De voortzetting van de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene Bijstandswet en daarop rustende nadere regelgeving in verband met decentralisatie van de bijzondere bijstand en vergro... - Handelingen Tweede Kamer 1990-1991 07 mei 1991 orde 7

1.

Kerngegevens

Officiële titel Handelingen Tweede Kamer 1990-1991 07 mei 1991
Document­datum 07-05-1991
Publicatie­datum 26-01-2016
Nummer 070591 2 7
Aantal pagina's inclusief bijlagen/index/etc 60
Kenmerk 21644, Blz. 4303 - 4362
Originele document in PDF

2.

Tekst

Sprekers

De heer Schoots (PvdA)
De heer Van der Vlies (SGP)
Mevrouw Brouwer (GroenLinks)
Mevrouw Doelman-Pel (CDA)
De heer Leerling (RPF)
De heer Linschoten (VVD)
De heer Schoots (PvdA)
De heer Linschoten (VVD)
Mevrouw Schimmel (D66)
Staatssecretaris Ter Veld

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van: -het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene Bijstandswet en daarop rustende nadere regelgeving in verband met decentralisatie van de bijzondere bijstand en vergroting van de mogelijkheden om met behoud van uitkering deel te nemen aan scholing en opleidingen (21644).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

©

foto L.M. (Leo)  Schoots
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Schoots (PvdA): Mijnheer de voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor haar uitvoerige reactie op mijn vragen en opmerkingen in eerste termijn. Op hoofdlijnen kan mijn fractie instemmen met het wetsvoorstel en met het betoog van de staatssecretaris. Voorzitter! Op enkele punten kom ik nog terug. Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van sommige collega's over het beleidsplan en het jaarverslag. De staatssecretaris heeft uitvoerig betoogd, dat voor een goed toezicht op gemeenten een beleidsplan en een jaarverslag eigenlijk noodzakelijk zijn. Ik sluit mij aan bij het voorstel van de staatssecretaris de uitwerking van dit beleidsplan te betrekken bij de herinrichting van de Algemene bijstandswet. De staatssecretaris is niet volledig ingegaan op mijn vraag naar de taken van de rijksconsulent sociale zekerheid en die van de VNG. Ik heb haar gevraagd of zij met mij van mening is dat gezien het beginsel van rechtsgelijkheid, de VNG-al of niet regionaal georganiseerdeerder een taak op dit gebied heeft dan de rijksconsulent. Wij dienen te voorkomen dat de rijksconsulent met twee of drie petten op bij de gemeente verschijnt. Voorzitter! Ik heb gezegd dat wanneer het plaatselijk mogelijk is met banken afspraken te maken die overeenkomen met de afspraken die met de gemeentelijke kredietbanken worden gemaakt, dit toegestaan moet worden. Ik begrijp van de staatssecretaris dat de wet zich daartegen verzet. Dat is jammer, want ik weet uit ervaring dat er met besturen van plaatselijke banken heel goede afspraken te maken zijn. Maar goed, het is niet anders. Voorzitter! Ik wil nog graag een opmerking maken over het drempelbedrag. In hoofdlijnen ben ik het met de staatssecretaris eens. Het drempelbedrag is een goede zaak. De staatssecretaris heeft haar argumenten ervoor gegeven. Deze zijn ook in de stukken te vinden. Mijn invalshoek is echter een iets andere. Wij praten hier over decentralisatie, deregulering, samenhang in het beleid, bijzondere bijstand, gemeentelijk minimabeleid, maatwerk, sociale vernieuwing. lets in mij zegt dat het, indachtig de zojuist door mij gebezigde kernwoorden, wat afstandelijk is naar gemeenten toe om colleges optimaal aan de huidige wettekst te binden. Burgemeester en wethouders zitten op basis van de huidige voorstellen vast aan de toepassing van een drempelbedrag en hebben geen enkele beleidsruimte. Nogmaals, ik ben het eens met de hoofdlijn, zoals deze door de staatssecretaris is gesteld. Maar ik vind dat je de colleges het voordeel van de twijfel kunt geven, mede gelet op het feit dat de gemeente zelf financieel verantwoordelijk is voor al dan niet toepassing van het drempelbedrag. Er mag wat mij betreft geen verschil van mening ontstaan. Stel dat wij het drempelbedrag ter beoordeling aan de colleges van burgemeester en wethouders overlaten, dan mag er niet door gemeenten gezegd worden: het is njksbeleid, dus zal er een aanvulling op de 300 mln. moeten komen. Ik vind dat dit in het kader van het bedrag dat thans in het Gemeentefonds beschikbaar is, namelijk de 300 mln., het eigen beleid van gemeenten is. Voorzitter! Mede namens collega Brouwer wil ik op dit punt een amendement indienen.

De voorzitter: Het amendement is ingediend en zal onmiddellijk worden rondgedeeld.

©

foto B.J. (Bas) van der Vlies
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Van der Vlies (SGP): Mijnheer de voorzitter! Graag wil ik de staatssecretaris dankzeggen voor haar beantwoording. Over de doelstelling van de bijzondere bijstand zijn wij het op zichzelf wel eens. Het gaat om een individuele en niet om een categorale benadering, niet om doelgroepen maar altijd om het wegen van de omstandigheden van een individu dat in de knel is komen te zitten ofom met de woorden van collega Brouwer te sprekenzich in een "noodsituatie" bevindt. Als wij met elkaar vaststellen dat dit beleid het beste ten uitvoer kan worden gelegd op het niveau van het gemeentebestuur en wij dit dus decentraliseren, moeten wij dat consequent doen. Wij moeten daar zo min mogelijk randvoorwaarden aan verbinden en de gemeentebesturen een zo groot mogelijk beleidsruimte verschaffen, uiteraard binnen daarvoor aangereikte en bij wet gestelde kaders. Naast het maatwerk gaat het immers ook om een zekere rechtsgelijkheid. Voorzitter! Ik kom dan bij het thema "drempelbedrag". Ik ben het met de staatsecretaris eens dat er, waar deze verruiming van de bijzondere bijstand juist is bedoeld om de "knelgevallen" die zich hebben voorgedaan, tegemoet te komen, niet ook nog een sociaal steunfonds op plaatselijk vlak voor aangewend behoeft te worden. De situatie dle zich tot nu toe in toenemende mate is gaan voordoen, hebben wij gedoogd, maar cieze was niet officieel bij wet geregeld. Nu wordt een norm voor het drempelbedrag gesteld, herijkt als het ware, maar als je consequent doorredeneert op de lijn van de bijzondere omstandigheid van dat individu, zou een en ander aan de beleidsvrijheid van gemeentebesturen kunnen worden overgelaten. De centrale overheid zou dan kunnen gedogen dat om gemotiveerde redenen toch weer van die norm afgeweken zou worden. Als de staatssecretaris dat hier al te ruimhartig stelt, erken ik dat zij de deur te zeer openzet en dat de op zichzelf door ons gewenste verandering niet zal optreden. Echter, de deur helemaal op slot doen, gaat toch wel erg ver. Ik heb de staatssecretaris dat al bij interruptie voorgehouden, maar ik confronteer haar daar toch nog een keer mee, mede in het licht van de amenderingen die zijdens de fracties van de Partij van de Arbeid en GroenLinks zijn voorgelegd. Voorzitter! Een tweede punt gaat over de evaluatie. Ik heb in eerste termijn niet gevraagd om een schriftelijke rapportage van de zijde van de gemeentebesturen om als ware met de ene hand enige decentralisatie en beleidsruimte te geven en om die met de andere hand weer heel snel terug te pakken. Dat is inconsequent, en zo bedoel ik het niet. Het gaat overigens om een proces waarin wij wel degelijk ook een centrale bevoegdheid en een centrale plicht behouden. Om die zaken in de overgangsfase zo goed mogelijk te verwerkelijken, lijkt het ons goed dat er op enigerlei wijze wordt gerapporteerd, ter wille van de evaluatie. Maar goed, de staatssecretaris heeft aan collega Linschoten een evaluatie toegezegd en misschien moeten wij die in dit stadium dan maar afwachten. Voorzitter! Ten slotte mijn derde punt, de financiën. Het zal duidelijk zijn dat de mogelijkheid bestaat dat ook deze totaal 300 mln. -100mln. extraop enig moment te weinig blijken te zijn. Vandaar mijn verzoek om daar op gezette tijdenbijvoorbeeld in gelijke tred met het evaluatieritmetoch ook even naar te kijken. Ik heb de vinger gelegd bij wat gisteren werd gepresenteerd door de drie staatssecretarissen; deze staatssecretaris en haar collega's van VROM en WVC. Zij hebben een pakket maatregelen gepresenteerd dat is gericht op gehandicapten en de eventuele aanpassingen in hun thuissituatie. Het is duidelijk dat daaraan pijnlijke kanten verbonden zijn. Die kunnen op basis van de financiële situatie van de rijksoverheid gerechtvaardigd zijn. Wij komen daar overigens nog over te spreken en ik leg mij daarop dus in geen enkele zin vast. Maar ik ervaar het even als een gegeven dat er dus pijnlijke maatregelen genomen moeten worden, die voor individuen inkomenseffecten kunnen hebben. Het kan dan heel verleidelijk zijn om te zeggen: wij hebben toch die bijzondere bijstand. Het wordt dan als het ware een soort sluitpost in het gebouw van regelgeving. Dat staat wat mij betreft enigszins haaks op de doelstelling achter de bijzondere bijstand; die noodsituatie, die omstandigheden van dat ene individu. Vandaar dat ik wil aanbevelen, daar niet al te gemakkelijk naar te verwijzen. Dat zou toch kunnen leiden tot een oneigenlijke opstelling, maar ook tot -en dat is vervelender voor de gemeentebesturen, want zij moeten dat allemaal verwerkeneen extra financiële last voor de gemeentebesturen. Gemeenten zouden daarvoor dan niet gebudgetteerd zijn, als ook niet gelijk op met die maatregelen aanvullende gelden worden verschaft. Daarom heb ik met erkentelijkheid genoteerd dat de staatssecretaris heeft gezegd dat zij natuurlijk zal bevorderen dat er, als dat aan de orde is, ook overleg zal zijn met de VNG over dat aanvullende geld en de betalingsritmen daarbij. Laat dat dan ook inderdaad geëffectueerd mogen worden. Dat moet naar onze mening uiteraard ook een toetsingspunt voor de toekomst zijn.

©

foto I. (Ina)  Brouwer
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
Mevrouw Brouwer (GroenLinks): Ook ik dank de staatssecretaris voor haar antwoord en maak nog een paar opmerkingen. Allereerst heb ik haar opvatting genoteerd dat de bijzondere bijstand natuurlijk geen vervanging mag zijn voor een minimum waarvan op een goede manier te leven valt. Ik zal dit voor latere discussies nog even in mijn achterhoofd houden en daar nu verder niets mee doen. Mijn tweede opmerking betreft de financiering, dus het bedrag van 300 mln. Als ik het goed begrijp zegt de staatssecretaris dat er natuurlijk altijd de weg van het overleg met de gemeenten is als er extra problemen zijn. Ik wacht dat maar af. Wij moeten eerst eens kijken hoe deze wet zal gaan werken. Door de cijfers en argumenten van de staatssecretaris ben ik er wel van overtuigd geraakt dat in het licht van de voorgaande jaren het bedrag van 300 mln. wellicht een goed begin is. Ik wacht dan ook de evaluatie af. Vervolgens heb ik een vraag over het beleidsplan. Ik zit een beetje met het antwoord van de staatssecretaris. Ik vind namelijk dat zij op twee gedachten hinkt. Aan de ene kant zegt zij dat wij nu maar moeten kiezen voor decentralisatie en dus een beleidsplan niet verplicht moeten stellen. Zij heeft zelfs gezegd dat zij, als zij in de gemeenteraad zou zitten dat meteen zou voorstellen. Als ik in de gemeenteraad zou zitten, zou ik dat ook meteen doen, maar er zijn ongetwijfeld gemeenteraden waarin dit niet wordt voorgesteld. En juist voor zo'n situatie kan ik me voorstellen dat wij toch heel veel vrij laten, waarbij er in elk geval een richtlijn voor een beleidsplan gegeven wordt, omdat dit ten minste een aanwijzing geeft voor een politieke, controleerbare discussie. Dan kan de gemeenteraad erover praten en er in de publiciteit het een en ander mee worden gedaan. Dit betekent ook dat de zaak meer gaat leven, niet alleen in de gemeenten en de gemeenteraden, maar ook bij de burgers, die daardoor kunnen zien en horen welke argumenten worden gebruikt voor het beleid van de bijzondere bijstand in de gemeente. In dat geval ben ik ook niet zo bang dat het zou kunnen leiden tot merkwaardige opvattingen zoals "wij geven altijd bijzondere bijstand als wij denken dat het om een zwakke groep gaat" of "de bijzondere bijstand zullen wij maar beperkt toepassen, want dan hebben wij tenminste geld over om iets anders te doen". Ik geloof dat de gemeentepolitiek in het algemeen veel verstandiger wordt gevoerd, maar als het in het openbaar gebeurt aan de hand van een beleidsplan, heb je tenminste een controleerbaar raamwerk. Vandaar dat ik pleit voor het opnemen van een verplichting om toch een beleidsplan in te voeren, als een van de heel weinige richtlijnen in dit wetsvoorstel. Ik begrijp van de staatssecretaris dat zij dit punt wil bekijken, waarna tijdens de bespreking van de herinrichting van de Algemene bijstandswet de discussie teruggehaald kan worden. Mijn vraag is of dit dan een onderdeel wordt van de algemene evaluatie van de wet. Is het idee van de staatssecretaris om op het moment dat gepraat wordt over de herinrichting van de Algemene bijstandswet te bekijken hoe deze wet werkt, of niet? Zo terughoudend als de staatssecretaris is over het beleidsplan, zo vasthoudend is zij over het drempelbedrag. Ik ben van mening dat daar toch een tegenstrijdigheid in zit. Als je de bijzondere bijstand decentraliseert en op die manier duidelijk maakt dat je zelfs een beleidsplan niet verplicht wilt stellen, dan moet je ook zeggen dat er veel ruimte aan de gemeente gegeven moet worden om al of niet een drempelbedrag in te stellen. Ter verduidelijking van mijn standpunt het volgende. Ook ik vind dat een drempelbedrag over het algemeen zeer voor de hand ligt. Ik kan me heel goed voorstellen dat voorkomen moet worden dat er voor allerlei voorzieningen wel een drempelbedrag is, terwijl er bij de Algemene bijstandswet in het algemeen geen sprake is van een drempelbedrag. Maar de Algemene bijstandswet is een sluitstuk, is juist bedoeld als de regeling waar uiteindelijk de man of vrouw die in de problemen zit, een beroep op kan doen. De regeling voor de bijzondere bijstand is dan wel een zeer bijzonder sluitstuk. Waarom wordt dan zo hermetisch dat drempelbedrag afgesloten? Ik ben van mening dat de staatssecretaris daar niet voldoende argumenten voor heeft gegeven. Daarom heb ik ook het door de heer Schoots ingediende amendement medeondertekend. Voorzitter! Alles afwegend, heb ik met het antwoord van de staatssecretaris, op de door mij genoemde punten na, geen problemen. Ik geloof wel dat het belangrijk is, bij de herinrichting van de Algemene bijstandswet te kijken of het werkt zoals wij ons dat hier hebben voorgesteld.

©

foto A. (Ali)  Doelman-Pel
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
Mevrouw Doelman-Pel (CDA): Voorzitter! Na de uitgebreide beantwoording van de staatssecretaris resten mij nog twee dingen, de decentralisatie van het drempelbedrag en de kredietbanken. Allereerst wil ik iets zeggen over de decentralisatie. Ik blijf uitgaan van de randvoorwaarden die ik ook in mijn eerste termijn heb gesteld: stimulering deelname aan werkgelegenheid, geen inkomensbeleid en uiteraard gebruik maken van voorliggende voorzieningen als die er zijn. Je kunt dan de discussie voeren of je bij decentralisatie nog andere regels mag meegeven en of je dus voor gemeenten geen grotere beleidsvrijheid moet creëren. Bij het vaststellen van de normbedragen in de ABW wordt er altijd van uitgegaan dat daarin een deel zit, waarover men eigen bijzondere bestaanskosten kan betalen. Dat is uiteindelijk het drempelbedrag. Nu gaat het dus in feite om het volgende. Vind je dat je het in bijzondere omstandigheden moet verlaten of niet? In de wet zitten inderdaad een paar regels waarbij het verlaten kan worden. Het amendement van de heer Schoots komt erop neer dat de gemeenten daarin een grotere vrijheid krijgen. Mijn angst is nog steeds dat die vrijheid mogelijkerwijs wordt uitgelegd als een algehele vnjheid om het drempelbedrag vast te stellen. Ik blijf echter ook erg zitten met de beantwoording van de staatssecretaris. De staatssecretaris zegt in feite: Kamer, neem nu alsjeblieft het amendement niet aan, want ik vind dat het drempelbedrag gehandhaafd moet blijven. Dan zeg ik: akkoord. Vervolgens zegt de staatssecretaris echter zelf: maar ik heb mijzelf zwak gemaakt, want ik vind het een beetje moeilijk gezien mijn eigen voorstellen in het wetsvoorstel. De staatssecretaris zegt dat het vermogensdeel op een gegeven ogenblik buiten beschouwing kan blijven bij de vaststelling van het drempelbedrag. Ik heb haar misschien verkeerd begrepen. De staatssecretaris heeft het in ieder geval wel mogelijk gemaakt, het in bepaalde variaties bij scholing niet van toepassing te verklaren. Maar zij zei daar iets tweeslachtigs over. Ik wil daarover toch duidelijkheid hebben. Wij moeten niet uit elkaar gaan zonder dat wij weten wat er bedoeld wordt. Wat kan nu wel en wat kan uiteindelijk niet? Als het gaat om de moeilijke gevallen van de heer Schoots, dan is er meer aan de hand dan alleen het drempelbedrag. Als je alleen maar gaat praten over het drempelbedrag als de mensen al meer dan het bedrag hebben uitgegeven, dan kun je je afvragen of er dan ook geen rechtsongelijkheid ontstaat. Ik ben benieuwd of die elementen, wat dan ook de uitslag van deze discussie mag zijn, in de toegezegde evaluatie van de herziening van de Algemene bijstandswet ook nadrukkelijk aan de orde kunnen komen. Ik denk dat dit uitermate belangrijk is voor de totale beoordeling. Het heeft immers ook iets te maken met de vaststelling van onze normbedragen in het kader van de Algemene bijstandswet. Ik denk dat er met betrekking tot het amendement nog een duidelijke uitleg van de staatssecretaris nodig is. Een laatste punt is de kredietbanken. Ik denk dat de staatssecretaris het wat eenvoudig voorstelt. De gemeenten moeten zich maar aansluiten. Ik denk dat er in de gemeenten heel wat discussies zijn gevoerd over de kredietbanken en of men daaraan al dan niet zou kunnen deelnemen. Wat is de risicofactor? Wat kost het in het kader van de begroting? Je moet ook een risicoverzekering afsluiten. Enfin, ik denk dat het wat moeilijker ligt dan de staatssecretaris denkt. Bovendien heb ik een beetje moeite met het volgende. Ik ken in elk geval één bureau dat particulier op de markt is gegaan om mensen in schuldensituaties te helpen. Ik geloof dat het laatst zelfs in Binnenlands Bestuur stond. Dat loopt prima. Wat dat betreft, zou ik het erg jammer vinden als wij zulke initiatieven niet meer toestaan en ook niet meer mogelijk maken door te zeggen: u moet altijd met een kredietbank werken. Ik vind dat dit punt te weinig uit de discussies naar voren is gekomen. Als er in het kader van de borgstelling van sociale diensten inderdaad geen enkele weg open is, dan acht ik het aanvaardbaar. Ik denk echter dat enige uitleg rondom de kredietbanken zeker nog wel gewenst is.

©

foto M. (Meindert)  Leerling
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Leerling (RPF): Mijnheer de voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor haar antwoord. Het is goed, dat zij in het begin van haar antwoord ook een enkele opmerking van meer principiële aard heeft gemaakt over de betekenis van de bijstandsverlening in het algemeen. Wij komen daarop ongetwijfeld uitvoerig terug, als wij met deze staatssecretaris komen te spreken over de algehele herziening van de Algemene bijstandswet. Het zal wellicht nog wel enige tijd duren, gelet op het feit, dat de Raad van State nog geconsulteerd moet worden. Het gaat vanavond om de bijzondere bijstand, het schepje extra voor hen die met de bijstand als zodanig niet rond kunnen komen en om allerlei redenen in de problemen zijn geraakt. Wij spreken over zorg op maat. Met name in dat kader heb ik uitdrukkelijk aandacht gevraagd voor de specifieke plaats van allen die op enigerlei wijze zouden kunnen bijdragen aan verlichting van de ontstane noden. Ik heb gezegd, dat dit aspect in de schriftelijke voorbereiding wat onderbelicht is gebleven. Het is mij bekend dat er gemeenten zijn, die in het kader van de bijzondere bijstand zeer nadrukkelijk maatschappelijke organisaties, het diaconaat etc. daarbij betrekken. Wij spreken hier over een voorstel, dat zeer nadrukkelijk de verantwoordelijkheid legt bij de gemeenten, maar het is voor de wetgever toch goed om hierover iets te zeggen. Hoe zien wij dat? Welke plaats willen wij aan het particulier initiatief geven in het kader van de bijzonderebijstandsverlening? Ik spreek vanuit het principe van de publieke gerechtigheid. De staatssecretaris spreekt over collectieve solidariteit. Dat zijn verschillende principes, maar uiteindelijk gaat het erom, dat de persoon in nood wordt geholpen. Nogmaals, het is naar mijn vaste overtuiging niet alleen een taak van de rijksoverheid dan wel gemeenteiijke overheid, maar er ligt zeker een taak voor de maatschappelijke organisaties. Ik had graag van de staatssecretaris op dit punt nog een antwoord. Voorzitter! Ik kom te spreken over die 100 mln. extra. Ik heb hier vraagtekens bij gezet. Is het wel nodig? De staatssecretaris zegt, dat de verwachting is, dat er een toename zal komen van hen die een beroep op die bijzondere bijstand zullen doen. Dat is op zichzelf een plausiblele verwachting. Hoe komt het nu, dat er mensen zijn, die recht hebben op bijzondere bijstand, maar er toch geen beroep op doen? Ik geef toe, dat dit voor een deel te maken heeft met het feit, dat men onvoldoende op de hoogte is. Toch is onze samenleving zodanig geëmancipeerd, dat als er iets te halen is en je daarvoor in aanmerking komt, je de weg wel weet te vinden. Weet je het zelf niet, dan zijn er anderen, die je een handje willen helpen. Erkent de staatssecretaris, dat er in onze samenleving mensen zijn die ook al zitten zij in de puree, het gewoon niet willen dat zij op deze wijze worden geholpen? Die krijg je ook niet over de streep, als er extra voorlichting wordt gegeven. Voorzitter! Ik wil nog even stilstaan bij de kinderopvang. Wij hebben gelden gevoteerdoverigens niet met instemming van de RPF-fractievoor kinderopvang. Waarom moet er weer een aparte categorie komen? Kan dat niet uit het algemene fonds? Is de staatssecretaris met mij van mening, dat als op deze gelden een beroep wordt gedaan, nagegaan dient te worden, of er andere mogelijkheden zijn om voor kinderopvang zorg te dragen? Het gaat, gezien de her-en bijscholing, wellicht maar om een korte periode. Ten slotte wil ik iets over de evaluatie zeggen. Ik heb daar in eerste termijn om gevraagd, anderen hebben daarop aangedrongen. De staatssecretaris heeft er iets over gezegd. Op welke termijn kunnen wij redelijkerwijs iets evalueren? De heer Linschoten sprak over twee jaar. Het lijkt mij rijkelijk kort. Mogelijkerwijs kan het wel. Ik ben benieuwd naar het antwoord van de staatssecretaris op dit punt.

©

foto R.L.O. (Robin)  Linschoten
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Linschoten (VVD): Voorzitter! Ook ik dank de staatssecretaris. Zij is op een aantal voor ons belangrijke punten gelukkig helderder geweest dan in de schriftelijke voorbereiding. Vooral de opmerkingen die zij heeft gemaakt over het spanningsveld tussen rechtsplicht aan de ene kant en beleidsvrijheid aan de andere kant zijn belangrijk. De conclusie van de VVD-fractie is, dat die beleidsvrijheid bestaat en dat gemeenten die kunnen nemen. De staatssecretaris zal dan niet ingrijpen, tot het moment dat de gemeenten een zodanig gebruik, of misschien misbruik, maken van de beleidsvrijheid dat zij niet meer aan hun rechtsplicht, zoals die in de wet staat, voldoen. Dan blijf je met een spanningsveld zitten. Het blijft dan onmogelijk om precies de grenzen aan te geven, maar in beleidsmatig opzicht is dan in ieder geval precies duidelijk wat de bedoeling is van dit onderdeel van de wetgeving. Ik heb in eerste termijn gevraagd, vooral op het punt van het mogelijk ontstaan van rechtsongelijkheid snel met een evaluatie te komen, al was het alleen maar om in beeld te hebben of en in welke mate zich dat voordoet en of de tegenkracht, die de staatssecretaris met een aantal instrumenten zou kunnen ontwikkelen, voldoende is. De staatssecretaris zegt dat wij wel zullen zien of wij met de wet uitkomen waar dat onze bedoeling was, na verder te gaan met wetgeving in dezelfde sfeer. Dat zal wel kunnen, maar het laat nog even op zich wachten. In mijn belevingswereld zullen wij die discussie houden met de opvolgster van de staatssecretaris. Zelfs als zij dat zelf is, zal het goed zijn dat wij uitspreken dat die evaluatie zal plaatsvinden. Teneinde de duidelijkheid te vergroten leg ik de Kamer een uitspraak voor.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de met de decentralisatie van de bijzondere bijstand gepaard gaande vermindering van centrale normbepalingen tot een grotere differentiatie in de bijzondere bijstandsverlening zal leiden en derhalve tot rechtsongelijkheid zou kunnen leiden;

overwegende, dat de elementen die een tegenwicht zouden kunnen vormen voor een ontwikkeling naar een grotere differentiatie wellicht onvoldoende zouden kunnen blijken te zijn om rechtsgelijkheid te waarborgen;

van oordeel, dat zulks niet wenselijk is;

verzoekt de regering twee jaar na inwerkingtreding van de wet te evalueren in hoeverre voornoemde differentiatie tot rechtsongelijkheid heeft geleid en de Kamer hiervan in kennis te stellen, en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter Deze motie is voorgesteld door de leden Linschoten, Schimmel, Doelman-Pel, Schoots, Brouwer, Leerling en Van der Vlies. Zij krijgt nr. 16 (21644).

De heer Linschoten (VVD): Voorzitter! Ik maak een enkele opmerking over het ontwerp-scholingsbesluit. Als ik dat besluit op mij laat inwerken, de toelichting erop bekijk en het antwoord van de staatssecretaris in eerste termijn beluister, denk ik: dat zit wel goed. Daar bestaat dus geen probleem. Het beleid behoeft niet te veranderen, maar het persbericht wel, want dat wekt in ieder geval een andere indruk. Ik zou de staatssecretaris willen vragen, een zodanig persbericht met betrekking tot deze materie uit te brengen, dat de vlag, het persbericht, ook daadwerkelijk de iading dekt. Over het drempelbedrag heb ik in eerste termijn niet gesproken omdat er geen amendementen lagen. De fractie van de VVD vindt het onverstandig om op dat punt af te wijken van het beleid dat door de staatssecretaris wordt voorgesteld. Een drempelbedrag heeft met een aantal zaken te maken, onder andere met de uitvoering volgens de wet. Het wegvallen van het drempelbedrag brengt in ieder geval het grote gevaar met zich, dat de bijzondere bijstand voor ieder wissewasje wordt gebruikt en dat de uitvoeringskosten per aanvraag wel eens ver uit kunnen stijgen boven de bijzondere bijstand die zou moeten worden verleend. Daar zouden wij om uitvoeringstechnische redenen grote bezwaren tegen hebben. Nu denkt de heer Schoots misschien dat hij dat probleem met zijn amendement ondervangen heeft, door de colleges van burgemeester en wethouders de mogelijkheid te geven af te wijken van het drempelbedrag. Dat voorstel, waarin ieder college van B en W op een andere manier verschillende onderdelen van de bijzondere bijstand zelf nader kan regelen, brengt volgens mij een grote wirwar van verschillende regelingen in het land met zich. Dat leidt dus tot een geïnstitutionaliseerde vorm van rechtsongelijkheid tussen mensen in Nederland. Dat is onverstandig. Het drempelbedrag is zo'n slechte zaak nog niet. Het betoog van de staatssecretaris op dat punt is in ieder geval voor de VVD-fractie zeer overtuigend geweest. Niet overtuigend is het antwoord van de staatssecretaris over de borgtocht en de vraag of ook banken in dat kader kunnen participeren. Mijn fractie is van mening dat beperking tot de gemeentelijke kredietbank onnodig is. Als je dat fenomeen in stelling wilt brengen, zou dat onder een aantal voorwaarden kunnen gebeuren. Daaraan zouden ook gewone banken moeten voldoen. Er is geen enkele reden om in dat kader andere banken buiten de boot te houden. In eerste termijn is de staatssecretaris niet ingegaan op mijn standpunt dat het voor een goede uitvoering van de bijzondere bijstand niet nodig is om tot een beleidsintensivering van 100 mln. te besluiten. Dit heeft de staatssecretaris wel in haar memorie van antwoord opgenomen. Het is dan ook onverstandig, als een kabinet dat zo in de financiële problemen zit, een onnodige beleidsintensivering voorstelt, ook gezien het feit dat het in de schriftelijke voorbereiding zelf heeft beargumenteerd dat zulks geheel overbodig is.

©

foto L.M. (Leo)  Schoots
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Schoots (PvdA): Eerlijkheidshalve moet ik toegeven dat ik ook gezegd heb, dat ik mij kan voorstellen dat het amendement wellicht leidt tot een verschil in rechtsgelijkheid, dus tot rechtsongelijkheid. Laten wij de zaak echter eens omdraaien en bijvoorbeeld naar de gemeentelijke belastingen kijken. Zo is door deze Kamer, als ik mij niet vergis, unaniem besloten om het limiet aan de bovenkant van de OGB eruit te halen. Gemeenten kunnen dus vrijelijk de OGB verhogen. Dit kan zeer nadelig zijn voor mensen met een uitkering, gezien hun inkomenspositie. Gemeenten zijn ook volstrekt vrij om reinigings-en rioolrechten te bepalen, als er maar een dekking van 100% is. De argumentatie hiervoor was onder andere: laat dit maar aan het politieke proces op gemeentelijk niveau over; daar zal geen misbruik van de situatie worden gemaakt, omdat men daar wel een juiste afweging kan maken. Wat is nu het verschil tussen het bepalen van de hoogte van belastingen en het voorstel om op een aantal terreinen wat diversiteit in een drempelbedrag te brengen? Hiervoor geldt toch waarschijnlijk dezelfde argumentatie als voor belastingen en rechten?

©

foto R.L.O. (Robin)  Linschoten
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Linschoten (VVD): Feit is dat er bijvoorbeeld in het belastingregime per gemeente sprake is van rechtsongelijkheid, maar dit is op zichzelf geen reden om de rechtsongelijkheid ook naar andere terreinen uit te breiden. Er is echter iets anders aan de hand. Het gaat om de overzichtelijkheid van de regelgeving. In uw voorstel, mijnheer Schoots, kunnen burgemeester en wethouders voor de bijzondere bijstand een ander of geen drempelbedrag voorstellen. Zelfs kunnen dan de diverse onderdelen binnen de gemeente verschillend worden bijgesteld. Dit alles kan tussen de gemeenten onderling nog weer verschillen. Dat leidt naar mijn idee niet alleen tot rechtsongelijkheid, maar ook tot een zeer ondoorzichtige situatie van de rechten van de mensen en de rechtsplicht van de gemeenten in het algemeen. Dat maakt het vreselijk moeilijk om het in de gaten te houden, gezien ook het streven naar enige vorm van rechtsgelijkheid. Dus niet alleen het principe van de rechtsgelijkheid is in het geding, maar ook het ontstaan van ondoorzichtigheid van de regelgeving op gemeentelijk niveau. Deze argumenten en die van de staatssecretaris brengen mij tot de conclusie dat het amendement van de heer Schoots weliswaar een sympathieke kant heeft, maar dat het in termen van regelgeving buitengewoon ondoelmatig is.

De heer Schoots (PvdA) Bij autonomie van gemeenten en provincies zal er in onze gedecentra-iiseerde eenheidsstaat aitijd sprake zijn van een bepaalde rechtsongelijkheid. Immers, ieder orgaan is verantwoordelijk voor de uitvoering van het beleid binnen zijn territorium. Dat lijkt mij juist de kracht van onze gedecentraliseerde eenheidsstaat.

De heer Linschoten (VVD): Maar als je de Algemene bijstandswet naar de gemeenten decentraliseert, moet je je er op rijksniveau ook niet meer mee bemoeien. De gemeenten krijgen dan ook de verantwoordelijkheid voor de regelgeving en de financiering ter zake. Mijn fractie zou voor een niet onbelangrijk deel best mee willen gaan met zo'n gedachtengang. Maar hierbij is er wat anders aan de hand. Welnu, in het bestaan-de systeem, de bestaande verantwoordelijkheden op rijksniveau en het formuleren van de rechtsplicht op rijksniveau, vinden wij dit wijzigingsvoorstel niet eens zozeer ten principale vreselijk onoverkomelijk, als wel ook heel erg ondoelmatig Vandaar.

©

foto A.J. (Arthie)  Schimmel
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
Mevrouw Schimmel (D66): Mijnheer de voorzitter! Allereerst wil ik de staatssecretaris bedanken voor haar antwoorden. Ik begon met de Raad voor het ouderenbeleid te citeren, die gisteren in een advies "Ouderenbeleid uit balans" heeft gesignaleerd dat de nadelige effecten van de diverse bezumigingsmaatregelen zich opstapelen voor iemand die èn 65-plusser èn licht gehandicapt èn alleenstaand is èn die een minimuminkomen heeft. Ikwas bijzonder verheugd, dat de staatssecretaris zei dat de zielige 65-plusser erop vooruitgaat. Ik vind dat het nieuws van vandaag! In de eerste termijn hebben wij ons zorgen gemaakt over de mate waarin de bijzondere bijstand niet gebruikt wordt door de mensen waarvoor dit wel bedoeld is. De staatssecretaris heeft gezegd, dat de gemeenten er zelf zorg voor moeten dragen, dat zij zichzelf zullen tegenkomen als zij het geld voor de bijzondere bijstand voor allerlei andere doeleinden zullen gebruiken en dat die correctie in de gemeente plaatsvindt. Daarbij is een aantal instrumenten aangekondigd. Wij hebben echter gemist of de overheid zich ook nog bezig wil houden met voorlichting, omdat wij het percentage van 54 van niet-gebruik dat door Konsumenten Kontakt naar voren is gebracht van een dergelijke omvang vinden, dat er naar onze mening ook voor de rijksoverheid een taak is. Voorts menen wij dat het heel belangrijk is, dat de gemeentelijke richtlijnen over de bijzondere bijstand opgesteld en openbaar gemaakt worden. Om die aspecten van voorlichting en van het openbaar maken van gemeentelijke richtlijnen daarvoor, nog eens te benadrukken, hebben wij een motie opgesteld.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat onderzoek aangeeft dat er een hoge mate van niet-gebruik van de bijzondere bijstand bestaat;

van mening, dat het in eerste instantie een taak van gemeentebesturen is duidelijkheid te verschaffen aan de eigen burgers omtrent de in de betreffende gemeente bestaande mogelijkheden van de bijzondere bijstand;

van mening, dat het daarnaast een njkstaak is bekendheid te geven aan de mogelijkheden van bijzondere bijstand in het algemeen;

verzoekt de regering: 1. via de VNG de gemeenten te wijzen op het nut van het opstellen en publiceren van eigen gemeentelijke rïchtlijnen ten aanzien van de bijzondere bijstand; 2. zelf voorlichting te (doen) verzorgen omtrent de mogelijkheden van bijzondere bijstand in het algemeen, en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter Deze motie is voorgesteld door het lid Schimmel. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund. Zijkrijgtnr. 17 (21644).

Mevrouw Schimmel (D66): Mijnheer de voorzltter! Een ander instrument is dat van de evaluatie. Ondanks het feit dat de staatssecretaris toezegde dat zij hierop terug zou komen bij de behandeling van het wetsvoorstel Herinrichting van de Algemene bijstandswet, vinden wij het belangrijk dat er op dit punt nu al een uitspraak ligt om de doelstellingen op de wet te evalueren. Ik heb in eerste termijn een vraag gesteld over het drempelbedrag en vooral over de koppeling met het bedrag dat in de AAW wordt genoemd. De staatssecretaris heeft mij uitgelegd waarom in de AAW over ƒ 1 72 wordt gesproken en de AWW over ƒ 177. Heel hartelijk dank daarvoor! Maar mijn vraag was toch enigszins anders gericht, namelijk meer op de koppelingen tussen drempelbedragen. Wat gebeurt er als dit in de ene wet veranderd wordt en er een eigen bijdrage ingevoerd wordt van bijvoorbeeld ƒ 172? Zien wij dan in de andere wet een zelfde opgaande beweging? Dan spreekt men niet meer over een drempelbedrag maar over een eigen bijdrage. De discussie over het vaststellen van het drempelbedrag in het algemeen volgend, namelijk of dit in een centrale wet of op het niveau van burgemeester en wethouders gebeurt, heeft mijn fractie het standpunt ingenomen dat het opnemen van zo'n drempelbedrag niet als echte decentralisatie kan worden beschouwd omdat hiermee toch een gedeelte van de bevoegdheid achtergehouden wordt. Wij zullen dan ook het amendement-Schoots/Brouwer ondersteunen.

©

foto E. (Elske) ter Veld
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
Staatssecretaris Ter Veld: Mijnheer de voorzitter! Ik zal in de tweede termijn de puntjes op de i zetten. Daaraan zullen sommigen behoefte hebben. De heer Van der Vlies merkte terecht op dat het bij bijzondere bijstand niet zozeer gaat om de kosten, maar om de omstandigheid van de persoon of het gezin. Door die leefsituatie kunnen de kosten leiden tot een bijzonder en noodzakelijk, maar niet financieel te dragen extra uitgave die wel onder de bijzondere bijstandswet valt. Juist die omstandigheid waardoor het onmogelijk is om bepaalde kosten te maken, geeft aan de ene kant duidelijk aan dat het gaat om bijzondere en noodzakelijke kosten en geeft aan de andere kant aan dat het geven van voorlichting moeilijk is. Het is echt onmogelijk om een lijstje te maken van kosten die wel en kosten die niet in aanmerking komen. Ik weet niet of dit het juiste moment is om een zeer principiële discussie te voeren, maar ik merk over decentralisatie toch het volgende op. Decentralisatie betekent naar mijn stellige opvatting niet dat de rijksoverheid zich nergens meer mee mag bemoeien. Immers, dan hoefde ik ook geen wet te maken waarin de bijzondere bijstand wordt geregeld. Dan zou ik kunnen zeggen: gemeenten, zie maar wat jullie doen met het geld uit het Gemeentefonds. Dat is niet het geval. Het gaat heel duidelijk om een wet op grond waarvan de burger recht heeft op een vergoeding van bijzondere en noodzakelijke kosten. De gemeenten hebben de plicht om rechtszekerheid, rechtsbescherming en normale beroepsgang mogelijk maken. Er is in die zin geen sprake van "vrijheid, blijheid", waar het gaat om de Gemeentewet. De wet stelt op een aantal punten regels. Zo zal het altijd gaan om een individuele beoordeling. Er zal nooit een categorale beoordeling plaatsvinden Bepaalde kosten vallen expliciet niet onder bijzondere bijstand, zoals de activiteiten op het terrein van de experimentele geneeskunde. Er zijn kosten waarvoor expliciet is opgenomen dat geen drempelbedrag geldt. Dat zijn met name de kosten die voortvloeien uit een bijkomende verplichting aan een bijstandsgerechtigde, bijvoorbeeld om onderwijs te volgen. Het zou vreemd zijn als daaruit extra kosten voortvloeiden. Verder is er sprake van een drempelbedrag. Het gaat dus om decentralisatie op grond van wet. Er wordt niet zonder meer tegen de gemeenten gezegd: hier is de grote pot met geld, zie maar wat jullie ermee doen. In die zin is er duidelijk een taak voor de rijksconsulenten. De heer Schoots heeft hiernaar gevraagd. Die taak betekent enerzijds dat de gemeenten moeten worden geattendeerd op zowel een te ruim als een te krap gebruik en anderzijds dat de rechtmatigheid van de uitgaven wordt getoetst. Immers, er zullen theoretisch bepaalde uitgaven zijn die niet onder de wet vallen. In die zin hebben de consulenten een duidelijke taak. Bij een verder gedecentraliseerde regeling zal echter de beleidsruimte van de gemeenten wel degehjk aanwezig zijn. De heer Linschoten wees hierop. Die beleidsruimte moeten de gemeenten ook verantwoorden, eventueel na controle op de rechtmatigheid van de uitgaven, aan de rijksconsulenten. Beleidsplan en jaarverslag zijn hierbij uitermate zinnige stukken. Zij kunnen de controle en de toetsing vereenvoudigen, zij zijn voor de burger beter zichtbaar en zij maken in de gemeenteraad het besef van de verantwoordelijkheid en van de te maken keuzes uitermate zichtbaar. Toch ben ik van mening dat het in dit kader niet verstandig is om bij de bijzondere bijstand het opstellen van beleidsplannen en jaarverslagen verplichtend voor te schrijven. Ik meen dat dit uitdrukkelijk een zaak is die bij de herinrichting van de totale bijstandswet, waarvan de bijzondere bijstandswet straks een onderdeel uitmaakt, en in het licht van de nieuwe Gemeentewet beoordeeld moet worden. Ik acht het wel een goede zaak dat bij de evaluatie, waaraan wij allen hechten, wordt bekeken in welke mate beleidsplannen en jaarverslagen aanwezig zijn. Zo acht ik het ook een goede zaak dat de VNG in haar activiteiten en haar rol ten aanzien van de gemeenten heeft dan wel meent te hebben, stimulerend optreedt. Ik heb hierover al een gesprek met de VNG gehad. De motie van mevrouw Schimmel, die ik nog niet voor mij heb, zou hiermee ten dele kunnen zijn beantwoord. Ik zal zo nog kijken, of dat klopt. Het is inderdaad waar, zoals de heer Leerling zei, dat het gebruik maken van bijzondere bijstand bij sommige mensen stuit op het idee van: dat niet, zolang er nog andere mogelijkheden zijn, zolang het nog mogelijk is om zelf geld te reserveren, zolang er nog mensen in de familie zijn die mij helpen. Het kan ook zijn dat kinderen zeggen: mijn ouders naar de bijzondere bijstand?; dat nooit; daar draaien wij natuurlijk zelf voor op. Ik vind het ook een volstrekt begrijpelijke opvatting. In dat opzicht is de rol van het particulier initiatiefik noemde dat de zelf gekozen kleine solidariteitskringheel wezenlijk. Toch ben ik van mening dat het uitermate belangrijk is dat voor iedere burger dezelfde gang naar dezelfde overheid mogelijk is om op grond van de wet ondersteuning te vragen in de bijzondere omstandigheden waarop deze wet betrekking heeft. In die zin kunnen beide mogelijkheden zeer wel naast elkaar bestaan. Ik zie immers zeer wel dat er voor mensen om velerlei redenen een barrière kan zijn om voor dat soort kosten een dergelijk beroep te doen op de gemeenschap. Mevrouw Schimmel benaderde het vanuit een andere invalshoek. Zij zei dat heel veel mensen niet weten dat er sprake kan zijn van bijzondere bijstand. Mensen die geen bijstandsuitkering hebben, maar wel een laag inkomen, weten inderdaad niet altijd dat ook voor werkenden met een laag inkomen en voor mensen met een WAO-uitkering, een AAW-uitkering een werkloosheidsuitkering of een uitkering krachtens de Algemene nabestaandenwet (nu nog AWW-uitkering) dezelfde rechten gelden. Het gaat immers om de hoogte van het inkomen en de bijzondere kosten. Het gaat niet om de bron van het inkomen. Daarom is voorlichting van belang. Via het voorlichtingscentrum sociale verzekering biedt het departement hierbij ondersteuning. Ik wijs dan op het handboek met de 100 vragen dat door iedere gemeente kan worden gebruikt, aangevuld met eigen voorlichtingsmateriaal. Dat handboek, hetgeen is ontwikkeld door Rotterdam, geeft eindelijk eens een keer antwoord vanuit de situatie van de cliënt en niet vanuit de wetgevingssituatie. En die benaderingen willen nog wel eens verschillen. In die zin zie ik dus een taak voor de rijksoverheid om dit soort algemene informatie te geven. Verder is dit natuurlijk juist bij een gedecentraliseerde regeling heel uitdrukkelijk de taak van de gemeenten. Die taak hebben ze trouwens nu ook al. Door ons wordt daarbij echter zeker enige ondersteuning gegeven. Ik verwijs daarvoor ook naar onze stand voor vragen over sociale zekerheid. Bij het bezoek aan ons departement heeft een aantal kamerleden onlangs kunnen toetsen, of zij het antwoord op de meest relevante vragen wisten. Daarin is uitdrukkelijk een blok over de Algemene bijstandswet opgenomen met vragen als: mag ik een opleiding volgen in de bijstandswet, wat gebeurt er als kinderen een eigen inkomen hebben, heeft dat effect op mijn inkomen en dergelijke. Wij geven dus in algemene zin voorlichting over de Algemene bijstandswet en de bijzondere bijstand. De specifieke voorlichting is evenwel duidelijk een taak van de gemeenten. Dat bevordert ook de betrokkenheid. Het komt echter, zoals ik nogmaals zeg, voor dat men die bijzondere bijstand niet wil gebruiken. Ik kom daarmee op wat mevrouw Brouwer heeft gezegd. Natuurlijk moet het minimuminkomen niet alleen op papier maar ook in werkelijkheid een inkomen zijn waarvan je op minimumniveau je normale uitgaven kunt dekken. Ik kom dan op de financiën. De 100 mln. is een mooi rond bedrag. Ik heb de heer Linschoten al gecomplimenteerd voor zijn consistentie, aangezien zijn fractie die 100 mln. als dekking voor de tussenbalansproblematiek had ingeboekt. Hij zou er dus ook niet los van kunnen.

De heer Linschoten (VVD): Het zou interessant zijn als mijn argumenten de staatssecretaris zouden overtuigen. Daar heb ik meer aan dan aan complimenten voor onze eigen consistentie. Dat zijn wij namelijk altijd.

Staatssecretaris Ter Veld: Neen, die argumenten hebben mij dus absoluut niet overtuigd. Met dit bedrag worden de gemeenten in staat gesteld te voldoen aan de bestaande verplichtingen, de borgstelling en de nieuwe verplichtingen gericht op een activerende rol van de bijzondere bijstand om mensen te reïntegreren en te rehabiliteren op de arbeidsmarkt. Ik vind dat een juist bedrag. Natuurlijk zullen wij in goed overleg met de gemeenten moeten kijken of het bedrag ook in de loop van de tijd voldoende zal zijn. Zeker wanneer op grond van rijksbeleid eeri extra last op de gemeenten wordt gelegd, hebben wij de verplichting om met de gemeenten en de Raad voor de gemeentefinanciën in overleg te treden over de compensatie die alsdan noodzakelijk moet worden toegevoegd aan het bedrag voor de bijzondere bijstand. Dat ligt ook vast in het bestuursakkoord. Zelfs als het er niet in vast zou liggen, lijkt het mij vanzelfsprekend dat wanneer het Rijk om zeer moverende redenen besluit een maatregel te nemen waarbij sprake is van een eigen bijdrage, het bekend is dat dit er voor sommigen toe kan leiden dat ze in problemen komen, gelet op de bijzondere en noodzakelijke kosten van bestaan. Dat moet dus worden verwerkt richting gemeenten, ook in financiële zin. Je mag de gemeenten geen nieuwe taken geven zonder te realiseren dat er ook geld bij hoort. Het lijkt mij een goede zaak dat te betrekken bij de verdere ontwikkeling. In mijn eerste termijn heb ik al gezegd: wanneer ik het zelf veroorzaak, dan moet ik daar alert op zijn en wanneer anderen dat veroorzaken, zal ik er alert op zijn en zullen zij daarop worden aangesproken. Vervolgens kom ik te spreken over het drempelbedrag. Straks kom ik terug op de vraag van mevrouw Doelman die absolute duidelijkheid wil opdat zij weet wat zij haar fractie moet adviseren. Waarom hecht ik nu zo aan het drempelbedrag? Zou ik zo gehecht hebben aan het drempelbedrag wanneer op dit moment geen enkele gemeente ervan zou afwijken? Ik denk dat ik in die situatie de overwegingen van de indieners van het amendement ter zake gemakkelijk zou hebben kunnen volgen. Edoch, ik noem de argumenten die ik al in eerste termijn heb verwoord. a. Op grond van het inkomensbeleid acht ik een zekere eigen ruimte voor bijzondere noodzakelijke kosten, te weten ƒ 177, zeer redelijk te reserveren. b. Ik vind dat een drempelbedrag zodanig laag moet zijn dat de gemeenten en de rijksoverheid bij het tot stand brengen van algemene voorzieningen er rekening mee houden dat die voorzieningen ook toegankelijk zijn voor mensen met een minimuminkomen, zo mogelijk zodanig dat laatstgenoemden daarvoor geen beroep moeten doen op de bijstandswet. Ik verwijs in dit verband naar de tabel eigen bijdragen kinderopvang en de eigen bijdragen gezinsverzorging. c. Conform de wet is de gemeente verplicht de kosten van bijzondere bijstand te vergoeden. Wanneer daarin een kanbepaling wordt opgenomen zal de druk op de gemeente, dan wel op de buurgemeente om hetzelfde te doen, om af te zien van het drempelbedrag gigantisch vergroot worden, juist ook omdat op dit moment compensatie van het drempelbedrag, niet gedeclareerd bij Sociale Zaken maar vanuit eigen fondsen, wel voorkomt. In financiële zin zouden de gemeenten hierdoor een onaanvaardbaar risico krijgen opgelegd. Alleen al het vervallen van het huidige drempelbedrag zou neerkomen op een bedrag in de orde van grootte van 30 mln. Daar komt nog bij dat aangezien ik geen reden zou zien om bij afschaffing van het drempelbedrag, ook niet voor kleinere bedragen te compenseren, het bedrag alleen maar hoger zal worden. Alles overwegend en met alle begrip voor de invalshoek die anderen kiezen, ben ik van mening dat het uitermate verstandig ware het drempelbedrag dat thans in mijn wetsvoorstel staat, daar mooi te laten staan. Ik kan mij wel voorstellen dat wij in het kader van de door velen gevraagde evaluatie nagaan hoe een en ander heeft uitgewerkt. De heer Schoots vraagt zich dan wellicht af wat er dan moet gebeuren met dat ene apert zielige geval. Welnu, juist deze regeling voor bijzondere bijstand biedt zoveel andere mogelijkheden. Ik noem de borgtocht bij schuldsanering en eventueel de mogelijkheid om een gebruiksgoed om niet toe te kennen. Wat dat betreft ben ik er dus van overtuigd dat ook met de bestaande wettelijke mogelijkheden die uitzonderlijk zielige situatie, waarin echt alles bij elkaar komt, op te lossen is. Als het alleen om een drempelbedrag gaat onder het motto "mensen van boven de 65 jaar horen geen drempelbedrag te hebben" of iets dergelijks, dan acht ik dat een categorale of brede benadering die absoluut niet kan. Voor een individueel zeer incidenteel geval biedt de bestaande wet met drempelbedrag naar mijn overtuiging voldoende mogelijkheden. Mevrouw Schimmel heeft gevraagd waarom het drempelbedrag in de bijstandswet is geïndexeerd. Dat is gebeurd omdat het in de bijstandswet gaat om een grens, waar beneden men geacht wordt om zonder problemen zelf nog te kunnen reserveren voor bijzondere noodzakelijke kosten. In de Algemene arbeidsongeschiktheidswet betreft het een eigen bijdrage die in de wet vastligt. Of die eigen bijdrage zo blijft, is een beslissing die de wetgever moet nemen. In de bijstandswet is die gewoon geïndexeerd, omdat daar geen sprake is van een eigen bijdrage, maar van een bepaalde grens, waar beneden men geacht wordt bij een normaal uitgavenpatroon op minimumniveau die rek te hebben. Mevrouw Doelman heeft nog gevraagd hoe het zit met het vermogen. Het BLD is losgelaten. Dat betekent dat B en W wel de mogelijkheid hebben om gedeeltelijk af te zien van het volledig betrekken van het vermogen. De heer Linschoten heeft gesproken over een nieuw persbericht. Ik stel voor om, wanneer de maatregel in de voorlichting komt, duidelijk in het persbericht te zetten dat deelneming aan scholing in sommige omstandigheden via de bijzondere bijstand kan worden vergoed, bijvoorbeeld als het gaat om bijzondere noodzakelijke kosten voor iemand die niet aan de arbeidsmarkt kan deelnemen of waarvoor een drempelbedrag geldt. Als de betrokkene om goede redenen deelneemt aan beroepsgerichte scholing, ook al is zij of hij nog niet in staat de arbeidsmarkt te betreden, kan dat worden gestimuleerd door er geen extra kosten aan te verbinden. Ik ben de heer Linschoten dankbaar voor het feit dat hij er nogmaals op heeft geattendeerd dat men alert moet zijn op indirecte financiering vanuit andere bronnen van scholingsvoorzieningen. Het is inderdaad nooit de bedoeling dat anderen scholen opzetten die men vooral financiert via de Indirect bron van de bijstandcliënten, die via de bijstand betalen. Over het amendement op stuk nr. 1 5 heb ik al gezegd dat het mij geen wijsheid lijkt. Bij de motie op stuk nr. 16 maakte de heer Linschoten de vriendelijke en politieke opmerking dat als ik er wellicht zelf niet meer ware of wellicht mijzelf zou opvolgen, maar dat is nooit zeker, het toch verstandig was dat zulks voor de opvolger zwart op wit staat. Ik zag aan de ondertekening dat de Kamer ook niet zeker is of zij dat zelf in de gaten kan houden. Ik weet niet of dat iets zegt over de eigen aanwezigheid van de kamerleden die de motie getekend hebben. Ik kan mij voorstellen dat, aangezien wij het allemaal belangrijk vinden dat er een evaluatie komt, waarbij ook de rechtsgelijkheid een belangrljk punt van beoordeling is, het een goede zaak is dat wij het vastleggen. Immers, wij weten inderdaad nooit wie na de volgende verkiezingen, op welk moment dan ook, nog in deze groene bankjes of achter deze tafel zitten. Mevrouw Schimmel heeft een motie ingediend, waarin zij de regering verzoekt om via de VNG te wijzen op het nut van het opstellen en publiceren van eigen gemeentelijke richtlijnenik ben die weg reeds gegaan en zal ik graag nog eens gaan-en om zelf voorlichting te (doen) verzorgen omtrent de mogelijkheden van bijzondere bijstand. Ik heb al gezegd: zie onze ondersteuning via het voorlichtingscentrum sociale verzekering. Wat is er dan ook tegen deze motie? Wellicht is ze zelfs een extra ondersteuning voor de VNG om dit punt nogmaals met de gemeenten te bespreken. Misschien kunnen wij dan straks genieten van allemaal spontaan ontstane beleidsplannen. Dat zou ons allen toch zeer welkom zijn. De moties zie ik dus als een ondersteuning, maar het amendement vind ik een onverstandige aanvulling op het wetsvoorstel. Ik moet nog even ingaan op de kredietbank. Waarom moet de kredietbank worden ingeschakeld bij borgstelling. Waarom gaat het bij borgtocht? Borgtocht kan op grond van lid 2, onder a, worden verleend als een schuldsaneringskrediet niet wordt toegekend vanwege een te beperkte kredietwaardigheid. Ik koppel de borgstelling met nadruk aan de gemeentelijke kredietbank, omdat in artikel 5 van de Wet op het consumentenkredietdie naar ik aanneem op 1 januari 1992 in werking treedt-de gemeentelijke kredietbank meer bevoegdheden wordt toegekend op het gebied van sociale kredietverlening dan andere banken. Bij deze wet hebben wij het wijs geacht alleen de gemeentelijke kredietbank de mogelijkheid te geven onderpanden te accepteren. De gemeentelijke kredietbank kan hierdoor meer zakelijke zekerheden vragen dan een commerciële bank. In een situatie waarin de kredietwaardigheid beperkt is, is de GKB veel beter in staat een goed integraal schuldsaneringsplan te maken. Er wordt altijd gezocht naar een oplossing voor de gehele problematiek en niet alleen naar een partiële oplossing, die voor een bank toevallig interessant kan zijn. Het getuigt naar mijn mening van grote wijsheid om hetgeen wij in de Wet op het consumentenkrediet hebben gesteld ook op dit wetsvoorstel van toepassing te verklaren. Dit betekent een beperking van een dergelijke borgtocht bij schuldsanering tot de gemeentelijke kredietbanken. Ik wijs erop dat de commissie-Mijnsen in verband met de faillissementswetgeving geen duidelijke uitspraak doet over de vraag wie het schuldsaneringskrediet moet begeleiden of als bewindvoerder moet optreden. De commissie spreekt in dit verband echter wel haar voorkeur uit voor de GKB. De Wet gemeenschappelijke regelingen maakt het gemeenten mogelijk met andere gemeenten een oplossing te vinden in het geval er witte vlekken zijn. Voorzitter! Voor mij staat de rechtszekerheid van personen die een schuldsanering nodig hebben centraal. Het lijkt mij dan ook niet verstandig om andere banken dan die worden genoemd in de Wet op het consumentenkrediet hierbij te betrekken. Wij zullen hier ongetwijfeld op terugkomen naar aanleiding van het rapport van de commissie-Mijnsen over het faillissement van het individu. Voorzitter! Ik hoop dat ik alle vragen heb behandeld. Mocht dit niet het geval zijn, dan ben ik ervan overtuigd dat zij over twee jaar-of misschien wel eerderbij de behandeling van de herinrichting Algemene bijstandswet terug zullen komen.

De voorzitter: Ik geef het woord aan mevrouw Brouwer ter intrekkking van een amendement.

Mevrouw Brouwer (GroenLinks): Voorzitter! Het gaat om mijn amendement op stuk nr. 13 over het drempelbedrag. Ik heb het amendement van de heer Schoots ter zake medeondertekend en dat kan gezien worden als een vervanging van mijn amendement.

De voorzitter: Aangezien het amendement-Brouwer (stuk nr. 13) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter: Ik stel voor, af te zien van artikelsgewijze behandeling en morgen na de lunchpauze te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.