Verslag van een schriftelijk overleg over de beleidsvisie op filantropie - Fiscale agenda

Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. 22 toegevoegd aan dossier 32740 - Fiscale agenda.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Fiscale agenda; Verslag van een schriftelijk overleg; Verslag van een schriftelijk overleg over de beleidsvisie op filantropie
Document­datum 17-02-2020
Publicatie­datum 17-02-2020
Nummer KST3274022
Kenmerk 32740, nr. 22
Commissie(s) Justitie en Veiligheid (JV)
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2019-

2020

32 740

Fiscale agenda

Nr. 22

VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 19 februari 2019

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Rechtsbescherming over de brief van 18 oktober 2019 over de beleidsvisie op filantropie (Kamerstuk 32 740, nr. 21).

De vragen en opmerkingen zijn op 12 december 2019 aan de Minister voor Rechtsbescherming voorgelegd. Bij brief van 17 februari 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,

Van Meenen

Adjunct-griffier van de commissie,

Burger

kst-32740-22 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2020

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie bewindspersoon

Samenvatting WRR-verkenning

De leden van de CDA-fractie vragen om elke aanbeveling van de WRR, voor zover deze de rol van de overheid betreft, te behandelen en wegen.

Laat ik vooropstellen dat de WRR-verkenning een verkennend onderzoek is naar Filantropie.1 Het betreft derhalve geen adviesrapport aan de regering dat een kabinetsreactie behoeft. Dat neemt niet weg dat het kabinet gezien de lange relatie tussen overheid en filantropie, en mijn rol in het bijzonder, een uitgebreide reactie in de vorm van mijn beleidsvisie op Filantropie die het kabinet op 18 oktober 2019 aan uw Kamer heeft gestuurd (hierna: beleidsvisie).2

In mijn beleidsvisie heb ik ervoor gekozen om de door de WRR aangereikte bouwstenen mee te nemen in drie Rijksbrede speerpunten: het stimuleren van geefgedrag, het bevorderen van transparantie en betrouwbaarheid van de sector en het bevorderen van samenwerking tussen overheid en filantropie. Alle door de WRR genoemde bouwstenen zijn in de beleidsvisie aan de hand van die speerpunten behandeld. Deze speerpunten zijn in lijn met het al jaren gevoerde beleid op dit terrein.3 In de beantwoording van de door uw leden gestelde vragen op mijn visie op filantropie en de rol van de overheid daarin ga ik hier nader op in.

De leden van de SP-fractie vragen hoe in deze visie is omgegaan met het door de WRR gestelde uitgangspunt «Beschouw filantropie niet als substituut voor overheidsvoorzieningen»?

Volgens de auteurs van de WRR-verkenning geven recente ontwikkelingen aanleiding tot expliciet overheidsbeleid. Zowel overheid als filantropie richten zich op het publieke domein en beogen oplossingen voor complexe maatschappelijke vraagstukken. Overheid en filantropie zijn echter wel verschillend van aard. Behoud van autonomie is een belangrijke voorwaarde. De overheid draagt verantwoordelijkheid voor publieke belangen op basis van rechtstatelijke principes. Filantropie kan daarom, zoals beschreven in de WRR-verkenning, niet als substituut voor overheidsvoorzieningen worden beschouwd.

De verantwoordelijkheid om het Rijksbrede speerpunt geefgedrag te stimuleren en giften efficiënt en doelmatig te besteden, ligt niet alleen bij de sector filantropie. Het kabinet acht het stimuleren van het geefgedrag noodzakelijk, gelet op de afname in traditionele vrijgevigheid. Verschillende ministeries ondernemen hiertoe activiteiten: (h)erkenning sociale ondernemingen, stimulering van vrijwillige inzet, verbetering uitvoering giftenaftrek en Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI)-regeling en de ontwikkelingen rondom het loterijstelsel.

Ook vragen de leden van de SP-fractie of het stopzetten van vele cultuursubsidies ten tijde van de toenmalige Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een positief effect heeft gehad op het culturele landschap?

Het culturele landschap is een dynamisch terrein. Cultuursubsidies vormen niet als enige een voedingsbodem voor de ontwikkeling van dit landschap. Het stimuleren en spreiden van inkomsten, al dan niet in de vorm van subsidies, eigen en andere inkomsten is een positieve ontwikkeling die de onafhankelijkheid en zelfstandigheid van culturele organisaties stimuleert. Bij het doorvoeren van de noodzakelijke bezuinigingen werd destijds beoogd dat culturele instellingen na de bezuiniging op de Basisinfrastructuur (BIS) een groter deel van hun inkomsten zelf zouden verwerven. Bekend is dat van de instellingen waarop in die periode is bezuinigd, 83 procent (al dan niet met subsidies van andere overheden) in stand is gebleven. De instellingen die voor zowel de periode 2009-2012 als de periode 2013-2016 rechtstreeks vanuit de BIS een subsidie ontvingen, hebben gemiddeld een stijging van 27,7% van de eigen inkomsten laten zien.4 De ontwikkeling van de eigen inkomsten tussen en binnen de deelsectoren verschilt sterk van elkaar. Waar de eigen inkomsten van musea, orkesten en jeugdgezelschappen zijn gestegen, zijn de eigen inkomsten van de overige sectoren ongeveer hetzelfde gebleven of gedaald. Er is onvoldoende informatie beschikbaar om te kunnen bepalen wat bij de verschillende deelsectoren de motor achter de groei van de eigen inkomsten is geweest.

In het cultuurbeleid voor de periode 2021-2024 wordt jaarlijks € 0,5 miljoen beschikbaar gesteld om het geven van privaat geld aan cultuur te stimuleren.5 Samen met de sector wordt onderzocht welk instrument hiervoor ingezet kan worden. Hierin wordt de samenwerking, aansluiting en de dialoog gezocht met de sector filantropie.

Deze leden vragen ook in hoeverre de financiering van deze «linkse hobby's», zoals deze voormalig hoogste diplomaat van Nederland de culturele sector destijds aanduidde, is overgenomen door filantropische instellingen?

Elkaar versterken op een gemeenschappelijk beleidsterrein is geen overname. Onder filantropie wordt immers vrijwillig particulier initiatief verstaan dat primair gericht is op het algemeen maatschappelijk belang. Filantropie gaat om bijdragen in de vorm van geld (giften, investeringen) en tijd (aandacht, expertise), vrijwillig ter beschikking gesteld door particulieren (individuen, huishoudens) en organisaties (fondsen, kerken, bedrijven en goededoelenloterijen) en primair gericht op het ondersteunen van algemeen nuttige doelen.

De leden van de SP-fractie vragen ook of ik hun mening deel dat hiermee wel degelijk overheidsvoorzieningen zijn gesubstitueerd door filantropie?

Ik deel die mening niet. Cultuur heeft een bijzondere positie in de filantropie in Nederland. Deze positie betreft de geschiedenis van mecenaat, de giften van vermogende particulieren en de ontwikkeling van de bijdragen van bedrijven. Het laat zien dat particulieren belang hechten aan cultuur en aan het behoud daarvan graag bijdragen. Cultuur ontvangt naast bijdragen van deze partijen ook van oudsher aanzienlijke bijdragen vanuit de kansspelen, zoals goededoelenloterijen. Daarnaast groeit de omvang van nieuwe vormen binnen de sector snel, waaronder crowdfunding.

De giften aan cultuur zijn weliswaar toegenomen, maar vormen qua omvang geen substitutie voor de overheidsuitgaven aan cultuur.

Bijdragen vanuit het particulier initiatief zijn sowieso welkom ter versterking van de kwaliteit van de samenleving in het algemeen en van specifieke beleidsterreinen.

Filantropiebeleid

  • 1. 
    Het stimuleren van geefgedrag

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre er andere wijzen zijn, naast de op pagina 4 van de beleidsvisie genoemde voorbeelden, waarop de overheid faciliteert met betrekking tot het vrijwillig inzetten van tijd.

Zoals eerder benoemd, zijn gemeenten op grond van de Wmo 2015 primair verantwoordelijk om gunstige randvoorwaarden te creëren voor vrijwilligers. Vanuit de Rijksbrede coördinerende rol van het Ministerie van VWS ten aanzien van het landelijke vrijwilligerswerkbeleid, verstrekt zij ook verschillende opdrachten en verleent subsidies ten behoeve van de ontwikkeling van allerlei kennisproducten rondom vrijwillige inzet. Zo ontvangt de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) subsidie voor belangenbehartiging, kwaliteitsverbetering en verbetering van de infrastructuur voor vrijwilligerswerk. Een ander voorbeeld is het programma Samen Ouder Worden dat in veertig lokale trajecten van start is gegaan vanuit het VWS-programma Langer Thuis (Kamerstukken 31 765 en 34 104, nr. 326). Dit programma heeft als doel de samenwerking tussen professionele, betaalde zorg versus informele zorg te verbeteren.

Er wordt bekeken hoe de inzet van vrijwilligers ertoe kan bijdragen dat ouderen hun leven op een voor hen zinvolle manier kunnen invullen. Tegelijkertijd worden ouderen uitgenodigd om zelf als vrijwilliger een bijdrage te leveren in het leven van anderen.

Met ingang van 1 januari 2019 heeft het kabinet het plafond verhoogd voor vergoedingen en verstrekkingen die personen als vrijwilliger ontvangen waarover geen belasting en premie voor de volksverzekeringen verschuldigd zijn. De organisatie waarvoor zij als vrijwilliger werkzaam zijn, is hierover ook geen premies werknemersverzekeringen verschuldigd. Met ingang van 1 januari 2020 is besloten dit plafond jaarlijks te indexeren.

Het jaar 2021 is tevens uitgeroepen tot het Nationale Jaar Vrijwillige Inzet met als thema «Mensen maken Nederland». Enerzijds is de ambitie van het Nationale Jaar om de huidige 49% actieve vrijwilligers boven de 15 jaar te laten groeien naar 55% door te focussen op nieuwe groepen potentiële vrijwilligers. Anderzijds is het doel om (vrijwilligersorganisaties zichtbaarder, veiliger en aantrekkelijker te maken. Het Ministerie van VWS is nauw betrokken bij de organisatie van het Nationale Jaar en denkt samen met andere partners mee over toekomstgericht vrijwilligerswerkbeleid en de rol van gemeenten hierin.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe bij het stimuleren van geefgedrag andere maatschappelijke belangen worden afgewogen. Wat geeft bij deze belangenafwegingen de doorslag, op basis van welke criteria wordt gewogen zo vragen deze leden. Hoe wordt geborgd dat bezwaren die mogelijk gelden voor commerciële bedrijven niet zullen gelden voor goede doelen?

Het kabinet acht het van belang dat nieuwe beleidsinitiatieven niet onnodig of onbedoeld belastend zijn voor de filantropische sector. Bij beleidsvorming worden alle relevante belangen afgewogen en gevolgen voor betrokkenen in kaart gebracht. Op ieder beleidsterrein zijn deze afwegingen en belangen anders. Elk beleidsinitiatief zal daarom op zijn eigen merites worden beoordeeld. In dat opzicht worden charitatieve instellingen niet per definitie anders behandeld dan andere instellingen of commerciële bedrijven. Waar mogelijk wordt de filantropische sector, net als andere instellingen of commerciële bedrijven, betrokken bij de beleidsvorming. Het uitgangspunt daarbij is dat de sector zoveel mogelijk wordt benaderd vanuit het departement waar het beleidsinitiatief zijn oorsprong heeft. Het afgelopen jaar is vanuit verschillende ministeries overheidsbeleid geïnitieerd dat de filantropische sector raakt. De Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie (SBF) hebben naar aanleiding hiervan aangegeven in voorkomende gevallen graag in een eerder stadium te worden geconsulteerd over wetgeving en beleid met potentiële gevolgen voor maatschappelijke initiatieven. Ik bespreek met de sector op welke wijze ik vanuit mijn coördinerende rol kan bijdragen aan het borgen van die betrokkenheid van de sector.

De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre ik de stelling deel dat de langdurige traditie en de omvang van de filantropische sector in Nederland moet worden gezien als een traditie van met name ongelijke verdeling van welvaart, zowel binnenlands als wereldwijd. En zo ja, in hoeverre ik beleid ga maken om het huidige denivellerende beleid te wijzigen zodat filantropie een minder grote en evidente noodzaak zal hebben? Ook vragen deze leden of ik filantropie als een noodzakelijk kwaad zie om de nadelen van de (geglobaliseerde) markteconomie te compenseren, waarbij het optioneel wordt gelaten om degenen die de vruchten ervan plukken te laten bijdragen aan filantropische instellingen om langs die weg wereldwijde ongelijkheid te verkleinen. En in hoeverre daarmee een optimaal effect wordt bereikt. En in welk opzicht het macro-economisch effect op de verdeling van welvaart wordt meegenomen in het bepalen van het beleid op filantropie.

Het kabinet verschilt van inzicht met de leden van de SP-fractie als het gaat om de welvaartsverdeling, inkomensbeleid en de rol van filantropie in onze maatschappij. Anders dan deze leden menen, is filantropie geen verantwoordelijkheid van de staat en/of een herverdelingsinstrument van welvaartsongelijkheid. Juist de vrije keuze van de besteding van middelen aan maatschappelijke doelen door de filantropische sector staat voorop. Burgers nemen zelf initiatief vanuit maatschappelijke betrokkenheid om geld en tijd aan de gemeenschap, het algemeen maatschappelijk belang te wijden. Zo geven burgers in Nederland jaarlijks circa 2 miljard euro direct via giften en donaties aan maatschappelijke doelen, en 700 miljoen euro indirect via loterijen en nalatenschappen. 6

In de WRR-verkenning met de titel «Filantropie op de grens van overheid en markt» en die mede de basis heeft gevormd voor de beleidsvisie van het kabinet op filantropie, wordt benadrukt dat filantropie, overheid en markt naar hun aard gericht zijn op wezenlijk verschillende belangen. Wanneer de grenzen tussen deze partijen te veel vervagen, komt hun wezenskenmerk onder druk te staan. De voornaamste opdracht aan de overheid en ook aan de filantropische sector uit de WRR-verkenning is de eigen aard van filantropie te erkennen en respecteren.

  • 2. 
    Het vergroten van de transparantie en betrouwbaarheid van de sector

De leden van de CDA-fractie vragen naar het bedrag waarmee ik de implementatie van de nieuwe integriteitsnormen en de meldplicht voor integriteitsschending en grensoverschrijdend gedrag van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) ondersteun en welke verdere afspraken gemaakt zijn omtrent structurele ondersteuning van het CBF.

Zelfregulering is een van de wezenskenmerken van de sector. Een belangrijk onderdeel hiervan is de erkenningsregeling goede doelen. Ik onderschrijf de belangrijke rol die het CBF in dat kader speelt bij het bevorderen van transparantie en betrouwbaarheid van de sector. Nadat een erkenning is verstrekt voert het CBF eenmaal per jaar een check uit en volgt eens in de drie jaar een uitgebreide hertoets. Mijn ministerie heeft sinds 2007 een subsidierelatie met het CBF. Hiervoor had het CBF een subsidierelatie met het Ministerie van VWS. Met de subsidie ondersteun ik de kerntaken reactief toezicht en informeren. De kerntaak reactief toezicht betreft het toezicht op erkende en niet erkende organisaties op basis van meldingen en klachten van het publiek, gemeenten en andere belanghebbenden. Met betrekking tot de kerntaak informeren vervult het CBF de informatierol richting het publiek en andere stakeholders. Dit doet zij onder meer door het verstrekken en publiceren van het Erkenningspas-poort voor Erkende Goede Doelen.

Ik ondersteun de implementatie van de integriteitsnormen en de meldplicht met een eenmalige subsidie van € 50.000. Deze subsidie stelt het CBF in staat om in 2020 en 2021 extra inspanning te leveren ten aanzien van de integratie van die integriteitsnormen. Hierna zullen de integriteitsnormen onderdeel worden van het reguliere toetsingsproces.

Daarnaast voer ik periodiek overleg met het CBF, over onder andere de uitvoering van de kerntaken van het CBF en relevante ontwikkelingen voor de sector.

De leden van de SP-fractie zijn benieuwd in hoeverre het tegengaan van witwaspraktijken en belastingontwijking onder het speerpunt vergroten van de transparantie en betrouwbaarheid van de sector moet worden gevat en, indien dit niet het geval is, onder welk speerpunt dit wel moet worden gevat.

Het tegengaan van witwaspraktijken en belastingontwijking is één van de punten waar het kabinet aandacht aan besteedt, maar valt niet onder één van de speerpunten van de kabinetsvisie op filantropie. De speerpunten hebben betrekking op het beleid specifiek voor de filantropiesector terwijl het tegengaan van witwaspraktijken en belastingontwijking daarvan losstaat.

Voorts vragen deze leden in welke mate de filantropische sector, in de breedste zin van het woord, gebruikt wordt voor witwaspraktijken, belastingontwijking of -ontduiking en andere vormen van financiële criminaliteit. Daarbij vragen zij naar een nadere duiding als blijkt dat dit het geval is voor de sector of onderdelen daarvan en welke maatregelen worden genomen.

Stichtingen kunnen gebruikt worden voor diverse vormen van financiële economische criminaliteit. In de filantropische sector komen zowel stichtingen als verenigingen veelvuldig voor. In de National Risk Assessment voor Nederland inzake witwassen uit 2017 is witwassen via fiscaal gedreven/complexe vennootschapsrechtelijke structuren, ongeacht in welke sector, als een van de tien risico's met potentieel de grootste impact genoemd.

In het plan van aanpak witwassen dat de Ministers van Financiën en van Justitie en Veiligheid op 30 juni 2019 aan uw Kamer hebben gestuurd (Kamerstuk 31 477, nr. 41), staan diverse maatregelen om beter te voorkomen dat juridische entiteiten kunnen worden gebruikt voor criminele doeleinden. Deze maatregelen gelden ook voor stichtingen. Zo is onlangs door uw Kamer de Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten aanvaard. Deze wet moet ervoor zorgen dat er meer transparantie komt over welke natuurlijke personen achter juridische entiteiten, waaronder stichtingen, zitten. Tevens is eind december jl. het wetsvoorstel transparantie maatschappelijke organisaties naar de Raad van State gestuurd. Daarin is de verplichting opgenomen dat stichtingen hun balans en staat van baten en lasten transparant maken om het inzicht in de financiële huishouding van stichtingen te vergroten. Daarnaast wordt ingezet op de intensivering van de samenwerking tussen publieke en private partijen om de aanpak van witwassen effectiever te maken. Zo worden binnen het Financieel Expertise Centrum (FEC) op projectmatige basis informatie gedeeld over fenomenen en typologieën op specifieke risico's. Een van die projecten in 2018-2019 was gericht op malafide stichtingen.

Het kan niet worden uitgesloten dat ook algemeen nut beogende instellingen (ANBI's) worden ingezet bij fiscale constructies (ontgaan van inkomstenbelasting, schenk- en erfbelasting) dan wel constructies met een financieel oogmerk (witwassen). Een inschatting van de omvang daarvan kan ik, ook gelet op het verhulde karakter van de constructies, niet maken.

Deze leden vragen verder in hoeverre hierop wordt gecontroleerd bij verlening van de ANBI-status, met name in het geval van belastingont-wijking.

Of er sprake is van mogelijke belastingontwijking is vaak op voorhand bij de aanvraag van de ANBI-status nog niet vast te stellen. Indien een ANBI onderdeel is van een structuur van belastingontwijking komt dit aan het licht bij regulier toezicht op de ANBI of op de betrokken belastingverplichtingen. Het toezicht door de Belastingdienst is gebaseerd op risicoselectie. Over de selectiecriteria kan ik niet in het openbaar communiceren.

Voorts vragen de leden van de SP-fractie hoe groot de totale omvang van de giftenaftrek via de ANBI-regeling is en of inzicht bestaat in de mate van witwassen van crimineel geld, dan wel van belastingontwijking door bedrijven die met een fiscale constructie in Nederland een brievenbusfirma hebben opgezet.

Het budgettair belang van de giftenaftrek wordt voor 2020 begroot op circa € 377 miljoen in de inkomstenbelasting (Miljoenennota 2020) (Kamerstuk 35 300, nrs. 1 en 2). Ik heb, zoals hiervoor aangegeven, niet inzichtelijk of en in welke mate ANBI's betrokken zijn bij het witwassen van geld. Ook is niet bekend wat de mate is van belastingontwijking door bedrijven die met een fiscale constructie in Nederland een brievenbusfirma hebben opgezet. Het eventuele budgettaire beslag dat hieraan is toe te rekenen, is dan ook niet bekend.

Voornoemde leden vragen of dit aanleiding is om de ANBI-status tegen het licht te houden.

Indien de ANBI wordt gebruikt in het kader van een fiscale constructie of met het oogmerk van witwassen van crimineel geld wordt niet voldaan aan de criteria voor de ANBI-status. Deze status wordt dan met terugwerkende kracht ingetrokken.

De leden van de SP zijn benieuwd naar een andere specificatie van de termen «anti-integratief», «antidemocratisch» en «onvrij.»

In antwoord op de vragen van de leden van de SP over hoe onwenselijke geldstromen kunnen leiden tot anti-integratieve en antidemocratische effecten op onvrije landen, is het volgende relevant. Die effecten van ongewenste geldstromen manifesteren zich namelijk niet (enkel) in de onvrije landen, maar juist in Nederland.

Anti-integratief en antidemocratisch kan onder andere zien op uitwassen die op basis van ideologische of religieuze overtuigingen leiden tot actieve onverdraagzaamheid, en - onder omstandigheden - het belemmeren van anderen in het uitoefenen van hun grondwettelijke rechten en vrijheden. Anti-integratief en antidemocratisch gedrag is gedrag dat beschouwd kan worden als een vorm van ondermijning van de democratische rechtsorde. Ondermijning is te definiëren als stelselmatige, doelbewuste en in vele gevallen heimelijke activiteiten die door de nagestreefde doelen, de gebruikte middelen of ressorterende effecten de democratische rechtstaat, de bijbehorende instituties en onderlinge samenhang tussen burgers verzwakken, destabiliseren, ondergraven of saboteren. Te denken valt daarbij aan het stelselmatig en dwingend afwijzen of belemmeren van democratische processen (zoals raadsvergaderingen en verkiezingen) en het gezag van democratisch-rechtstatelijke instituties (zoals de rechterlijke macht en overheid). Hierbij richt het kabinet zich met name op het tegengaan van ongewenste buitenlandse financiering in Nederland.

De leden van de SP-fractie verwelkomen pogingen om meer transparantie in de filantropische sector te creëren, maar vragen u op basis van welke criteria de onvrije landen in kwestie worden aangeduid en welke gevolgen dit heeft voor het buitenlands beleid.

Een belangrijk uitgangspunt van de inzet vanuit de rijksoverheid is het vergroten van de transparantie m.b.t. buitenlandse financieringsstromen naar maatschappelijke organisaties. Het wetsvoorstel is in december 2019 aan de Raad van State voor advies voorgelegd. Zodra het advies er is, zal het worden verwerkt in het nader rapport en zal vervolgens het wetsvoorstel worden ingediend bij uw Kamer.

Naast het transparant maken van geldstromen, stelt het regeerakkoord aanvullende maatregelen voor die bijdragen aan het tegengaan van ongewenste buitenlandse financiering. Zo wordt onderzocht of geldstromen vanuit onvrije landen, waarbij misbruik wordt gemaakt van onze vrijheden, zoveel mogelijk kunnen worden beperkt. Uw Kamer wordt hier nader over geïnformeerd in de eerste helft van 2020.

Vervolgstappen coördinerende rol

De leden van de VVD-fractie geven aan dat zij graag meer duiding krijgen van de coördinerende rol.

Filantropie heeft raakvlakken met vele facetten van de rijksoverheid. Daarnaast zijn de wereld van filantropie enerzijds en die van de rijksoverheid anderzijds niet altijd bekend bij elkaar. De coördinerende rol van het Ministerie van Justitie en Veiligheid kan het beste worden geduid als een liaisonfunctie. Daarbij beoog ik zowel interdepartementaal als tussen overheid en filantropie verbindingen tot stand te brengen. Dit doe ik bijvoorbeeld door overleggen te initiëren en faciliteren. Ook onderzoek ik mogelijke samenwerkingsvormen en de mogelijkheden om te komen tot een bredere infrastructuur voor dialoog teneinde ruimte te kunnen bieden aan de innovatie- en signaalfunctie van filantropie bij maatschappelijke opgaven. Tevens fungeer ik als vraagbaak en aanspreekpunt voor de sector en binnen de overheid.

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie hoe vaak bijeenkomsten georganiseerd zullen worden. Tevens vragen zij hoe aan deze bijeenkomsten aandacht wordt gegeven.

Er vinden diverse bijeenkomsten en overleggen plaats waaraan al naar gelang het onderwerp verschillende gesprekspartners deelnemen. Veelal vinden overleggen plaats naar aanleiding van actuele ontwikkelingen die afstemming vergen interdepartementaal dan wel met de sector. Daarbij kan worden gedacht aan het vervolg op het tot stand komen van het validatiestelsel, de voorbereiding van de brief van 28 maart 2019 (Kamerstuk 35 026, nr. 63) aan uw Kamer over de verbetering van de uitvoering van de giftenaftrek en de ANBI-SSBI regelingen en de uitwerkingen van deze verbetervoorstellen, de aansluiting op de FATF-evaluatie, het vervolg op de WRR-verkenning en overleggen naar aanleiding van de totstandkoming van verschillende wetsvoorstellen. Van een andere aard zijn de klankbord- en werkgroepen waaraan wordt deelgenomen en waarbij ook wetenschappers zijn betrokken. Daarnaast zijn er overleggen met organisaties die subsidie ontvangen. Tot slot kunnen worden genoemd de overleggen die worden gevoerd om te onderzoeken of kan worden gekomen tot samenwerkingsvormen en een bredere infrastructuur voor dialoog.

Voor zover het overleggen met de sector betreft, zijn daarbij de branche-vertegenwoordigers betrokken (Goede Doelen Nederland, Nederland Filantropieland, Vereniging Fondsen in Nederland en het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken), samenwerkend in het platform de SBF. Deze organisaties zorgen vervolgens voor afstemming met en informatieverstrekking aan hun achterban.

Er wordt thans met SBF gewerkt aan een structurele opzet die meer continuïteit biedt en voorziet in de behoefte van de sector voor overleg. Ik verwacht dat dit binnen enkele maanden tot een aangepaste werkwijze zal leiden.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts op welke wijze met relevante actoren wordt gecommuniceerd dat JenVals vraagbaak en aanspreekpunt zal fungeren, zodat er een goede invulling aan deze rol gegeven kan worden?

De functie als vraagbaak en aanspreekpunt ziet vooral op informatie over ontwikkelingen binnen de overheid. Deze functie richt ik in afstemming met SBF in. Als daar vragen over zijn of als er ontwikkelingen zijn die de filantropische sector raken, stimuleer en zo mogelijk faciliteer ik contacten tussen de verschillende betrokken partijen. Middels interdepartementale en netwerkcontacten weten medewerkers van andere departementen de betrokken medewerkers bij mijn departement veelal te vinden. Ook de brancheorganisaties weten hen daartoe te vinden.

De leden van de CDA-fractie vragen of ik verder wil ingaan op mijn visie op filantropie en de rol van de overheid daarin. Dit raakt ook aan mijn beantwoording op hun eerder gestelde vragen over de rol van de overheid ten aanzien van het behandelen en wegen van de aanbevelingen.

In de beleidsvisie heb ik drie Rijksbrede speerpunten op het terrein van filantropie benoemd. De door de WRR aangereikte bouwstenen zijn daarbij betrokken en daarin verwerkt. Zo wordt met het oog op het speerpunt «stimuleren van het geefgedrag» onderkend dat fiscale faciliteiten als generieke stimulans ingezet kunnen worden, zoals door de WRR bepleit. In het licht van het speerpunt «vergroten van de transparantie en betrouwbaarheid van de sector» blijft zelfregulering het uitgangspunt, waarmee invulling wordt gegeven aan de door de WRR gedane aanbeveling om het duaal toezicht op algemeen nut beogende instellingen te handhaven. Daar waar het gaat om het bevorderen van de samenwerking tussen overheid en filantropie, heeft het kabinet in de beleidsvisie het standpunt van de WRR onderschreven dat filantropie niet als substituut voor overheidsvoorzieningen kan worden beschouwd. De drie genoemde speerpunten worden beoogd als ijkpunten te fungeren bij het bepalen van beleid op het terrein van filantropie.

De leden van de CDA-fractie achten het beter voor mijn Rijksbrede coördinerende rol op dit onderwerp als dat gepaard gaat met een Rijksbrede visie op dit onderwerp. Zij horen graag van mij of ik dat ook zo zie.

De beleidsvisie is open geformuleerd, en doet daarmee recht aan de eigen aard van filantropie waarbij vrijheid en eigen beslisruimte kernbegrippen zijn. Dit biedt mijns inziens voldoende richtsnoer voor de invulling van de coördinerende rol als ook voor de besluitvorming over onderwerpen die filantropie raken.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2019-2020, 32 740, nr. 22 10

1

   Filantropie op de grens van overheid en markt van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), uitgevoerd door een projectgroep onder leiding van prof. dr. M. de Visser.

2

   Kamerstuk 32 740, nr. 21.

3

   Zie ook Kamerstuk 32 740, nr. 20.

4

   Algemene Rekenkamer. Bezuiniging op cultuur: Realisatie en effect, (2015) (Kamerstuk 31 482, nr. 91).

5

   Kamerstuk 32 820, nr. 290.

6

Het Centrum voor Filantropische Studies, Geven in Nederland2015


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.