste aanleg zaken en enkele andere specifieke

15

kenmerken om het aantal unieke personen te benaderen. Daar waar meerdere delicten zijn genoemd, is alleen het eerste feit meegenomen.

Bij de gegevens van het OM is uitgegaan van alle aan de ZM overgedragen zaken in 2018. We hebben het aantal unieke verdachten benaderd door zaken waarbij sprake is van een voeging ter terechtzitting achterwege te laten. Net als bij het NIFP hebben we bij meerdere feiten alleen het eerste voorkomende zedenfeit in een zaak meegenomen. Voor zaken die overgedragen zijn aan het OM zijn we uitgegaan van de door het OM ingevulde informatie ten aanzien van het delict waarvan de verdachte werd verdacht. Voor de gegevens met betrekking tot de veroordeling zijn we

15 Bij het NIFP zijn hoger beroepszaken, tbs-verlengingszittingen en dergelijke buiten beschouwing gelaten. Ook

aanvullende onderzoeken hebben we buiten beschouwing gelaten om dubbeltellingen te voorkomen. We hebben alleen gekeken naar eerste rapportages voor zaken in eerste aanleg waardoor we bij benadering de rapportages van unieke personen hebben.

A Verantwoording onderzoeksmethode

23 BIJLAGE A

uitgegaan van door de ZM ingevulde gegevens, aangevuld met OM gegevens als de gegevens van de ZM niet compleet bleken.

 Op basis van de cijfers van het OM is voor de 9 meest voorkomende delicten (in totaal 95% van alle zedendelicten) gekeken hoeveel PJ-rapportages er voor dat delict zijn afgenomen.

De gehanteerde methode was de best mogelijke in de voor ons beschikbare tijd. Ze geven een aardig beeld van de cijfers, maar deze methode kent echter wel een aantal beperkingen: a. Bij de selectie van OM-gegevens is het jaar van overdracht naar de ZM gekozen. Het NIFP is uitgegaan van de datum aanvraag van de rapportage. Aangezien de bestanden niet gekoppeld zijn, kan het soms een verschillende periode betreffen; b. De manieren om te selecteren op unieke personen zijn voor beide groepen een benadering en bovendien verschilt de werkwijze per gegevensbron. c. Het kan voorkomen dat OM en NIFP een ander delict als eerste delict hebben gekozen. Ook op dit punt zijn kleine afwijkingen mogelijk.

A.3 Dossieronderzoek NIFP door Significant

Door een datamedewerker van het NIFP zijn 75 PJ-rapportages van zedenzaken uit het systeem (JD online) gehaald. Dit zijn rapportages die ingevuld zijn door psychiaters/psychologen die werkzaam zijn in het Pieter Baan Centrum en rapportages die zijn ingevuld door psychiaters/psychologen werkzaam in de ambulante setting. De dossiers zijn naar verhouding en gerandomiseerd uit het systeem gehaald. Het tijdsbestek waarin de rapportages zijn opgesteld is van mei 2018 tot en met juli 2019. In totaal zijn er 10 PBC-rapportages bekeken en 65 ambulante dossiers bekeken. Er zijn een drietal ambulante dossiers niet meegenomen in de analyse, omdat deze dossiers zijn opgemaakt in een later stadium van het strafproces: - Tijdens de behandeling; - Tijdens het voorwaardelijke invrijheidsstelling onderzoek; - Tijdens de hoger beroepsfase.

Het onderzoek richt zich op de rapportages die zijn opgemaakt tijdens de adviesfase. De overige rapportages vallen buiten de scope van het onderzoek.

Eveneens is geconstateerd dat in een aantal (8) ambulante dossiers twee PJ-rapportages zijn opgenomen. Beide rapportages zijn als aparte rapportage meegenomen in de analyse.

In totaal zijn 80 PJ-rapportages meegenomen in de analyse (75 - 3 + 8). 10 van de rapportages hadden betrekking op hands-off delicten en zijn daarom buiten beschouwing gelaten. De overige 70 rapportages zijn meegenomen in dit onderzoek.

De onderzoekers hebben een monitoringsformat in Excel MS ontwikkeld om de resultaten op te nemen. Op basis van deze Excelsheet is de analyse verricht.

A.4 Dossieronderzoek reclassering door reclassering

In totaal zijn 463 adviesrapportages (van de reclassering) met betrekking tot zeden, over de eerste zes maanden van 2019, onderzocht. Dit zijn adviesrapportages in het kader van voorgeleiding RC, raadkamerzittingen, advies ten behoeve van rechtszitting /snelrecht en TOM-zitting, adviezen in het kader van detentie en re-ïntegratieprogramma, penitentiair programma en een maatregelrapport TBS/PIJ. Alleen de delictcodes die op betrekking hebben op hands-on delicten zijn meegenomen.

A Verantwoording onderzoeksmethode

24 BIJLAGE A

Dit betreft de volgende delicten:

SR 242 - Verkrachting;

SR 243 - Seksueel binnendringen van iemand die in een staat van lichamelijke onmacht verkeert;

SR 244 - Seksueel binnendringen van iemand beneden twaalf jaar;

SR 245 SR 245/1 - Seksueel binnendringen bij iemand beneden 16 jaar;

SR 246 - Feitelijke aanranding van de eerbaarheid;

SR 247 SR 247/1 - Ontucht met kinderen/wilsonbekwame.

Daarnaast zijn in totaal 48 dossiers onderzocht op de volgende vragen:

  • 1. 
    Type rapportage;
  • 2. 
    Of er collegiale afstemming heeft plaatsgevonden;
  • 3. 
    Of de verdachte/justitiabele medewerking heeft verleend;
  • 4. 
    Welke risicotaxatie-instrumenten er zijn gebruikt;
  • 5. 
    Hoe over het recidiverisico is gecommuniceerd.

De dossierselectie zag er als volgt uit: a. 18 Dossiers van de reclassering, selectie op SR 242-247, niet invullen STATIC; b. 7 Dossiers van de reclassering, selectie op SR 242-247, wel invullen STATIC; c. 16 Dossiers van de reclassering, selectie op SR 242-247, niet invullen STABLE; d. 3 Dossiers van de reclassering, selectie op SR 242-247, wel invullen STABLE;

A Verantwoording onderzoeksmethode

25


3.

Hoofddocument

 
 
 

4.

Meer informatie

 

5.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.