Brief regering; Tegemoetkoming wettelijke rente uitkeringen depositogarantiestelsel - Wet- en regelgeving financiële markten

Deze brief is onder nr. 63 toegevoegd aan dossier 32545 - Wet- en regelgeving financiële markten.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Wet- en regelgeving financiële markten; Brief regering; Tegemoetkoming wettelijke rente uitkeringen depositogarantiestelsel
Document­datum 23-03-2017
Publicatie­datum 23-03-2017
Nummer KST3254563
Kenmerk 32545, nr. 63
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

32 545 Wet- en regelgeving financiële markten

Nr. 63 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 maart 2017

Op 27 december 2016 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) een uitspraak gedaan in een juridische procedure tussen depositohouders van DSB Bank en De Nederlandsche Bank (DNB).1 In die procedure kwam het CBb tot het oordeel dat DNB over de vergoeding van de deposito’s uit hoofde van het depositogarantiestelsel (DGS) wettelijke rente had vergoed die was berekend aan de hand van een te lange wettelijke termijn voor het uitkeren van de vergoeding. Dit was mede het gevolg van een onjuiste implementatie van de destijds geldende Europese richtlijn inzake depositogarantiestelsels (DGS-richtlijn).2 DNB is daarom door het CBb veroordeeld in het alsnog voldoen van het restant van de wettelijke rente.

Alhoewel deze uitspraak enkel rechtstreekse gevolgen heeft voor die depositohouders die in de procedure bij het CBb betrokken waren, geldt dat ook andere depositohouders van de in het verleden gefailleerde banken Van der Hoop, Indover, Icesave en DSB op grond van deze uitspraak aanspraak zouden kunnen maken op aanvullende wettelijke rente. Formeel zouden zij daarvoor een afzonderlijke schadevergoedingsprocedure tegen de Staat moeten starten. Deze situatie acht ik echter voor betrokkenen niet redelijk. Nu de wetgever, blijkens de uitspraak van het CBb, de richtlijn onjuist heeft omgezet, waardoor depositohouders schade hebben geleden, ligt het naar mijn oordeel in de rede dat de Staat als verantwoordelijke voor de wetgeving de getroffen depositohouders eigener beweging tegemoet komt. Om die reden heb ik DNB verzocht deze depositohouders bij wijze van tegemoetkoming te compenseren voor de gederfde wettelijke rente. De kosten zullen worden gedragen door ’s Rijks schatkist.

Ik heb DNB verzocht een faciliteit (een virtueel loket) te openen waar mogelijk getroffen depositohouders zich kunnen melden en een verzoek kunnen doen voor vergoeding van onterecht niet uitgekeerde wettelijke rente. DNB zal dit loket op of omstreeks 22 maart openstellen en depositohouders onder meer via de landelijke media benaderen. Depositohouders krijgen dan een termijn van 3 maanden om hun aanvraag in te dienen. DNB zal verzoeken van depositohouders beoordelen en indien blijkt dat een depositohouder inderdaad te laat (later dan 3 maanden na inwerkingstelling van het depositogarantiestelsel) is betaald, alsnog de gederfde wettelijke rente, met inbegrip van de rente over die rente, vergoeden. Mijn verzoek aan DNB gaat samen met een koninklijk besluit op grond van artikel 9 van de Bankwet 1998, waarmee DNB toestemming wordt verleend voor de uitvoering. De te vergoeden rente op de gederfde rente (rente-op-rente) zal worden beperkt tot een termijn tot uiterlijk 4 maanden na de openingstelling van de faciliteit.

Sinds 1 juli 2009 is in de wet3 vastgelegd dat een bestuursorgaan dat te laat - d.w.z. niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn - heeft betaald, wettelijke rente is verschuldigd, doch uitsluitend indien deze wettelijke rente meer dan € 10 bedraagt. Indien de verschuldigde rente minder dan € 10 bedraagt, is geen rentevergoeding verschuldigd. Deze ondergrens van € 10 gold ten tijde van het faillissement van DSB Bank. Voor zover DNB bij DSB te laat vergoedingen uit hoofde van het DGS heeft uitgekeerd, maar de wettelijke rente op het moment van de (te late) uitkering minder was dan € 10, hoefde DNB deze destijds niet te betalen aan depositohouders. Dit betekent dat die depositohouders geen schade hebben geleden door de, naar nu blijkt, te late uitkering. Daarmee hebben depositohouders bij DSB enkel een aanspraak op een vergoeding op basis van de tegemoetkomingsregeling indien zij bij uitkering recht hadden op ten minste € 10 aan wettelijke rente.

Voor depositohouders van andere instellingen waaraan op grond van het DGS een vergoeding is uitgekeerd (te weten: Icesave, Indover en Van der Hoop) gold deze wettelijke ondergrens van € 10 nog niet. Ik acht het echter gerechtvaardigd om voor alle depositohouders dezelfde regel te hanteren voor de tegemoetkoming. Daarmee worden (vrijwel) gelijke gevallen gelijk behandeld. Dit betekent dat ook depositohouders bij Icesave, Indover en Van der Hoop enkel in aanmerking komen voor de tegemoetkoming indien bij de (toenmalige) uitkering al ten minste € 10 aan wettelijke rente zou zijn verschuldigd.

Uit een eerste inventarisatie van DNB blijkt dat, van de in totaal circa 408.000 depositohouders van deze banken, naar verwachting circa 16.000 depositohouders van DSB en 2.000 depositohouders van Icesave in aanmerking komen voor de tegemoetkomingsregeling. Voor depositohouders van Indover (15) en Van der Hoop (1360) geldt dat nog onduidelijk is hoeveel depositohouders bij uitkering een vordering van ten minste € 10 aan wettelijke rente hadden. Voor een inschatting van de totale lasten voor de Staat heeft DNB een raming gemaakt van de totale hoogte van de uit te keren tegemoetkomingen en de uitvoeringslasten voor DNB. De totale hoogte van de tegemoetkomingen wordt geraamd op circa € 2,5 miljoen. De uitvoeringslasten worden eveneens geraamd op circa € 2,5 miljoen. Dat betekent dat met deze regeling in totaal circa € 5 miljoen gemoeid is. Dit zal worden gedekt op de begroting van het Ministerie van Financiën en bij reguliere suppletoire begroting worden gerealiseerd.

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

Noot 1

ECLI:NL:CBB:2016:423

Noot 2

Richtlijn 94/19/EG i van het Europees parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels (PbEG 1994, L 135)

Noot 3

Artikel 4:98, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.