Het 'ja, dat weten we nu wel-effect'
Een groot aantal verzoeken om debatten (met een forse lijst van onafgedane dertigledendebatten als resultaat), een toegenomen aantal initiatiefvoorstellen, honderden Kamervragen en vele moties: het zijn allemaal uitingen van toegenomen parlementaire activiteit. Daar is op zichzelf weinig mis mee, al geldt voor sommige 'wapens' wel steeds meer dat het parlement als geheel zich ermee in eigen voet schiet. Wat is een aangenomen motie eigenlijk nog waard? Enige zelfbeperking lijkt wenselijk, maar daartoe kunnen alleen fracties zelf besluiten. Eerdere voorstellen om bijvoorbeeld het aantal per fractie te stellen schriftelijke vragen te limiteren, kregen evenwel onvoldoende steun. Dat is ook een onbegaanbare weg, omdat het raakt aan de handelingsvrijheid van fracties en leden.
Iedere fractie heeft in principe het recht om te opereren zoals zij zelf wenst. Dat betekent dat zij zoveel moties mag indienen als zij nodig acht en ook zo vaak als dat opportuun wordt gevonden het vertrouwen in een bewindspersoon of het kabinet mag opzeggen, althans om dat voor te stellen. De kans dat de uitkomst is dat het kabinet er per saldo sterker uitkomt, moet dan wel op de koop toe worden genomen. De geschiedenis leert overigens dat soms het indienen van een motie of het in stemming brengen daarvan nodig is om een bewindspersoon tot de conclusie te brengen dat hij of zij het vertrouwen heeft verloren. In de afgelopen jaren traden bijvoorbeeld de ministers Hennis1 en Van der Steur2 en staatssecretaris Weekers3 af zonder aangenomen motie. Een motie van wantrouwen is nu vooral een statement van (een) oppositiefractie(s).
Het aantal ingediende moties waarin afkeuring of wantrouwen wordt uitgesproken, is in aantal fors toegenomen. In de periode 1919-1959 waren dat er elf en in de periode 1960-1999 66. Na 2000 waren het er al 98, waarvan twaalf sinds het aantreden van het derde kabinet-Rutte.
Het onderscheid tussen een motie van wantrouwen en een motie van afkeuring is subtiel. Bij de eerste vorm is er sprake van een expliciete uitspraak, bij de tweede is dat impliciet. Vaak blijkt uit de toelichting bij een motie van afkeuring dat eigenlijk het opzeggen van vertrouwen wordt beoogd. Dat was bijvoorbeeld in 1980 toen oppositieleider Den Uyl4 een motie indiende waarin niet-uitvoering van een motie (over een olie-embargo jegens het Zuid-Afrikaanse apartheidsbewind) werd afgekeurd. In mei 1993 diende Bolkestein5 een motie in waarin werd afgekeurd dat de begroting volgens de VVD (nog) niet op orde was. Uiteraard was dat tevens een motie van wantrouwen.
Bij de motie-Schmelzer in de befaamde 'Nacht'6 in 1966 was het juist omgekeerd. De indiener verklaarde dat de motie niet als motie van wantrouwen moest worden gezien, maar het kabinet zag dat anders. Het las er - terecht - afkeuring van het financieel-economisch beleid in en verbond aan aanneming van de motie de consequentie van aftreden. Leden kunnen daarnaast onderling een verschillende uitleg aan een motie geven. In 1985 stemden zes CDA-leden vóór een motie-Den Uyl waarin het beleid rond plaatsing van kruisraketten werd afgekeurd. Via een stemverklaring lieten zij weten dat dit - anders dan voor de oppositiefracties gold - niet moest worden gezien als het opzeggen van vertrouwen in het kabinet. Hoewel slechts 73 leden van CDA en VVD zich tegen de motie keerden, had dit dus geen gevolgen voor het voortbestaan.
Wanneer we kijken naar expliciete moties van wantrouwen in het kabinet als geheel dan valt op dat er daarvan in de gehele parlementaire geschiedenis feitelijk slechts één is aangenomen. Dat was de motie-Deckers in juli 1939 die zich richtte tegen het optreden van het nieuwgevormde kabinet-Colijn V7. In 1982 werd een motie-Bakker (CPN) met eenzelfde strekking tegen het aangetreden kabinet-Van Agt III8 (CDA-D66) verworpen. De overige twintig (expliciete) moties van wantrouwen werden eveneens allemaal verworpen. Daarvan werden er sinds 2005 liefst vijftien ingediend, met de PVV, goed voor elf tegen het kabinet gerichte moties, als koploper.
Erg veel indruk maakten ze niet. Dat deed juist wel de enige motie van wantrouwen die de VVD in die periode indiende (door fractievoorzitter Mark Rutte). Die motie werd in september 2009 ingediend vanwege het begrotingsbeleid van het vierde kabinet-Balkenende9. Niet de verwerping ervan was toen van betekenis, maar juist het feit dat de toenmalige grootste oppositiepartij bij uitzondering met een dergelijke motie kwam, maakte indruk. Van een routinematige motie kijkt niemand op, van een spaarzame op het juiste moment wel.
- 1.Jeanine Hennis-Plasschaert (1973) is sinds 2024 speciaal VN-gezant in Libanon. Eerder leidde zij de VN-missie in Irak. Mevrouw Hennis was van 23 maart 2017 tot 13 september 2018 Tweede Kamerlid voor de VVD. Eerder was zij dat van 17 juni 2010 tot 5 november 2012. In 2004-2010 was zij lid van het Europees Parlement en van 5 november 2012 tot en met 3 oktober 2017 minister van Defensie in het kabinet-Rutte II. Zij werkte eerder bij de Europese Commissie in Brussel en Riga en was politiek assistent van wethouder Van der Horst van Amsterdam. Als Europarlementariër hield mevrouw Hennis zich onder meer bezig met transport, justitie en burgerlijke vrijheden, als Tweede Kamerlid met rijksbegroting en Europees en internationaal monetair beleid.
- 2.Spreekvaardige en flamboyante VVD'er, die zijn politieke loopbaan verrassend snel zag eindigen na een teleurstellend verlopen ministerschap. Na advocaat en eigenaar van een trainingsopleiding op juridisch gebied te zijn geweest, werd hij in 2010 Tweede Kamerlid. Eerder had hij in de lokale politiek ervaring opgedaan als lid van de gemeenteraden van Warmond en Teylingen. Als Kamerlid hield hij zich met name bezig met strafrecht en criminaliteitsbestrijding en was hij lid van de enquêtecommissie Fyra. Volgde in maart 2015 Opstelten op als minister van Veiligheid en Justitie in het kabinet-Rutte II. Raakte mede door onvoorzichte uitspraken spoedig betrokken bij enkele affaires. De nasleep van de Teevendeal, waarover ook zijn voorganger was gestruikeld, brak hem begin 2017 op.
- 3.Limburgse VVD-politicus, die na financieel woordvoerder van de Tweede Kamerfractie te zijn geweest in 2010 staatssecretaris van Financiën in het kabinet-Rutte I werd. Hij bleef dat in het kabinet-Rutte II, maar moest voortijdig aftreden, omdat zijn positie was ondermijnd door ernstige problemen bij de belastingdienst met de verwerking van toeslagen. Een nauwe band met de omstreden Roermondse VVD'er Jos van Rey had hem eerder al in problemen gebracht. Voor hij in 1998 Kamerlid werd, was hij advocaat en geruime tijd gemeenteraadslid (fractievoorzitter) in Weert. Na zijn aftreden als staatssecretaris waarnemend burgemeester van Heerlen en van Beek. In 2016-2020 was hij bewindvoerder bij de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling. Tegenwoordig is de heer Weekers secretaris-generaal van de Benelux Unie.
- 4.Gedreven PvdA-ideoloog en -politicus en econoom. Voor sommigen 'ome Joop', voor anderen de verpersoonlijking van verfoeilijk socialisme. Kwam vanuit de journalistiek in de 'denktank' van de PvdA en werd in 1956 Tweede Kamerlid. Stapte in 1962 over het wethouderschap van economische zaken in Amsterdam en stimuleerde onder andere de industrievestiging. In 1965 minister van Economische Zaken in het kabinet-Cals. Volgde in 1966 Vondeling op als partijleider. Zou tot 1986 het gezicht van de PvdA zijn. Het door hem geleide kabinet ging als het meest linkse de geschiedenis in. Kon het succes bij de verkiezingen van 1977 niet omzetten in hernieuwde regeermacht. Zijn derde optreden als minister (ditmaal van Sociale Zaken onder Van Agt) verliep teleurstellend. Ondanks herstel in 1982 bleef zijn partij buiten het kabinet. Erudiet analyticus en scherp debater, die door zijn gedrevenheid echter soms drammerig overkwam.
- 5.Succesvolle en erudiete VVD-politicus, die zijn partij in 1994 en 1998 naar verkiezingsoverwinningen leidde. Afkomstig uit het bedrijfsleven (Shell) en uit hoofde van zijn functies lange tijd in het buitenland verblijvend. Was staatssecretaris van buitenlandse handel in het eerste kabinet-Lubbers en daarna een vooraanstaand VVD-Kamerlid. Volgde in 1988 Van Eekelen op als minister van Defensie en werd in 1990 politiek leider van de VVD, als tussentijdse opvolger van Voorhoeve. Bleef daarna, net als Romme (KVP) in de jaren vijftig, buiten het kabinet. Wist als geen ander het publieke debat te stimuleren door pittige uitspraken en plaatste het thema 'integratie' blijvend op de politieke agenda. In 1999-2004 Europees Commissaris voor de interne markt. Was daarna bijzonder hoogleraar in Delft en Leiden.
- 6.Het slot van de algemene beschouwingen over de begroting voor 1967 in de nacht van 13 op 14 oktober 1966 staat bekend als de Nacht van Schmelzer. Het debat eindigde namelijk in de nachtelijke uren met de aanneming van een door KVP-fractievoorzitter Schmelzer ingediende motie, die door het kabinet-Cals tot motie van wantrouwen was verklaard. Die stemmingsuitslag leidde tot de val van het kabinet.
- 7.Het vijfde kabinet-Colijn werd buiten partijen om gevormd door Colijn, die volgens eigen zeggen de hem gegeven formatieopdracht had aanvaard als ware het een koninklijk bevel. De ministers kwamen uit ARP en CHU of waren partijloze liberalen. Het kabinet telde meer liberalen (vooral oud-Indische bestuurders) dan er in de Tweede Kamer zaten. Het werd echter direct bij zijn eerste optreden naar huis gestuurd.
- 8.Na de val van het kabinet-Van Agt II werd dit minderheidskabinet van CDA en D'66 gevormd. CDA-leider Van Agt bleef premier. De posten die waren opengevallen na het vertrek van de PvdA-bewindslieden, werden opgevuld vanuit de gelederen van de overgebleven coalitiepartners.
- 9.Dit kabinet werd gevormd na de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2006. Het was tot 23 februari 2010 een coalitie van CDA, PvdA en ChristenUnie en daarna van CDA en CU. Het trad op 22 februari 2007 aan als opvolger van het kabinet-Balkenende III. Motto van het kabinet was 'Samen werken, samen leven'.