Recidive onder justitiabelen in Nederland (bijlage bij 28741,nr.53)

1.

Kerngegevens

Officiële titel Recidive onder justitiabelen in Nederland (bijlage bij 28741,nr.53)
Document­datum 28-06-2019
Publicatie­datum 01-07-2019
Nummer 2019D28175
Kenmerk 28741, nr. 53
Externe link originele PDF
Originele document in PDF

2.

Tekst

Cahier 2019-10

Recidive onder justitiabelen in Nederland

Verslag over de periode 2006-2018

  • G. 
    Weijters
  • S. 
    Verweij
  • N. 
    Tollenaar
  • J. 
    Hill

Cahier

De reeks Cahier omvat de rapporten van onderzoek dat door en in opdracht van het WODC is verricht. Opname in de reeks betekent niet dat de inhoud van de rapporten het standpunt van de Minister van Justitie en Veiligheid weergeeft.

Alle rapporten van het WODC zijn gratis te downloaden van www.wodc.nl

Inhoud

Afkortingen — 5

Samenvatting — 6

1 Inleiding — 12

1.1 Onderzoeksvragen — 13

1.2 Leeswijzer — 14

2 Methode — 15

2.1 Onderzoeksgroepen — 15

2.1.1 Volwassen en jeugdige daders — 16

2.1.2 Ex-gedetineerden en ex-JJI-pupillen — 17

2.1.3 Ex-werkgestraften en ex-ondertoezichtgestelden — 17

2.1.4 Onderzoeksaantallen — 19

2.2 Analyse — 19

2.2.1 Berekenen feitelijke recidive — 20

2.2.2 Berekenen gecorrigeerde recidive — 21

2.2.3 Correctie prevalentie recidive — 22

2.2.4 Correctie gemiddelde aantal strafzaken per jaar dat men niet in detentie verbleef — 23

3 Recidive onder volwassen en jeugdige daders — 24

3.1 Achtergrondkenmerken — 24

3.2 Ontwikkelingen recidiveprevalentie — 28

3.2.1 Algemene recidive — 28

3.2.2 Zeer ernstige recidive — 28

3.3 Ontwikkelingen gemiddeld aantal nieuwe strafzaken — 29

3.4 Beschouwing — 30

4 Recidive onder volwassen en jeugdige ex-gedetineerden — 32

4.1 Achtergrondkenmerken — 32

4.2 Ontwikkelingen recidiveprevalentie — 37

4.2.1 Algemene recidive — 37

4.2.2 Zeer ernstige recidive — 37

4.2.3 Vrijheidsstrafrecidive — 38

4.3 Ontwikkelingen gemiddeld aantal nieuwe strafzaken — 39

4.4 Beschouwing — 40

5 Recidive onder ex-werkgestraften en ex-ondertoezichtgestelden — 41

5.1 Achtergrondkenmerken — 41

5.2 Ontwikkelingen recidiveprevalentie — 45

5.2.1 Algemene recidive — 45

5.2.2 Zeer ernstige recidive — 45

5.3 Ontwikkelingen gemiddeld aantal nieuwe strafzaken — 46

5.4 Beschouwing — 47

6 Conclusie en discussie — 48

6.1 Belangrijkste bevindingen — 48

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 3

6.1.1 Aantallen onderzoeksgroepen — 48

6.1.2 Achtergrondkenmerken van onderzoeksgroepen — 49

6.1.3 Recidive — 49

6.2 Beperkingen en toekomstig onderzoek — 50

6.3 Tot slot — 52

Summary — 53

Literatuur — 59

Bijlagen: 1 Samenstelling begeleidingscommissie 61 2. Tabellen feitelijke en gecorrigeerde recidivepercentages 62 3 Tabellen feitelijke en gecorrigeerde recidivepercentages 65 4 Procedure modelselectie tellingsmodellen 67

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 4

Afkortingen

3RO De drie reclasseringsorganisaties

BOPZ Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen

CVS Cliëntvolgsysteem

DJI Dienst Justitiële Inrichtingen

FPC Forensisch Psychiatrisch Centrum

IRIS Integraal Reclassering Informatiesysteem

JDS Justitieel Documentatiesysteem

JJI Justitiële Jeugdinrichting

JVS Jeugdvolgsysteem

LdH Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering

LIJ Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen

OBJD Onderzoeks- en Beleidsdatabase Justitiële Documentatie

OM Openbaar Ministerie ots ondertoezichtstelling (jeugdbeschermingsmaatregel)

PI Penitentiaire Inrichting

PIJ Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen

RISc Risico InschattingsSchalen

RN Reclassering Nederland

SVG Stichting Verslavingsreclassering GGZ tbs terbeschikkingstelling

TULP-GW TenUitvoerLegging vrijheidsbenemende straffen en maatregelen in

Penitentiaire inrichting Gevangeniswezen VI Voorwaardelijke Invrijheidstelling

WODC Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum

WVW94 Wegenverkeerswet 1994

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 5

Samenvatting

Het WODC brengt periodiek de strafrechtelijke recidive, i.e. nieuwe delicten waar een veroordeling door de rechtbank of een afdoening van het OM op volgt, onder verschillende dadergroepen in kaart. In deze rapportage staat de ontwikkeling van de recidive van de volgende dadergroepen centraal. Het gaat allereerst om alle volwassen en jeugdige daders tegen wie in de periode 2006 tot en met 2015 een strafzaak is begonnen vanwege een gepleegd delict. Onder volwassen daders verstaan we alle daders die volgens het volwassen strafrecht zijn veroordeeld en onder jeugdige daders de daders die volgens het jeugdstrafrecht zijn veroordeeld. Daarnaast wordt de recidive beschreven van ex-gedetineerden en ex-JJI-pupillen die van 2006 tot en met 2015 zijn vrijgekomen. Ten slotte wordt de recidive beschreven van daders die in de periode 2006 tot en met 2015 met de reclassering in aanraking kwamen voor het uitvoeren van een werkstraf of een periode onder toezicht van de reclassering stonden. Alle personen in het onderzoek zijn tot juli 2018 gevolgd om er zeker van te zijn dat zo veel mogelijk relevante nieuwe justitiecontacten konden worden meegenomen.

Nieuw in deze rapportage is dat niet alleen wordt gerapporteerd of een dader opnieuw in aanraking komt met justitie vanwege een gepleegd delict, maar ook dat gekeken is naar de ernst van de recidive en het gemiddeld aantal keer dat gerecidiveerd wordt. Naast de feitelijke, waargenomen recidive rapporteren we ook de gecorrigeerde recidive, waarbij rekening wordt gehouden met veranderingen in de samenstelling van de onderzoeksgroepen over de tijd. Dit betekent dat in de gecorrigeerde recidivetrends eventuele veranderingen in een aantal achtergrondkenmerken van de onderzoeksgroep, zoals geslacht, geboorteland, leeftijd en strafrechtelijke carrière, zijn verwerkt. De volgende onderzoeksvragen staan centraal in dit onderzoek:

1 Wat zijn de achtergrondkenmerken van personen die in de periode 2006 tot en met 2015 zijn veroordeeld, vrijgekomen zijn uit een PI of een JJI, een werkstraf bij de reclassering hebben uitgevoerd of onder toezicht van de reclassering

hebben gestaan?

2 Wat is het recidivebeeld van de verschillende onderzoeksgroepen: welk deel kwam opnieuw in aanraking met justitie voor enig delict of voor een zeer ernstig delict (recidiveprevalentie)? Wat is het gemiddeld aantal nieuwe strafzaken per jaar?

3 Hoe ontwikkelt de recidive zich onder de verschillende dadergroepen gecontroleerd voor verschillen in achtergrondkenmerken en kenmerken van de justitiële geschiedenis?

Methode

Voor het berekenen van de recidive wordt aangesloten bij de gestandaardiseerde werkwijze van de recidivemonitor van het WODC. Dit houdt in dat gebruik wordt gemaakt van de gegevens uit de Onderzoeks- en Beleidsdatabase Justitiële Documentatie (OBJD). Het gebruik van de OBJD impliceert dat alleen delicten die onder de aandacht komen van het Openbaar Ministerie (OM) met het onderzoek in kaart wordt gebracht.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 6

Recidive wordt gedefinieerd als het opnieuw plegen van een delict dat leidt tot een veroordeling door de rechter of een afdoening door het OM. Meer specifiek is gekeken naar de tweejarige recidiveprevalentie: het percentage personen van de onderzoeksgroep dat binnen twee jaar een nieuw delict heeft gepleegd dat leidde tot een nieuwe strafzaak. Er is hierbij naar drie verschillende vormen van recidive gekeken. Ten eerste algemene recidive, hieronder verstaan we een nieuw delict ongeacht ernst of type. Daarnaast onderscheiden we zeer ernstige recidive. Dan gaat het om het plegen van een delict waar volgens het wetboek van strafrecht een vrijheidsstraf van acht jaar of meer kan worden opgelegd. Ten slotte berekenen we voor ex-gedetineerden en ex-JJI-pupillen de vrijheidsstrafrecidive. Dit staat voor een nieuw gepleegd delict waarvoor een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt opgelegd. Naast de recidiveprevalentie hebben we ook gekeken naar het gemiddeld aantal strafzaken. Bij deze uitkomstmaat wordt naar alle strafzaken binnen een onderzoeksperiode van vier jaar gekeken. We berekenen vervolgens het gemiddelde aantal strafzaken per jaar dat iemand niet in detentie verbleef. Voor de interpretatie van de ontwikkelingen van de recidive over de tijd worden ook gecorrigeerde recidivetrends gepresenteerd. Schommelingen in het recidiveniveau kunnen namelijk worden veroorzaakt door verschuivingen in de kenmerken van de onderzoekspopulaties. Met de gecorrigeerde recidivecijfers kan getoond worden hoe de strafrechtelijke recidive zich heeft ontwikkeld los van de veranderingen die zich in achtergrondkenmerken hebben voorgedaan. De gecorrigeerde recidive is berekend voor de algemene recidive, de zeer ernstige recidive en het gemiddelde aantal strafzaken. Voor het laatste gegeven is rekening gehouden met periodes die mensen in detentie verbleven.

Belangrijkste bevindingen per onderzoeksgroep

Volwassen daders

  • • 
    Het aantal volwassen daders dat veroordeeld is of waarvan de strafzaak werd afgedaan door het OM is afgenomen over de periode 2006 tot en met 2015. In 2006 ging het om ruim 170.000 volwassenen en in 2015 waren dat er ongeveer 125.000.
  • • 
    Het percentage volwassen daders dat een beleidssepot kreeg opgelegd is sterk toegenomen over de tijd, van 5% in 2006 naar 18% in 2015. De stijging van het aandeel beleidssepots kan enerzijds verklaard worden door een toename van het aantal beleidssepots opgelegd vanwege de ouderdom van de strafzaak.

Anderzijds speelt een koerswijziging bij het OM een rol door de introductie van de

ZSM-werkwijze en het streven om bij de afdoening meer rekening te houden met

achterliggende problematiek bij de dader. Bijvoorbeeld, door een voorwaardelijk

beleidssepot op te leggen kan het OM bewust inzetten op de dreiging van strafrechtelijke

vervolging als stok achter de deur om een justitiabele te motiveren om

achterliggende problematiek op te lossen.

  • • 
    De tweejarige gecorrigeerde algemene recidiveprevalentie van de uitstroomcohorten volwassen daders fluctueert licht over de tijd (zie figuur S1). Deze is gedaald van 28% in 2006 tot 26% in 2012. Daarna stijgt de recidive weer tot 28% onder de daders veroordeeld in 2015.
  • • 
    De tweejarige gecorrigeerde zeer ernstige recidiveprevalentie is over de gehele onderzochte periode zeer laag (ongeveer 3%).
  • • 
    Het gecorrigeerde gemiddelde aantal nieuwe strafzaken per jaar dat iemand niet in detentie verbleef, is vrijwel gelijk gebleven over de onderzochte periode en ligt op 0,3.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 7

Jeugdige daders

  • • 
    Het aantal jeugdige daders dat veroordeeld is of waarvan de strafzaak is afgedaan door het OM is sterk afgenomen over de periode 2006 tot en met 2015. In 2006 ging het om ruim 24.000 jeugdigen en in 2015 waren dat er ongeveer 9.000.
  • • 
    Het aandeel jeugdige daders dat een beleidssepot kreeg opgelegd is sterk toegenomen over de tijd, van 7% in 2006 naar 29% in 2015. De stijging van het aandeel beleidssepots onder jeugdige daders is waarschijnlijk toe te schrijven aan een koerswijziging bij het OM. Het OM streeft er tegenwoordig naar om bij afdoeningsbeslissingen meer aandacht te hebben voor de achterliggende problematiek van de dader en/of het slachtoffer.
  • • 
    Over de jaren heen is de onderzoeksgroep gemiddeld ouder geworden. Het aandeel jongeren van 17 jaar of ouder neemt toe van 30% onder de veroordeelden in 2006 tot 39% onder de veroordeelden in 2015.
  • • 
    De tweejarige gecorrigeerde algemene recidiveprevalentie van de jeugdige daders laat na een daling tot 2012 een stijging zien (zie figuur S1). Van 2006 tot 2012 is de recidiveprevalentie van 40% naar 34% gedaald. Daarna stijgt de recidive tot

38% onder de daders veroordeeld in 2015.

  • • 
    Het gecorrigeerde gemiddelde aantal nieuwe strafzaken per jaar dat men niet in detentie verbleef, is vrijwel gelijk gebleven over de onderzochte periode en ligt op 0,3.

Figuur S1 Gecorrigeerde tweejarige algemene recidivepercentages van de onderzochte dadergroepen per uitstroomcohort

70

60

50

40

30

20

10

0

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

Volwassen daders Jeugdige daders

Ex-gedetineerden Ex-JJI-pupillen

Ex-werkgestraften Ex-ondertoezichtgestelden

Ex-gedetineerden

  • • 
    Het aantal personen dat vrij is gekomen uit een PI is afgenomen over de periode 2006 tot en met 2015. In 2006 stroomden ruim 35.000 personen uit een PI en in 2015 waren dat er ongeveer 29.000.
  • • 
    In 2014 en 2015 zijn opvallend veel personen vrijgekomen die minder dan een maand in detentie hebben verbleven en die geen principale (on)voorwaardelijke vrijheidsstraf kregen opgelegd, maar die in detentie verbleven vanwege het niet betalen van een financiële sanctie of het niet succesvol volbrengen van een

taakstraf.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 8

  • • 
    De tweejarige gecorrigeerde algemene recidiveprevalentie van de uitstroomcohorten ex-gedetineerden is zeer licht gedaald over de onderzochte periode, van 49% onder de gedetineerden vrijgekomen in 2006 naar 47% onder de in 2015 vrijgekomen gedetineerden (zie figuur S1). Het grootste deel van de daling vindt plaats onder de oudere uitstroomcohorten. Onder de recente uitstroomcohorten

blijft de trend ongeveer stabiel.

  • • 
    De tweejarige gecorrigeerde zeer ernstige recidiveprevalentie is eveneens licht gedaald, van 7% in 2006 tot 6% in 2015.
  • • 
    Het gecorrigeerde gemiddelde aantal nieuwe strafzaken per jaar niet in detentie is vrijwel gelijk gebleven over de onderzochte periode, namelijk ongeveer 0,7.

Ex-JJI-pupillen

  • • 
    Het aantal jeugdigen dat vrij is gekomen uit een JJI is sterk afgenomen over de periode 2006 tot en met 2015. In 2006 stroomden ongeveer 2.700 jeugdigen uit een JJI en in 2015 waren dat er ruim 1.000.
  • • 
    Het aantal ex-JJI-pupillen dat bij uitstroom uit de inrichting ouder is dan 18 jaar is sterk toegenomen over de tijd.
  • • 
    De tweejarige gecorrigeerde algemene recidiveprevalentie van ex-JJI-pupillen laat eerst een daling en daarna een stijging zien (zie figuur S1). Van 2006 tot 2011 is de recidiveprevalentie van 60% naar 55% gedaald. Vanaf 2011 stijgt de recidive onder ex-JJI-pupillen tot 63% onder de in 2015 vrijgekomen jeugdigen.
  • • 
    De tweejarige gecorrigeerde zeer ernstige recidiveprevalentie is vanaf 2012 gestegen, van 14% in 2012 naar 17% in 2015.
  • • 
    Het gecorrigeerde gemiddelde aantal nieuwe strafzaken per jaar vrij is vrijwel gelijk gebleven over de onderzochte periode, namelijk ongeveer 0,7 nieuwe

strafzaken per jaar dat men niet in detentie verbleef.

Ex-werkgestraften

  • • 
    Het aantal personen dat een werkstraf heeft uitgevoerd, neemt licht af van ruim 31.000 in 2006 tot ongeveer 25.000 in 2011. Vanaf 2012 stijgt het aantal personen dat een werkstraf heeft uitgevoerd weer. In 2015 ligt het aantal werkgestraften met ongeveer 31.000 weer op het niveau van 2006.
  • • 
    De onderzochte achtergrondkenmerken van de ex-werkgestraften zijn over de tijd nagenoeg hetzelfde gebleven.
  • • 
    De tweejarige gecorrigeerde algemene recidiveprevalentie van de uitstroomcohorten ex-werkgestraften is gedaald over de tijd, van 33% in 2006 naar 29% in

2015 (zie figuur S1). De sterkste daling van de recidiveprevalentie doet zich voor

in het begin van de onderzoeksperiode. Onder de laatste cohorten stabili-seert de

trend zich.

  • • 
    De tweejarige zeer ernstige recidiveprevalentie is over de gehele onderzochte periode zeer laag, ongeveer 3%, en laat nauwelijks veranderingen zien.
  • • 
    Het gecorrigeerde gemiddelde aantal nieuwe strafzaken per jaar niet in detentie is vrijwel gelijk gebleven over de tijd, namelijk ongeveer 0,3 nieuwe strafzaken per jaar dat men niet in detentie verbleef.

Ex-ondertoezichtgestelden

  • • 
    Het aantal personen waarvan het toezicht is beëindigd, is toegenomen van ruim 8.000 in 2006 tot ongeveer 10.500 in 2015.
  • • 
    De achtergrondkenmerken van de ex-ondertoezichtgestelden zijn over de tijd nagenoeg hetzelfde gebleven.
  • • 
    De tweejarige gecorrigeerde algemene recidiveprevalentie van de uitstroomcohorten ex-ondertoezichtgestelden is afgenomen over de tijd, van 41% in 2006 naar

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 9

36% in 2015 (zie figuur S1). Ook hier geldt dat de sterkste daling van de recidiveprevalentie

zich voor doet in het begin van de onderzoeksperiode. Onder

de laatste cohorten stabiliseert de trend zich.

  • • 
    De tweejarige gecorrigeerde zeer ernstige recidiveprevalentie is licht gedaald in de onderzochte periode, van 6% in 2006 naar 5% in 2015.
  • • 
    Het gecorrigeerde gemiddelde aantal nieuwe strafzaken per jaar niet in detentie is vrijwel gelijk gebleven over de tijd, namelijk ongeveer 0,4 nieuwe strafzaken per jaar dat men niet in detentie verbleef.

Beperkingen en toekomstig onderzoek

Een eerste beperking van dit onderzoek is dat alleen criminaliteit die onder de aandacht komt van het OM en leidt tot een strafzaak in het onderhavige onderzoek wordt meegenomen. Lang niet alle criminaliteit komt ter kennis van de politie. Bovendien leiden niet alle delicten die wel bij de politie bekend zijn tot een veroordeling door de rechter of een afdoening van het OM. Soms wordt een zorgtraject toepasselijker gevonden dan vervolging. Door naast de OBJD gebruik te maken van politieregistraties kan inzicht worden verkregen in welke mate personen opnieuw als verdachte in beeld komen bij de politie. Het is bovendien mogelijk dat recidivecijfers op basis van politieregistratie een andere trend weergeven. Het is om deze redenen aan te bevelen om de mogelijkheden te onderzoeken om ook op basis van politiedata recidive in kaart te brengen.

Een tweede beperking is dat in de huidige studie alleen gecorrigeerd is voor een aantal statische kenmerken, zoals geslacht, geboorteland, leeftijd en strafrechtelijke carrière, die beschikbaar is in de OBJD. De vraag is in hoeverre veranderingen in dynamische kenmerken, zoals middelenmisbruik en psychosociale problemen, de trends in recidive voor de verschillende onderzoeksgroepen kunnen verklaren. Voor volwassen daders is de RISc (Risico InschattingsSchalen) een databron waarin dergelijke gegevens te vinden zijn. Echter, de RISc wordt niet voor alle daders ingevuld, waardoor het de vraag is of de RISc representatief is voor alle daders. Voor jeugdigen zal in de toekomst wellicht gebruikt gemaakt kunnen worden van gegevens uit het Landelijke Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ) om meer inzicht te krijgen in risico- en beschermende factoren van jeugdigen. Naast individuele factoren kunnen ook factoren op meso- of macroniveau een verklaring bieden voor de waargenomen recidivetrends. Denk bijvoorbeeld aan registratie-effecten en algemene ontwikkelingen in de criminaliteit of de bestrijding daarvan. Hier wordt in de onderhavige studie geen rekening mee gehouden. In eerder onderzoek is gebleken dat het lastig is om de invloed van deze verklaringen in onderlinge samenhang te duiden. Een mogelijke oplossing hiervoor is om de mogelijkheden van panel data analyses te verkennen door uit te splitsen naar verschillende regio’s.

Een andere manier om meer duiding te geven aan de verklaring van de recidivetrends is om op zoek te gaan naar specifieke (sub)groepen daders waarbij de trend zich wel of niet voordoet. Vooral bij jeugdige daders lijkt dit interessant omdat de recidive onder deze onderzoeksgroepen de laatste jaren toegenomen is. Wellicht is de stijging van de recidive vooral te wijten aan de toename van recidive onder een bepaald gedeelte van de onderzoeksgroep.

Tot slot is een beperking dat er tot nu toe weinig aandacht is voor recidive tijdens strafrechtelijke titels en de samenloop van verschillende strafrechtelijke titels. Tot nu is bij de recidivemetingen van het WODC altijd gekeken naar recidive na afloop

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 10

van een specifieke strafrechtelijke titel, zoals gevangenisstraf of toezicht. Zodra de gevangenisstraf of het toezicht is afgelopen, wordt gestart met de recidivemeting. Wat er gebeurt tijdens een strafrechtelijke titel en of deze titel eventueel wordt opgevolgd door een andere strafrechtelijke titel blijft buiten beschouwing. Om een completer en meer nauwkeurig beeld van de recidive te krijgen zou ook de recidive tijdens een strafrechtelijke titel meegenomen moeten worden en dient er rekening te worden gehouden met het gegeven dat strafrechtelijke titels niet op zichzelf staan.

Tot slot

In de huidige studie is de recidive van volwassen daders, jeugdige daders, exgedetineerden, ex-JJI-pupillen, ex-werkgestraften en ex-ondertoezichtgestelden in kaart gebracht. De uitstroomcohorten 2006 tot en met 2015 stonden centraal in dit onderzoek en wat betreft recidive is gekeken naar delicten gepleegd tot en met juli 2018. Opvallend is dat de recidivetrends onder volwassenen de laatste jaren lijken te stabiliseren, maar onder jeugdigen na een jarenlange daling een stijgende ontwikkeling laten zien. Bij de volgende herhaalmeting van de recidive onder de verschillende dadergroepen zullen we zien hoe de trends onder de verschillende volwassen en jeugdige dadergroepen zich verder ontwikkelen.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 11

Een groot deel van de in Nederland gepleegde misdrijven wordt gepleegd door mensen die al eerder met justitie in aanraking zijn gekomen (Wartna, 2009). In 2015 heeft ongeveer 70% van de strafzaken binnen het volwassen strafrecht die geleid hebben tot een veroordeling van de rechter of een afdoening door het OM betrekking op daders die al eerder een veroordeling van de rechter of een afdoening van het OM op hun naam hebben staan. 1 Voor strafzaken binnen het jeugdstrafrecht die hebben geleid tot een veroordeling door de rechter of een afdoening door het OM geldt dat 44% is gepleegd door ‘bekende’ daders. Over de tijd heen is dit aandeel licht gestegen, zoals te zien is in figuur 1. Het is daarom niet verwonderlijk dat het voorkómen van (strafrechtelijke) recidive een belangrijk onderdeel is van het justitiële beleid. In de afgelopen jaren is een grote verscheidenheid van beleidsmaatregelen, gericht op zowel volwassenen als jeugdigen, geïmplementeerd om de recidive te verminderen (voor een overzicht, zie Homburg et al., 2017). Ook voor het huidige kabinet is het terugdringen van recidive een belangrijk speerpunt. Het programma Koers en Kansen vormt een belangrijk beleidskader voor het verder terugdringen van recidive. Koers en kansen is een gezamenlijke aanpak van justitie, zorg en gemeenten om de sanctie-uitvoering te vernieuwen. Met projecten, die qua ontwerp en uitvoering in de lokale praktijk liggen, wil men vanuit Koers en Kansen de kennis over (het beïnvloeden van) recidive vergroten.

Figuur 1 Aandeel strafzaken in een jaar naar aanleiding van delicten gepleegd door recidivisten (%)

100

90

80

70

60

50

40

30

20

10

0

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

% zaken onder volwassen daders gepleegd door recidivisten

% zaken onder jeugdige daders gepleegd door recidivisten

Bron: OBJD

1 Als in dit rapport gesproken wordt over veroordelingen of strafzaken dan gaat het niet alleen om strafzaken die

zijn geëindigd in een schuldigverklaring door de rechter, maar ook om strafzaken die zijn afgedaan door het OM

(inclusief beleidssepots). Vrijspraken, technische sepots en andere technische beslissingen worden hier niet toe

gerekend.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 12

Om zicht te houden op de ontwikkeling van recidive berekent het WODC sinds 2005 periodiek de strafrechtelijke recidive van verschillende dadergroepen die met justitie in aanraking zijn gekomen, te weten alle volwassen en jeugdige daders, ex-gedetineerden, ex-JJI-pupillen en ex-tbs-gestelden. Sinds 2014 wordt ook de (ontwikkeling van de) recidive van ex-reclassenten beschreven en sinds 2018 wordt naast de recidive van ex-tbs-gestelden ook de recidive van daders in de overige Forensische Zorg beschreven.

In voorliggend onderzoek beschrijven we de (ontwikkeling van de) recidive van alle volwassen en jeugdige daders, ex-gedetineerden, ex-JJI-pupillen en ex-reclassenten in Nederland van daders van wie de strafzaak is afgedaan dan wel zijn uitgestroomd in de periode 2006 tot en met 2015. We kijken tot en met halverwege 2018 of men een nieuw delict heeft gepleegd dat leidde tot een afdoening door het OM of veroordeling door de rechter. Dit onderzoek is een vervolg op het eind 2017 uitgebrachte rapport ‘Recidive onder justitiabelen in Nederland: Verslag over de periode 2004 tot en met 2016’ (Weijters, Verweij & Tollenaar, 2017). Over de recidive onder daders in de Forensische Zorg (waaronder ex-tbs-gestelden) is recent apart verslag gedaan (Drieschner, Hill & Weijters, 2018). Voorlopig zal over deze groep afzonderlijk gerapporteerd worden.

1.1 Onderzoeksvragen

In dit onderzoek staan de volgende onderzoeksvragen centraal:

1 Wat zijn de achtergrondkenmerken van personen die in de periode 2006 tot en met 2015 zijn veroordeeld, vrijgekomen zijn uit een PI of een JJI, een werkstraf bij de reclassering hebben uitgevoerd of onder toezicht van de reclassering hebben gestaan?

2 Wat is het recidivebeeld van de verschillende onderzoeksgroepen:

  • • 
    Welk deel kwam opnieuw in aanraking met justitie voor enig delict of voor

een zeer ernstig delict (recidiveprevalentie)?

  • • 
    Wat is het gemiddeld aantal nieuwe strafzaken per jaar?

3 Hoe ontwikkelt de recidive zich onder de verschillende dadergroepen gecontroleerd voor verschillen in achtergrondkenmerken en kenmerken van de justitiële geschiedenis?

Ad 1. Voor alle dadergroepen wordt gekeken naar een aantal achtergrondkenmerken. Het gaat daarbij om sociaal-demografische kenmerken, zoals sekse en leeftijd, en justitiële kenmerken, zoals het type delict en gegevens over eerdere justitiecontacten. Voor ex-gedetineerden en ex-JJI-pupillen wordt daarnaast gekeken naar de tijd dat men in detentie verbleef.

Ad 2. Wat betreft de prevalentie van de recidive kijken we naar het percentage dat binnen twee jaar nadat de straf is opgelegd of detentie, werkstraf of toezicht is afgelopen, is gerecidiveerd. Daarbij kijken we ten eerste naar de algemene recidive, dat is of men veroordeeld wordt vanwege het plegen van enig delict, ongeacht type of ernst van het delict. Vervolgens wordt de prevalentie van de zeer ernstige recidive in kaart gebracht. Onder zeer ernstige recidive wordt verstaan het veroordeeld worden voor het plegen van een delict waarvoor volgens het wetboek van strafrecht een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van acht jaar of meer opgelegd kan worden. Dan gaat het om delicten als moord en doodslag, zware mishandeling, ernstige

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 13

zedendelicten en bepaalde opiumwetmisdrijven. Tevens zal voor ex-gedetineerden en ex-JJI-pupillen de vrijheidsstrafrecidive getoond worden. Vrijheidsstrafrecidive behelst het plegen van een nieuw delict waarvoor een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt opgelegd.

Naast de prevalentie van recidive beschrijven we het gemiddeld aantal nieuwe recidivezaken van de onderzoeksgroepen. Hierbij is, in tegenstelling tot de recidiveprevalentie, niet alleen het eerste recidivedelict van belang, maar wordt gekeken naar alle strafzaken binnen een bepaalde periode. Het is interessant om te bekijken hoe het gemiddelde aantal strafzaken zich over de tijd ontwikkelt, aangezien deze een andere ontwikkeling over de tijd kan laten zien dan de recidiveprevalentie. Bij deze uitkomstmaat wordt naar alle strafzaken binnen een onderzoeksperiode van vier jaar gekeken. We berekenen vervolgens het gemiddelde aantal recidivezaken per jaar dat iemand niet in detentie verbleef.

Ad 3. Ten slotte beschrijven we in dit onderzoek de ontwikkeling van de tweejarige recidive. Hiertoe beschrijven we zowel de feitelijke, waargenomen recidivetrend als de trend waarbij rekening is gehouden met verschuivingen in enkele achtergrondkenmerken. Met deze ‘gecorrigeerde’ recidivetrend kan een beschrijving worden gegeven van de ontwikkeling in recidivecijfers die niet kan worden teruggevoerd op verschuivingen in de samenstelling van de onderzoekspopulatie op de kenmer-ken waarvoor gecontroleerd wordt.

Naast de correctie voor de ontwikkelingen in de algemene recidiveprevalentie, zullen in dit onderzoek ook voor het eerst de gecorrigeerde ontwikkelingen in de zeer ernstige recidiveprevalentie en het gemiddelde aantal strafzaken gepresenteerd worden.

1.2 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 beschrijven we de methoden en analysetechnieken die in dit onderzoek worden toegepast. Hierbij gaan we in op de wijze waarop de verschillende onderzoeksgroepen zijn samengesteld, de operationalisering van recidive en vermelden we de technische details van de gehanteerde analysetechnieken. In de hoofdstukken 3, 4 en 5 staan de resultaten weergegeven. Hoofdstuk 3 heeft betrekking op de achtergrondkenmerken en recidive van de volwassen en jeugdige daders. In hoofdstuk 4 staan de resultaten beschreven van de ex-gedetineerden en de ex JJI-pupillen. Hoofdstuk 5 handelt over de reclasseringscliënten, te weten de exwerk-gestraften en ex-ondertoezichtgestelden. In hoofdstuk 6 recapituleren we de belangrijkste resultaten en proberen we deze enige duiding mee te geven.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 14

2 Methode

De metingen van de Recidivemonitor zijn gebaseerd op gegevens onttrokken aan de Onderzoeks- en Beleidsdatabase Justitiële Documentatie (OBJD). De OBJD is een gepseudonimiseerde versie van het Justitiële Documentatiesysteem (JDS), het wettelijke registratiesysteem van de afdoeningen van strafzaken. Het gebruik van deze bron impliceert dat alleen de criminaliteit die onder de aandacht komt van het Openbaar Ministerie (OM) met het onderzoek in kaart wordt gebracht. Details van de werkwijze van de Recidivemonitor zijn te vinden op de website van het WODC. 2 Op de WODC-site is ook een brochure (Wartna, Blom & Tollenaar, 2011) te vinden waarin toegelicht wordt hoe de zaak- en delictgegevens uit de OBJD worden verwerkt om tot een beschrijving van de recidive van justitiabelen te komen. Beschreven wordt onder andere hoe wetsartikelen worden omgezet naar delicttypen, hoe de afdoeningsinformatie wordt ingedeeld en welke datumvelden worden gebruikt om de strafzaken in de juiste volgorde te krijgen. De uitkomsten in dit rapport hebben betrekking op complete daderpopulaties en geven alleen het landelijke beeld. Hoewel cijfers over de prevalentie van recidive beschikbaar zijn tot recidive tien jaar na de afdoening van de uitgangszaak of het vertrek uit de inrichting, richt de beschrijving in dit onderzoek zich op de prevalentie van nieuwe justitiecontacten in de eerste twee jaar na afloop van de straf voor het originele delict. Hiermee kan een goed beeld worden gegeven van de terugval op de korte termijn. Cijfers over de langere termijn zijn te raadplegen via REPRIS, een webapplicatie waarmee de feitelijke (en dus niet gecorrigeerde) recidivecijfers voor de verschillende dadergroepen op te vragen zijn. 3

2.1 Onderzoeksgroepen

In dit rapport doen we verslag van de tweejarige recidive van daders van wie de strafzaak is afgedaan dan wel zijn uitgestroomd in de periode 2006 tot en met 2015. Voor het onderzoek worden gegevens gebruikt van strafzaken die tot 1 juli 2018 zijn geregistreerd in de OBJD. Door registratieachterstanden kunnen voor recentere jaren geen betrouwbare recidivecijfers gerapporteerd worden. In het huidige onderzoek onderscheiden we verschillende groepen justitiabelen. In onderstaande box worden de definities van de dadergroepen beschreven. In de paragrafen hieronder is meer uitgebreid toegelicht hoe de onderzoeksgroepen zijn samengesteld.

2 www.wodc.nl/cijfers-en-prognoses/Recidive-monitor/

3 REPRIS is te raadplegen via de volgende link: https://wodc-repris.nl/Repris.html. In REPRIS zijn alleen feitelijke

recidivecijfers op te vragen. Gecorrigeerde recidivecijfers zijn alleen te vinden in onderzoeksrapporten.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 15

Box 1 Definities dadergroepen

Volwassen daders Daders met een strafzaak naar aanleiding van een misdrijf, afgedaan via het volwassen strafrecht.

Jeugdige daders Daders met een strafzaak naar aanleiding van een misdrijf, afgedaan via het jeugdstrafrecht.

Ex-gedetineerden Personen die werden ontslagen uit een penitentiaire inrichting voor volwassenen met uitzondering van degenen die uitstroomden uit

vreemdelingenbewaring of zij die wachtten op uitzetting.

Ex-JJI-pupillen Jongeren uitgestroomd uit een justitiële jeugd inrichting, opgenomen op strafrechtelijke titel.

Ex-werkgestraften Meerderjarigen die een werkstraf uitvoerden onder begeleiding van één van de reclasseringsinstellingen.

Ex-ondertoezicht Meerderjarigen die onder toezicht stonden bij één van de gestelden reclasseringsinstellingen.

2.1.1 Volwassen en jeugdige daders

Als eerste kijken we naar de recidive van volwassen en jeugdige daders. Zoals in box 1 beschreven gaat het hierbij om daders met een strafzaak naar aanleiding van een misdrijf, afgedaan met een transactie, een beleidssepot 4 , een strafbeschikking of een straf of maatregel opgelegd door de rechter. Hierbij maken we een onderscheid tussen daders die een sanctie uit het straffenpalet voor volwassenen krijgen opgelegd, de volwassen daders, en daders die een jeugdsanctie krijgen opgelegd, de jeugdige daders. Als uitgangszaak wordt die zaak gekozen die als eerste binnen een bepaald jaar met een geldige afdoening wordt afgedaan. Een persoon kan maar éénmaal per cohort voorkomen. Voor het maken van het onderscheid tussen jeugdige en volwassen daders en het samenstellen van de gegevensbestanden zijn de volgende keuzes gemaakt, waarbij een eerder genoemde conditie prevaleert boven de latere:

  • • 
    Als de indicatie kinderstrafrecht in de OBJD op ‘ja’ staat, betreft het een zaak van een jeugdige dader;
  • • 
    Daders veroordeeld door de kinderrechter worden ingedeeld bij jeugdige daders; • Als een sanctie is opgelegd die alleen aan jeugdigen kan worden opgelegd (bijvoorbeeld

jeugddetentie), dan betreft het een zaak van jeugdige dader. Als een

sanctie is opgelegd die alleen aan volwassenen kan worden opgelegd (bijvoorbeeld

een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf), dan betreft het een zaak van

een volwassen dader;

  • • 
    Als iemand op de pleegdatum van één van de feiten in een zaak minderjarig is, dan betreft het een jeugdige dader.

De hierboven genoemde definitie van regime zorgt er dus voor dat een minderjarige die wordt veroordeeld volgens het volwassenstrafrecht tot de volwassen dadergroep wordt gerekend en andersom dat meerderjarigen veroordeeld volgens het jeugd

4 Een beleidssepot is een beslissing van het OM, waarbij het afziet van vervolging van een strafbaar feit op grond

van het algemeen belang. Strafrechtelijke vervolging is in dit geval dus wel mogelijk, maar wordt niet wenselijk

geacht, bijvoorbeeld vanwege de geringe betekenis van het feit, de gezondheidstoestand van de verdachte of

omdat ander dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert of gewenst is.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 16

strafrecht tot de jeugdige daders worden gerekend. Met de invoering van het adolescentenstrafrecht in 2014 is deze laatste groep toegenomen over de tijd (zie Beerthuizen & Van der Laan, 2018; p. 82).

2.1.2 Ex-gedetineerden en ex-JJI-pupillen

De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) verstrekt data uit het TULP-GW en het jeugdvolgsysteem (JVS) om de onderzoeksgroepen ex-gedetineerden en ex-JJI-pupillen samen te stellen. In deze registratiesystemen verzamelt de DJI informatie over de periode van insluiting van personen in detentie. Van elke persoon die verbleef in detentie wordt de datum van in- en uitstroom geregistreerd. Ook het gedeelte van de detentie dat men doorbracht in een politiecel of in voorlopige hechtenis wordt bijgehouden. Daarnaast staan in deze registratiesystemen de parketnummers van de strafzaken op grond waarvan iemand in detentie verblijft. Hieronder geven we een korte beschrijving van de bewerkingen die op de geleverde bestanden van de DJI worden gedaan om de onderzoeksgroepen ex-gedetineerden en ex-JJI-pupillen samen te stellen.

  • • 
    Verblijven zonder uitstroomdatum worden verwijderd. In de meeste gevallen betekent dit dat een persoon nog in detentie zit en dus nog niet uitgestroomd is.
  • • 
    Verblijven waarvan onbekend is wanneer de detentie is gestart, kunnen niet gekoppeld worden aan eventuele andere verblijven van dezelfde persoon. Deze verblijven worden daarom verwijderd.
  • • 
    In de onderzoeksgroep ex-gedetineerden worden passanten (personen die na detentie doorstromen naar een inrichting vanwege een BOPZ-, tbs- of PIJ-maatregel) en vreemdelingen, illegalen of personen met een onbekende verblijfstatus niet meegenomen.
  • • 
    Tot 2008 konden jeugdigen op grond van een ondertoezichtstelling (ots) in een JJI-inrichting worden opgenomen. De jeugdigen die enkel op grond van een ots in de JJI verbleven zijn uit de onderzoeksgroep verwijderd.
  • • 
    Verblijven in verschillende inrichtingen die qua datum direct op elkaar aansluiten worden samengenomen tot één verblijf.
  • • 
    Verblijven worden samengevoegd indien deze zijn opgelegd naar aanleiding van dezelfde strafzaak of combinatie van strafzaken.
  • • 
    Personen die meerdere keren vrijkomen in een uitstroomjaar worden maar één keer per uitstroomjaar meegenomen. Daarbij kiezen we de eerste detentieperiode waarvoor men in de onderzoeksgroep valt.
  • • 
    Alleen personen van wie een geldig SJDS-nummer5 is gevonden, worden meegenomen in de onderzoeksgroep. Het is anders niet mogelijk om een koppeling te maken met de OBJD.
  • • 
    Personen die overlijden voor of op de datum dat de recidivemeting start, worden uit de onderzoeksgroep verwijderd.
  • • 
    Personen die na het verblijf in een JJI of PI nog vier volledige jaren in een JJI, PI of een FPC verbleven, worden uit de onderzoeksgroep verwijderd.

2.1.3 Ex-werkgestraften en ex-ondertoezichtgestelden

De recidivemonitor ontvangt een selectie van gegevens uit het Cliëntvolgsysteem

(CVS) en het Integraal Reclassering Informatiesysteem (IRIS) 6 van de drie reclas

5 Dit is het versleutelde identificerende nummer van een persoon in de OBJD.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 17

seringsorganisaties (3RO) om de onderzoeksgroepen ex-werkgestraften en exondertoezichtgestelden samen te stellen. In deze registratiesystemen staan alle werkstraf- en toezichtsopdrachten geregistreerd die door of namens de Reclassering Nederland (RN), de Stichting Verslavingsreclassering GGZ (SVG) of het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering (LdH) worden uitgevoerd. Daarnaast is vastgelegd onder welke titel de werkstraf of toezicht werd opgelegd en de parketnummers van de strafzaken die hierbij horen.

Voor het samenstellen van de onderzoeksgroepen ex-werkgestraften en ex-ondertoezichtgestelden worden een aantal bewerkingen gedaan op de geleverde gegevens. In de huidige recidivemeting zijn deze bewerkingen op een aantal punten gewijzigd ten opzichte van de vorige recidivemetingen (vgl. Weijters, Verweij & Tollenaar, 2017; Zebel, Alberda & Wartna, 2014). Hieronder geven we een korte beschrijving van de bewerkingen. We beschrijven eerst de bewerkingen die ook in de vorige recidivemetingen werden gedaan en vervolgens de bewerkingen die een wijziging betreffen ten opzichte van eerdere recidivemetingen onder ex-reclassenten.

Standaardbewerkingen

  • • 
    De personen van wie het toezicht of de werkstraf volgens de registratie niet is gestart worden buiten beschouwing gelaten.
  • • 
    Werkstraffen of toezichten worden samengevoegd indien deze zijn opgelegd naar aanleiding van dezelfde strafzaak(combinatie). Het gaat dan vaak om

werkstraffen of toezichten die in eerste instantie niet werden voltooid en

waarvoor men later een herkansing krijgt.

  • • 
    Ex-reclassenten die binnen één jaar meerdere toezicht- of werkstraftrajecten beëindigen worden maar één keer per uitstroomjaar meegenomen. Daarbij kiezen we de eerste werkstraf of toezicht waarvoor men in de onderzoeksgroep valt.
  • • 
    Alleen personen van wie een geldig SJDS-nummer is gevonden, worden meegenomen in de onderzoeksgroep. Het is anders niet mogelijk om een koppeling te maken met de OBJD.
  • • 
    Personen die voor of op de datum dat de recidivemeting start overlijden, worden uit de onderzoeksgroep verwijderd.
  • • 
    Personen die na de werkstraf of het toezicht nog vier volledige jaren in een JJI, PI of een FPC verbleven, worden uit de onderzoeksgroep verwijderd.

Aanpassing standaardbewerkingen

  • • 
    Werkstraffen waarbij slechts een intakegesprek is geweest maar die niet daadwerkelijk zijn gestart worden als niet gestart beschouwd en dus niet meer meegenomen in het onderzoek; dit in tegenstelling tot de vorige recidivemetingen. Bij ongeveer 6% van het totale aantal geregistreerde werkstraffen was dit het geval. Toezichtsopdrachten waarbij geen eerste face-to-face contact staat

geregistreerd worden ook niet meer meegenomen. Dit komt vooral voor in de

uitstroomjaren vanaf 2011 en dan betreft het gemiddeld zo’n 2% van het totale

aantal toe-zichtsopdrachten. Verder worden toezichtsopdrachten waarvan de

begindatum hetzelfde is als de einddatum als niet gestart beschouwd. Dit komt

echter zeer zelden voor (<0,1% van het totale aantal toezichtsopdrachten). Met

de hiervoor genoemde wijzigingen sluiten we beter aan bij de definitie van exwerkgestraften

en ex-ondertoezichtgestelden, zoals beschreven in box 1.

  • • 
    Toezichtsopdrachten waarbij de persoon onder de verantwoordelijkheid van een andere organisatie dan de 3RO viel en waarbij de 3RO slechts elektronisch toezicht hield, worden niet meegenomen. Deze toezichtsopdrachten zijn niet meer opgenomen in de nieuwe levering van gegevens uit het IRIS vandaar dat deze soort opdrachten in zijn geheel niet meer worden meegenomen in de recidive

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 18

meting. Het gaat overigens om een zeer kleine groep personen waarbij dit het

geval was (<0,1% van het totale aantal toezichtsopdrachten).

  • • 
    Werkstraf- of toezichtsopdrachten die met elkaar in de tijd overlappen worden samengenomen tot één werkstraf- of toezichtstraject.7 Dit is een substantiële wijziging ten opzichte van de vorige recidivemetingen. Ongeveer één op de zes toezichtsopdrachten heeft overlap in de tijd met een andere toezichtsopdracht en één op de twintig werkstraffen overlapt met een andere werkstraf. Met deze wijziging willen we meer bij de praktijk aansluiten. Immers voor een reclassent maakt het weinig verschil indien een bepaalde toezichtsopdracht is afgerond maar op grond van een andere opdracht het toezicht nog wel doorloopt. Hetzelfde geldt voor het uitvoeren van een werkstraf, hoewel het in de praktijk dus minder vaak voorkwam dat meerdere werkstrafopdrachten tegelijkertijd uitgevoerd werden.

2.1.4 Onderzoeksaantallen

In tabel 1 staan per cohortjaar de onderzoeksaantallen van de verschillende dadergroepen weergegeven. Uit deze aantallen is duidelijk de daling van de criminaliteit in Nederland af te lezen, met name onder jeugdigen. Zo is het aantal volwassen daders in de periode 2006 tot en met 2015 gedaald van ruim 171.000 naar 125.000, een daling van 27%. Het aantal jeugdige daders is in dezelfde periode met ruim 60% gedaald, van ruim 24.000 in 2006 naar ruim 9.000 in 2015. Een zelfde relatieve daling zien we onder jeugdigen uitgestroomd uit een JJI. Opvallend is dat onder de ondertoezichtgestelden een stijging valt waar te nemen. Deze groep neemt toe van ruim 8.000 in 2006 tot ruim 10.000 in 2015, een relatieve toename van 28%. In de resultatenparagraaf zal meer duiding worden gegeven aan deze ontwikkelingen.

Tabel 1 Aantal personen per dadergroep per cohort

Aantal personen binnen een jaarcohort

Groep 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

Volwassen daders 171.750 162.857 156.132 160.163 135.048 137.103 140.580 133.726 134.629 125.069

met een strafzaak

Jeugdige daders 24.378 25.219 24.650 21.577 18.313 16.538 15.429 10.928 9.672 9.165

met een strafzaak

Ex-gedetineerden 35.660 33.979 32.132 30.828 30.558 31.156 30.022 30.935 32.375 29.329

Ex-JJI-pupillen 2.721 2.532 2.130 1.997 2.026 1.761 1.561 1.180 1.144 1.094

Ex-werkgestraften 31.425 31.524 30.902 30.844 28.429 25.311 26.359 27.269 27.905 30.090

Ex-ondertoezicht 8.196 8.553 9.307 9.733 9.745 9.025 9.655 9.379 10.142 10.519

gestelden

2.2 Analyse

Binnen het onderzoek van de recidivemonitor van het WODC worden meerdere typen recidive onderscheiden. In tabel 2 worden de verschillende gehanteerde typen recidive beschreven. In dit rapport wordt niet over alle verschillende typen recidive gerapporteerd. Cijfers over de vormen van recidive die niet worden

7 Over de periode 2006 tot en met 2011 hebben we van de ex-werkgestraften geen gegevens over de precieze

datum dat de werkstraf gestart is. In deze periode hebben we daarom werkstraffen van een persoon samengevoegd

indien de einddatums niet meer dan twee maanden van elkaar verschillen.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 19

gepresenteerd in dit rapport zijn wel berekend, maar deze cijfers zijn alleen op te vragen via REPRIS.

Tabel 2 Omschrijving recidivecriteria

Recidivecriterium Omschrijving Algemene recidive Nieuwe, geldige* justitiecontacten naar aanleiding van enig misdrijf, ongeacht de aard en ernst van de gepleegde delicten

Ernstige recidive Nieuwe, geldige* justitiecontacten naar aanleiding van een misdrijf met een wettelijke strafdreiging** van minstens 4 jaar of waarvoor voorlopige hechtenis kan worden gevorderd

Zeer ernstige recidive Nieuwe, geldige* justitiecontacten naar aanleiding van een misdrijf met een wettelijke strafdreiging** van minstens 8 jaar

Vrijheidsstrafrecidive Nieuwe, geldige* justitiecontacten naar aanleiding van een misdrijf waarvoor een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf opgelegd is

Speciale recidive Nieuwe, geldige* justitiecontacten naar aanleiding van eenzelfde type misdrijf als in de uitgangszaak

Specifieke recidive Nieuwe, geldige* justitiecontacten naar aanleiding van eenzelfde misdrijf als in de uitgangszaak

  • Zaken afgedaan door het OM (exclusief technische sepots en zaken overgedragen naar een ander parket), zaken die zijn geëindigd in een schuldigverklaring door de rechter en zaken die nog niet zijn afgedaan maar die wel zijn aangemeld bij het OM.

** De strafdreiging is de volgens de wet actuele geldende strafdreiging. Ook voor oudere strafzaken wordt de huidige strafdreiging gehanteerd.

Het moment vanaf wanneer de recidivemeting start, verschilt per onderzoeksgroep.

Voor volwassen en jeugdige daders wordt gerekend vanaf het moment van de inschrijving van de zaak die door het OM werd afgedaan of waarvoor men veroordeeld is. Feiten gepleegd voor de inschrijfdatum tellen niet mee als recidive. Voor de volwassen en jeugdige daders wordt de duur tot recidive aangepast voor de geschatte duur in detentie die in veel gevallen al ingaat rond de inschrijfdatum vanwege vormen van preventieve hechtenis. Deze geschatte duur wordt gebaseerd op de vonnisduur minus de hoogte van de (verwachte) vervroegde invrijheids-stelling die

afhankelijk is van de duur van de vrijheidsstraf. 8

Voor ex-gedetineerden en ex-JJI-pupillen geldt de datum waarop ze vrijkomen uit detentie als startdatum voor de recidivemeting. Delicten gepleegd tijdens (proef)- verlof worden dus niet meegeteld, aangezien op dat moment de detentie nog niet is afgelopen. Bij ex-reclassenten wordt gerekend vanaf het moment waarop het werkstraf-

of reclasseringstoezichttraject is beëindigd. 9 Het moment waarop geteld wordt

dat iemand is gerecidiveerd, is wel voor alle onderzoeksgroepen hetzelfde. Dat is namelijk de datum waarop een delict wordt gepleegd dat leidt tot een nieuwe afdoening door het OM of straf van de rechtbank.

2.2.1 Berekenen feitelijke recidive

In het huidige onderzoek wordt ten eerste gekeken naar de tweejarige algemene recidiveprevalentie. Dit is het percentage personen van de onderzoeksgroep dat binnen twee jaar een nieuw delict heeft gepleegd dat leidde tot een nieuwe strafzaak, ongeacht de aard en ernst van het gepleegde delict. Voorts wordt de tweejarige zeer ernstige recidiveprevalentie van alle onderzoeksgroepen nagegaan. Dat is het gedeelte van de onderzoeksgroep dat binnen twee jaar een nieuw delict heeft gepleegd dat leidde tot een nieuwe strafzaak en waarvoor volgens het wetboek van

8 Tot 1-7-2008: Tot 6 maanden, geen V.I.; tot 1 jaar: het eerste half jaar volledig plus 2/3 van de rest van het

jaar; 1-2 jaar: 2/3 maal de duur. Vanaf 1-7-2008: dezelfde regels als tot 1-7-2008, behalve voor 1-2 jaar; het

eerste jaar volledig plus 2/3 van de rest van het vonnis.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 20

strafrecht een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van acht jaar of meer opgelegd kan worden 10 . Voor de onderzoeksgroepen ex-gedetineerden en ex-JJI-pupillen is ook de tweejarige vrijheidsstraf recidiveprevalentie onderzocht. Dat is het percentage personen dat binnen twee jaar een nieuw delict pleegt waarvoor ze een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf kregen opgelegd.

Voor alle onderzoeksgroepen kijken we naast de prevalentie ook naar het gemiddelde aantal strafzaken per jaar dat men niet in detentie verbleef. Hierbij is, in tegenstelling tot de recidiveprevalentie, niet alleen het eerste recidivedelict van belang, maar wordt gekeken naar alle strafzaken binnen een bepaalde periode. Het is interessant om te bekijken hoe het gemiddelde aantal strafzaken zich over de tijd ontwikkelt, aangezien deze een andere ontwikkeling over de tijd kan laten zien dan de recidiveprevalentie. Het gemiddelde aantal strafzaken is gedefinieerd als het aantal strafzaken waarmee men recidiveert in een periode waarin men op vrije voeten (at risk) is (i.e. de exposuretijd). 11 Met de tijd dat iemand gedetineerd zit, wordt dus rekening gehouden. 12 Hierbij is wel de selectie gemaakt dat mensen minimaal een maand at risk, i.c. op vrije voeten, moeten zijn. Op deze manier worden personen die maar korte tijd zich in vrijheid hebben bevonden, maar in die tijd wel meerdere delicten hebben gepleegd buiten beschouwing gelaten. Deze uitbijtende waarden hebben anders disproportioneel veel invloed op de resultaten. Met een dergelijke korte tijd in vrijheid kan geen goede inschatting worden gegeven van het gemiddelde aantal nieuwe strafzaken per jaar.

Uit het onderzoek van Tollenaar (2018) bleek dat om een stabiele voorspelling te kunnen geven van het gemiddelde aantal recidivezaken van volwassen en jeugdige daders het nodig is om een minimale follow-uptijd van vier jaar te hanteren. Een periode korter dan dit zou ervoor zorgen dat in de data teveel exposuretijden voorkomen die of nul of zeer kort zouden zijn. Dit betreft personen die lange tijd in detentie hebben verbleven. In dit rapport wordt daarom gekeken naar het aantal strafzaken binnen een periode van vier jaar en vervolgens wordt het gemiddelde aantal strafzaken per jaar berekend dat iemand niet in detentie verbleef. Dit heeft tot gevolg dat de trend in het gemiddelde aantal strafzaken voor een kortere periode dan de tweejarige recidiveprevalentie kan worden bekeken; we kijken in dit rapport naar het gemiddelde aantal strafzaken per jaar dat men niet in detentie verbleef van de cohorten 2006 tot en met 2013.

2.2.2 Berekenen gecorrigeerde recidive

Naast de feitelijke recidive worden voor de interpretatie van de ontwikkelingen van de recidive ook de gecorrigeerde recidivetrends gepresenteerd. Schommelingen in het recidiveniveau kunnen namelijk worden veroorzaakt door verschuivingen in de kenmerken van de onderzoekspopulaties. Met de achtergronden kan immers ook het risicoprofiel van dadergroepen veranderen. Zo zal een toename van het aantal vrouwen in de onderzoeksgroep gepaard gaan met een daling van de recidive.

10 Het gaat hierbij om de maximale strafdreiging van een delict. Het komt voor dat delicten waarvoor een onvoorwaardelijke

vrijheidsstraf van acht jaar of meer opgelegd mag worden, worden afgedaan met een kortere

vrijheidsstraf.

11 Deze uitkomstmaat is dus niet hetzelfde als de uitkomstmaat recidivefrequentie waarover gerapporteerd wordt

op REPRIS. Bij het berekenen van de recidivefrequentie wordt namelijk geen rekening gehouden met time at risk.

12 De correctie voor incapacitatie is mogelijk doordat detentiegegevens over verblijf in een PI, JJI of FPC gekoppeld

kunnen worden aan de recidivegegevens. Hierbij moet wel rekening worden gehouden dat extramurale gedeeltes

waarbij iemand nog wel onder de verantwoordelijkheid van de DJI staat maar niet meer in de gevangenis zit,

worden geteld als insluitingstijd.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 21

Gemiddeld gesproken recidiveren vrouwen namelijk minder dan mannen. De toename van het aantal ouderen heeft ook gevolgen, want op hogere leeftijd neemt de kans op recidive af (Wartna & Tollenaar, 2006). Een daling van het aandeel first offenders stuwt de recidivepercentages omhoog. De invloed van verschuivingen op de onderzochte kenmerken kan worden gecorrigeerd door de feitelijke recidivecijfers met behulp van een statistisch model bij te stellen. Met de gecorrigeerde recidivecijfers kan getoond worden hoe de strafrechtelijke recidive zich heeft ontwikkeld los van de veranderingen die zich in achtergrondkenmerken hebben voorgedaan. Specifiek worden de individuele achtergrondkenmerken vastgezet op die van cohort 2015. Vervolgens wordt voor de jaren 2005-2014 de recidive voorspeld alsof deze cohorten qua kenmerken over de tijd niet veranderd zouden zijn. Voordat de correctie van de prevalentie van de recidivecijfers uitgevoerd wordt, zijn eerst missende waarden op de achtergrondkenmerken geïmputeerd. Missende waarden voor volwassen en jeugdige daders werden geïmputeerd via de hotdeck-methode (Brooks & Bailar, 1978). Voor de populatie van de ex-gedetineerden, ex-JJI- pupillen en ex-reclassenten werd gebruikt gemaakt van regression switching om missende waarden op de achtergrondkenmerken aan te vullen (Van Buuren e.a., 1999).

2.2.3 Correctie prevalentie recidive

De correctie van de prevalentie van recidivecijfers vindt plaats met behulp van een statistisch model, een parametrisch Cox-model, een vorm van regressieanalyse voor gecensureerde gegevens 13 (Royston, 2001). Het model geeft schattingen van de invloed van verschillende achtergrondkenmerken op de recidivekans. Aan de hand van de resultaten van deze modellen kan de ontwikkeling van de prevalentie van de recidivecijfers worden gecorrigeerd. 14 Op deze manier kan de ontwikkeling ook in beeld worden gebracht hoe deze eruit zou zien wanneer de onderzoeksgroepen wat betreft bekende achtergrondkenmerken onveranderd zouden zijn gebleven over de onderzoeksperiode.

In dit rapport is voor het eerst geprobeerd om naast de ontwikkeling in de prevalentie van de algemene recidive ook de ontwikkeling in de prevalentie van de zeer ernstige recidive te corrigeren. Voor elk van de zes daderpopulaties is een apart regressiemodel voor de voorspelling van de algemene recidive opgesteld en een apart model voor de voorspelling van de zeer ernstige recidive. De modellen werden gefit op één helft van de totale populatie uit de onderzoeksperiode en gevalideerd op de andere helft (‘split-half validatie’). Voor de JJI-groep werd in verband met de relatief geringe aantallen een ‘10-voudige kruisvalidatie’ uitgevoerd. Wat betreft de algemene recidive is de fit van de modellen goed. 15 Dit betekent dat de modellen een nauwkeurige schatting geven van de invloed van de factoren op het 2-jarige algemene recidivepercentage. In tabel B2.1 in bijlage 2 staat voor iedere onderzoeksgroep weergegeven welke kenmerken in het model voor de voorspelling van de algemene recidive zijn opgenomen.

13 Dit zijn gegevens waarvan iedere observatie van een gebeurtenis waarin men geïnteresseerd is niet altijd binnen

een bepaalde tijd kan waarnemen. In ons geval is dat wel of geen recidive.

14 In dit model wordt het cohortjaar als stratumvariabele meegenomen. Dit betekent dat er per cohort een aparte

baseline survival berekend wordt. Dit laatste kan worden gezien als een tijdsafhankelijk intercept.

15 Binnen de recidivemonitor worden in de validatie van prevalentiemodellen de volgende normen gehanteerd voor

voldoende fit: 1.) de absolute afwijking tussen waargenomen en voorspelde recidive per cohortjaar is niet groter

dan 1 procentpunt 2.) de relatieve afwijking is niet groter dan 5%.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 22

Voor de zeer ernstige recidive is het niet bij alle onderzoeksgroepen gelukt om een model te fitten om de recidiveontwikkeling te corrigeren. Bij de jeugdige daders en de ex-werkgestraften is geen model gevonden met een voldoende fit. Dit is waarschijnlijk toe te schrijven aan kleine aantallen daders en het feit dat maar zeer weinig daders een zeer ernstig delict plegen. Aangezien geen correctie mogelijk is, wordt voor de jeugdige daders en de ex-werkgestraften alleen de ontwikkeling in de feitelijke zeer ernstige recidive getoond bij de resultaten. In tabel B2.2 in bijlage 2 zijn voor de onderzoeksgroepen waarbij wel een nauwkeurige schatting van de zeer ernstige recidive gemaakt kon worden de kenmerken opgenomen in het voorspellingsmodel te vinden.

2.2.4 Correctie gemiddelde aantal strafzaken per jaar dat men niet in detentie verbleef

Voor de correctie van het gemiddeld aantal strafzaken is een andere familie van regressiemethoden nodig dan voor het berekenen van de gecorrigeerde recidiveprevalentie, namelijk die van tellingsmodellen. Door Tollenaar (2018) is een zestal modelsoorten uitgeprobeerd op de Nederlandse recidivedata van volwassen en jeugdige daders. Daaruit bleek dat het mogelijk was een vrij precieze voorspelling te geven van het gemiddelde aantal recidivezaken; het beste met een hurdle negatiefbinomiaalregressie (Mullahy, 1986). Om er zeker van te zijn dat deze resultaten generaliseren, wordt opnieuw bekeken of dit op nieuwe data en op andere onderzoeksgroepen het beste model blijkt. 16 Voor alle onderzoeksgroepen in het huidige rapport blijkt de hurdle negatief-binomiaalregressie inderdaad het best passende model te zijn. In tabel B2.3 in bijlage 2 staat voor iedere onderzoeksgroep weergegeven welke kenmerken in het betreffende voorspellingsmodel zijn opgenomen.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 23

3 Recidive onder volwassen en jeugdige daders

Box 2 Belangrijkste bevindingen

Volwassen daders

  Het aantal volwassen daders dat veroordeeld is of waarvan de strafzaak werd afgedaan

door het OM is afgenomen over de periode 2006 tot en met 2015. In 2006 ging het om ruim 170.000 volwassenen en in 2015 waren dat er ongeveer 125.000.

  Het percentage volwassen daders dat een beleidssepot kreeg opgelegd is sterk

toegenomen over de tijd, van 5% in 2006 naar 18% in 2015. •

  De tweejarige gecorrigeerde algemene recidiveprevalentie van de uitstroomcohorten

volwassen daders fluctueert licht over de tijd. Deze is gedaald van 28% in 2006 tot 26% in 2012. Daarna stijgt de recidive weer tot 28% onder de daders veroordeeld in 2015. •

  De tweejarige gecorrigeerde zeer ernstige recidiveprevalentie is over de gehele

onderzochte periode zeer laag. •

  Het gecorrigeerde gemiddelde aantal nieuwe strafzaken per jaar dat iemand niet in

detentie verbleef, is vrijwel gelijk gebleven over de onderzochte periode en ligt op 0,3.

Jeugdige daders

  Het aantal jeugdige daders dat veroordeeld is of waarvan de strafzaak is afgedaan door

het OM is sterk afgenomen over de periode 2006 tot en met 2015. In 2006 ging het om ruim 24.000 jeugdigen en in 2015 waren dat er ongeveer 9.000.

  Het aandeel jeugdige daders dat een beleidssepot kreeg opgelegd is sterk toegenomen

over de tijd, van 7% in 2006 naar 29% in 2015. •

  Over de jaren heen is de onderzoeksgroep gemiddeld ouder geworden. Het aandeel

jongeren van 17 jaar of ouder neemt toe van 30% onder de veroordeelden in 2006 tot 39% onder de veroordeelden in 2015.

  De tweejarige gecorrigeerde algemene recidiveprevalentie van de jeugdige daders laat na

een daling tot 2012 een stijging zien. Van 2006 tot 2012 is de recidiveprevalentie van 40% naar 34% gedaald. Daarna stijgt de recidive tot 38% onder de daders veroordeeld in 2015.

  • • 
    Het gecorrigeerde gemiddelde aantal nieuwe strafzaken per jaar dat men niet in detentie

verbleef, is vrijwel gelijk gebleven over de onderzochte periode en ligt op 0,3.

3.1 Achtergrondkenmerken

Volwassen daders

In tabel 3 staan de achtergrondkenmerken beschreven van de volwassen daders die in de periode 2006 tot en met 2015 een straf kregen opgelegd door het OM of de ZM. Het aantal volwassen daders is over de gehele onderzoeksperiode afgenomen. Dit hangt samen met de afname van de geregistreerde criminaliteit in het algemeen. Tussen 2007 en 2015 is de door de politie geregistreerde criminaliteit met ongeveer een kwart afgenomen en het aantal door de politie geregistreerde unieke verdachten is eveneens afgenomen met 40% (Kessels & Vissers, 2016). Van de volwassen daders veroordeeld in 2015 is ruim 80% man, ongeveer een kwart (24%) is tussen de 18 en 24 jaar bij de inschrijving van hun zaak bij het OM en ongeveer twee derde (68%) is geboren in Nederland. Meer dan de helft van de volwassen daders is voor een geweldsdelict (29%) of verkeersdelict (24%) veroordeeld. De meeste daders krijgen een boete (42%), werkstraf (20%) of beleidssepot (18%). Verder was het voor bijna twee derde (65%) van de volwassen

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 24

daders niet de eerste keer dat ze veroordeeld werden. Ongeveer een kwart (26%) van de volwassen daders was minderjarig bij hun eerste strafzaak die werd afgedaan door het OM of leidde tot een veroordeling van de rechter. Wat betreft de ontwikkeling in achtergrondkenmerken zien we onder de volwassen daders dat het percentage daders dat een beleidssepot kreeg opgelegd sterk is toegenomen over de tijd. De stijging van het aandeel beleidssepots zet zich in vanaf 2011. Van de volwassen daders veroordeeld in 2006 kreeg een kleine 5% een beleidssepot opgelegd, terwijl dit bij de veroordeelden uit 2015 bij 18% het geval was. Het aandeel daders dat werd bestraft met een geldstraf is daarentegen afgenomen over de onderzochte periode. Deze groep gesanctioneerden is afgenomen van 59% onder de veroordeelden in 2006 tot 42% onder de veroordeelden in 2015.

Jeugdige daders

In tabel 4 staan de achtergrondkenmerken beschreven van de jeugdige (tabel 4) daders veroordeeld in de periode 2006 tot en met 2015. Vanaf 2009 is deze onderzoeksgroep sterk in omvang afgenomen. Dit lijkt samen te hangen met de daling van de jeugdcriminaliteit in het algemeen. Het aantal bij de politie geregistreerde minderjarige verdachten is vanaf 2008 sterk gedaald (Huls, 2011; Van der Laan & Goudriaan, 2016). Tevens hebben minder jeugdigen aangegeven dat zij delicten plegen, al is de daling zoals blijkt uit zelfrapportage minder groot dan de daling in de geregistreerde criminaliteit (Van der Laan & Blom, 2011; Van der Laan & Goudriaan, 2016).

Van de jeugdige daders is ruim 80% man, meer dan 60% is 16 jaar of ouder zodra ze met het OM in aanraking komen en 87% is in Nederland geboren. Meer dan de helft van de jeugdige daders kwam in aanraking met het OM vanwege een vermogensdelict (33%) of wegens geweldpleging (22%). Ongeveer de helft kreeg een werkstraf opgelegd (47%) en 29% een beleidssepot. Bijna twee derde (64%) van de jeugdige daders had geen eerdere strafzaken. Ook onder de jeugdige daders is het aandeel beleidssepots toegenomen: van 7% onder de veroordeelden in 2006 naar 29% onder de veroordeelden in 2015. De stijging van het aandeel beleidssepots zet zich net als bij de volwassen daders in vanaf 2011. Verder zien we een daling van het aantal werk- en leerstraffen onder de jeugdige daders.

Een tweede ontwikkeling die zich voordoet onder de jeugdige daders is dat zij over de jaren gemiddeld ouder zijn geworden. Het aandeel jongeren van 17 jaar of ouder neemt toe van 30% onder de veroordeelden in 2006 tot 39% onder de veroordeelden in 2015, terwijl het aandeel 12- en 13-jarigen relatief gezien sterk daalt over dezelfde periode. Deze toename is deels toe te schrijven aan de introductie van het adolescentenstrafrecht in 2014. Met de invoering van het adolescentenstrafrecht is de mogelijkheid om het jeugdstrafrecht toe te passen uitgebreid naar 21- tot 23-jarigen en is er meer aandacht gekomen voor het toepassen van het jeugdstrafrecht bij 18- tot 21-jarigen. Dit heeft vooral bij de laatste groep geleid tot meer strafzaken waarbij jongvolwassen volgens het jeugdstrafrecht worden berecht (Van der Laan & Beerthuizen, 2018).

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 25

Tabel 3 Achtergronden van volwassen daders met een strafzaak; naar jaar van afdoening*

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 N= 171.750 162.857 156.132 160.163 135.048 137.103 140.580 133.726 134.629 125.069

% % % % % % % % % % Sekse

Man 84,5 84,1 83,7 83,9 83,2 82,6 82,6 81,7 81,6 81,6

Vrouw 15,4 15,8 16,2 16,0 16,7 17,4 17,4 18,3 18,4 18,4

Leeftijd

12-17 jaar 0,1 0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,1 0,0

18-24 jaar 26,3 27,5 28,1 28,4 28,7 28,2 27,9 27,1 25,8 24,4

25-29 jaar 13,9 13,9 14,0 14,6 14,7 14,7 15,1 15,4 15,5 15,7

30-39 jaar 25,4 24,2 23,5 23,0 22,3 22,0 21,6 22,0 22,2 22,7

40-49 jaar 19,3 19,2 19,3 19,0 18,8 19,2 19,1 19,1 19,2 19,3

50 jaar of ouder 14,6 14,8 14,8 14,7 15,1 15,7 16,0 16,2 17,0 17,6

Geboorteland

Nederland 70,2 71,1 70,5 70,2 69,6 69,5 69,6 68,8 68,9 68,3

Marokko 3,1 2,8 2,9 2,9 2,9 2,7 2,5 2,6 2,5 2,5

Nederlandse

2,8 2,7 2,8 2,9 3,0 2,9 3,1 3,3 3,2 3,3

Antillen/Aruba

Suriname 4,4 3,8 3,9 3,9 3,9 3,7 3,5 3,5 3,4 3,4

Turkije 2,8 2,7 2,6 2,6 2,5 2,4 2,3 2,1 2,1 2,1

Overige westers 8,7 8,8 9,2 9,4 9,9 10,2 10,7 11,3 11,3 11,7

Overige niet-westers 7,1 7,1 7,2 7,3 7,3 7,7 7,3 7,3 7,3 7,6

Type delict

Openbare orde** 14,6 15,2 16,2 14,9 15,4 16,0 17,3 16,5 17,6 17,9

Vermogen zonder

1,0 1,0 0,9 0,8 0,9 0,9 0,9 0,8 0,9 0,9

geweld

Vermogen met geweld 1,2 1,2 1,2 1,1 1,3 1,3 1,4 1,4 1,3 1,1

Geweld 23,0 22,4 23,5 22,3 25,0 26,7 26,9 29,1 29,1 29,1

Zeden 10,2 10,7 11,3 9,8 9,9 9,6 9,5 9,0 9,0 8,7

Drugs 7,0 6,7 7,0 6,1 6,4 6,2 6,6 6,9 7,2 7,5

Verkeer WVW94 30,3 30,8 28,0 33,9 28,9 26,9 27,1 26,6 24,7 24,0

Overig 11,4 10,8 10,9 9,9 10,4 10,8 9,4 9,1 9,4 9,7

Soort afdoening

Vrijheidsstraf ≤6

7,1 6,9 7,0 6,4 7,1 7,0 7,2 8,3 8,5 9,1

maanden

Vrijheidsstraf >6

3,0 2,9 2,9 2,6 3,0 2,9 2,8 2,6 2,3 2,4

maanden

Werkstraf 18,6 19,0 20,0 19,2 19,8 18,7 19,7 20,7 20,5 21,0

Leerstraf 0,7 0,6 0,5 0,3 0,1 0,0 0,1 0,1 0,1 0,1

Voorw. vrijheidsstraf 2,6 2,3 2,2 2,0 2,1 2,1 2,1 2,6 2,8 3,5

Geldstraf 58,5 59,1 57,1 59,1 57,4 56,2 52,3 49,3 45,6 42,2

Beleidssepot 4,7 4,7 5,2 5,6 6,1 10,0 13,1 13,4 16,9 18,0

Strafrechtelijk verleden

Geen eerdere

39,3 39,9 39,5 38,4 37,5 38,0 37,1 35,9 35,6 35,1

contacten

1-2 eerdere contacten 26,6 26,2 25,8 26,5 25,7 25,4 25,4 25,1 24,7 24,3

3-4 eerdere contacten 11,2 11,2 11,3 11,7 11,7 11,6 12,0 12,1 12,1 11,9

5-10 eerdere

12,6 12,5 12,9 13,1 14,0 13,9 14,2 14,8 15,1 15,3

contacten

11-19 eerdere

5,3 5,3 5,6 5,4 6,0 6,0 6,1 6,5 6,7 7,3

contacten

20 of meer eerdere

4,9 4,9 5,0 4,8 5,1 5,2 5,2 5,5 5,7 6,0

contacten

Leeftijd 1e strafzaak

12-17 jaar 21,4 21,6 22,5 22,7 24,2 24,2 24,6 25,7 26,0 26,3

18-24 jaar 33,0 33,6 33,3 34,0 33,4 33,1 33,0 32,4 32,0 31,5

25-29 jaar 12,2 11,8 11,7 11,7 11,5 11,4 11,3 11,5 11,5 11,6

30-39 jaar 16,2 15,4 15,2 14,8 14,3 13,9 13,7 13,7 13,7 13,7

40-49 jaar 9,5 9,5 9,5 9,2 9,0 9,2 9,2 8,9 8,7 8,7

50 jaar of ouder 7,4 7,7 7,5 7,3 7,4 7,9 7,9 7,7 7,9 8,0

In verband met missende waarden tellen de kolompercentages niet altijd op tot 100%.

  • Bij meer dan één afdoening binnen één jaar, is de eerste als uitgangpunt gekozen.

** Vernieling, lichte agressie en openbare ordedelicten.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 26

Tabel 4 Achtergronden van jeugdige daders met een strafzaak; naar jaar van afdoening*

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 N= 24.378 25.219 24.650 21.577 18.313 16.538 15.429 10.928 9.672 9.165

% % % % % % % % % % Sekse

Man 82,1 81,3 81,1 81,1 81,5 81,2 81,1 82,3 82,1 82,3 Vrouw 17,9 18,7 18,9 18,9 18,5 18,8 18,9 17,6 17,8 17,7 Leeftijd 12 jaar 2,9 3,0 2,9 2,6 2,2 2,1 2,0 2,0 1,7 1,5 13 jaar 8,2 8,2 8,1 7,4 6,9 6,4 7,1 6,3 6,2 5,6 14 jaar 15,1 14,6 14,9 14,3 13,3 12,7 12,9 12,2 12,7 12,2 15 jaar 20,0 20,4 19,7 19,3 19,1 18,7 18,8 18,3 18,8 18,7 16 jaar 24,0 24,4 23,8 24,3 24,9 24,6 24,4 25,0 24,1 24,0 17 jaar 25,1 24,7 26,0 27,1 28,5 29,5 28,5 28,8 28,5 28,3 18 jaar of ouder 4,7 4,6 4,5 4,9 5,1 5,9 6,2 7,3 7,9 9,4 Geboorteland Nederland 85,1 86,8 87,1 87,5 87,3 87,0 87,1 86,0 87,2 87,5 Marokko 1,6 1,2 1,0 0,9 1,0 0,9 0,9 1,1 1,0 0,8 Nederlandse Antillen/Aruba 1,9 1,7 1,8 1,6 1,8 1,8 1,9 2,1 1,8 1,5 Suriname 1,2 1,0 0,9 0,8 0,8 0,7 0,7 0,9 0,8 0,6 Turkije 0,9 0,7 0,6 0,5 0,5 0,5 0,6 0,4 0,4 0,4 Overige westers 3,6 3,3 3,3 3,5 3,6 3,9 4,1 4,3 4,5 3,8 Overige niet-westers 5,5 5,2 5,1 5,0 4,8 5,0 4,7 5,2 4,2 5,3 Type delict Openbare orde** 29,4 29,9 30,2 26,3 23,8 21,7 22,3 21,3 19,9 18,9 Vermogen zonder geweld 34,3 32,4 32,0 33,9 34,0 33,9 32,7 32,6 34,0 33,3 Vermogen met geweld 4,3 4,3 3,6 3,6 4,4 5,4 6,6 7,8 6,8 6,6 Geweld 17,0 17,1 18,1 17,7 18,1 19,3 20,9 21,6 22,5 22,4 Zeden 1,7 1,5 1,3 1,1 1,1 1,2 1,1 1,4 1,5 1,8 Drugs 1,9 2,0 1,6 1,7 1,4 1,9 2,2 2,3 2,7 2,8 Verkeer WVW94 3,6 4,2 4,5 6,0 5,9 5,3 4,9 4,4 3,6 4,5 Overig 7,7 8,5 8,7 9,6 11,0 11,1 9,1 8,6 8,8 9,6 Soort afdoening Vrijheidsstraf ≤6 maanden 5,8 5,4 4,6 4,3 4,6 5,1 5,2 5,6 5,1 5,2 Vrijheidsstraf > 6 maanden 0,6 0,5 0,6 0,4 0,6 0,7 0,6 0,7 0,7 0,6 Werkstraf 58,1 60,0 61,8 63,6 63,3 61,2 56,8 58,3 50,5 47,1 Leerstraf 12,5 10,8 9,9 8,1 6,7 6,2 6,4 6,2 6,6 6,8 Voorw. vrijheidsstraf 1,9 1,6 1,4 1,1 0,9 0,8 0,8 1,0 0,9 1,0 Geldstraf 10,1 10,8 10,3 10,8 11,8 11,9 8,3 8,0 7,3 7,1 Beleidssepot 6,7 7,0 7,5 7,1 7,1 9,1 16,6 15,1 24,9 28,5 Strafrechtelijk verleden

Geen eerdere contacten 68,6 68,1 67,2 66,4 65,7 66,0 66,6 62,9 63,4 64,2

1-2 eerdere contacten 24,5 24,5 24,9 25,2 25,1 25,0 24,6 27,0 26,1 25,2 3-4 eerdere contacten 4,9 5,1 5,3 5,6 6,0 6,0 5,7 6,5 6,7 6,5 5-10 eerdere contacten 2,0 2,2 2,5 2,7 3,1 2,9 2,9 3,4 3,6 3,8 11 of meer eerdere contacten 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,2 0,1 0,3 Leeftijd 1e strafzaak 12 jaar 6,0 6,4 6,4 6,4 6,4 6,5 6,3 6,4 6,0 5,2 13 jaar 14,0 14,2 14,4 14,3 14,0 13,4 14,1 14,0 13,9 12,7 14 jaar 19,9 19,8 20,4 20,5 19,5 19,7 19,3 19,1 19,8 19,2 15 jaar 21,3 21,2 20,8 20,5 20,3 19,7 20,2 20,6 20,2 20,8 16 jaar 20,0 20,3 19,2 19,0 19,7 19,5 19,4 19,3 18,9 19,7 17 jaar 15,9 15,5 16,1 16,6 17,2 17,9 17,3 16,6 17,0 17,4 18 jaar of ouder 2,8 2,6 2,6 2,6 2,8 3,2 3,3 3,8 4,2 4,9

In verband met missende waarden tellen de kolompercentages niet altijd op tot 100%.

  • Bij meer dan één afdoening binnen één jaar, is de eerste als uitgangpunt gekozen.

** Vernieling, lichte agressie en openbare ordedelicten.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 27

3.2 Ontwikkelingen recidiveprevalentie

3.2.1 Algemene recidive

In figuur 2 staat voor de volwassen en jeugdige daders de ontwikkeling van de feitelijke en gecorrigeerde tweejarige recidive trend weergegeven. De achterliggende recidivecijfers staan weergegeven in de tabellen B3.1 en B3.2 in bijlage 3. Het is belangrijk om op te merken dat er geen directe vergelijking gemaakt kan worden tussen de recidivecijfers van volwassen en jeugdige daders, omdat deze groepen qua achtergrondkenmerken sterk van elkaar verschillen (zie tabel 3 en 4). De recidive onder volwassen daders laat tot 2012 een lichte daling zien om daarna weer terug te bewegen naar het niveau van 2006. Echter, het gaat maar om kleine jaarlijkse veranderingen in de recidiveprevalentie. Zo is de gecorrigeerde recidive onder de daders veroordeeld van 2006 tot 2012 gedaald van 28% in 2006 tot 26% in 2012; een relatieve afname 17 van 8%. Daarna stijgt de recidive tot 28% onder de daders veroordeeld in 2015; een relatieve toename van 5%.

De algemene recidiveprevalentie van de jeugdige daders laat een duidelijke ontwikkeling zien. Ook hier zien we tot 2012 een daling, maar sterker dan onder de volwassen daders. De gecorrigeerde daalt van 2006 tot 2012 met 6 procentpunt; een relatieve afname van 14%. De jaren daarna tot 2015 stijgt de recidive echter weer met 4 procentpunt tot 38%; een relatieve stijging van 10%.

Figuur 2 Feitelijke en gecorrigeerde tweejarige algemene recidivepercentages volwassen en jeugdige daders per uitstroomcohort

70

60

50

40

30

20

10

0 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

Volwassen daders - feitelijk Volwassen daders - gecorrigeerd

Jeugdige daders - feitelijk Jeugdige daders - gecorrigeerd

3.2.2 Zeer ernstige recidive

Naast de ontwikkeling van de prevalentie kijken we voor de volwassen en jeugdige daders ook naar de ontwikkeling van de prevalentie van de zeer ernstige recidive.

17 De relatieve afname staat voor de procentuele afname en wordt als volgt berekend: ((p jaar1 - p jaar2 ) / p jaar1 ) * 100 .

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 28

De resultaten van deze exercitie staan weergegeven in figuur 3. De achterliggende recidivecijfers staan weergegeven in de tabellen B3.3 en B3.4 in bijlage 3.

Net iets minder dan 3% van de volwassen daders recidiveert binnen twee jaar met een zeer ernstig delict. Dit percentage is nauwelijks veranderd in de onderzochte periode.

De zeer ernstige recidive onder jeugdigen laat vanaf het uitstroomcohort 2008 een stijging zien. Vanaf 2008 neemt de zeer ernstige recidive toe van 5% tot 7% in

2015. Hierbij moet wel vermeld worden dat het gaat om de feitelijke recidive.

Zoals in het vorige hoofdstuk is aangegeven, is het niet gelukt de recidivetrend te corrigeren voor sociaal-demografische kenmerken, delictkenmerken en kenmerken van de strafrechtelijke geschiedenis.

Figuur 3 Feitelijke en gecorrigeerde tweejarige zeer ernstige recidivepercentages volwassen en jeugdige daders per uitstroomcohort

20

18

16

14

12

10

8

6

4

2

0

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

Volwassen daders - gecorrigeerd Volwassen daders - feitelijk

Jeugdige daders - feitelijk

3.3 Ontwikkelingen gemiddeld aantal nieuwe strafzaken

Ten slotte kijken we naar de ontwikkeling in het gemiddelde aantal nieuwe strafzaken per jaar dat men niet in detentie verbleef voor volwassen en jeugdige daders. De ontwikkelingen hierin staan weergegeven in figuur 4. De achterliggende recidivecijfers staan weergegeven in de tabellen B3.6 en B3.7 in bijlage 3.

Gemiddeld plegen volwassen daders 0,3 delicten waarvoor zij opnieuw veroordeeld worden per jaar dat men niet in detentie verbleef. Het gemiddeld aantal strafzaken per jaar niet in detentie blijft ongeveer gelijk over de onderzochte periode. Jeugdige daders plegen gemiddeld per jaar niet in detentie iets meer dan 0,3 delicten waarvoor ze veroordeeld worden. Ook voor de jeugdige daders zien we dat het gemiddelde aantal nieuwe strafzaken ongeveer gelijk blijft over de onderzochte periode. Hierbij moet wel bedacht worden dat voor de gecorrigeerde trend maar gekeken kan worden tot 2013, aangezien we voor het gemiddelde aantal nieuwe strafzaken vier jaar vooruit kijken (zie hoofdstuk 2 voor een uitleg).

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 29

Figuur 4 Feitelijke en gecorrigeerde ontwikkeling gemiddelde aantal nieuwe strafzaken per jaar niet in detentie voor volwassen en jeugdige daders

1,0

0,9

0,8

0,7

0,6

0,5

0,4

0,3

0,2

0,1

0,0

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013

Volwassen daders - feitelijk Volwassen daders - gecorrigeerd

Jeugdige daders - feitelijk Jeugdige daders - gecorrigeerd

3.4 Beschouwing

Het aantal volwassen en jeugdige daders dat veroordeeld is in 2015 ligt een stuk lager dan het aantal volwassen en jeugdige daders veroordeeld in 2006. Deze sterke daling kan gerelateerd worden aan de daling van de geregistreerde criminaliteit in het algemeen.

Verder zien we zowel bij de volwassen als jeugdige daders dat over de tijd meer zaken worden afgedaan met een beleidssepot. Dit past in de bredere constatering dat de laatste jaren het aantal sepots sterk is toegenomen (CBS, 2017). Onlangs is door het OM gekeken naar mogelijke verklaringen voor deze toename (De Ridder, 2018). Volgens deze inventarisatie is de toename van het aantal beleidssepots deels toe te schrijven aan een toename van relatief oude zaken bij het OM. Bij dergelijke zaken wordt het belang van strafrechtelijk ingrijpen te gering gevonden gezien de lange tijd die is verstreken na het plegen van het delict. Voor het overige deel komt de toename door de introductie van de ZSM-werkwijze en het streven om bij de afdoening meer rekening te houden met achterliggende problematiek bij de dader. De ZSM-werkwijze 18 houdt in dat het OM zorgvuldig, snel en op maat wenst te reageren op veelvoorkomende criminaliteit. Hierbij dient nagegaan te worden naar welke beslissing het beste past bij de oplossing van het probleem. Bijvoorbeeld, door een voorwaardelijk beleidssepot op te leggen kan het OM bewust inzetten op de dreiging van strafrechtelijke vervolging als stok achter de deur om een justitiabele te motiveren om achterliggende problematiek op te lossen.

Wat betreft de recidive zien we dat de tweejarige recidive onder volwassen daders vervolgd in de jaren 2006 tot en met 2015 redelijk stabiel is gebleven, ongeacht de ernst van de recidive. Onder de jeugdige daders die in dezelfde periode zijn vervolgd zien we de laatste jaren een toename van de recidive. Dit geldt zowel voor de

18 Zie www.om.nl/onderwerpen/werkwijze-van-het-om/ voor meer informatie over de ZSM-aanpak.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 30

algemene recidive als voor het opnieuw plegen van zeer ernstige delicten. Het gemiddelde aantal nieuwe strafzaken onder jeugdige daders is niet veranderd over de tijd.

De stijging van de (gecorrigeerde) recidiveprevalentie onder jeugdigen is opmerkelijk gezien het feit dat de daling van de geregistreerde jeugdcriminaliteit zich voort blijft zetten (Van der Laan & Beerthuizen, 2018). Bij de gecorrigeerde recidiveprevalentie is rekening gehouden met verschuivingen in de kenmerken van de onderzoekspopulatie over de tijd. Het lijkt er in eerste instantie dus niet op dat veranderingen in de onderzoekspopulatie de stijging van de recidiveprevalentie verklaren. Echter, het valt niet uit te sluiten dat de groep jeugdige daders op andere kenmerken dan waarvoor gecorrigeerd wordt in het voorspellingsmodel is verzwaard. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor de stijging van de recidiveprevalentie onder jeugdige daders.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 31

4 Recidive onder volwassen en jeugdige exgedetineerden

Box 3 Belangrijkste bevindingen

Ex-gedetineerden

  Het aantal personen dat vrij is gekomen uit een PI is afgenomen over de periode 2006

tot en met 2015. In 2006 stroomden ruim 35.000 personen uit een PI en in 2015 waren dat er ongeveer 29.000.

  In 2014 en 2015 zijn opvallend veel personen vrijgekomen die minder dan een maand

in detentie hebben verbleven en die geen principale (on)voorwaardelijke vrijheidsstraf kregen opgelegd, maar die in detentie verbleven vanwege het niet betalen van een financiële sanctie of het niet succesvol volbrengen van een taakstraf.

  De tweejarige gecorrigeerde algemene recidiveprevalentie van de uitstroomcohorten

ex-gedetineerden is zeer licht gedaald over de onderzochte periode, van 49% onder de gedetineerden vrijgekomen in 2006 naar 47% onder de in 2015 vrijgekomen gedetineerden.

  De tweejarige gecorrigeerde zeer ernstige recidiveprevalentie is eveneens licht gedaald,

van 7% in 2006 tot 6% in 2015.

  • • 
    Het gecorrigeerde gemiddeld aantal nieuwe strafzaken per jaar daalt zeer licht van iets

boven de 0,6 in 2006 naar iets onder de 0,6 in 2015.

Ex-JJI-pupillen

  Het aantal jeugdigen dat vrij is gekomen uit een JJI is sterk afgenomen over de periode

2006 tot en met 2015. In 2006 stroomden ongeveer 2.700 jeugdigen uit een JJI en in 2015 waren dat er ruim 1.000.

  Het aantal ex-JJI-pupillen dat bij uitstroom uit de inrichting ouder is dan 18 jaar is sterk

toegenomen over de tijd. •

  De tweejarige gecorrigeerde algemene recidiveprevalentie van ex-JJI-pupillen laat eerst

een daling en daarna een stijging zien. Van 2006 tot 2011 is de recidiveprevalentie van 60% naar 55% gedaald. Vanaf 2011 stijgt de recidive onder ex-JJI-pupillen tot 63% onder de in 2015 vrijgekomen jeugdigen.

  De tweejarige gecorrigeerde zeer ernstige recidiveprevalentie is vanaf 2012 gestegen,

van 14% in 2012 naar 17% in 2015. •

  Het gecorrigeerde gemiddelde aantal nieuwe strafzaken per jaar vrij is vrijwel gelijk

gebleven over de onderzochte periode, namelijk ongeveer 0,7 nieuwe strafzaken per jaar dat men niet in detentie verbleef.

4.1 Achtergrondkenmerken

Ex-gedetineerden

In tabel 5 staan de achtergronden beschreven van ex-gedetineerden die in de periode 2005 tot en met 2016 zijn vrijgekomen. Over de gehele onderzoeksperiode is het aantal ex-gedetineerden afgenomen. Dit hangt waarschijnlijk samen met de afname van het aantal volwassen daders in het algemeen (zie hoofdstuk 3). Van de ex-gedetineerden uitgestroomd in 2015 is de overgrote meerderheid man (91%), 37% is jonger dan 30 jaar bij uitstroom en ongeveer 60% is geboren in Nederland. Ten slotte was 89% van de ex-gedetineerden eerder veroordeeld en 44% van de ex-gedetineerden was minderjarig bij de eerste strafzaak.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 32

De opvallendste veranderingen in achtergrondkenmerken van ex-gedetineerden in de onderzochte periode hebben betrekking op het type delict waarvoor men in detentie verbleef en de detentieduur. Het aandeel personen met type delict ‘onbekend of geen strafzaak’ is sterk toegenomen in de onderzochte periode van 9% in 2006 naar 31% in 2015. Het gaat hierbij meestal om personen die geen principale (on)voorwaardelijke vrijheidsstraf kregen opgelegd en die in detentie verbleven vanwege het niet betalen van een financiële sanctie of het niet succesvol volbrengen van een taakstraf. Het aantal personen dat in detentie verbleef naar aanleiding van het niet betalen van een financiële sanctie neemt overigens vanaf de tweede helft van 2015 geleidelijk af (DJI, 2018). 19 Verder is het aantal ex-gedetineerden dat na een korte detentie vrij is gekomen, toegenomen over de tijd. In 2006 zat 44% korter dan een maand vast; in 2015 ging het om 59%. Deze toename hangt waarschijnlijk grotendeels samen met de stijging van het aantal personen dat in detentie verbleef als gevolg van het niet betalen van een financiële sanctie of het niet uitvoeren van een werkstraf. Deze personen verblijven over het algemeen slechts kort in detentie.

Ex-JJI-pupillen

In tabel 6 staan de achtergronden beschreven van ex-JJI-pupillen die in de periode 2006 tot en met 2015 zijn vrijgekomen. Qua aantallen is de groep ex-JJI-pupillen in de onderzochte periode sterk afgenomen. Dit hangt deels samen met de afname van het aantal jeugdige daders dat veroordeeld wordt (zie hoofdstuk 3). Vanaf 2009 neemt het totale aantal jeugdige daders dat veroordeeld wordt sterk in omvang af. Het aantal ex-JJI-pupillen daalt echter al vanaf het begin van de onderzochte periode. Het verschil met de totale groep jeugdige daders lijkt verklaard te kunnen worden door de afname van het aantal (on)voorwaardelijke vrijheidsstraffen dat opgelegd wordt aan minderjarige daders in de periode 2006 tot en met 2010 (Van der Laan & Blom, 2011; Van der Laan, Goudriaan & Weijters, 2014). In deze periode wordt vaker dan voorheen de voorkeur gegeven aan zorg en behandeling boven opsluiting in een JJI (DJI, 2010).

Van de ex-JJI-pupillen uitgestroomd in 2015 betreft de meerderheid jongens (95%). Opmerkelijk is dat bijna de helft (47%) van de JJI-populatie uitgestroomd in 2015 18 jaar of ouder is op het moment dat men vrijkomt. Verder is iets meer dan de helft van de jongere van Nederlandse herkomst 20 . Het grootste deel van de JJI- populatie zat vast vanwege een vermogensdelict gepleegd met (40%) of zonder geweld (28%), ruim drie kwart (78%) had ten minste één eerdere strafzaak op zijn of haar naam staan en 70% was 15 jaar of jonger bij de eerste strafzaak. Verder zat

19 In de Tweede Kamer en door de Nationale ombudsman is aandacht gevraagd voor de praktijk waarin personen

gegijzeld worden indien zij hun financiële sanctie niet betaalden. Om schrijnende gevallen bij gijzelingen voor

strafbeschikkingen en voor verkeersovertredingen zoveel mogelijk te voorkomen wordt besloten om meer

onderscheid te maken tussen mensen die niet willen en mensen die niet kunnen betalen. De meer kritische

houding van de kantonrechters heeft vanaf het tweede kwartaal van 2015 geresulteerd in een sterke daling

van het aantal gijzelingen voor strafbeschikkingen en verkeersovertredingen (DJI, 2018).

20 Alleen voor de JJI-populatie is informatie over herkomst bekend. Bij herkomst wordt aangesloten bij de standaard

definitie zoals gehanteerd door het CBS. Deze houdt in dat de herkomst van een jongere wordt bepaald

door het land waarin één van de ouders geboren is. Zijn beide ouders in het buitenland geboren dan is het

geboorteland van de moeder leidend.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 33

bijna twee derde (66%) in voorlopige hechtenis op het moment dat hij of zij vrijkwam uit detentie 21 en zat 28% maar korter dan twee weken vast. Als we kijken naar de veranderingen in deze achtergrondkenmerken, dan zien we een paar opvallende ontwikkelingen. Ten eerste is het aantal ex-JJI-pupillen dat bij uitstroom uit de inrichting ouder is dan 18 jaar sterk toegenomen. In 2006 was 20% van de JJI-pupillen 18 jaar of ouder bij uitstroom; in 2015 is dit percentage gestegen tot 47%. Dit is waarschijnlijk deels het gevolg van de invoer van het adolescentenstrafrecht. Sinds 1 april 2014 kan bij strafzaken tegen jongvolwassen daders van 21 tot 23 jaar gekozen worden voor de toepassing van een sanctie uit het jeugdstrafrecht. Vanaf 2014 kunnen jongvolwassenen van 21 tot 23 jaar dus ook jeugddetentie of een PIJ-maatregel krijgen opgelegd en in een JJI worden geplaatst. Daarnaast is dankzij de invoer van het adolescentenstrafrecht de aandacht voor het toepassen van het jeugdstrafrecht bij jongvolwassen daders sterk toegenomen en dat heeft geleid tot een stijging van het aantal 18- tot 21-jarigen dat is berecht volgens het jeugdstrafrecht (Van der Laan & Beerthuizen, 2018). Verder neemt relatief gezien het aantal ex-JJI-pupillen van Nederlandse afkomst toe. In 2006 was 40% van de JJI-pupillen van Nederlandse komaf en in 2015 was dit iets meer dan de helft (53%). Ten slotte zien we een sterke toename van het aandeel jongeren met een uitgebreid strafrechtelijk verleden. Had in 2006 15% vijf of meer eerdere strafzaken, in 2015 was dit percentage gestegen tot 31%. Wellicht hangt dit samen met het gegeven dat steeds minder jeugdigen in een JJI verblijven en komt vooral een wat zwaardere groep jeugdige daders nog in aanmerking voor een vrijheidsstraf. Het zou ook kunnen samenhangen met de verouderende leeftijdssamenstelling van de JJI-groep; `oudere´ jongeren zijn immers meer in de gelegenheid geweest om een uitgebreider strafrechtelijk verleden op te bouwen.

21 Het gaat hier om de titel waaronder iemand verblijft in een JJI op het moment dat hij of zij vrijkomt. Bij de voorlopige

hechtenis groep betekent dit dat daar ook jongeren tussen zitten waarvan uiteindelijk de tijd die ze in

voorlopige hechtenis hebben gezeten, is omgezet in een onvoorwaardelijke jeugddetentie.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 34

Tabel 5 Achtergronden van volwassen ex-gedetineerden; naar jaar van uitstroom*

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

N= 35.660 33.979 32.132 30.828 30.558 31.156 30.022 30.935 32.375 29.329

% % % % % % % % % %

Sekse

Man 91,1 91,4 91,0 91,5 91,5 91,3 91,7 91,4 91,6 91,7

Vrouw 8,9 8,6 9,0 8,5 8,5 8,7 8,3 8,6 8,4 8,3

Leeftijd bij uitstroom

Tot 20 jaar 4,6 5,1 4,8 5,1 5,1 5,1 4,7 3,9 3,2 2,8

20-24 jaar 17,8 18,2 18,1 18,6 18,9 18,9 18,6 18,3 17,2 16,4

25-29 jaar 15,8 16,1 16,4 16,9 17,0 16,6 17,0 17,6 17,7 17,9

30-39 jaar 31,0 29,1 29,1 27,9 27,0 26,7 26,5 26,3 26,8 27,8

40-49 jaar 21,4 21,8 21,6 21,4 21,1 21,4 21,4 21,5 21,4 21,5

50 jaar of ouder 9,4 9,6 10,0 10,0 10,7 11,2 11,8 12,4 13,7 13,6

Geboorteland

Nederland 58,7 57,8 58,4 59,1 58,5 58,8 58,9 59,0 59,1 59,1

Marokko 6,3 6,1 5,7 5,2 5,1 4,7 4,8 4,4 4,3 4,2

Nederlandse Antillen/Aruba 7,2 6,8 6,8 6,8 6,6 6,7 7,0 7,4 7,6 7,3

Suriname 8,0 7,6 7,4 6,8 6,7 6,2 5,7 5,2 5,2 4,9

Turkije 3,2 3,1 2,8 2,7 2,6 2,5 2,5 2,1 2,1 1,9

Overig westers 7,8 8,9 9,2 10,2 11,3 12,1 12,3 13,2 12,5 13,0

Overig niet-westers 8,7 9,7 9,7 9,0 9,1 8,9 8,7 8,5 8,8 8,9

Type delict

Openbare orde** 7,0 7,3 7,1 7,0 6,9 6,1 6,1 5,7 4,7 5,1

Vermogen zonder geweld 29,8 28,2 28,8 28,8 29,3 29,5 30,1 29,6 27,6 29,3

Vermogen met geweld 7,4 6,9 6,7 6,8 6,7 7,3 7,4 7,0 6,1 6,0

Geweld 15,5 15,3 15,7 15,3 15,2 15,0 13,8 12,5 11,1 11,4

Zeden 2,1 2,1 1,9 1,5 1,6 1,6 1,4 1,4 1,2 1,2

Drugs 12,1 11,7 11,2 10,6 10,6 9,8 9,7 8,9 8,0 8,3

Verkeer WVW94 (incl. 11,8 12,5 12,9 13,1 13,1 11,4 9,9 7,4 4,7 3,3

overtredingen)

Overig (incl. overtredingen) 5,7 6,5 6,6 6,5 6,9 6,8 6,5 5,3 4,2 3,9

Onbekend/geen strafzaak 8,6 9,6 9,1 10,3 9,8 12,5 15,1 22,3 32,5 31,3

Strafrechtelijk verleden

Geen eerdere contacten 12,0 12,6 12,6 12,7 13,2 13,1 12,6 12,7 11,7 11,1

1-2 eerdere contacten 17,8 17,6 16,7 16,8 16,4 16,7 16,2 16,8 16,6 16,2

3-4 eerdere contacten 13,2 13,4 13,2 13,1 13,4 13,5 13,3 13,3 13,0 12,5

5-10 eerdere contacten 23,6 23,5 24,0 24,4 24,1 24,5 25,0 25,0 25,2 25,3

11-19 eerdere contacten 14,7 14,5 15,2 15,2 15,5 15,4 15,8 15,8 16,2 17,1

20 of meer eerdere contacten 18,8 18,4 18,3 17,8 17,3 16,7 17,2 16,4 17,2 17,8

Leeftijd 1e strafzaak

12-17 jaar 40,1 40,6 41,1 41,9 42,4 42,6 42,9 42,8 42,5 43,5

18-24 jaar 31,2 30,7 30,3 30,5 29,9 29,4 29,5 29,2 29,3 28,4

25-29 jaar 10,8 10,9 10,5 10,2 10,0 9,9 9,8 10,3 10,2 10,1

30-39 jaar 11,6 11,5 11,5 10,6 11,0 11,2 11,2 10,7 11,1 10,9

40-49 jaar 4,2 4,4 4,6 4,6 4,5 4,5 4,4 4,7 4,5 4,6

50 jaar of ouder 1,7 1,6 1,7 1,9 1,9 2,1 1,9 2,2 2,2 2,3

Verblijfsduur

Tot 1 maand 44,4 46,9 47,7 49,7 49,7 50,4 51,6 54,6 59,4 59,2

1 tot 3 maanden 23,8 22,5 22,9 22,5 22,1 21,4 20,2 20,2 18,0 18,2

3 tot 6 maanden 13,8 13,0 12,9 12,2 12,5 12,7 12,6 11,1 9,8 9,7

6 maanden tot 1 jaar 10,9 10,3 9,4 8,1 8,1 7,9 7,9 6,9 6,1 6,2

1 jaar of meer 7,3 7,3 7,3 7,6 7,8 7,7 7,9 7,6 6,8 7,0

In verband met missende waarden tellen de kolompercentages niet altijd op tot 100%.

  • Bij meer dan één verblijf binnen één jaar, is het eerste als uitgangpunt gekozen.

** Vernieling, lichte agressie en openbare ordedelicten.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 35

Tabel 6 Achtergronden van ex-pupillen van justitiële jeugdinrichtingen; naar jaar van uitstroom*

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

N= 2.721 2.532 2.130 1.997 2.026 1.761 1.561 1.180 1.144 1.094 % % % % % % % % % %

Sekse

Man 93,1 91,9 91,9 92,6 93,9 94,4 95,5 94,6 95,0 95,2 Vrouw 6,9 8,1 8,1 7,4 6,1 5,6 4,5 5,4 5,0 4,8 Leeftijd bij uitstroom

15 jaar of jonger 27,8 29,9 26,2 23,2 18,0 20,2 20,2 16,8 16,3 11,5 16 tot 18 jaar 51,9 52,5 52,3 55,7 59,2 57,5 58,0 55,8 46,5 41,2 18 jaar of ouder 20,4 17,6 21,4 21,0 22,6 22,2 21,7 27,2 37,2 47,3

Geboorteland Nederland 75,1 78,8 79,7 79,4 77,2 80,6 80,5 79,0 80,5 80,5 Marokko 4,8 3,2 2,4 2,3 2,7 2,0 2,0 3,2 2,3 2,2

Nederlandse Antillen/Aruba 3,8 3,4 3,8 3,0 4,0 3,2 3,2 3,0 2,8 4,0 Suriname 2,5 1,9 2,1 2,1 1,3 1,3 0,8 1,2 1,7 1,6 Turkije 1,5 0,9 0,7 1,0 1,1 1,0 0,9 1,0 0,4 0,8 Overig westers 3,7 3,7 4,1 4,7 5,1 4,5 4,0 5,6 5,2 4,1

Overig niet-westers 8,6 8,1 7,1 7,6 8,4 7,4 8,5 7,0 7,1 6,8 Etniciteit

Nederland 40,9 45,5 42,1 42,1 40,2 40,2 34,2 44,3 47,0 52,7 Marokko 20,5 18,1 19,8 18,8 19,2 19,1 20,2 17,1 16,8 14,3 Nederlandse Antillen/Aruba 5,9 5,5 7,1 6,2 6,7 5,8 6,0 5,5 4,6 5,8 Suriname 8,7 8,3 7,9 8,6 7,1 8,3 7,2 5,0 7,1 5,9

Turkije 6,8 5,8 6,0 5,9 7,7 7,2 8,5 6,5 4,5 4,1 Overige westerse landen 6,4 6,0 6,9 7,7 7,6 7,4 7,3 7,5 6,3 5,6 Overige niet-westerse landen 10,3 10,1 10,1 10,7 11,4 11,8 15,1 12,6 10,4 11,3

Type delict Openbare orde** 12,7 12,7 12,7 11,5 10,9 8,4 9,4 8,2 5,8 6,0 Vermogen zonder geweld 30,9 31,0 29,4 27,5 26,3 24,5 26,2 24,3 23,4 27,6

Vermogen met geweld 28,8 27,0 28,4 29,6 34,1 37,2 40,7 39,3 41,6 39,9 Geweld 12,5 14,7 14,6 13,4 13,5 15,8 11,1 14,4 13,9 13,1 Zeden 4,7 3,4 4,2 3,5 4,2 3,7 3,1 3,0 3,2 3,9

Overig (incl. overtredingen) 4,1 6,1 5,3 7,0 6,5 6,4 7,5 6,8 5,9 5,9 Onbekend 6,4 5,1 5,4 7,6 4,5 3,9 2,0 4,0 6,1 3,5 Strafrechtelijk verleden

Geen eerdere contacten 28,4 28,3 26,1 26,2 27,6 27,7 27,0 25,9 24,4 22,4 1-2 eerdere contacten 35,5 35,4 35,8 33,6 32,6 33,3 34,7 31,9 31,6 27,1 3-4 eerdere contacten 20,7 20,0 20,4 22,1 20,6 21,1 20,2 21,2 18,4 19,2 5-10 eerdere contacten 14,2 15,1 16,4 16,8 17,8 16,4 16,9 19,0 23,0 27,1

11 of meer eerdere contacten 1,2 1,1 1,3 1,3 1,3 1,5 1,1 2,0 2,7 4,3 Leeftijd 1e strafzaak 15 jaar of jonger 71,1 74,3 75,8 73,7 71,6 70,3 72,7 72,0 68,6 69,5

16 tot 18 jaar 25,6 23,2 21,5 23,2 24,5 26,3 24,6 23,8 25,1 22,3 18 jaar of ouder 3,2 2,4 2,6 3,0 3,7 3,3 2,6 3,9 6,3 8,1 Verblijfsduur

Tot 2 weken 30,4 30,6 31,1 32,7 32,9 32,9 29,9 31,4 26,4 28,0 2 weken tot 1 maand 13,5 15,2 14,4 12,8 13,5 13,2 14,5 12,2 13,0 12,2 1 tot 2 maanden 19,5 18,9 17,7 19,6 19,2 17,5 18,7 20,0 19,0 19,1

2 tot 3 maanden 9,9 9,6 7,7 9,8 8,6 9,1 10,5 7,7 10,0 9,0 3 tot 6 maanden 12,2 13,9 12,4 12,1 11,7 12,7 12,0 12,6 12,4 13,0 6 tot 12 maanden 6,3 4,9 5,6 4,0 5,2 5,9 6,4 6,3 7,5 4,7

1 jaar of meer 8,3 7,0 11,2 9,1 8,9 8,7 8,0 9,7 11,5 11,5 Uitstroomtitel Voorlopige hechtenis 70,6 68,9 69,4 69,5 69,1 70,9 71,6 67,8 68,2 66,0 Jeugddetentie 23,7 25,4 20,2 22,5 22,9 22,1 22,2 24,7 20,2 21,4

Strafrechtelijke maatregel 5,7 5,6 10,3 8,0 8,0 7,0 6,2 7,0 8,0 10,7

In verband met missende waarden tellen de kolompercentages niet altijd op tot 100%.

  • Bij meer dan één verblijf binnen één jaar, is het eerste als uitgangpunt gekozen.

** Vernieling, lichte agressie en openbare ordedelicten.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 36

4.2 Ontwikkelingen recidiveprevalentie

4.2.1 Algemene recidive

In figuur 5 staat de feitelijke en gecorrigeerde tweejarige recidive weergegeven van ex-gedetineerden en ex-JJI-pupillen uitgestroomd in de periode 2006 tot en met 2015. De achterliggende recidivecijfers staan weergegeven in de tabellen B3.1 en B3.2 in bijlage 3. Het is belangrijk om op te merken dat er geen directe vergelijking gemaakt kan worden tussen de recidivecijfers van ex-gedetineerden en ex JJI-pupillen omdat deze groepen qua achtergrondkenmerken sterk van elkaar verschillen (zie tabel 5 en 6).

De recidive onder ex-gedetineerden daalt in de onderzochte periode zeer licht van 49% onder de gedetineerden vrijgekomen in 2006 naar 47% onder de in 2015 vrijgekomen gedetineerden. Dit is een relatieve afname van 5%. Het grootste deel van de daling vindt plaats onder de oudere cohorten. Onder de laatste cohorten blijft de trend ongeveer stabiel. De recidive onder ex-JJI-pupillen laat eerst een dalende en daarna een stijgende trend zien. Van 2006 tot 2011 is sprake van een daling van de recidive; van 60% naar 55%, een relatieve daling van 9%. Vanaf 2011 stijgt de recidive onder ex-JJI-pupillen tot 63% onder de in 2015 vrijgekomen jeugdigen. Dit is een relatieve stijging van 15%.

Figuur 5 Feitelijke en gecorrigeerde tweejarige algemene recidivepercentages ex-gedetineerden en ex-JJI-pupillen

70

60

50

40

30

20

10

0

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

Ex-gedetineerden - feitelijk Ex-gedetineerden - gecorrigeerd

Ex-JJI-pupillen - feitelijk Ex-JJI-pupillen - gecorrigeerd

4.2.2 Zeer ernstige recidive

Wat betreft de zeer ernstige recidive onder ex-gedetineerden zien we een gelijkaardige ontwikkeling als bij de algemene recidive (zie figuur 6 en de tabellen B3.3 en B3.4 in bijlage 3). De recidive neemt over de onderzoeksperiode gestaag af, van 7% in 2006 tot 6% in 2015.

Voor de ex-JJI-pupillen zien we net als bij de ontwikkeling van de algemene recidive een stijging in de laatste onderzochte cohortjaren. Vanaf het uitstroomcohort 2012 neemt de zeer ernstige recidive toe van 14% naar 17% van het cohort 2015.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 37

Figuur 6 Feitelijke en tweejarige zeer ernstige recidive ex-gedetineerden en ex-JJI-pupillen

20

18

16

14

12

10

8

6

4

2

0

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

Ex-gedetineerden - feitelijk Ex-gedetineerden - gecorrigeerd

Ex-JJI-pupillen - feitelijk Ex-JJI-pupillen - gecorrigeerd

4.2.3 Vrijheidsstrafrecidive

In figuur 7 staat de ontwikkeling van de feitelijk waargenomen vrijheidsstrafrecidive van ex-gedetineerden en ex-JJI-pupillen weergegeven. De achterliggende recidivecijfers staan weergegeven in tabel B3.5 in bijlage 3. Voor de vrijheidsstrafrecidive zijn we nagegaan of ex-gedetineerden en ex-JJI-pupillen een nieuw misdrijf hebben gepleegd waarvoor ze opnieuw een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf kregen opgelegd. De vrijheidsstrafrecidive van cohort 2015 kan nog niet worden berekend, omdat van dit cohort een relatief groot gedeelte van de strafzaken nog niet (definitief) is afgedaan. De ervaring leert dat dit leidt tot een onderschatting van de vrijheidsstrafrecidive. Aangezien 2015 het referentiecohort is bij de andere uitkomstmaten is daarom geen gecorrigeerde recidive voor deze uitkomstmaat berekend.

Uit figuur 7 valt af te lezen dat de vrijheidsstrafrecidive onder ex-gedetineerden zich rond de 25% manoeuvreert. Voor de meest recente cohorten ex-gedetineerden laat de vrijheidsstrafrecidive een daling zien. De vraag is hoe dit zich door gaat zetten de komende jaren. De vrijheidsstrafrecidive onder ex-JJI-pupillen vertoont een vergelijkbare trend als de algemene recidive onder deze groep. Er is sprake van een daling in de periode van 2006 tot 2012, daarna stijgt de vrijheidsstrafrecidive tot bijna 30% in 2014.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 38

Figuur 7 Feitelijke tweejarige vrijheidsstrafrecidive ex-gedetineerden en ex-JJI-pupillen

35

30

25

20

15

10

5

0

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014

Ex-gedetineerden - feitelijk Ex-JJI-pupillen - feitelijk

4.3 Ontwikkelingen gemiddeld aantal nieuwe strafzaken

Als laatste kijken we in dit hoofdstuk naar de ontwikkeling in het gemiddelde aantal nieuwe strafzaken in de eerste vier jaar na uitstroom uit een PI of JJI. Deze cijfers staan weergegeven in figuur 8. De achterliggende recidivecijfers staan weergegeven in de tabellen B3.5 en B3.6 in bijlage 3. Aangezien we kijken naar het gemiddelde aantal delicten per jaar niet in detentie in de eerste vier jaar na vrijkomen, kunnen maar cijfers getoond worden tot en met het cohort 2013.

Figuur 8 Feitelijke en gecorrigeerde ontwikkeling gemiddelde aantal nieuwe strafzaken per jaar niet in detentie voor ex-gedetineerden en ex-JJI-pupillen

1,0

0,9

0,8

0,7

0,6

0,5

0,4

0,3

0,2

0,1

0,0 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013

Ex-gedetineerden - feitelijk Ex-gedetineerden - gecorrigeerd

Ex-JJI-pupillen - feitelijk Ex-JJI-pupillen - gecorrigeerd

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 39

Voor de ex-gedetineerden zien we over de onderzochte periode wederom een zeer lichte afname. Het gemiddeld aantal nieuwe strafzaken daalt licht van iets boven de 0,6 onder de ex-gedetineerden vrijgekomen in 2006 naar iets onder de 0,6 onder de ex-gedetineerden vrijgekomen in 2015. In tegenstelling tot de trends in de prevalentie van de recidive zien we voor ex-JJI-pupillen geen stijging van het gemiddelde aantal nieuwe strafzaken per jaar dat men niet in detentie verbleef. Gemiddeld genomen hebben ex-JJI-pupillen uit alle onderzochte cohorten net iets minder dan 0,7 strafzaken per jaar dat ze niet in detentie verbleven. Wellicht gaan we de komende jaren een stijging terug zien. De ontwikkeling in de recidiveprevalentie doet zich namelijk voor onder de cohorten vrijgekomen in 2014 en 2015. Bij de berekening van het gemiddelde aantal nieuwe strafzaken zijn deze cohorten vooralsnog buiten beschouwing gelaten.

4.4 Beschouwing

De ex-gedetineerden worden in de twee meest recente, onderzochte uitstroomcohorten, i.e. 2014 en 2015, gekenmerkt door een groot aantal personen dat geen principale (on)voorwaardelijke vrijheidsstaf kreeg opgelegd. Dit heeft ermee te maken dat relatief veel personen in deze cohorten in detentie verbleven, omdat de executie van een taakstraf of een financiële sanctie niet tot een succesvol einde werd gebracht. Dit zien we ook terug in het aandeel ex-gedetineerden dat minder dan een maand in detentie verbleef. Dit percentage is zeer hoog in de uitstroomcohorten 2014 en 2015.

Het aantal ex-JJI-pupillen is in de onderzochte periode drastisch afgenomen. We zien verder een stijging van het aandeel ex-JJI-pupillen dat 18 jaar of ouder is bij uitstroom en ook het aandeel van jeugdigen dat al een strafrechtelijk verleden heeft, is toegenomen. Beide trends hebben waarschijnlijk te maken hebben met de invoering van het adolescentenstrafrecht in 2014. Hierdoor is meer aandacht gekomen voor het opleggen van jeugdsancties aan daders boven de 18 jaar en komen ook daders van 21 tot 23 jaar in aanmerking voor jeugddetentie of een PIJ- maatregel. Doordat de uitstroomgroep ouder wordt, is de JJI-groep wellicht ook zwaarder geworden wat betreft het strafrechtelijk verleden. Wat betreft de recidive zien we voor ex-gedetineerden en ex-JJI-pupillen verschillende ontwikkelingen. Onder ex-gedetineerden zet de daling van de recidive zich langzaam maar gestaag voort. De recidive onder ex-JJI-pupillen laat echter de laatste jaren een stijging zien. Dit geldt zowel voor de algemene recidive als voor de zeer ernstige recidive en vrijheidsstrafrecidive. De stijgende trend onder ex-JJI- pupillen kan niet verklaard worden door veranderingen in achtergrondkenmerken, delictkenmerken en kenmerken van de strafrechtelijke geschiedenis. Hiervoor is gecontroleerd in de gecorrigeerde recidivecijfers. Met de eerder genoemde stijging van het aandeel ex-JJI-pupillen met een strafrechtelijk verleden is dus rekening gehouden in de gecorrigeerde recidivecijfers. Het kan wel zo zijn dat de groep ex-JJI-pupillen de laatste jaren zwaarder is geworden wat betreft andere risicokenmerken, zoals middelengebruik, geestelijke gezondheidsproblemen of antisociale attitudes. Hier hebben we nu nog niet voor kunnen controleren. Wellicht kunnen in de toekomst gegevens uit het Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ) betrokken worden in het onderzoek. Met het LIJ worden gedurende het strafrechtelijke traject van jongeren op verschillende momenten risico- en beschermende factoren en zorgbehoeften in kaart gebracht. Met deze gegevens kan onderzocht worden in hoeverre een stijging in de ernst van de problematiek van jongeren een verklaring geeft voor de stijging van de recidive.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 40

5 Recidive onder ex-werkgestraften en exondertoezichtgestelden

Box 4 Belangrijkste bevindingen

Ex-werkgestraften

  Het aantal personen dat een werkstraf heeft uitgevoerd, neemt licht af van ruim 31.000

in 2006 tot ongeveer 25.000 in 2011. Vanaf 2012 stijgt het aantal personen dat een werkstraf heeft uitgevoerd weer. In 2015 ligt het aantal werkgestraften met ongeveer 31.000 weer op het niveau van 2006.

  De achtergrondkenmerken van de ex-werkgestraften zijn over de tijd nagenoeg hetzelfde

gebleven. •

  De tweejarige gecorrigeerde algemene recidiveprevalentie van de uitstroomcohorten exwerkgestraften

is gedaald over de tijd, van 33% in 2006 naar 29% in 2013. Onder de laatste cohorten is het recidivepercentage ongeveer gelijk.

  De tweejarige zeer ernstige recidiveprevalentie is over de gehele onderzochte periode

zeer laag en laat nauwelijks veranderingen zien. •

  Het gecorrigeerde gemiddelde aantal nieuwe strafzaken per jaar niet in detentie is vrijwel

gelijk gebleven over de tijd.

Ex-ondertoezichtgestelden

  Het aantal personen waarvan het toezicht is beëindigd, is toegenomen van ruim 8.000 in

2006 tot ongeveer 10.500 in 2015.

  De achtergrondkenmerken van de ex-ondertoezichtgestelden zijn over de tijd nagenoeg

hetzelfde gebleven.

  De tweejarige gecorrigeerde algemene recidiveprevalentie van de uitstroomcohorten exondertoezichtgestelden

is afgenomen over de tijd, van 41% in 2006 naar 36% in 2015.

De sterkste daling doet zich voor onder de oudere cohorten.

  De tweejarige gecorrigeerde zeer ernstige recidiveprevalentie is licht gedaald in de

onderzochte periode, van 6% in 2006 naar 5% in 2015.

  Het gecorrigeerde gemiddelde aantal nieuwe strafzaken per jaar niet in detentie is vrijwel

gelijk gebleven over de tijd.

5.1 Achtergrondkenmerken

Ex-werkgestraften

In tabel 7 staan de achtergrondkenmerken beschreven van de personen van wie de werkstraf in de periode 2006 tot en met 2015 is afgerond. Het aantal ex-werkgestraften neemt geleidelijk af van 2006 tot en met 2012. Echter, vanaf het uitstroomcohort 2013 is weer een stijging in de onderzoeksaantallen waar te nemen. Uit tabel 3 van hoofdstuk 3 blijkt ook dat in de recente uitstroomjaren relatief gezien wat meer volwassen daders waren die een werkstraf kregen opgelegd. Van de ex-werkgestraften uit 2015 is ruim 80% man, ongeveer een kwart is tussen de 30 en 39 jaar zodra de werkstraf is afgerond (24%) en drie kwart is geboren in Nederland. Meer dan een derde kreeg de werkstraf opgelegd vanwege een vermogensdelict zonder geweld (35%). Andere veelvoorkomende delicten waarvoor men een werkstraf kreeg opgelegd zijn een geweldsdelict (20%), verkeersdelict (14%) en drugsdelict (10%). Het was voor ruim 80% van de werkgestraften niet de eerste keer dat ze veroordeeld werden. Bijna een kwart had al 5 tot 10 eerdere

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 41

strafzaken (23%). Ongeveer één op de drie (37%) werkgestraften in 2015 was minderjarig bij hun eerste strafzaak.

In de onderzochte periode zijn er wat betreft de achtergrondkenmerken van exwerkgestraften weinig grote veranderingen opgetreden. Het aantal ex-werkgestraften zonder strafrechtelijk verleden en het aantal met een relatief klein strafrechtelijk verleden (1 à 2 eerdere strafzaken) is licht afgenomen. Het aantal werkgestraften dat minderjarig is ten tijde van de eerste strafzaak is toegenomen. In de loop der tijd lijkt het strafrechtelijk verleden van de groep ex-werkgestraften dus iets zwaarder te zijn geworden, maar de veranderingen zijn maar klein.

Ex-ondertoezichtgestelden

In tabel 8 staan de achtergrondkenmerken beschreven van personen van wie het toezicht door de reclassering in de periode 2006 tot en met 2015 is afgerond. Het aantal ex-ondertoezichtgestelden is gestegen van ongeveer 8.000 in 2006 tot meer dan 10.000 in 2015. Deze stijging kan deels gerelateerd worden aan de toename van het aantal beleidssepots dat aan volwassen daders wordt opgelegd (zie hoofdstuk 3). Uit de registratiesystemen van de reclassering blijkt dat het aantal toezichtsopdrachten dat is uitgevoerd naar aanleiding van een voorwaardelijk beleidssepot is toegenomen over de tijd. Maar dit verklaart niet de hele stijging. Uit de registratiesystemen blijkt namelijk ook dat het aantal toezichtsopdrachten naar aanleiding van een schorsing van preventieve hechtenis in de onderzochte periode redelijk sterk is gestegen.

Van de ex-ondertoezichtgestelden in 2015 was bijna 90% man, een kwart is tussen de 30 en 39 jaar zodra het toezicht is afgerond en bijna drie kwart is geboren in Nederland (73%). Een groot gedeelte kwam onder toezicht te staan naar aanleiding van een gewelddelict (37%). Bijna 90% van de ex-ondertoezichtgestelden was al een keer eerder veroordeeld door de rechter of had al een eerdere zaak die werd afgedaan door het OM. Ongeveer de helft van de ondertoezichtgestelden was minderjarige ten tijde van de eerste strafzaak (45%). Wat betreft veranderingen in de achtergrondkenmerken van ondertoezichtgestelden over de tijd valt op dat het aantal personen dat ouder is dan 50 jaar licht is toegenomen in de onderzochte periode. Dit heeft er wellicht mee te maken dat de gemiddelde duur van de toezichtsperiode in de loop der jaren ook enigszins is toegenomen. Verder is het aantal personen waarvan niet bekend is welk type delict ze hebben gepleegd sterk afgenomen. Dit is echter een registratie-effect. In de loop der tijd is de registratie van strafzaken die de aanleiding vormen voor het toezicht verbeterd. Alleen wanneer de strafzaak bekend is, kan het type delict worden afgeleid. Dit verklaart dus de afname over de tijd van het type delict ‘onbekend’. Tot slot zien we een kleine afname van het aantal personen met een relatief klein strafrechtelijk verleden (1 à 2 eerdere strafzaken) en een lichte stijging van het aantal personen dat als minderjarige voor het eerst een strafzaak heeft.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 42

Tabel 7 Achtergronden van ex-werkgestraften naar uitstroomcohort*

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

N= 31.425 31.524 30.902 30.844 28.429 25.311 26.359 27.269 27.905 30.090

% % % % % % % % % %

Sekse

Man 84,7 84,8 85,1 85,6 85,2 85,3 84,5 84,0 83,2 83,5

Vrouw 15,3 15,2 14,9 14,4 14,8 14,7 15,5 16,0 16,8 16,5

Leeftijd bij uitstroom

Tot 20 jaar 5,3 5,2 5,0 4,9 4,2 4,0 3,8 3,6 3,3 2,7

20-24 jaar 21,2 21,6 22,1 21,9 22,1 22,1 22,2 22,4 20,8 19,5

25-29 jaar 14,8 14,7 14,9 15,4 16,2 16,2 16,7 16,7 17,1 17,8

30-39 jaar 26,3 26,3 25,0 24,9 24,5 23,5 23,0 23,0 23,8 24,1

40-49 jaar 20,3 20,3 20,6 20,9 20,7 21,2 20,7 20,6 20,2 20,3

50 jaar of ouder 12,0 11,8 12,3 12,1 12,0 12,7 13,5 13,8 14,8 15,7

Geboorteland

Nederland 74,4 74,6 75,3 75,7 74,7 74,4 75,1 74,8 74,7 75,0

Marokko 3,8 3,6 3,3 3,2 3,4 3,5 3,1 3,1 3,3 2,9

Nederlandse Antillen/Aruba 3,9 3,6 3,7 3,8 4,0 4,2 4,1 4,2 4,4 4,5

Suriname 4,9 5,0 4,6 4,2 4,5 4,5 4,2 4,4 4,4 4,0

Turkije 3,4 3,5 3,3 3,1 3,1 3,1 2,8 2,7 2,3 2,3

Overig westers 4,0 4,1 4,2 4,2 4,3 4,2 4,6 4,6 4,6 5,0

Overig niet-westers 5,5 5,6 5,5 5,7 6,0 6,0 6,1 6,1 6,3 6,1

Type delict

Openbare orde** 11,7 12,0 12,4 12,4 11,6 10,7 11,3 11,0 10,0 9,8

Vermogen zonder geweld 32,9 33,3 32,6 30,7 31,4 31,3 32,9 33,9 34,8 35,2

Vermogen met geweld 1,9 1,8 1,9 1,7 1,8 1,8 1,9 1,9 2,1 1,9

Geweld 20,3 21,4 23,1 24,8 25,1 24,8 23,9 22,6 21,9 21,5

Zeden 2,2 2,0 1,9 1,6 1,7 1,7 1,6 1,3 1,3 1,3

Drugs 11,9 11,3 9,9 9,1 8,5 8,2 8,5 8,9 9,6 10,2

Verkeer WVW94 (incl. overtredingen) 13,1 13,4 13,3 14,6 14,6 14,7 14,0 14,5 14,7 14,2

Overig (incl. overtredingen) 4,1 3,6 3,8 4,2 4,2 4,7 5,0 5,0 5,1 5,4

Onbekend 2,0 1,3 1,0 0,9 1,1 2,0 1,0 0,9 0,5 0,5

Strafrechtelijk verleden

Geen eerdere contacten 23,6 23,0 21,9 20,1 19,0 18,1 18,8 18,7 18,0 18,2

1-2 eerdere contacten 27,6 26,7 25,5 25,6 24,7 24,2 24,5 24,8 24,8 23,9

3-4 eerdere contacten 15,0 15,0 15,2 15,8 15,9 16,1 16,0 16,0 15,9 15,6

5-10 eerdere contacten 19,3 20,1 21,1 21,6 22,5 23,0 22,4 22,4 23,0 22,9

11-19 eerdere contacten 8,2 8,7 9,2 9,7 10,3 10,8 10,5 10,1 10,4 11,0

20 of meer eerdere contacten 6,3 6,5 7,0 7,1 7,6 7,8 7,9 8,0 8,0 8,4

Leeftijd 1e strafzaak

12-17 jaar 30,1 31,5 32,0 33,9 35,1 36,2 36,7 36,4 37,0 37,4

18-24 jaar 33,9 33,8 34,2 33,8 33,4 33,0 32,4 33,0 32,1 31,8

25-29 jaar 11,1 10,8 10,4 9,9 10,0 9,9 9,9 9,7 9,4 9,8

30-39 jaar 13,5 12,9 12,3 11,8 11,4 10,7 10,4 10,5 11,1 10,5

40-49 jaar 6,9 6,8 6,7 6,6 6,2 6,4 6,3 6,3 6,1 5,9

50 jaar of ouder 4,3 4,0 4,2 3,8 3,5 3,5 4,2 3,9 4,2 4,4

In verband met missende waarden tellen de kolompercentages niet altijd op tot 100%.

  • Bij meer dan één werkstraf binnen één jaar, is de eerste als uitgangpunt gekozen.

** Vernieling, lichte agressie en openbare ordedelicten.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 43

Tabel 8 Achtergronden van ex-ondertoezichtgestelden naar uitstroomcohort*

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

N= 8.196 8.553 9.307 9.733 9.745 9.025 9.655 9.379 10.142 10.519

% % % % % % % % % %

Sekse

Man 90,2 90,9 90,5 90,1 89,2 89,9 90,6 90,5 90,2 89,4

Vrouw 9,8 9,1 9,5 9,9 10,8 10,1 9,4 9,5 9,8 10,6

Leeftijd bij uitstroom

Tot 20 jaar 5,3 5,2 4,5 4,4 4,0 3,0 2,6 2,3 1,9 1,9

20-24 jaar 21,6 20,5 20,4 20,8 20,7 21,5 20,9 20,6 19,6 19,2

25-29 jaar 14,5 15,3 14,3 14,6 15,2 15,2 15,2 16,3 16,5 16,3

30-39 jaar 28,1 27,6 26,4 26,3 25,5 24,3 24,6 24,5 24,5 25,2

40-49 jaar 20,3 20,8 22,3 22,0 22,3 22,9 23,2 22,4 22,4 21,4

50 jaar of ouder 10,2 10,6 12,0 11,9 11,9 12,9 13,6 13,9 15,1 15,8

Geboorteland

Nederland 71,7 71,8 72,9 72,9 73,2 72,7 72,4 72,3 73,2 73,2

Marokko 4,5 5,0 4,3 4,2 4,2 3,7 4,5 3,9 3,8 3,9

Nederlandse Antillen/Aruba 5,1 4,9 4,9 5,0 4,7 5,0 5,0 5,7 5,4 5,4

Suriname 6,5 6,5 5,9 5,6 5,6 5,8 5,6 5,4 5,2 4,6

Turkije 3,1 2,9 2,9 2,7 2,5 2,6 2,6 2,3 2,1 2,0

Overig westers 3,8 3,9 3,5 3,7 4,0 3,9 3,9 4,0 3,9 3,8

Overig niet-westers 5,4 5,1 5,5 5,9 5,8 6,3 5,9 6,3 6,4 6,9

Type delict

Openbare orde** 6,2 6,5 7,3 7,2 7,3 7,9 7,9 7,5 7,2 7,5

Vermogen zonder geweld 20,0 21,8 21,0 20,3 21,5 21,2 21,1 21,3 23,2 24,4

Vermogen met geweld 9,4 9,2 8,6 8,4 8,7 8,7 10,8 11,7 11,6 11,0

Geweld 32,3 34,4 36,5 39,2 41,3 41,8 38,7 39,0 38,4 36,7

Zeden 7,0 6,6 6,7 6,2 5,8 5,3 5,1 5,7 5,1 5,3

Drugs 6,5 6,2 6,4 6,3 7,1 7,3 7,1 6,8 7,3 8,3

Verkeer WVW94 (incl. 1,8 1,6 1,7 1,2 1,1 1,1 0,9 0,8 0,8 0,6

overtredingen)

Overig (incl. overtredingen) 1,0 1,2 1,1 1,2 1,2 1,4 1,4 1,3 1,4 1,5

Onbekend 15,7 12,6 10,8 10,1 6,1 5,4 6,9 5,7 5,0 4,7

Strafrechtelijk verleden

Geen eerdere contacten 15,0 13,8 15,3 14,5 14,8 13,9 12,7 12,2 13,1 12,5

1-2 eerdere contacten 23,3 21,5 21,2 21,3 20,9 20,3 19,2 19,5 18,4 18,3

3-4 eerdere contacten 15,0 13,8 15,1 14,5 14,5 15,0 14,4 15,5 14,0 14,6

5-10 eerdere contacten 22,2 23,3 22,5 23,3 23,5 24,0 24,1 25,0 24,5 26,0

11-19 eerdere contacten 11,3 12,7 10,7 12,4 12,2 12,6 14,6 13,6 15,0 14,2

20 of meer eerdere contacten 13,2 14,9 15,2 14,0 14,1 14,2 15,0 14,3 14,9 14,5

Leeftijd 1e strafzaak

12-17 jaar 39,8 42,2 41,3 42,0 42,6 43,8 45,6 45,1 44,5 45,4

18-24 jaar 30,8 29,7 29,0 28,5 28,7 28,7 28,0 28,9 28,4 28,3

25-29 jaar 9,3 8,6 8,8 8,8 8,5 7,7 8,1 7,6 8,0 7,6

30-39 jaar 10,8 10,3 10,6 10,5 10,2 9,9 8,8 9,4 9,1 9,1

40-49 jaar 6,0 5,7 6,2 6,4 6,2 5,9 5,5 5,3 6,0 5,8

50 jaar of ouder 3,1 3,2 3,9 3,6 3,2 3,5 3,8 3,5 3,8 3,7

In verband met missende waarden tellen de kolompercentages niet altijd op tot 100%.

  • Bij meer dan één toezicht binnen één jaar, is de eerste als uitgangpunt gekozen.

** Vernieling, lichte agressie en openbare ordedelicten.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 44

5.2 Ontwikkelingen recidiveprevalentie

5.2.1 Algemene recidive

In figuur 9 staat voor de ex-werkgestraften en ex-ondertoezichtgestelden de ontwikkeling van de feitelijke en gecorrigeerde tweejarige recidive trend van de uitstroomcohorten 2006 tot en met 2015 weergegeven. De achterliggende recidivecijfers staan weergegeven in de tabellen B3.1 en B3.2 in bijlage 3. Het is belangrijk om op te merken dat er geen directe vergelijking gemaakt kan worden tussen de recidivecijfers van ex-werkgestraften en ex-ondertoezichtgestelden, omdat deze groepen qua achtergrondkenmerken sterk van elkaar verschillen (zie tabel 7 en 8).

De gecorrigeerde recidive onder ex-werkgestraften laat over vrijwel de gehele onderzoeksperiode een lichte daling zien. Voor de laatste cohorten lijkt de daling te stagneren. De gecorrigeerde recidive is over de onderzochte periode gedaald van 33% naar 29%; dit is een relatieve afname van 10%. Bij de ex-ondertoezichtgestelden zien we bijna hetzelfde beeld, alleen lijkt bij deze onderzoeksgroep de daling in algemene recidiveprevalentie net iets later te zijn gestart. Voor de cohorten 2007 tot en met 2015 is een daling waar te nemen in de mate waarin ze binnen twee jaar recidiveren. Over de totale onderzoeksperiode is de gecorrigeerde recidive van ex-ondertoezichtgestelden met 5 procentpunt afgenomen van 41% naar 36%; een relatieve afname van 11%.

Figuur 9 Feitelijke en gecorrigeerde tweejarige algemene recidivepercentages ex-werkgestraften en ex-ondertoezichtgestelden per uitstroomjaar

70

60

50

40

30

20

10

0

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

Ex-werkgestraften - feitelijk

Ex-werkgestraften - gecorrigeerd

Ex-ondertoezichtgestelden - feitelijk

Ex-ondertoezichtgestelden - gecorrigeerd

5.2.2 Zeer ernstige recidive

In figuur 10 staat de ontwikkeling van de tweejarige zeer ernstige recidive weergegeven voor ex-werkgestraften en ex-ondertoezichtgestelden. De achterliggende recidivecijfers staan weergegeven in de tabellen B3.3 en B3.4 in bijlage 3.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 45

Wanneer we kijken naar de ernst van de recidive valt ten eerste op dat ex-werkgestraften zelden recidiveren met een zeer ernstig delict. In vrijwel de gehele onderzoeksperiode komt de feitelijke tweejarige zeer ernstige recidiveprevalentie niet boven de 3%. Het bleek vervolgens niet mogelijk om een goed model op te stellen waarmee de gecorrigeerde zeer ernstige recidiveprevalentie van ex-werkgestraften berekend kon worden. De lage recidivecijfers zijn hier waarschijnlijk debet aan.

De zeer ernstige recidiveprevalentie van de ex-ondertoezichtgestelden is vrij schoksgewijs gedaald. Over de gehele onderzoeksperiode neemt de gecorrigeerde zeer ernstige recidive af met 1 procentpunt van 6% voor het uitstroomcohort 2006 naar 5% voor het uitstroomcohort 2015.

Figuur 10 Feitelijke en gecorrigeerde tweejarige zeer ernstige recidivepercentages ex-werkgestraften en ex-ondertoezichtgestelden per uitstroomjaar

20

18

16

14

12

10

8

6

4

2

0

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

Ex-werkgestraften - feitelijk

Ex-ondertoezichtgestelden - feitelijk Ex-ondertoezichtgestelden - gecorrigeerd

5.3 Ontwikkelingen gemiddeld aantal nieuwe strafzaken

Ten slotte kijken we naar de ontwikkeling in het aantal nieuwe strafzaken per jaar dat men niet in detentie verbleef van ex-werkgestraften en ex-ondertoezichtgestelden. De ontwikkelingen hierin staan weergegeven in figuur 11. De achterliggende recidivecijfers staan weergegeven in de tabellen B3.6 en B3.7 in bijlage 3. Het gecorrigeerde gemiddelde aantal strafzaken per jaar dat men niet in detentie verbleef van de ex-werkgestraften verandert nauwelijks over de onderzochte periode. Over de hele onderzochte periode ligt het gemiddelde aantal strafzaken net onder 0,3 per jaar niet in detentie.

Bij de ex-ondertoezichtgestelden zien we dat de trend van het gecorrigeerde aantal nieuwe strafzaken eveneens redelijk stabiel is in de onderzochte periode met een klein piekje bij uitstroomcohort 2007. Het gemiddelde aantal strafzaken per jaar is iets hoger dan 0,4 per jaar dat men niet in detentie verbleef.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 46

Figuur 11 Feitelijke en gecorrigeerde ontwikkeling gemiddelde aantal nieuwe strafzaken per jaar niet in detentie voor ex-werkgestraften en ex-ondertoezichtgestelden

1,0

0,9

0,8

0,7

0,6

0,5

0,4

0,3

0,2

0,1

0,0 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013

Ex-werkgestraften - feitelijk

Ex-werkgestraften - gecorrigeerd

Ex-ondertoezichtgestelden - feitelijk

Ex-ondertoezichtgestelden - gecorrigeerd

5.4 Beschouwing

Het aantal werkgestraften laat de laatste jaren een stijging zien. Het aantal ondertoezichtgestelden laat zelfs over de hele de onderzochte periode een stijging zien. De toename van het aantal ex-ondertoezichtgestelden relateert deels aan de eerder geconstateerde stijging van het aandeel beleidssepots in het totaal aan straffen die zijn opgelegd aan volwassen daders. Daarnaast is het aantal toezichten opgelegd naar aanleiding van het schorsen van de preventieve hechtenis gestegen. Beide ontwikkelingen kunnen erop duiden dat men in de loop der tijd meer rekening is gaan houden met zorgbehoeften en re-integratiemogelijkheden van daders. Het opleggen van een beleidssepot kan voorkomen dat het strafrechtelijk ingrijpen de hulpverlening doorkruist (De Ridder, 2018). Door de preventieve hechtenis te schorsen kan de dader bijvoorbeeld toch een opleiding voortzetten, wordt de kans groter dat een baan behouden blijft of kan een behandeling buiten de inrichting worden gestart.

Wat betreft de recidive van ex-werkgestraften zien we een lichte daling van de algemene recidiveprevalentie over de tijd. De zeer ernstige recidiveprevalentie van alle uitstroomcohorten werkgestraften is zeer laag en op deze uitkomstmaat kon geen stijgende of dalende trend worden waargenomen. Het gemiddelde aantal strafzaken per jaar dat men niet in detentie verbleef van de ex-werkgestraften is vrijwel gelijk gebleven over de tijd. De algemene recidiveprevalentie en de zeer ernstige recidiveprevalentie van de ex-ondertoezichtgestelden is afgenomen in de onderzochte periode. Het gemiddeld aantal strafzaken is vrijwel gelijk gebleven. Voor de ex-werkgestraften en de ex-ondertoezichtgestelden geldt dus dat hoewel er minder personen hebben gerecidiveerd nadat ze onder toezicht stonden, het gemiddelde aantal strafzaken per jaar waarvoor zij opnieuw veroordeeld werden na de werkstraf of het toezicht niet is verminderd in de onderzochte periode.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 47

6 Conclusie en discussie

Het WODC brengt periodiek de recidive onder verschillende dadergroepen in kaart. In deze rapportage staat de ontwikkeling van de recidive van de volgende dadergroepen centraal. Het gaat allereerst om alle volwassen en jeugdige daders tegen wie in de periode 2006 tot en met 2015 een strafzaak is begonnen vanwege een gepleegd delict. Daarnaast wordt de recidive beschreven van ex-gedetineerden en ex-JJI-pupillen die van 2006 tot en met 2015 zijn vrijgekomen. Ten slotte wordt de recidive beschreven van daders die in de periode 2006 tot en met 2015 met de reclassering in aanraking kwamen voor het uitvoeren van een werkstraf of voor een ondertoezichtstelling. Alle personen in het onderzoek zijn tot juli 2018 gevolgd om er zeker van te zijn dat zo veel mogelijk relevante nieuwe justitiecontacten konden worden meegenomen.

Nieuw in deze rapportage is dat niet alleen wordt gerapporteerd of een dader opnieuw in aanraking komt met justitie vanwege een gepleegd delict, maar dat ook gekeken wordt naar de ernst van de recidive en het gemiddeld aantal keer dat gerecidiveerd wordt. Bij het beschrijven van de recidivetrends corrigeren we voor veranderingen in de samenstelling van de onderzoeksgroepen over de tijd. Dit betekent dat in de gecorrigeerde recidivetrends eventuele veranderingen in een aantal achtergrondkenmerken van de onderzoeksgroep, zoals geslacht, geboorteland, leeftijd en strafrechtelijke carrière, zijn verwerkt. Voor het berekenen van de recidive wordt aangesloten bij de gestandaardiseerde werkwijze van de recidivemonitor van het WODC (zie Wartna, Blom & Tollenaar, 2011). Dit betekent dat alleen gebruikgemaakt wordt van gegevens die leiden tot een registratie in het JDS. Delicten die niet onder de aandacht komen van het OM blijven daarom buiten beeld in dit onderzoek.

6.1 Belangrijkste bevindingen

In deze paragraaf worden de belangrijkste resultaten met betrekking tot de aantallen, achtergrondkenmerken en recidive van de onderzoeksgroepen samengevat.

6.1.1 Aantallen onderzoeksgroepen

Wat betreft het aantal personen laten bijna alle onderzoeksgroepen een dalende trend zien; in 2015 is de omvang van vrijwel alle onderzoeksgroepen kleiner dan in 2006. Dit lijkt samen te hangen met de algemene daling in de geregistreerde criminaliteit van volwassen en jeugdige daders (Van der Laan & Beerthuizen, 2018; Kessels & Vissers, 2016). Ondanks dat het aantal veroordeelde volwassen daders afneemt in de loop der jaren, is het aantal volwassenen dat onder toezicht stond bij de 3RO juist gestegen in de onderzochte periode. In 2015 worden volwassen daders dus meer onder toezicht gesteld dan in 2006. Vooral het aantal toezichtsopdrachten naar aanleiding van een voorwaardelijk beleidssepot en de schorsing van preventieve hechtenis blijkt in de onderzochte periode te zijn gestegen.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 48

6.1.2 Achtergrondkenmerken van onderzoeksgroepen

De achtergrondkenmerken van de onderzoeksgroepen zijn grotendeels hetzelfde gebleven in de onderzochte periode. Over het algemeen geldt voor alle uitstroomcohorten dat mannen zijn oververtegenwoordigd, het merendeel van de daders in Nederland is geboren, geweldsdelicten en vermogensdelicten zonder geweld de meest voorkomende delicten zijn waarvoor men veroordeeld werd of die werden afgedaan door het OM en een substantieel deel van de onderzoeksgroep al eerder een strafzaak had. Hoewel de onderzoeksgroepen over de tijd heen dus grotendeels hetzelfde zijn gebleven, is de samenstelling van de onderzoeksgroepen op enkele punten wel gewijzigd. Deze worden hieronder kort beschreven. Een opmerkelijke verandering is dat over de jaren heen er sprake is van een toename van het aantal beleidssepots onder volwassen en jeugdige daders. De stijging van het aandeel beleidssepots kan enerzijds verklaard worden door een toename van het aantal beleidssepots opgelegd vanwege de ouderdom van de strafzaak (De Ridder, 2018). Anderzijds speelt een koerswijziging bij het OM een rol. Het OM streeft ernaar om bij afdoeningsbeslissingen meer aandacht te hebben voor de achterliggende problematiek van de dader en/of het slachtoffer. Daarom wordt in sommige gevallen voor een beleidssepot gekozen omdat strafrechtelijke vervolging niet bijdraagt aan de oplossing van het probleem of omdat men wil inzetten op de dreiging met strafrechtelijke vervolging om de verdachte te motiveren zijn of haar gedrag te wijzigen. Bij een beleidssepot voor volwassen daders wordt veelal reclasseringstoezicht als voorwaarde gesteld. De toename van het aantal opgelegde beleidssepots geeft daarom (deels) een verklaring voor de stijging van het aantal ex-ondertoezichtgestelden.

Bij jeugdige daders en ex-JJI-pupillen zien we over de onderzoeksperiode een sterke toename van de gemiddelde leeftijd. Deze stijging kan deels verklaard worden door de invoering van het adolescentenstrafrecht in 2014. Met de invoering van het adolescentenstrafrecht is de mogelijkheid om het jeugdstrafrecht toe te passen uitgebreid naar 21- tot 23 jarigen en is er meer aandacht gekomen voor het toepassen van het jeugdstrafrecht bij 18- tot 21-jarigen. Dit heeft vooral bij de laatste groep geleid tot meer strafzaken waarbij jongvolwassen volgens het jeugdstrafrecht worden berecht (Van der Laan & Beerthuizen, 2018). Bij de twee meest recente cohorten ex-gedetineerden valt op dat een groot deel van de onderzoeksgroep korter dan een maand in detentie verbleef en geen principale (on)voorwaardelijke vrijheidsstaf kreeg opgelegd. Deze personen verbleven in detentie omdat de executie van een taakstraf of een financiële sanctie niet tot een succesvol einde werd gebracht. Deze trend werd medio 2015 een halt toegeroepen (DJI, 2018). Vanaf dan wordt strenger getoetst of mensen de financiële sanctie niet willen of juist niet kunnen betalen. Dit resulteert in een sterke daling van het aantal gijzelingen voor strafbeschikkingen en verkeersovertredingen (DJI, 2018). Het aandeel personen dat uitstroomt uit een PI en geen principale (on)voorwaardelijke vrijheidsstaf kreeg opgelegd is daarom vanaf 2016 minder groot.

6.1.3 Recidive

Er is een aantal opvallende ontwikkelingen waar te nemen bij de verschillende onderzoeksgroepen wat betreft de recidivetrends. Een eerste opvallende constatering is dat de algemene en zeer ernstige recidiveprevalentie van jeugdige daders en ex-JJI-pupillen de laatste jaren voor het eerst na lange tijd is gestegen. De meest recente uitstroomcohorten recidiveren meer dan de uitstroomcohorten daar

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 49

voor. Deze trend is niet anders wanneer gecontroleerd wordt voor veranderingen in achtergrondkenmerken, zoals geslacht, leeftijd en strafrechtelijke carrière. Het gemiddelde aantal strafzaken per jaar dat men niet in detentie verbleef van jeugdige daders en ex-JJI-pupillen is wel gelijk gebleven. Echter, bij deze uitkomstmaat werden de twee meest recente cohorten niet betrokken. Het is dus afwachten of hier in de toekomst een stijging zal zijn waar te nemen. De stijging in de prevalentie van de recidive doet zich namelijk met name voor onder de cohorten die zijn vrijgekomen in 2014 en 2015.

De algemene recidiveprevalentie van de ex-gedetineerden, ex-werkgestraften en ex-ondertoezichtgestelden is over de hele onderzoeksperiode bezien licht gedaald. De zeer ernstige recidiveprevalentie van ex-gedetineerden en ex-ondertoezichtgestelden is eveneens gedaald. De sterkste daling van de recidiveprevalentie doet zich echter voornamelijk voor in het begin van de onderzoeksperiode: van 2006 tot en met 2011. Het meest recente uitstroomcohort ex-gedetineerden en ex-werkgestraften laat juist een lichte stijging van de recidiveprevalentie zien en ook de recidiveprevalentie van de van de meest recente uitstroomjaren ex-ondertoezichtgestelden daalt nauwelijks meer. Het is de vraag of er een einde is gekomen aan de periode van daling van de recidiveprevalentie bij deze onderzoeksgroepen. Hoewel de prevalentie van de ex-gedetineerden en ex-reclassenten is afgenomen blijft het gemiddelde aantal strafzaken per jaar niet in detentie vrijwel gelijk over de onderzochte periode. Er zijn dus weliswaar steeds minder personen die recidiveren, maar op groepsniveau blijft het aantal delicten waarvoor men opnieuw veroordeeld wordt grofweg gelijk. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat het gemiddelde aantal strafzaken van de groep recidivisten is toegenomen. Of dit daadwerkelijk het geval is, is een interessante vraag voor toekomstig onderzoek. In hoeverre de waargenomen trends kunnen worden gerelateerd aan het justitiële beleid kan op basis van de huidige studie niet worden vastgesteld. Het is mogelijk dat het justitiële beleid heeft bijgedragen aan de lichte daling in recidiveprevalentie die is waargenomen onder de meeste volwassen onderzoeksgroepen die in dit onderzoek centraal stonden. Uit eerder onderzoek bleek dat het aannemelijk is dat de implementatie van dadergerichte maatregelen een rol heeft gespeeld bij de daling van recidive in de periode 2002-2010 (Wartna et al., 2014). Echter, uit dit onderzoek bleek ook dat andere verklaringen tevens een rol kunnen hebben gespeeld, zoals registratie-effecten en algemene ontwikkelingen in de criminaliteit en de bestrijding daarvan. Het onderzoek richtte zich bovendien op een andere periode en het is de vraag of de gegeven verklaringen ook opgaan voor de onderzoeksperiode die centraal staat in de huidige studie.

6.2 Beperkingen en toekomstig onderzoek

De huidige studie kent enkele beperkingen welke tevens aanknopingspunten bieden voor vervolgonderzoek. Een eerste beperking is dat gebruik wordt gemaakt van gegevens uit de OBJD. Dit betekent dat alleen criminaliteit die onder de aandacht komt van het OM en leidt tot een strafzaak in het onderhavige onderzoek wordt meegenomen. Voor criminaliteit geldt dat lang niet alle delicten ter kennis komen van de politie. Bovendien leiden niet alle delicten die wel bij de politie bekend zijn tot een strafzaak. De feitelijke recidive zal daarom hoger liggen dan in dit onderzoek gerapporteerd wordt. Door naast de OBJD gebruik te maken van politieregistraties kan meer inzicht worden verkregen in het totaal aan delicten waarmee de onderzoeksgroepen gerecidiveerd hebben. Het is bovendien mogelijk dat recidivecijfers

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 50

op basis van politieregistratie een andere trend weergeven. We menen daarom dat het nuttig is om onderzoek te gaan doen naar de mogelijkheden om ook op basis van politiedata recidive in kaart te brengen.

Een tweede beperking is dat hoewel in de huidige studie gecorrigeerd is voor verschillende achtergrondkenmerken die kunnen variëren over de tijd, er ook andere factoren kunnen zijn die invloed hebben op recidive waarvoor niet gecorrigeerd is. In de huidige studie is gecontroleerd voor een aantal achtergrond-kenmerken waarvan bekend is dat ze in het algemeen sterke voorspellers zijn van recidive, zoals geslacht, geboorteland, leeftijd en strafrechtelijke carrière, maar ook andere achtergrondkenmerken zoals verslavingsproblematiek of psychosociale problematiek kunnen een rol spelen. Voor volwassen daders is de RISc een databron waarin dergelijke gegevens te vinden zijn. Echter, de RISc kent haar beperkingen. Zo wordt de RISc niet voor alle daders ingevuld. Uit eerder onderzoek blijkt dat de afname van de RISc niet representatief is onder ex-gedetineerden (Verweij & Wartna, 2016) en zeer actieve veelplegers (Beerthuizen, Tollenaar & Van der Laan, 2018). Verder is er vanaf 2018 geen verplichting meer voor reclasserings-medewerkers om de RISc in te vullen. Er kan dan gekozen om andere instrumenten in te zetten om de criminogene kenmerken van daders in kaart te brengen. Voor jeugdigen zal in de toekomst wellicht gebruikt gemaakt kunnen worden van gegevens uit het Landelijke Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ) om meer inzicht te krijgen in risico- en beschermende factoren van jeugdigen. Het LIJ is ontwikkeld voor 12 tot en met 17-jarigen die met politie en justitie in aanraking komen. Met het LIJ wordt het recidiverisico in kaart gebracht gebaseerd op risico- en beschermende factoren en eventuele zorgsignalen. Het gaat daarbij om risico- en beschermende op tien verschillende domeinen, te weten school, werk, gezin, vrije tijd, relaties, alcoholen drugsgebruik en gokken, geestelijke gezondheid, attitude, agressie en vaardigheden. Deze informatie wordt gebruikt om te bepalen welke strafrechtelijk aanpak en eventuele zorg een jongere nodig heeft (zie ministerie van Veiligheid en Justitie, 2012). Naar de mogelijkheden om gegevens uit het LIJ te gebruiken voor recidiveonderzoek

wordt onderzoek uitgevoerd. 22

Naast individuele factoren kunnen ook factoren op meso- of macroniveau een verklaring bieden voor de waargenomen recidivetrends. Denk bijvoorbeeld aan registratie-effecten en algemene ontwikkelingen in de criminaliteit of de bestrijding daarvan. Hier wordt in de onderhavige studie geen rekening mee gehouden. In eerder onderzoek is gebleken dat het lastig is om de invloed van deze verklaringen in onderlinge samenhang te duiden (Wartna et al., 2014). Zowel het justitiële beleid als registratie-effecten en algemene maatschappelijke ontwikkelingen kwamen in dit onderzoek als mogelijke verklarende factoren voor de daling van de recidive van 2002 tot en met 2010 naar voren, echter door het beperkte aantal datapunten was het niet mogelijk om te onderzoeken of een bepaalde verklaring opging als ook met de alternatieve macroniveau verklaringen rekening werd gehouden. Toekomstig onderzoek naar verklaringen op macroniveau die de mate van recidive beïnvloeden blijft relevant, maar zal waarschijnlijk ook last hebben van de eerder genoemde beperking. Een mogelijke oplossing hiervoor is om de mogelijkheden van panel data analyses te verkennen door uit te splitsen naar verschillende regio´s (Greenberg, 2014). Op deze manier kunnen wel meerdere macroverklaringen getoetst worden (zie bijvoorbeeld Rokven, Beerthuizen & Van der Laan, 2018).

22 Voor een korte beschrijving van het onderzoek, zie: www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2697-

haalbaarheidsonderzoek-koppeling-lij-recidivemonitor.aspx

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 51

Een andere manier om meer duiding te geven aan de verklaring van de recidivetrends is om op zoek te gaan naar specifieke (sub)groepen daders waarbij de trend zich wel of niet voordoet. Vooral bij jeugdige daders lijkt dit interessant omdat de recidive onder deze onderzoeksgroepen de laatste jaren toegenomen is. Wellicht is de stijging van de recidive te wijten aan de toename van recidive onder een bepaald gedeelte van de onderzoeksgroep of aan de toename van het aandeel van een specifieke groep met een hoger recidiverisico. Zo blijkt bijvoorbeeld uit onderzoek op Amerikaanse data dat er sprake is van een sterke daling van adolescence limited offending (Farrell, Laycock & Tilley, 2015). Zij wijzen erop dat door de toenemende beveiligingsmaatregelen in de maatschappij, denk bijvoorbeeld aan betere inbraakbeveiliging van huizen en auto´s en cameratoezicht in uitgaansgebieden, het steeds lastiger wordt voor jongeren om een eerste delict te plegen. Dergelijke ontwikkelingen zouden erop duiden dat vooral gezocht dient te worden naar specifieke verklaringen die betrekking hebben op de stijging van de recidive in subgroepen. Het is echter ook mogelijk dat de recidive onder de hele groep is gedaald, in dat geval is het waarschijnlijker dat een meer algemene verklaring opgaat voor de stijging van de recidive.

Tot slot is een beperking dat er tot nu toe weinig aandacht is voor recidive tijdens strafrechtelijke titels en de samenloop van verschillende strafrechtelijke titels. Tot nu is bij de recidivemetingen van het WODC altijd gekeken naar recidive na afloop van een specifieke strafrechtelijke titel, zoals gevangenisstraf of toezicht. Zodra de gevangenisstraf of het toezicht is afgelopen, wordt gestart met de recidivemeting. Wat er gebeurt tijdens een strafrechtelijke titel en of deze titel eventueel wordt opgevolgd door een andere strafrechtelijke titel blijft buiten beschouwing. Echter, sommige justitiabelen zullen ook tijdens hun strafrechtelijke titel in de gelegenheid zijn om delicten te plegen. Dat geldt wellicht in mindere mate voor justitiabelen die gedetineerd zijn, maar dat is zeker het geval voor justitiabelen die onder toezicht staan. Ook komt het in de praktijk veelvuldig voor dat een strafrechtelijke titel wordt opgevolgd door een andere strafrechtelijke titel. Dat is bijvoorbeeld het geval als een gevangenisstraf wordt opgevolgd door een periode van toezicht of wanneer een toezicht wordt afgebroken en dientengevolge omgezet wordt naar een gevangenisstraf. Om een completer en meer nauwkeurig beeld van de recidive te krijgen zou ook de recidive tijdens een strafrechtelijke titel meegenomen moeten worden en dient er rekening te worden gehouden met het gegeven dat strafrechtelijke titels niet op zichzelf staan. Op dit moment staan er twee studies gepland waarbij met deze punten rekening wordt gehouden; een onderzoek naar de recidive tijdens forensische zorg en een onderzoek naar de recidive tijdens toezicht door de reclassering.

6.3 Tot slot

In de huidige studie is de recidive van volwassen daders, jeugdige daders, exgedetineerden, ex-JJI-pupillen, ex-werkgestraften en ex-ondertoezichtgestelden in kaart gebracht. De uitstroomcohorten 2006 tot en met 2015 stonden centraal in dit onderzoek en wat betreft recidive is gekeken naar delicten gepleegd tot en met juli 2018. Opvallend is dat de recidivetrends van volwassenen nog heel licht dalen, maar lijken te stabiliseren en dat de recidive van jeugdigen na een jarenlange daling een stijgende ontwikkeling laat zien. Bij de volgende herhaalmeting van de recidive onder de verschillende dadergroepen zullen we zien hoe de trends onder de verschillende volwassen en jeugdige dadergroepen zich verder ontwikkelen.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 52

Summary

Recidivism among offenders in the Netherlands: Report on the period

2006-2018

The WODC regularly reports reconviction rates for a number of different offender groups, whereby reconviction refers to new offences that result in a conviction in a criminal court or are settled by the Public Prosecution Service (PPS). The focus of this report is trends in reconviction amongst the following offender groups. First, we look at adult and juvenile offenders for whom criminal proceedings were begun during the period 2006 to 2015. Adult offenders are those convicted under adult criminal law and juvenile offenders are those convicted under juvenile criminal law. Second, we examine the reconviction rates of ex-prisoners and ex-juvenile detention detainees released in the period 2006 to 2015. Finally, we present reconviction rates for offenders who have completed community service orders and those who were supervised by the probation services in the period 2006 to 2015. Reconviction data from all offenders in this report were collected in July 2018 to ensure as many new and relevant judicial contacts as possible were included.

In this report we not only present details of all new judicial contacts, but we also examine the seriousness of the offences committed, as well as the average number of new convictions. Alongside actual reconviction rates we also report adjusted reconviction rates, which take into account changes in the composition of the offender groups over time. By adjusting the rates we can take into account changes in the background characteristics, such as sex, country of birth, age and criminal history, of the different groups.

The following research questions are the focus of this report:

1 What are the personal characteristics of those who between the period 2006 and 2015 received a conviction or settlement, were released from prison or a juvenile detention centre, completed community service or were supervised by the

probation services?

2 What are the reconviction rates for these groups: what proportion of each group is reconvicted and what proportion is reconvicted for a very serious offence

(recidivism prevalence)? What is the average number of new criminal cases per

year?

3 After adjusting for differences in background characteristics and criminal history characteristics, for each offender group, what trends do we see in the reconviction

rates?

Method

Reconviction was calculated according to the standard WODC recidivism monitor procedures. Data from the Research and Policy Database for Judicial Information (OBJD) was used. The use of the OBJD implies that only crime that comes to the Public Prosecution Service’s attention is included in this research. Therefore,

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 53

offences and offenders that are not detected by the police and are not prosecuted by the Public Prosecution Service are not taken into consideration.

In line with the WODC recidivism monitor procedures, recidivism is defined as a new criminal case. A criminal case refers to a case that has irrevocably ended in a court order or has been settled by the Public Prosecution Service. Specifically, this report focusses on the two-year general recidivism prevalence. This is the percentage of people from each research group that within a follow-up period of two years committed an offence leading to a new criminal case. Different types of reconviction are distinguished. First, general recidivism is examined, i.e., all new offences regardless of the type or severity of the offence. Second, very serious recidivism is examined, i.e., new offences whereby according to the penal code a custodial sentence of eight years or longer can be imposed. Finally, for ex-prisoners and ex-juvenile detention detainees custodial sentence recidivism is examined, i.e., new offences whereby a (partly) unconditional custodial sentence can be imposed. As well as recidivism prevalence, we also calculate the average number of new criminal cases. For this, all criminal cases within a four year period are examined. We then calculate the average number of criminal cases per year not in detention.

In order to interpret the reconviction trends over time, adjusted reconviction rates are presented. Fluctuations in reconviction rates can be caused by shifts in the characteristics of the group being studied. By adjusting reconviction rates we can show trends in reconviction independently of changes that may have taken place in the background characteristics of the group. Adjusted rates are calculated for general recidivism, very serious recidivism and for the average number of new criminal cases. For the latter we control for time in detention.

Key findings per research group

Adult offenders

  • • 
    The number of adult offenders who received a conviction or whose criminal case was settled by the PPS has decreased in the period 2006 and 2015. In 2006,

there were over 170,000 adult offenders and in 2015, there were around

125,000 adult offenders.

  • • 
    The percentage of adult offenders receiving a discretionary dismissal has increased dramatically over time, from 5% in 2006 to 18% in 2015. On the one hand, this increase in discretionary dismissals can be explained by an increase in the number of dismissals of old criminal cases. On the other hand, there has been a change in policy at the PPS towards the ZSM model (Dutch: zorgvuldig, snel, en op maat; carefully, quickly and tailor-made), with the aim of taking into account offenders’ underlying issues when settling cases. For example, by imposing a conditional discretionary dismissal the PPS can use the threat of criminal prosecution to deter an offender from further offending, whilst encourage them to address their underlying problems.
  • • 
    The two-year adjusted general recidivism rate fluctuates slightly over time (see figure S1). The rate dropped from 28% in 2006 to 26% in 2012. We then see a slight increase to 28% for offenders convicted in 2015.
  • • 
    The two-year adjusted very serious recidivism rate remained very low over the entire period studied (around 3%).
  • • 
    The adjusted average number of new criminal cases per year not in detention remained very constant throughout the research period, at 0.3.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 54

Figure S1 Adjusted two-year general recidivism rates for each offender group per (release) cohort

70

60

50

40

30

20

10

0

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

Volwassen daders Jeugdige daders Ex-gedetineerden

Ex-JJI-pupillen Ex-werkgestraften Ex-ondertoezichtgestelden

Juvenile offenders

  • • 
    The number of juvenile offenders who received a conviction or whose criminal case was settled by the PPS decreased greatly in the period 2006 to 2015. In 2006, there were 24,000 juvenile offenders and in 2015, there were 9,000

juvenile offenders.

  • • 
    The proportion of juvenile offenders receiving a discretionary dismissal has increased dramatically over time, from 7% in 2006 to nearly 29% in 2015. This increase among juvenile offenders is likely the result of a change in policy at the PPS. When settling criminal cases, the PPS now aims to take into greater account offenders’ and/or victims’ underlying problems.
  • • 
    On average in the research period the offender group has become older. The proportion of young offenders aged 17 and older has increased from 30% of those convicted in 2006 to 39% of those convicted in 2015.
  • • 
    The two-year adjusted general recidivism for juvenile offenders decreased to

2012 before increasing again (see figure S1). Between 2006 and 2012 the

prevalence of reconviction dropped from 40% to 34%. Since then the rate has

increased to 38% for those convicted in 2015.

  • • 
    The adjusted average number of new criminal cases per year not in detention remained very constant throughout the research period, at 0.3.

Ex-prisoners

  • • 
    The number of people released from prison has decreased in the period 2006 to 2015. In 2006, over 35,000 people were released from prison and in 2015, around 29,000 were released from prison.
  • • 
    In 2014 and 2015 we see a noticeable increase in the number of people released from prison after a stay of less than one month and those who had not received an (un)conditional custodial sentence, but who were detained as a result of failing to pay a fine or not successfully completing a community service order.
  • • 
    The two-year adjusted general recidivism rate for ex-prisoners dropped slightly over the research period, from 49% for prisoners released in 2006 to 47% for

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 55

prisoners released in 2015 (see figure S1). This drop mainly occurs for earlier

cohorts. Reconviction rates amongst recent cohorts have remained quite stable.

  • • 
    The two-year adjusted very serious recidivism rate also dropped slightly, from 7% in 2006 to 6% in 2016.
  • • 
    The adjusted average number of new criminal cases per year not in detention dropped very slightly from just above 0.6 in 2006 to just under 0.6 in 2015.

Ex-juvenile detention detainees

  • • 
    The number of juvenile offenders released from a juvenile detention centre decreased greatly in the period 2006 to 2015. In 2006 around 2,700 juvenile offenders were released from juvenile detention centre and in 2015 over 1,000 juvenile offenders were released.
  • • 
    The number of ex-juvenile detention detainees aged 18 or over at release has increased dramatically over time.
  • • 
    The two-year adjusted general recidivism rate for ex-juvenile detention detainees dropped before increasing again (see figure S1). From 2006 to 2011 the prevalence

of reconviction dropped from 60% to 55%. From 2011 the rate increased

up to 63% for juveniles released in 2015.

  • • 
    The two-year adjusted very serious recidivism rate has increased since 2012, from 14% in 2012 up to 17% in 2015.
  • • 
    The adjusted average number of new criminal cases per year not in detention remained very stable throughout the research period, at around 0.7.

Ex-community service offenders

  • • 
    The number of people completing a community service order decreased slightly from over 31,000 in 2006 to 25,000 in 2011. From 2012 we see an increase in the number of community service orders. In 2015 the number of people completing

a community service order is, at around 31,000, back at the same level

as in 2006.

  • • 
    The background characteristics of those who have completed a community service order have remained very constant over time.
  • • 
    The two-year adjusted general recidivism rates for those who have completed community service orders dropped over time, from 33% for those completing community service in 2006 to 29% for those completing community service in 2015 (see figure S1). The largest drop occurs at the beginning of the research period. Reconviction rates amongst recent cohorts have remained quite stable.
  • • 
    The two-year very serious recidivism rate remained consistently very low throughout the research period, around 3%.
  • • 
    The adjusted average number of new criminal cases per year not in detention remained very stable throughout the research period, at around 0.3 new cases per person per year not in detention.

Ex-probation clients

  • • 
    The number of people previously under supervision by the probation services increased from over 8,000 in 2006 to around 10,500 in 2015.
  • • 
    The background characteristics of ex-probation clients remained very constant over time.
  • • 
    The two-year adjusted general recidivism rate for ex-probation clients decreased over time, from 41% for those whose probation period ended in 2006 to 36% for those whose probation period ended in 2015 (see figure S1). Here too, we see

that the largest drop occurs at the beginning of the research period. Reconviction

rates amongst recent cohorts have remained stable.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 56

  • • 
    The two-year very serious recidivism rate decreased slightly in the research period, from 6% in 2006 to 5% in 2015.
  • • 
    The adjusted average number of new criminal cases per year not in detention remained very stable throughout the research period, at around 0.4 new cases per person per year not in detention.

Limitations and future research

A limitation of this research is that only crime that came to the attention of the PPS and that resulted to a criminal case is included. A large amount of crime remains unknown to and thus undetected by the police. In addition, not all offences known to the police lead to a conviction or a discretionary dismissal by the PPS. In some cases, receiving care services is deemed more appropriate than prosecution. Using police registration alongside the OBJD would allow us to gain insight into how often people become suspects by the police again. It is possible that recidivism rates based on police registrations would demonstrate a different trend to those based on conviction data. For these reasons, future research should investigate the possibility of examining recidivism based on police data. A second limitation is that in the current study we have only corrected for the handful of static characteristics available in the OBJD, such as sex, country of birth, age and criminal history. It remains to be seen whether changes in dynamic characteristics, such as substance abuse and psychosocial problems, can explain changes in the recidivism trends over time amongst the different offender groups. For adult offenders the RISc (Dutch: Risico InschattingsSchalen; risk estimation scales) represents a promising source of data for dynamic characteristics. However, the RISc is not completed by all offenders and thus it is questionable whether the offender group is adequately represented in the data. For juveniles, it may be possible in the future to make use of the LIJ (Dutch: Landelijke Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen; a risk assessment instrument based on the Washington State Juvenile Court Assessment) to gain more insight into risk and protective factors relating to juveniles.

Besides individual factors, factors at the meso and macro level can help explain trends in reconviction over time. For example, registration effects and general developments in crime and the fight against crime likely affect levels of reconviction. In the current study we do not account for possible effects at the meso or macro level. Previous research has demonstrated that the influence of these factors is hard to quantify. One possible solution is to use panel data analysis, splitting the research groups into different regions.

Another way to seek explanations for trends in reconviction is to search for specific subgroups to which the trend does not apply. For instance, amongst juvenile offenders we have seen reconviction rates increase over the last few years, in contrast to the other offender groups. It is possible that this increase is the result of reconviction amongst a certain subgroup within the juvenile offender group. A final limitation is that little attention has been paid to reconviction which occurs whilst criminal orders are being carried out. To date, recidivism research carried out by the WODC has always focused on reconviction that occurs after a specific criminal order, such as a custodial sentence or probation period, has been completed. Once the custodial sentence or probation period is over the measurement of reconviction begins. Any offending that occurs during the criminal order and whether the criminal order is followed by another criminal order is not taken into

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 57

consideration. In order to give a more complete and accurate picture of reconviction, offending which occurs during completion of a criminal order must be included and the fact that criminal orders can result from such reconviction needs to be taken into account.

Conclusion

In this report we examine reconviction of adult offenders, juvenile offenders, exprisoners, ex-juvenile detention detainees, ex-community service offenders and ex-probation clients. The (release) cohorts from 2006 to 2015 were the focus of this research and the reconviction examined was committed up to and including July 2018. The most noticeable finding is that reconviction trends amongst adult offenders seem to have stabilised over the last few years, whereas the rate of reconviction by juveniles, after years of decline, seems to now be showing an increasing trend. The next recidivism research carried on these offender groups will show us how these trends amongst adult and juvenile offenders further develop.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 58

Literatuur

Beerthuizen, M.G.C.J., Tollenaar, N., & Laan, A.M. van der (2018). Monitor Veelplegers 2017. Den Haag: WODC. Cahier 2018-5.

Beerthuizen, M.G.C.J., & Laan, A.M. van der (2018). Sancties opgelegd aan jeugdigen. In A.M. Van der Laan & M.G.C.J. Beerthuizen (red.), Monitor

Jeugdcriminaliteit 2017: Ontwikkelingen in de geregistreerde jeugdcriminaliteit in de jaren 2000 tot 2017 (pp 69-85). Den Haag: WODC. Cahier 2018-1.

Brooks, C.A. and Bailar, B.A. (1978). An error profile: employment as measured by the current population study. Washington D.C.: U.S. Department of commerce,

U.S. Government Printing Office. Statistical policy working paper 3. Buuren, S. van, Boshuizen, C., & Knook, L. (1999). Multiple imputation of missing

blood pressure covariates in survival analysis. Statistics in Medicine, 18, 681-694. DJI (2010). Capaciteitsplan Justitiële Jeugdinrichtingen. Den Haag: DJI.

DJI (2018). DJI in getal 2013-2017: De divisie GW/VB en ForZo/JJI nader belicht.

Den Haag: DJI. Drieschner, K., Hill, J. & Weijters, G. (2018). Recidive na tbs, ISD en overige

forensische zorg. Den Haag: WODC. Cahier 2018-22. Farrell, G., Laycock, G., & Tilley, N. (2015). Debuts and legacies: The crime drop

and the role of adolescence-limited and persistent offending. Crime Science, 4(16). Greenberg, D.F. (2014). Studying New York City´s crime decline: Methodological

issues. Justice Quarterly, 31(1), 154-188. Homburg, G., Mack, A., Timmermans, M., & Witvliet, M. (2017). De implementatie

van beleid gericht op recidivereductie: Een actualisatie van het deelonderzoek ‘Verklaringen daling recidive’. Amsterdam: Regioplan.

Kessels, R.J. & Vissers, W.T. (2016). Misdrijven en opsporing. In S.N. Kalidien

(red.), Criminaliteit en rechtshandhaving 2015: Ontwikkelingen en samenhangen (pp. 23-30), Den Haag: Boom Criminologie.

Laan, A.M. van der & Beerthuizen, M.G.C.J. (2018). Monitor Jeugdcriminaliteit 2017: Ontwikkelingen in de geregistreerde jeugdcriminaliteit in de jaren 2000 tot 2017.

Den Haag: WODC. Cahier 2018-1. Laan, A.M. van der, & Blom, M. (2011). Jeugdcriminaliteit in de periode 1996-2010:

ontwikkelingen in zelfgerapporteerde daders, door de politie aangehouden verdachten en strafrechtelijke daders op basis van de Monitor Jeugdcriminaliteit. Den Haag: WODC. Cahier 2011-2.

Laan, A.M. van der, & Goudriaan, H. (2016). Monitor Jeugdcriminaliteit: Ontwikkelingen in de jeugdcriminaliteit 1997 tot en met 2015. Den Haag: WODC/CBS.

Cahier 2016-1. Laan, A.M. van der, Goudriaan, H. & Weijters, G. (2014). Monitor jeugdcriminaliteit:

Ontwikkelingen in de aantallen verdachten en strafrechtelijke daders 1997 t/m 2012. Den Haag: WODC/CBS. Cahier 2014-7.

Ministerie van Veiligheid en Justitie (2012). Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen: Leidraad in de keten. Den Haag: Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Mullahy, J. (1986). Specification and testing of some modified count data models.

Journal of Econometrics, 3, 341–365. Ridder, J. de (2018). Sepots: Trends en ontwikkelingen. Den Haag: OM – Parket

Generaal. Rokven, J.J., Beerthuizen, M.G.C.J., & Laan, A.M. van der (2018). Internationale

ontwikkelingen in de geregistreerde jeugdcriminaliteit. In A.M. van der Laan & M.G.C.J. Beerthuizen (red.), Monitor Jeugdcriminaliteit 2017: Ontwikkelingen in de

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 59

geregistreerde jeugdcriminaliteit in de jaren 2000 tot 2017 (pp. 97-115). Den Haag: WODC. Cahier 2018-1.

Royston, P. (2001). Flexible alternatives to the Cox-model, and more. The Stata

Journal, 1, 1-28. Tollenaar, N. (2018). De bruikbaarheid van tellingsmodellen voor recidivefrequentiegegevens.

Den Haag: WODC. Memorandum 2018-1. Verweij, S., & Wartna, B.S.J. (2016). Haalbaarheid recidiveonderzoek onder gedetineerden

opgenomen in de monitor nazorg. Den Haag: WODC. Memorandum 2016-3.

Wartna, B.S.J. (2009). In de oude fout. Over het meten van recidive en het vaststellen van het succes van strafrechtelijke interventies. Den Haag: Boom

Juridische uitgevers. Wartna, B.S.J., Blom, M., & Tollenaar, N. (2011). De WODC-recidivemonitor: 4e

herziene versie. Den Haag: WODC. Memorandum 2011-3. Wartna, B.S.J. & Tollenaar, N. (2006). Recidive 1997-2003: Ontwikkelingen in het

niveau van de strafrechtelijke recidive van jeugdige en volwassen daders. Den Haag: WODC. Factsheet 2006-5.

Wartna, B.S.J., Tollenaar, N., Verweij, S., Timmermans, M., Witvliet, M., &

Homburg, G.H.J. (2014). Terugval in recidive. Exploratie van de daling in de recidivecijfers van jeugdigen en ex-gedetineerden bestraft in de periode 2002- 2010. Den Haag: WODC/Regioplan. Cahier 2014-16.

Weijters, G., Verweij, S. & Tollenaar, N. (2017). Recidive onder justitiabelen in

Nederland: Een verslag over de periode 2004 tot en met 2016. Den Haag: WODC. Factsheet 2017-5.

Zebel, S., Alberda, D.L., & Wartna, B.S.J. (2014). Recidive na een reclasseringscontact: Overzicht en analyse van de terugval van personen na beëindiging van een toezicht of een werkstraf in de periode 2002-2009. Den Haag: Boom Lemma.

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 60

Bijlage 1 Samenstelling begeleidingscommissie

Voorzitter dhr. prof. dr. Peter van der Heijden Hoogleraar Statistiek ten behoeve van de

Sociale Wetenschappen, Universiteit Utrecht

Leden dhr. drs. Ton Eijken Senior beleidsmedewerker, Directie Sanctietoepassing

en Jeugd, Ministerie van Justitie en Veiligheid

mw. mr. Helga Ezendam Coördinator onderzoek en strategie, DG

Straffen en Beschermen, Ministerie van Justitie

en Veiligheid

dhr. drs. Nol van Gemmert Coördinator/specialistisch adviseur analyse,

DJI

dhr. drs. Toon van der Heijden Senior beleidsadviseur, OM

dhr. drs. Geert Mol Hoofd afdeling Siba, Reclassering Nederland

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 61

Bijlage 2 Tabellen feitelijke en gecorrigeerde recidivepercentages

Tabel B2.1 Opgenomen kenmerken in het voorspellingsmodel van de prevalentie van de algemene recidive

Ex-onder Volwassen Jeugdige Ex-gedeti Ex-JJI- Ex-werktoezicht-

daders daders neerden pupillen gestraften

gestelden

Cohort x x x x x x

Sekse x x x x x x

Geboorteland x x x x x

Herkomst x

Leeftijd inschrijfdatum x x

zaak

Leeftijd kwadraat x x

Leeftijd eerste zaak x x x x x x

Leeftijd bij einde detentie x

Leeftijd bij einde werkstraf x

Leeftijd bij einde toezicht x

Type delict x x x x x x

Aantal eerdere strafzaken x x x x x x

Aantal eerdere zeer x x x x

ernstige strafzaken

Aantal eerdere boetes x x x x

In hoeveel JJI’s verbleven x

tijdens verblijf

Strafzaakdichtheid x x x x x x

Duur gevangenisstraf x

Partner organisatie x

Titel toezicht x

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 62

Tabel B2.2 Opgenomen kenmerken in het voorspellingsmodel van de prevalentie van de zeer ernstige recidive

Volwassen Ex-gedeti Ex-JJI- Ex-onder-toezichtdaders

neerden pupillen gestelden

Cohort x x x x

Sekse x x x x

Geboorteland x x x

Herkomst x

Leeftijd inschrijfdatum zaak x

Leeftijd kwadraat x

Leeftijd eerste zaak x x x x

Leeftijd bij einde detentie x

Leeftijd bij einde toezicht x

Type delict x x x x

Aantal eerdere strafzaken x x x

Aantal eerdere zeer ernstige x x x x

strafzaken

Aantal eerdere boetes x x x

In hoeveel JJI’s verbleven tijdens x

verblijf

Strafzaakdichtheid x x x

Duur gevangenisstraf x

Partner organisatie x

Titel toezicht x

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 63

Tabel B2.3 Opgenomen kenmerken in het voorspellingsmodel van het gemiddelde aantal recidivezaken

Ex-onder Volwassen Jeugdige Ex-gedeti Ex-JJI- Ex-werktoezicht-

daders daders neerden pupillen gestraften

gestelden

Cohort x x x x x x

Sekse x x x x x x

Geboorteland x x x x x

Herkomst x

Herkomst * leeftijd bij x

einde detentie

Leeftijd inschrijfdatum x x

zaak

Leeftijd kwadraat x x x x x x

Leeftijd eerste zaak x x x x x x

Leeftijd bij einde x x

detentie

Leeftijd bij einde x

werkstraf

Leeftijd bij einde x

toezicht

Type delict x x x x x x

Aantal eerdere x x x x x x

strafzaken

Aantal eerdere zeer x x x

ernstige strafzaken

Aantal eerdere boetes x x x x

In hoeveel JJI’s

verbleven tijdens x

verblijf

Strafzaakdichtheid x x x x x x

Duur gevangenisstraf x

Partner organisatie x

Titel toezicht x

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 64

Bijlage 3 Tabellen feitelijke en gecorrigeerde recidivepercentages

Tabel B3.1 Feitelijke tweejarige algemene recidivepercentages

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

Volwassen daders 29,3 28,9 28,1 27,5 26,6 26,0 26,8 26,4 25,9 27,3

Jeugdige daders 39,8 37,5 35,6 35,3 34,8 33,4 33,4 35,8 36,1 37,7

Ex-gedetineerden 50,6 49,4 48,6 47,9 47,3 47,0 47,1 45,8 45,3 46,5

Ex-JJI-pupillen 58,8 56,9 56,8 55,9 56,3 52,8 56,5 56,1 59,1 63,2

Ex-werkgestraften 30,9 30,6 30,2 30,2 30,6 30,6 29,9 29,4 28,9 29,1

Ex-ondertoezichtgestelden 39,8 41,7 39,4 37,7 37,6 36,6 37,4 36,5 37,2 36,1

Tabel B3.2 Gecorrigeerde tweejarige algemene recidivepercentages

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

Volwassen daders 28,3 27,8 26,8 26,3 27,2 26,6 26,1 27,6 27,3 27,5

Jeugdige daders 39,8 37,7 36,2 36,3 35,4 34,3 34,2 35,0 35,7 37,7

Ex-gedetineerden 49,1 48,7 47,6 47,1 47,0 46,9 46,8 46,5 45,9 46,7

Ex-JJI-pupillen 59,9 58,7 57,8 57,9 58,1 54,6 56,6 57,1 60,0 63,2

Ex-werkgestraften 32,5 31,7 30,6 30,4 30,2 29,7 29,6 29,1 29,0 29,3

Ex-ondertoezichtgestelden 41,2 41,1 39,8 38,7 38,6 37,6 37,0 36,8 37,0 36,4

Tabel B3.3 Feitelijke tweejarige zeer ernstige recidivepercentages

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

Volwassen daders 3,0 2,7 2,6 2,5 2,7 2,6 2,5 2,7 2,6 2,7

Jeugdige daders 5,7 5,1 4,8 5,2 5,7 5,3 5,9 6,2 6,2 6,9

Ex-gedetineerden 8,5 8,2 7,9 7,7 7,4 7,4 7,1 6,6 6,2 6,4

Ex-JJI-pupillen 14,1 15,1 15,2 14,2 15,0 15,2 14,2 15,7 16,4 16,9

Ex-werkgestraften 3,1 2,8 2,9 3,0 2,9 3,0 2,8 2,8 2,7 2,7

Ex-ondertoezichtgestelden 6,4 6,9 6,0 5,5 5,7 5,2 5,5 4,8 5,1 4,8

Tabel B3.4 Gecorrigeerde tweejarige zeer ernstige recidivepercentages

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

Volwassen daders 3,0 2,9 2,7 2,7 2,7 2,7 2,6 2,7 2,7 2,7

Jeugdige daders - - - - - - - - - -

Ex-gedetineerden 7,3 7,2 7,1 7,0 7,0 7,0 6,7 6,4 6,2 6,4

Ex-JJI-pupillen 14,5 15,6 15,4 14,4 15,0 14,7 13,7 15,6 16,2 16,9

Ex-werkgestraften - - - - - - - - - -

Ex-ondertoezichtgestelden 5,8 5,9 5,7 5,5 5,5 5,2 5,4 4,7 4,9 4,8 - Niet mogelijk om de recidivetrend te corrigeren

Tabel B3.5 Feitelijke tweejarige vrijheidsstrafrecidivepercentages

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014

Ex-gedetineerden 26,7 26,0 25,6 24,9 24,5 25,1 25,9 24,8 23,4

Ex-JJI-pupillen 28,7 28,3 27,7 27,7 27,0 27,0 26,0 27,8 29,6

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 65

Tabel B3.6 Gemiddelde aantal nieuwe strafzaken per jaar niet in detentie - feitelijk

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013

Volwassen daders 0,3 0,2 0,2 0,2 0,3 0,3 0,2 0,3

Jeugdige daders 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3

Ex-gedetineerden 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6

Ex-JJI-pupillen 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7

Ex-werkgestraften 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3

Ex-ondertoezichtgestelden 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,4 0,5 0,4

Tabel B3.7 Gemiddelde aantal nieuwe strafzaken per jaar niet in detentie - gecorrigeerd

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013

Volwassen daders 0,2 0,2 0,2 0,2 0,3 0,3 0,3 0,3

Jeugdige daders 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3

Ex-gedetineerden 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6

Ex-JJI-pupillen 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7

Ex-werkgestraften 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3

Ex-ondertoezichtgestelden 0,4 0,5 0,4 0,5 0,4 0,4 0,4 0,4

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 66

Bijlage 4 Procedure modelselectie tellingsmodellen

Om te komen tot een optimaal model moeten een keuze worden gemaakt tussen verschillende modellen (zie voor een lijst van mogelijke tellingsmodellen, Tollenaar, 2018). Hiervoor moeten verschillende criteria toegepast worden. Om overfitting (d.i. het maken van een te complex model voor een specifieke dataset, dat niet generaliseert naar nieuwe gegevens) te voorkomen, wordt de data gesplitst in een schattings- en een teststeekproef. Op de schattingssteekproef worden de modellen gebouwd, terwijl op de teststeekproef de empirische fit wordt bepaald.

Voor continue variabelen wordt er visueel gecheckt op non-lineaire verbanden met behulp van gegeneraliseerde additieve modellen (GAM, zie Hastie & Tibshirani,

1990). Vervolgens wordt er getracht passende transformaties uit te voeren met variabelen die een duidelijk non-lineair verband laten zien, door gebruik te maken van de power-ladder van transformaties 23 .

De eerste stap in het bepalen van de fit is het visueel vergelijken van de werkelijke verdeling van de recidivefrequentie en de voorspelde verdeling, oftewel het vaststellen van kalibratie. Dit geeft al een goed beeld van hoe adequaat het model is.

Ook wordt formeel met chi-kwadraattoetsen getoetst of de werkelijke frequentieverdeling de theoretische (verwachte) frequentieverdeling volgt.

Echter, het is echter bij zeer grote steekproeven erg gemakkelijk om een statistisch significant resultaat te vinden, zelfs bij een triviale afwijking. Daarom wordt ook de effectgrootte berekend. Deze is gedefinieerd als:

𝒏 𝒐 𝒆

𝒘 = √∑ (𝒑 𝒊 − 𝒑 𝒊 )

𝟐

𝒑 𝒆

𝒊=𝟏 𝒊

waarbij 𝒑 𝒐 de geobserveerde proportie is en 𝒑 𝒆 de verwachte proportie onder het model is, te berekenen uit de Pearson X 2 -statistiek als

𝒘 = √ 𝑿

𝟐 .

𝒏

Voor de vergelijking tussen modellen wordt tevens het Akaike information criterion (AIC, Akaike, 1974) gebruikt. Dit theoretisch afgeleide informatiecriterium maakt een afweging tussen de goodness-of-fit en de complexiteit van het model en is als volgt gedefinieerd:

𝐴𝐼𝐶 = 2𝑘 − 2 log 𝑒 𝐿,

Waarbij k het aantal geschatte vrije parameters in het model is en L de likelihood, oftewel de kans dat we de data vinden gegeven dat het model waar is. Hoe lager de AIC, hoe beter het model. Modellen hoeven niet genest te zijn om AIC’s met elkaar te kunnen vergelijken; alleen de gebruikte data moet hetzelfde zijn.

23 Bij deze transformatie wordt X getransformeerd door deze te verheffen tot de macht van de transformatieparameter

λ. Gebruikelijke waarden voor λ zijn -2, -1, - 1 , 0, 1 , 2. Dit correspondeert met de transformaties

2 2

1 , 1 , 1 , log⁡(𝑥), √𝑥, 𝑥 2 .

𝑥 2 𝑥 √𝑥

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier 2019-10 | 67

3.

Hoofddocument

 
 
 

4.

Meer informatie

 

5.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.