Verslag van een schriftelijk overleg over de triloogfase herziening van de IORP-richtlijn (Kamerstuk 33931, nr.11) - EU-voorstel: Herziening van de richtlijn over regels voor bedrijfspensioenfondsen (IORP) COM (2014) 167

Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. 12 toegevoegd aan dossier 33931 - EU-voorstel: herziening richtlijn over regels voor bedrijfspensioenfondsen (IORP) COM(2014)167.

1.

Kerngegevens

Officiële titel EU-voorstel: Herziening van de richtlijn over regels voor bedrijfspensioenfondsen (IORP) COM (2014) 167; Verslag van een schriftelijk overleg; Verslag van een schriftelijk overleg over de triloogfase herziening van de IORP-richtlijn (Kamerstuk 33931, nr.11)
Document­datum 22-04-2016
Publicatie­datum 22-04-2016
Nummer KST3393112
Kenmerk 33931, nr. 12
Commissie(s) Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

33 931 EU-voorstel: Herziening van de richtlijn over regels voor bedrijfspensioenfondsen (IORP) COM (2014) 167 i

Nr. 12 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 25 april 2016

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 2 februari 2016 over de triloogfase herziening van de IORP-richtlijn (Kamerstuk 33 931, nr. 11).

De vragen en opmerkingen zijn op 14 maart 2016 aan de Staatssecretaris voorgelegd. Bij brief van 22 april 2016 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Van der Burg

De adjunct-griffier van de commissie, Van der Linden

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

Stand van zaken herziening IORP-richtlijn

De leden van de VVD-fractie constateren dat de Staatssecretaris in haar brief aangeeft: «Wel zet het Europees Parlement meer dan de Europese Commissie en de Raad in op het verminderen van obstakels voor grensoverschrijdende activiteiten voor pensioenfondsen en ziet het daarbij tevens een rol voor European Insurance and Occupational Pensions Authority (EIOPA)». Deze leden vragen wat dit concreet betekent. Kan de Staatssecretaris daar op ingaan? Daarnaast geeft de Staatssecretaris in haar brief aan: Ook geeft het Europees Parlement extra aandacht aan risico’s rond sociale en intergenerationele aspecten en klimaatverandering in het risicomanagement van pensioenfondsen». Ook hier vragen de leden van de VVD-fractie wat dit concreet betekent.

«Nederland zal zich in die rol in de Raad per definitie neutraal en onpartijdig opstellen en optreden als bemiddelaar», zo lezen de leden van de VVD-fractie. Betekent dit dat er geen oog is voor het Nederlandse standpunt?

Uitkomsten Europese stresstest pensioenen

Het tweede deel van de brief gaat over de EU stresstest voor pensioenfondsen. Hieruit blijkt dat het Nederlandse pensioenstelsel kwetsbaar is voor nieuwe financiële schokken. De tweede alinea vinden de leden van de VVD-fractie onduidelijk. De dekkingsgraad is gedaald door de financieel economische crisis waardoor fondsen niet of nauwelijks meer over buffers beschikken. In de volgende zin: «Ook hebben we ten opzichte van andere Europese landen veel opgebouwd pensioenvermogen waarbij fondsen risico’s in het beleggingsbeleid nemen met als doel dat dit opgebouwde vermogen rendement en dus een beter pensioen oplevert». De leden van de VVD-fractie vragen wat de Staatssecretaris hier bedoelt te zeggen. Dat het beleggingsbeleid van de fondsen kwetsbaar is? Hoe moeten deze leden het begrip kwetsbaar definiëren als er geen andere stappen worden voorgesteld? Wat gaat de Staatssecretaris zelf doen met deze informatie? Laat ze dit alleen bij De Nederlandsche Bank (DNB) of kijkt ze ook zelf verder hoe het stelsel aangepast kan worden om het minder kwetsbaar te maken?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de regering over de voortgang van de herziening van de IORP-richtlijn. Naar aanleiding van deze brief hebben deze leden nog enkele vragen.

Stand van zaken herziening IORP-richtlijn

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Staatssecretaris stelt dat de general approach van de Raad reeds in grote mate tegemoetkomt aan de Nederlandse bezwaren bij het Commissievoorstel. Kan de Staatssecretaris nader toelichten op welke onderdelen de general approach niet tegemoetkomt aan de Nederlandse bezwaren? Op welke manier is de Staatssecretaris van plan om deze onderdelen uit te onderhandelen met de Raad, de Commissie en het Europees Parlement in de triloogfase?

De leden van de PvdA-fractie constateren voorts dat het Europees Parlement meer dan de Europese Commissie en de Raad inzet op het verminderen van obstakels voor grensoverschrijdende activiteiten voor pensioenfondsen. Daarbij ziet het een rol voor EIOPA. Ook geeft het Europees Parlement extra aandacht aan risico’s rond sociale en intergenerationele aspecten en klimaatverandering in het risicomanagement van pensioenfondsen. Hoe wil het Europees Parlement dit bereiken? En hoe kijkt de Staatssecretaris naar deze inzet van het Europees Parlement? Wat is haar standpunt ten opzichte van de inzet van het Europees Parlement?

Kan de Staatssecretaris nader toelichten op welke andere vlakken de voorstellen van het Europees Parlement, de Raad en de Europese Commissie verschillen van de Nederlandse inzet? Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat indien er enige discrepantie is tussen de Nederlandse inzet en de inzet van het Europees Parlement, de Europese Commissie en de Raad de Nederlandse belangen uiteindelijk gehoord zullen worden in het eindresultaat van de onderhandelingen in de triloogfase? Op welke termijn wordt de Kamer op de hoogte gebracht van de resultaten in de triloogfase?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met grote zorgen kennis genomen van de brief van de Staatssecretaris over de IORP-richtlijn. Zij roepen de Staatssecretaris in herinnering dat deze leden tegen de nieuwe IORP-richtlijn zijn en waren.

Stand van zaken herziening IORP-richtlijn

De Tweede Kamer had een behandelvoorbehoud gemaakt, maar daar is de Staatssecretaris nogal makkelijk mee omgegaan, naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie. In antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Omtzigt1 gaf de Staatssecretaris het volgende aan:

«De zorgen van uw Kamer hebben bij ons tijdens de onderhandelingen continu op het netvlies gestaan. Zo waren er zorgen over de gedetailleerde en uniforme bepalingen over de pensioencommunicatie, de ruime en gedetailleerde gedelegeerde bevoegdheden voor de Europese Commissie en de Europese toezichthouder EIOPA, de gedetailleerdheid van de bepalingen over de governance en de mogelijke gevolgen hiervan voor pensioenfondsen, werkgevers en deelnemers. Ook heeft uw Kamer in een motie (Kamerstuk 21 501-20, nr. 876) opgeroepen om zich er voor in te zetten dat de Europese Commissie de pensioenstelsels van individuele lidstaten ongemoeid laat en in een motie (Kamerstuk 33 931, nr. 1) opgeroepen om niet in te stemmen met de gedelegeerde regelgeving in dit voorstel.»

De leden van de CDA-fractie zien nogal wat van deze toezeggingen op de tocht staan met dit voorstel door bijvoorbeeld bepaalde posities van het Europees Parlement. Zij herinneren de Staatssecretaris er ook aan dat zij een motie2 ontraadden die de regering vroeg de risico’s op de uitgestelde belastingclaim, die honderden miljarden bedraagt en de risico’s door het Hogan-arrest in kaart te brengen. Dit risico voor de belastingclaim bestaat volgens de regering niet, gaf de Staatssecretaris in het plenaire debat op 10 juni 2014 aan. Kan de Staatssecretaris toezeggen dat al de eerder genoemde toezeggingen recht overeind staan in de triloogfase met een resultaatverplichting?

Bezwaren

De leden van de CDA-fractie hechten eraan hun bezwaren nogmaals uiteen te zetten. Ze hebben moeite met de eerste doelstelling uit het voorstel van de Commissie om barrières weg te halen, zodat werkgevers geen belemmeringen hebben om hun pensioenregeling elders in de Unie onder te brengen. De Staatssecretaris is bezig met base erosion and profit shifting van bedrijven. Ofwel: hoe zorgen we ervoor dat een land de winst die in dat land ontstaat bij bedrijven zelf kan belasten? Bij pensioenfondsen is dat tot nu toe goed geregeld: een land gaat over zijn eigen stelsel(s) en juridisch bevinden de gelden zich in het land van herkomst. Van daaruit kunnen fondsen elders investeren en dat is ook voor risicospreiding belangrijk.

Als dit voorstel gaat werken, gaat er een facilitering optreden naar het verhuizen naar het land dat het meest aantrekkelijke toezicht regime gaat optuigen en wellicht een royale btw-vrijstelling op diensten voor pensioenfondsen.

Als dat proces fors op gang komt, zal er een roep komen om toezicht arbitrage volledig onmogelijk te maken Dit zal dan als een katalysator gaan werken om het geharmoniseerde pensioen toezicht door te voeren om die ongewenste competitie tegen te gaan. EIOPA wordt dan alsnog een Europese toezichthouder en de door sommigen vurig gewenste pensioenunie wordt dan vanzelf de nieuwe realiteit. De leden van de CDA-fractie merken op dat de keuzevrijheid exclusief het domein wordt van de werkgever en niet van de werknemer.

Net als in de rest van de Unie wordt er wel hard gewerkt aan de vrijheid van kapitaal (de kapitaalmarktunie) maar ligt vrij reizen, vrij in een ander land werken voor burgers in de unie onder vuur. Dit is niet direct in het belang van de burgers van de unie.

De leden van de CDA-fractie maken zich ongerust over de volgende passage in de brief van de regering: «Nederland zal zich in die rol in de Raad per definitie neutraal en onpartijdig opstellen en optreden als bemiddelaar. Dit betekent dat met alle binnen de Raad naar voren gebrachte standpunten naar behoren rekening wordt gehouden en dat zij op hun merites worden beoordeeld.». Nederlandse pensioenfondsen en verzekeraars bezitten in de orde van grootte van 1.400 miljard euro Nederlands pensioengeld, bijna 80.000 euro per Nederlander. Er zijn weinig dossiers waar het belang van Nederland zo groot is. Nederland is geen neutrale speler: de positie van Nederland is uniek en andere landen zullen echt niet op de positie van Nederland gaan letten. De vraag dringt zich dan ook op: waarom kiest Nederland er niet voor om dit dossier een half jaar te laten liggen, dan wel om iemand anders de onderhandelingen te laten leiden ten einde een eigen positie in te nemen?

De triloog fase

De triloogfase is al begonnen. De leden van de CDA-fractie verzoeken de Staatssecretaris de Kamer te informeren na elke bijeenkomst in die fase. Bij hoge uitzondering mag dat volgens deze leden ook vertrouwelijk geschieden. Is de Staatssecretaris bereid dit toe te zeggen?

Deze leden vragen hoe de twee bijeenkomsten waren voorafgaand aan de openingsbijeenkomst.

Daarnaast hebben deze leden een paar vragen over punten in de onderhandelingen:

    • 1. 
      Deelt de Nederlandse regering nog steeds de opvatting dat er onmogelijk gedelegeerde handelingen in een IORP opgenomen kunnen worden, als gevolg van de aangenomen motie?
    • 2. 
      Welke landen krijgen uitzonderingsposities voor delen van hun stelsel? Stemt Nederland daarmee in?
    • 3. 
      Als een cross-border IORP niet meer fully funded hoeft te zijn, wie is dan aansprakelijk voor de tekorten, bijvoorbeeld onder het Hogan arrest?
    • 4. 
      Welke gevolgen hebben de voorliggende voostellen op het Uniform Pensioen Overzicht? Deelt de staatsecretaris de mening dat het verregaande consequenties kan hebben als de Europese Unie (EU) daarvoor nu de standaarden gaat opleggen?

Is de Staatssecretaris na het hele proces er nog steeds van overtuigd dat de IORP-richtlijn een meerwaarde heeft voor Nederland? Zo ja, welke is dat dan?

En hoe oordeelt de Staatssecretaris over de subsidiariteit van het voorliggende pakket?

Tot slot, ziet de Staatssecretaris nog mogelijkheden om de richtlijn tegen te houden?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend voorstel. Zij waarderen de verstrekte informatie over de stand van zaken bij de herziening van de IORP-richtlijn en de belangrijkste resultaten van de EIOPA-stresstest. Zij hebben nog enkele vragen die zij graag beantwoord zien.

Stand van zaken herziening IORP-richtlijn

De leden van de D66-fractie achten het vergemakkelijken van grensoverschrijdende activiteiten voor pensioenfondsen zeer belangrijk, zolang daarbij de niet-grensoverschrijdende belangen niet in het geding komen. Zij lezen dat het Europees Parlement een rol ziet voor EIOPA in het verminderen van obstakels bij de grensoverschrijdende activiteiten. Welke rol is dit precies, en met welk doel? Zal deze vermindering van obstakels een gevolg hebben voor nationaal opererende pensioenfondsen, en zo ja, welke? Ook zijn er geluiden in de sector dat de extra rol voor EIOPA, bijvoorbeeld in de Duty of Care, juist grensoverschrijdende activiteiten zal bemoeilijken. Kan de Staatssecretaris inzicht geven of deze geluiden kloppen? En indien dit klopt, wat is de opvatting van de Staatssecretaris hierover?

De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat binnen de communicatievoorschriften een voorschrift opgenomen wordt over de communicatie van kosten. Zij constateren dat Nederland de doorsneesystematiek kent, waarbij vooral voor jongeren kosten en uitkering in disbalans zijn. Verwacht Staatssecretaris dat dit informatievereiste een algemene is, of verwacht zij dat er een directe relatie tussen kosten en daarvoor opgebouwde rechten gecommuniceerd moet worden? Wat zullen de gevolgen van deze communicatievoorschriften zijn voor de communicatie om de doorsneesystematiek?

De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat binnen de communicatievoorschriften is opgenomen dat de deelnemer gelijk na toetreding tot een fonds geïnformeerd moet worden. Zou hierdoor de huidige Nederlandse termijn van drie maanden verkort moeten worden? Acht de Staatssecretaris dit administratief haalbaar?

Uitkomsten Europese stresstest pensioenen

De leden van de D66-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de resultaten van de eerste stresstest voor pensioenfondsen. Nederlandse pensioenfondsen bleken hierin zeer kwetsbaar.

Aangezien er grote verschillen zijn tussen de pensioenstelsels in Europa, acht EIOPA dat ingrijpen een nationale aangelegenheid is van de nationale toezichthouder. DNB heeft in reactie op de resultaten van de stresstest gewezen op het voornemen in het pensioentoezicht nadrukkelijk te kijken naar de financiële opzet van pensioenfondsen en de manier waarop deze hun deelnemers informeren over hun financiële positie. Acht de Staatssecretaris dit een voldoende reactie op de resultaten van de stresstest? Is de Staatssecretaris nog van plan andere gevolgen aan deze stresstest te verbinden?

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennis genomen van de brief van de Staatssecretaris. Deze leden hebben richting de triloogfase enkele vragen.

Stand van zaken herziening IORP-richtlijn

Het valt de leden van de GroenLinks-fractie op dat de Staatssecretaris een tegenstelling tussen de Raad en de Commissie enerzijds en het Europees Parlement (EP) anderzijds beschrijft met betrekking tot de rol van EIOPA, en de aandacht die het EP geeft aan sociale en milieuaspecten. De leden zijn benieuwd of ook de Nederlandse inzet deze tegenstelling onderschrijft. Zo heeft het EP een aantal verplichtingen voorgesteld over het rapporteren over en integreren van klimaatrisico’s bij de risico-analyses. De leden van GroenLinks zijn erg benieuwd hoe de Staatssecretaris deze voorstellen apprecieert, mede in overweging nemende het onlangs verschenen DNB-rapport «Tijd voor Transitie», waardoor duidelijk wordt dat Nederlandse fondsen aanzienlijke financiële risico’s lopen via hun fossiele portefeuille. Ook heeft het EP voorstellen gedaan om pensioenfondsen te laten rapporteren over sociale en governance factoren, en deze verplicht mee te laten wegen in hun beleggingsbeleid. Hoe apprecieert de Staatssecretaris deze zeer belangrijke factoren? Ziet zij ruimte om op dit punt het Europees Parlement tegemoet te komen in de onderhandelingen? Deelt de Staatssecretaris het standpunt van het Europees Parlement dat prudent person pensioenfondsen niet van mag weerhouden om rekening te houden met het mogelijke langetermijneffect van beleggingsbeslissingen op ecologische, sociale, bestuurlijke of ethische factoren?

Uitkomsten Europese stresstest pensioenen

Verder zien de leden van de GroenLinks-fratcie dat de Nederlandse pensioenfondsen niet erg goed uit de stresstesten van EIOPA kwamen. De brief van de Staatssecretaris bevestigt ook dat ons pensioenstelsel kwetsbaar is voor financiële schokken. In het kader van transparantie, deelt de Staatssecretaris het standpunt van het Europees Parlement dat het Pension Benefit Statement niet alleen de meest waarschijnlijke scenario's voor rendementen moet weergeven, maar ook slecht-weer scenario's moet bevatten zodat deelnemers beter bewust worden van de risico's?

Alhoewel ook de leden van de GroenLinks-fractie zien dat het Nederlandse stelsel kenmerken heeft die anders zijn dan van andere lidstaten, vinden deze leden de bevindingen van EIOPA alarmerend. De leden van de GroenLinks-fractie zien hierin vooral dat onze pensioenfondsen wellicht minder bestand zijn tegen bijzonder negatieve scenario’s. Vanwege dit risico zien zij juist een toegevoegde waarde in een actieve toezichthoudersrol voor EIOPA, en zijn zij benieuwd of de Staatssecretaris bereid is om strengere kwantitatieve solvabiliteitseisen te heroverwegen om deze risico’s te beperken. Ook zijn deze leden benieuwd naar de appreciatie van de oproep door EIOPA aan de nationale toezichthouders.

II Antwoord/Reactie van de Staatssecretaris

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de aanvullende vragen van een aantal fracties van uw Kamer over de brief van 2 februari 2016 inzake de triloogfase herziening van de IORP-richtlijn (Kamerstuk 33 931, nr. 11). Bij de beantwoording zal ik allereerst ingaan de vragen over de positie van de Raad en de rol van Nederland als voorzitter van de Raad, daarna op de vragen over verschillende inhoudelijke elementen van de richtlijn en de Europese stresstest. Tot slot zal ik de vragen over de betrokkenheid van de Tweede Kamer in de triloogfase beantwoorden

Positie van de Raad

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre de general approach zoals bereikt in de Raad niet tegemoet komt aan de Nederlandse bezwaren en in hoeverre dit uit te onderhandelen is in de triloogfase.

Zoals beschreven in de Kamerbrief van 4 december 2014 (Kamerstukken II, 2014/15, 33 932, nr. 8). komt de general approach op vrijwel alle punten tegemoet aan de initiële bezwaren van Nederland ten aanzien het Commissievoorstel en sluit dit akkoord in grote mate aan bij het Nederlandse stelsel. Het voorstel bevat vooral algemene regels waarbij het aan de lidstaten zelf is om daar nadere invulling aan te geven. Zo bevat het voorstel nadere regels ten aanzien van de governance-bepalingen en informatievereisten richting deelnemers en begunstigden die aansluiten bij de huidige Nederlandse praktijk. Het kabinet heeft daarom in kunnen stemmen met de general approach als onderhandelingsmandaat voor de triloogfase. Met dit mandaat onderhandelt Nederland als voorzitter van de Raad in de triloogfase met het Europees Parlement en de Europese Commissie.

Rol van Nederland als voorzitter

De leden van de fracties van de VVD, de PvdA en het CDA vragen naar de rol van Nederland als onafhankelijk voorzitter. Kan Nederland zich wel neutraal opstellen, komen daarbij de Nederlandse belangen niet in gevaar, kan nog steeds aan de toezeggingen richting Kamer ten aanzien van het voorstel worden voldaan en was het niet beter geweest de onderhandelingen aan de volgende Voorzitterschappen over te laten, zo wensen deze leden te vernemen.

Om een aantal redenen acht het kabinet het juist een gunstige omstandigheid dat het de voorzittersrol op zich kon nemen ten aanzien van de herziening van de IORP-richtlijn. Immers, de general approach die tussen de lidstaten in de Raad over dit voorstel is overeengekomen, sluit inhoudelijk in zeer grote mate aan bij de uitgangspunten en inrichting van het Nederlandse pensioenstelsel. Dat komt omdat ook de andere lidstaten met goed ontwikkelde pensioenstelsels belangen hebben die grotendeels parallel lopen met die van Nederland. Ook deze lidstaten hebben er alle belang bij dat een uiteindelijk compromis zodanig vorm krijgt dat de inrichting van de nationale stelsels, en de beleidsruimte daarbij, niet op ongerechtvaardigde wijze wordt ingeperkt. Zo wordt bijvoorbeeld de afwijzing van gedelegeerde handelingen in de richtlijn - voor Nederland een cruciaal punt - door al deze lidstaten gedeeld.

In dit verband zij er op gewezen dat in de triloogfase Nederland, als de voorzitter, in nauw overleg met de lidstaten, optreedt als hoeder van de general approach. Neutraliteit van het voorzitterschap betekent dus niet dat wij geen opvatting hebben, maar dat wij - rekening houdend met de belangen van alle lidstaten - uit de onderhandelingen met het Europees Parlement een optimaal resultaat proberen te behalen. Juist vanwege het feit dat Nederland een goed ontwikkeld pensioenstelsel heeft, en daarom ter zake veel expertise kan leveren, behoort Nederland bij uitstek tot die lidstaten die geschikt zijn om die onderhandelingen voor alle partijen tot een goed einde te brengen.

In dit kader heeft uw Kamer mij tevens in een motie (Kamerstukken II 2015/2016, 22 112, nr. 2097) opgeroepen om expliciete standpunten in te nemen op alle onderdelen van de herziening van de IORP-richtlijn. Zoals hierboven beschreven sluit de general approach van de Raad aan bij het Nederlandse belang. De general approach zet in op het voorkomen van te gedetailleerde eisen op het gebied van governance en informatievereisten richting de deelnemer, het vermijden van gedelegeerde bevoegdheden voor de Europese Commissie of de Europese toezichthouder EIOPA en op de juiste waarborgen ter bescherming van de deelnemer bij grensoverschrijdende activiteiten van pensioenfondsen, onder meer via de betrokkenheid van de toezichthouder van het land waar de regeling vandaan komt. De Nederlandse standpunten komen daarom overeen met de general approach.

Grensoverschrijdende activiteiten

De leden van de fracties van de VVD, PvdA en D66 constateren dat het Europees Parlement meer dan de Europese Commissie en de Raad inzet op het verminderen van grensoverschrijdende obstakels voor grensoverschrijdende activiteiten voor pensioenfondsen en het daarbij tevens een rol ziet voor EIOPA. Deze leden vragen wat dit concreet betekent. De leden van de D66-fractie vragen of deze vermindering van obstakels een gevolg hebben voor nationaal opererende pensioenfondsen, en zo ja, welke. Ook vragen deze leden of een extra rol voor EIOPA, bijvoorbeeld in de «duty of care», niet juist grensoverschrijdende activiteiten zal bemoeilijken.

Een belangrijk verschil tussen het Europees Parlement en de Raad op het gebied van grensoverschrijdende activiteiten betreft de rol van de toezichthouders bij grensoverschrijdende waardeoverdrachten. In het Raadsakkoord is bepaald dat zowel de toezichthouder van het overdragende pensioenfonds als de toezichthouder van het ontvangende pensioenfonds toestemming moeten geven voor de grensoverschrijdende waardeoverdracht. Daarbij moeten de toezichthouders de belangen van de deelnemers expliciet in acht nemen, inclusief de belangen van deelnemers die achterblijven in het pensioenfonds bij een eventuele gedeeltelijke grensoverschrijdende waardeoverdracht. Het Europees Parlement heeft - net als in het voorstel van de Europese Commissie - alleen voorzien in een rol voor de toezichthouder van het ontvangende pensioenfonds. De rol van de toezichthouder van het overdragende fonds wordt in het voorstel van het Europees Parlement met de zogenaamde «duty of care» beperkt tot de mogelijkheid om een (vrijblijvende) beoordeling van EIOPA te verzoeken over de systeemrisico’s van de waardeoverdracht en de eventuele negatieve consequenties voor deelnemers en begunstigden. Er is voor een grensoverschrijdende waardeoverdracht dus geen instemming vereist van de toezichthouder van het overdragende pensioenfonds. Met deze voorstellen meent het Europees Parlement de obstakels voor grensoverschrijdend verkeer te verminderen.

Een ander belangrijk punt waar het standpunt van het Europees Parlement afwijkt van het Raadsakkoord (en het Commissievoorstel) is de verplichting uit de huidige IORP-richtlijn voor pensioenfondsen om bij grensoverschrijdende activiteiten te allen tijde volledige dekking volgens nationale prudentiële regels te hebben («fully funded»). Het Europees Parlement wil deze verplichting schrappen, zodat fondsen ook bij grensoverschrijdende activiteiten een korte periode in onderdekking mogen zijn. Het Europees Parlement wil hiermee grensoverschrijdende activiteiten van pensioenfondsen bevorderen. Ook hier ziet het Europees Parlement - in tegenstelling tot de Raad - een rol voor EIOPA, namelijk om te bemiddelen bij eventuele geschillen tussen toezichthouders over de vraag of deelnemers bij grensoverschrijdende activiteiten voldoende beschermd zijn.

Omdat bovengenoemde punten nog onderwerp zijn van de onderhandelingen in de triloogfase en het onderhandelingsresultaat nog niet vaststaat, kan op dit moment niet worden aangegeven wat de exacte gevolgen zouden zijn van deze voorstellen voor de grensoverschrijdende activiteiten van (nationale) pensioenfondsen. In het algemeen kan wel gesteld worden dat goed moet worden gekeken naar de bescherming van deelnemers en begunstigden. Zo moet bijvoorbeeld gewaarborgd worden dat de pensioentoezeggingen bij een verhuizing van een pensioenfonds naar het buitenland niet verslechteren en dat het toepasselijke sociale en arbeidsrecht juist wordt toegepast bij de grensoverschrijdende uivoering van een pensioenregeling.

De leden van de CDA-fractie vragen wie aansprakelijk zou zijn voor tekorten, bijvoorbeeld onder het Hogan arrest, indien een pensioenfonds bij grensoverschrijdende activiteiten geen volledige dekking meer hoeft te hebben voor zijn verplichtingen.

Indien het zogenaamde fully funded vereiste zou komen te vervallen, dan zouden pensioenfondsen op basis van de huidige voorstellen van het Europees Parlement voor hun grensoverschrijdende activiteiten, net als voor hun binnenlandse activiteiten, een korte periode in onderdekking mogen zijn en moet er een herstelplan worden opgesteld. Voor pensioenregelingen uit een andere lidstaat die in Nederland worden uitgevoerd geldt dus dezelfde aansprakelijkheid als voor Nederlandse regelingen die onder het Nederlandse prudentiële toezichtkader vallen. Zoals eerder aangegeven (Kamerstukken II 2014/2015, 33 931, nr. 9) is in het geval dat een Nederlandse pensioenregeling grensoverschrijdend wordt uitgevoerd, het prudentiële kader van het land waar de regeling wordt uitgevoerd van toepassing. Aangezien Nederland geen mogelijkheden heeft om daarop in te grijpen ligt het niet in de rede dat de Nederlandse Staat aansprakelijk kan worden gesteld in het geval dat de werknemers in kwestie niet meer dan 49% ontvangen van de waarde van de door hen opgebouwde rechten op pensioenuitkeringen.

Europese stresstest

De leden van de fracties van de VVD, D66 en GroenLinks stellen vragen naar aanleiding van de resultaten van de Europese stresstest. De leden van de VVD-fractie en de D66-fractie vragen naar wat het kabinet verder met de resultaten van de stresstest gaat doen. De leden van de VVD-fractie vragen daarbij specifiek naar het kwetsbare beleggingsbeleid. De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de toegevoegde waarde van een actieve toezichthoudersrol voor EIOPA.

De stresstest van EIOPA laat zien dat pensioenfondsen kwetsbaar zijn voor nieuwe financiële schokken. De afgelopen jaren zijn door de financieel-economische crisis de dekkingsgraden van pensioenfondsen sterk gedaald, waardoor zij niet of nauwelijks meer over buffers beschikken om nieuwe financiële klappen op te vangen. Ook heeft Nederland ten opzichte van andere Europese landen relatief veel pensioenvermogen opgebouwd. Fondsen beleggen dit vermogen deels in zakelijke waarden om een hoger rendement te realiseren met als keerzijde dat zij beleggingsrisico lopen. Bovendien is met een belegging in aandelen het risico van een dalende rente niet afgedekt.

De keuze in het beleggingsbeleid is een verantwoordelijkheid van sociale partners. Zij dienen een afweging te maken tussen risico en rendement. Dit zien we terug in de huidige financiële positie van pensioenfondsen waarbij pensioenfondsen die het renterisico meer hebben afgedekt er op dit moment beter voorstaan dan pensioenfondsen die meer risico nemen omdat zij bijvoorbeeld een hogere indexatieambitie hebben. Het kabinet houdt samen met de toezichthouder de financiële positie van pensioenfondsen nauwgezet in de gaten. Niet voor niets heeft het kabinet aangekondigd in mei met een rapportage te komen over de financiële positie van de pensioenfondsen inclusief een kabinetsreactie. Hiervoor zullen de komende weken gesprekken worden gevoerd met sociale partners, DNB, CPB en pensioensector.

Het kabinet is geen voorstander van verdere harmonisatie van de kapitaalsvereisten voor pensioenfondsen en daarmee samenhangend een grotere rol voor de Europese toezichthouder EIOPA. Nederland heeft zich sterk ingezet om te voorkomen dat dergelijke plannen deel uitmaken van de huidige herziening van de IORP-richtlijn. Dit omdat het kabinet het een nationale verantwoordelijkheid vindt om de financiële stabiliteit van het stelsel te waarborgen. Zo is de aard van de pensioentoezegging mede afhankelijk van afspraken die sociale partners onderling maken.

Aandacht voor sociale aspecten, klimaatverandering en intergenerationele risicodeling

De leden van de fracties van de VVD, PvdA en GroenLinks constateren dat het Europee Parlement aandacht vraagt voor sociale en intergenerationele aspecten en klimaatverandering in het risicomanagement van pensioenfondsen. De leden van de VVD fractie vragen wat dit precies betekent. De leden van de GroenLinks-fractie en de fractie van de PvdA vragen het kabinet om een appreciatie van de door het Europees Parlement geïntroduceerde aspecten en willen weten of het kabinet ruimte ziet om op dit punt het Europees Parlement tegemoet te komen in de onderhandelingen. Tot slot willen de leden weten of het standpunt van het Europees Parlement wordt gedeeld dat «prudent person» pensioenfondsen niet van mag weerhouden om rekening te houden met het mogelijke langetermijneffect van beleggingsbeslissingen op ecologische, sociale, bestuurlijke of ethische factoren.

Het Europees Parlement vraagt in haar positie extra aandacht voor de risico’s voor sociale en intergenerationele aspecten en klimaatverandering in het risicomanagement van pensioenfondsen. Nederland zal in de triloogfase, als voorzitter, in de eerste plaats uitgaan van de general approach waarin deze aspecten niet zijn opgenomen. Dit is het mandaat waar Nederland indertijd ook mee heeft ingestemd en het startpunt van de onderhandelingen.

Het Europees Parlement wil graag dat pensioenfondsen verplicht worden om ook sociale en milieurisico’s voor de beleggingsportefeuille mee te nemen in hun risico-evaluatie. Hoewel onderdelen van het voorstel van het Europees Parlement, zoals het integreren van milieurisico’s bij de risico-analyses, aansluiten bij een discussie die breder wordt gevoerd en waar ook de toezichthouders nauw bij betrokken zijn, vind ik het op dit moment niet gepast om individuele onderdelen van het EP voorstel van een Nederlandse appreciatie te voorzien.

De onderhandelingen zijn op deze punten nog gaande en het innemen van een positie zou de gesprekken hierover met het Europees Parlement negatief kunnen beïnvloeden. Wel is voor het kabinet helder dat de voorstellen niet ten koste moeten gaan van het belang van de deelnemer voor een goed rendement en de mogelijkheid voor collectieve risicodeling. Het zal van de uitkomst van deze onderhandelingen in de triloogfase afhangen of deze aspecten in de richtlijn worden opgenomen en wat dit concreet voor pensioenfondsen, deelnemers en toezichthouders betekent.

Pensioencommunicatie

Zowel de leden van de CDA-fractie als de leden van de D66-fractie en de fractie van GroenLinks vragen naar de gevolgen van de voorliggende voorstellen op de Nederlandse pensioencommunicatie en specifiek het Uniform Pensioen Overzicht. Zo vragen de leden van de CDA-fractie naar eventuele standaarden en de leden van de D66-fractie naar de relatie met de communicatie over kosten en de doorsneesystematiek. Ook vragen de leden van de D66-fractie naar het gelijk na toetreding informeren van de deelnemer en vragen de leden van de GroenLinks-fractie naar het weergeven van slechtweerscenario’s.

Zowel de Raad als het Europees Parlement stelt voor om de gedelegeerde bevoegdheid voor EIOPA om technische standaarden voor te stellen voor de pensioencommunicatie niet op te nemen in de richtlijn. Ook zijn de Raad en het Europees Parlement beiden van mening dat de minimumvereisten op het gebied van informatievoorziening en daarmee ook voor het Uniform Pensioen Overzicht richting deelnemers en begunstigden niet te gedetailleerd mogen zijn om zo voldoende ruimte te bieden aan lidstaten om zelf op nationaal niveau verdere invulling te geven. De informatiebepalingen hebben op basis van de general approach geen gevolgen voor Nederland. De inzet van de Raad is hier dus op gericht.

In zowel de voorstellen van het Europees Parlement als de Raad wordt voorgeschreven dat de deelnemer geïnformeerd wordt over zijn/haar inleg en het opgebouwde pensioen. In beide gevallen gaat het om een algemene beschrijving van de kosten. De precieze formulering zal afhangen van het uiteindelijke onderhandelingsresultaat.

In de general approach van de Raad is opgenomen dat deelnemers die geen keuze hebben in welk pensioenfonds zij deelnemen (zoals in Nederland via de verplichtstelling vaak het geval is) «promptly» na toetreding tot een fonds geïnformeerd moeten worden. De Nederlandse termijn van maximaal 3 maanden is hiermee in overeenstemming.

In de pensioenprojecties die in Nederland zullen worden weergegeven op basis van economische scenario’s in het kader van Pensioen 1-2-3 wordt een bandbreedte weergegeven waarmee ook neerwaartse risico’s zichtbaar zijn. In de general approach van de Raad is een dergelijke specificatie echter niet opgenomen en dit vormt dus geen deel van de onderhandelingsinzet van de Raad.

Overige vragen over de inhoud van de richtlijn

De leden van de CDA-fractie vragen naar de opvatting van het kabinet over het opnemen van gedelegeerde bevoegdheden.

De general approach, die als basis dient voor de onderhandelingen met het Europees Parlement, bevat geen gedelegeerde handelingen. Ook het Europees Parlement heeft alle gedelegeerde handelingen uit het oorspronkelijke Commissievoorstel geschrapt. Dit maakt de kans dat gedelegeerde handelingen deel uitmaken van een eventueel akkoord in de triloog uitermate klein.

De leden van de CDA-fractie vragen welke landen uitzonderingsposities krijgen voor delen van hun stelsel.

De general approach is zodanig vormgegeven dat deze aansluit bij de praktijk van de bestaande Europese tweede pijler pensioenstelsels. In de huidige fase van de onderhandelingen is geen sprake van wijziging van de reikwijdte van het voorstel op dit punt.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de meerwaarde van de herziening van de IORP-richtlijn voor Nederland.

De meerwaarde voor Nederland van het voorstel is er in gelegen dat het een kader schept waaraan lidstaten, die tweede pijler pensioenstelsels willen opbouwen, moeten voldoen. Op deze wijze wordt de bescherming van de deelnemers Europa breed beter geregeld, langs de lijnen die wij ook in Nederland gewend zijn.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de beoordeling van het kabinet op de subsidiariteit van het voorliggende pakket.

Nadat de Europese Commissie met haar voorstel tot aanpassing van de richtlijn is gekomen heeft het kabinet hierover uitgebreid met uw Kamer gewisseld. Zoals in het BNC-fiche bij het oorspronkelijke richtlijnvoorstel al was aangegeven oordeelt Nederland positief over de subsidiariteit van het voorstel, omdat de voorgestelde regels minimumstandaarden betreffen en zodanig zijn vormgegeven dat zij de ruimte laten voor verschillende pensioenmodellen, en daarmee voldoende ruimte laten voor de lidstaten om al dan niet voor een tweede pijler pensioenstelsel te kiezen en dat naar eigen inzicht in te richten. Uw Kamer heeft het kabinet vervolgens met een duidelijke opdracht op pad gestuurd. Zo waren er zorgen over de gedetailleerde en uniforme bepalingen over de pensioencommunicatie, de ruime en gedetailleerde gedelegeerde bevoegdheden voor de Europese Commissie en de Europese toezichthouder EIOPA, de gedetailleerdheid van de bepalingen over de governance en de mogelijke gevolgen hiervan voor pensioenfondsen, werkgevers en deelnemers. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 4 december 2014 (Kamerstukken II, 2014/15, 33 932, nr. 8) wordt in de ogen van het kabinet met de general approach afdoende tegemoet gekomen aan de zorgen van het kabinet en de Tweede Kamer.

Betrokkenheid Tweede Kamer in de triloogfase

De leden van de fractie van de PvdA vragen wanneer de Tweede Kamer op de hoogte wordt gebracht van de resultaten van de triloogfase.

Zodra er een onderhandelingsresultaat is van de triloog zal de Kamer worden geïnformeerd. Dit zal voorafgaand zijn aan het moment waarop het in de triloog aangepaste voorstel in Coreper of de ECOFIN-raad behandeld gaat worden. Dat is het moment waarop bezien kan worden op de Nederlandse inzet in de triloog voldoende tot zijn recht is gekomen.

Noot 1

Tweede Kamer der Staten-Generaal, Vergaderjaar 2014-2015, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 794.

Noot 2

Tweede Kamer der Staten-Generaal, Vergaderjaar 2013-2014, Kamerstuk 33 931, nr. 3.


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.