Voorstel van wet - Regels inzake de normering van bezoldigingen van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector (Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector)

Dit voorstel van wet i is onder nr. 2 toegevoegd aan wetsvoorstel 32600 - Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Regels inzake de normering van bezoldigingen van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector (Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector); Voorstel van wet; Voorstel van wet
Document­datum 19-01-2011
Publicatie­datum 19-01-2011
Nummer KST326002
Kenmerk 32600, nr. 2
Externe link originele PDF
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2010–2011

32 600

Regels inzake de normering van bezoldigingen van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector (Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector)

Nr. 2

VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is dat de regels betreffende de openbaarmaking van topinkomens in de publieke en semipublieke sector worden uitgebreid met regels betreffende de hoogte van deze inkomens; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. 
    verantwoordelijke:

1°. Onze Ministers, bedoeld in de artikelen 12 en 51 van de Comptabiliteitswet 2001;

2°. gedeputeerde staten van de provincies;

3°. de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten;

4°. de dagelijkse besturen van de waterschappen;

5°. de dagelijkse besturen van de bedrijfslichamen in de zin van de Wet op de bedrijfsorganisatie en de dagelijkse besturen van de overige openbare lichamen voor beroep en bedrijf;

6°. de organen van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen f, g en h, die eindverantwoordelijk zijn voor de binnen de rechtspersoon betaalde bezoldiging of bij of krachtens de wet belast zijn met het vaststellen van een financieel verslaggevingsdocument, en

7°. de organen van een rechtspersoon of het bevoegd gezag van een instelling als bedoeld in artikel 1.3, artikel 1.4 of artikel 1.5, die eindverantwoordelijk zijn voor de binnen de rechtspersoon of organisatie betaalde bezoldiging of bij of krachtens de wet belast zijn met het vaststellen van een financieel verslaggevingsdocument;

  • b. 
    topfunctionaris:

1°. de secretarissen-generaal, de directeuren-generaal, de inspecteurs-generaal en de overige leden van de topmanagementgroep bij het Rijk, de vice-admiraals, de generaals, de luitenant-admiraals en de luitenantgeneraals, degene of degenen die zijn belast met de dagelijkse leiding van de in artikel 1, onderdelen e tot en met h, van de Comptabiliteitswet 2001 genoemde organen, alsmede de leden van een zelfstandig bestuursorgaan zonder rechtspersoonlijkheid en de hoogste onderschikte of de leden van de groep hoogste onderschikten aan dat orgaan en degene of degenen die zijn belast met de dagelijkse leiding van dat orgaan;

2°. de secretarissen bij de provincies, de gemeenten en de waterschappen en de griffiers bij de provincies en de gemeenten;

3°. de voorzitters en secretarissen van de openbare lichamen voor beroep en bedrijf, de hoogste onderschikte of de leden van de groep hoogste onderschikten aan het bestuur en degene of degenen belast met de dagelijkse leiding;

4°. de leden van de hoogste uitvoerende en toezichthoudende organen van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen f, g en h, alsmede de hoogste onderschikte of de leden van de groep hoogste onderschikten aan dat orgaan en degene of degenen belast met de dagelijkse leiding;

5°. de leden van de hoogste uitvoerende en toezichthoudende organen van een rechtspersoon of instelling als bedoeld in artikel 1.3, artikel 1.4 of artikel 1.5, alsmede de hoogste onderschikte of de leden van de groep hoogste onderschikten aan dat orgaan en degene of degenen belast met de dagelijkse leiding;

  • c. 
    partijen: de door de verantwoordelijke vertegenwoordigde rechtspersoon en de topfunctionaris die een bezoldiging zijn overeengekomen als tegenprestatie voor de uitvoering van de aan de topfunctionaris opgedragen taken en, in de gevallen, bedoeld in de artikelen 2.1, vierde lid, en 3.1, vijfde lid, tevens de natuurlijke of rechtspersoon die de topfunctionaris ter beschikking stelt;
  • d. 
    dienstverband: aanstelling, arbeidsovereenkomst of andere titel op grond waarvan de topfunctionaris tegen betaling zijn opgedragen taken vervult;
  • e. 
    bezoldiging: de som van de beloning, de sociale verzekeringspremies, de belastbare vaste en variabele vergoedingen en de beloningen betaalbaar op termijn;
  • f. 
    beloning: de som van de periodiek betaalde beloningen en de winstdelingen en bonusbetalingen, met uitzondering van de sociale verzekeringspremies en met uitzondering van belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen;
  • g. 
    sociale verzekeringspremies: door werkgevers wettelijk of krachtens een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde niet op de beloning ingehouden sociale verzekeringspremies;
  • h. 
    beloningen betaalbaar op termijn: het werkgeversdeel van de beloningen betaalbaar op termijn met uitzondering van het werkgevers-deel van de beloningen betaalbaar op termijn die betrekking hebben op de beëindiging van het dienstverband;
  • i. 
    uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband: de som van uitkeringen bij beëindiging van het dienstverband en beloningen betaalbaar op termijn die betrekking hebben op de beëindiging van het dienstverband, met uitzondering van uitkeringen die voortvloeien uit een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst of een wettelijk voorschrift;
  • j. 
    financieel verslaggevingsdocument: jaarverslag als bedoeld in artikel 51 van de Comptabiliteitswet 2001, jaarrekening als bedoeld in artikel 201 van de Provinciewet, jaarrekening als bedoeld in artikel 197 van de Gemeentewet of jaarrekening in de zin van Boek 2, titel 9, van het

Burgerlijk Wetboek dan wel, indien deze artikelen niet van toepassing zijn, een ander bij of krachtens de wet voorgeschreven document dat jaarlijks wordt opgesteld tot verschaffing van inzicht in de financiële positie van een rechtspersoon of een organisatie van een rechtspersoon;

  • k. 
    betaling: ten laste van de door de verantwoordelijke vertegenwoordigde rechtspersoonverrichte betaling wegens bezoldiging of uitkering wegens beëindiging van het dienstverband

1°. aan de topfunctionaris of,

2°. in de gevallen, bedoeld in de artikelen 2.1, vierde lid, en 3.1, vijfde lid, aan de natuurlijke of rechtspersoon die de topfunctionaris ter beschikking stelt, of

3°. ten behoeve van de topfunctionaris aan derden;

  • l. 
    boekjaar: het jaar waarop het financieel verslaggevingsdocument betrekking heeft;
  • m. 
    gelieerde rechtspersoon: andere dan krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon,

1°. die door een in de bijlage bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel c of d, of artikel 1.4, eerste lid, opgenomen rechtspersoon is opgericht of mede is opgericht, of

2°. waarin een orgaan of functionaris van een in de bijlage bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel c of d, of artikel 1.4, eerste lid, opgenomen rechtspersoon namens de rechtspersoon een of meer leden in het bestuur benoemt of op andere wijze invloed heeft op het beheer of beleid;

  • n. 
    Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 1.2

  • 1. 
    De paragrafen 2 en 4 zijn van toepassing op:
  • a. 
    de organisaties waarover de ministers, bedoeld in artikel 51, eerste lid, juncto artikel 1 van de Comptabiliteitswet 2001, uitgezonderd artikel 1, onderdeel d, van die wet, gehouden zijn financiële verantwoording af te leggen;
  • b. 
    de provincies;
  • c. 
    de gemeenten;
  • d. 
    de waterschappen;
  • e. 
    de openbare lichamen voor beroep en bedrijf;
  • f. 
    de andere lichamen waaraan krachtens de Grondwet verordenende bevoegdheid is toegekend;
  • g. 
    de Europese groeperingen voor territoriale samenwerking met een statutaire zetel in Nederland;
  • h. 
    de andere bij of krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersonen, met uitzondering van die rechtspersonen die zijn opgenomen in de bijlage bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel c, of artikel 1.4, eerste lid.
  • 2. 
    In afwijking van het eerste lid zijn de paragrafen 2 en 4 niet van toepassing op ambtsdragers als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en als bedoeld in artikel 1 van de Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman.

Artikel 1.3

  • 1. 
    De paragrafen 2 en 4 zijn van toepassing op: a. andere dan krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersonen, waarvan een orgaan is bekleed met openbaar gezag, waarbij de uitoefening van dat gezag de kernactiviteit van de rechtspersoon vormt;
  • b. 
    andere dan krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersonen, waarin een orgaan van een in artikel 1.2 genoemde rechtspersoon een of meer leden in het bestuur benoemt of op andere wijze invloed heeft op het beheer of beleid, met uitzondering van naamloze en besloten vennootschappen, de Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij en de Nationale Stichting tot Exploitatie van Casinospelen in Nederland;
  • c. 
    de in bijlage 1 bij deze wet opgenomen rechtspersonen of instellingen;
  • d. 
    de in bijlage 2 bij deze wet opgenomen verenigingen van onderwijsinstellingen die voor hun leden optreden als werkgeversvertegenwoordiger bij collectieve arbeidsovereenkomsten of als vertegenwoordiger in overleg met de centrale overheid.
  • 2. 
    Op voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister(s) wie het mede aangaat, kunnen bij algemene maatregel van bestuur rechtspersonen of organisaties worden toegevoegd aan de bijlage bij het eerste lid, onderdeel c, indien
  • a. 
    de bekostiging van deze rechtspersonen of organisaties middellijk of rechtstreeks geheel of in aanzienlijke mate uit publieke middelen plaatsvindt of heeft plaatsgevonden of indien deze rechtspersonen of organisaties een wettelijke taak vervullen of anderszins een publiek belang dienen, of
  • b. 
    sprake is van een gelieerde rechtspersoon.
  • 3. 
    Rechtspersonen of organisaties kunnen bij algemene maatregel van bestuur van de bijlage worden verwijderd, indien de grond voor opname op de bijlage niet langer bestaat.

Artikel 1.4

  • 1. 
    De paragrafen 3 en 4 zijn van toepassing op de in de in bijlage 3 bij deze wet opgenomen rechtspersonen of instellingen.
  • 2. 
    Op voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister(s) wie het mede aangaat kunnen bij algemene maatregel van bestuur rechtspersonen of organisaties worden toegevoegd aan de bijlage bij het eerste lid, indien
  • a. 
    de bekostiging van deze rechtspersonen of organisaties middellijk of rechtstreeks gedeeltelijk uit publieke middelen plaatsvindt of heeft plaatsgevonden of indien deze rechtspersonen of organisaties een wettelijke taak vervullen of anderszins een publiek belang dienen, maar waar een bezoldiging van de topfunctionarissen met het in artikel 2.2 bedoelde bedrag, gelet op de factoren genoemd in artikel 3.4, tweede lid, ontoereikend is, of
  • b. 
    sprake is van een gelieerde rechtspersoon.
  • 3. 
    Rechtspersonen of organisaties kunnen bij algemene maatregel van bestuur van de bijlage worden verwijderd, indien de grond voor opname op de bijlage niet langer bestaat.

Artikel 1.5

  • 1. 
    Paragraaf 4 is van toepassing de in bijlage 4 bij deze wet opgenomen rechtspersonen of instellingen.
  • 2. 
    Op voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister(s) wie het mede aangaat kunnen bij algemene maatregel van bestuur rechtspersonen of organisaties worden toegevoegd aan de bijlage bij het eerste lid, indien de bekostiging van deze rechtspersonen of organisaties middellijk of rechtstreeks geheel of gedeeltelijk uit publieke middelen plaatsvindt of heeft plaatsgevonden of indien deze rechtspersonen of organisaties een publiek belang dienen.
  • 3. 
    Rechtspersonen of organisaties kunnen bij algemene maatregel van bestuur van de bijlage worden verwijderd, indien de grond voor opname op de bijlage niet langer bestaat.

Artikel 1.6

  • 1. 
    Voor zover partijen een hogere bezoldiging overeenkomen dan bij of krachtens deze wet is toegestaan, bedraagt de bezoldiging van rechtswege het bedrag dat ten hoogste is toegestaan. Betalingen die dat bedrag overschrijden, zijn onverschuldigd betaald.
  • 2. 
    Voor zover partijen een hogere uitkering wegens beëindiging van het dienstverband overeenkomen dan bij of krachtens deze wet is toegestaan, bedraagt de uitkering van rechtswege het bedrag dat ten hoogste is toegestaan. Betalingen die dat bedrag overschrijden, zijn onverschuldigd betaald, tenzij de betaling voortvloeit uit een rechterlijke uitspraak.
  • 3. 
    Een beding in strijd met artikel 2.8, derde lid, of artikel 3.5, derde lid, is nietig. Bezoldigingen die zijn betaald over een periode dat de topfunctionaris zijn opgedragen taken niet meer vervult, zijn onverschuldigd betaald.
  • 4. 
    Ieder beding tussen partijen houdende kwijtschelding van een onverschuldigde betaling of een schenking die met de onverschuldigde betaling wordt verrekend, is nietig.

Artikel 1.7

  • 1. 
    Voor zover zulks niet reeds bij of krachtens wettelijk voorschrift is bepaald, wordt het financieel verslaggevingsdocument onderworpen aan het oordeel van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
  • 2. 
    In het financieel verslaggevingsdocument worden onverschuldigde betalingen als bedoeld in artikel 1.6 opgenomen als vorderingen op de betrokken topfunctionaris en altijd afzonderlijk vermeld in de toelichting.

Artikel 1.8

Ten aanzien van personen over wie Onze Minister zulks besluit, wordt tot de bezoldiging in de zin van deze wet niet gerekend de loonbestand-delen die betrekking hebben op getroffen veiligheidsmaatregelen.

Artikel 1.9

Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere regels stellen over hetgeen tot de bezoldiging wordt gerekend en over de toerekening van onderdelen van de bezoldiging aan enig kalenderjaar.

§ 2 Bezoldigingsmaximum

Artikel 2.1

  • 1. 
    Partijen komen geen bezoldiging overeen die per kalenderjaar meer bedraagt dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.2.
  • 2. 
    In geval van een dienstverband met een kleinere omvang dan het bij de verantwoordelijke gebruikelijk voltijdse dienstverband, komen partijen geen bezoldiging overeen die per kalenderjaar meer bedraagt dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.2, vermenigvuldigd met het aantal uren waarop het dienstverband betrekking heeft en gedeeld door het aantal uren van een voltijds dienstverband.
  • 3. 
    In geval van een dienstverband met een kortere duur dan een kalenderjaar, komen partijen geen bezoldiging overeen die meer bedraagt dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.2, vermenigvuldigd met het aantal dagen waarop het dienstverband betrekking heeft en gedeeld door 365.
  • 4. 
    In geval de functie van topfunctionaris in een periode van achttien maanden voor meer dan twaalf maanden wordt vervuld anders dan op grond van een aanstelling of een arbeidsovereenkomst, bedraagt de voor die vervulling per kalenderjaar verschuldigde vergoeding niet meer dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.2. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
  • 5. 
    Een topfunctionaris die tevens werkzaam is bij een gelieerde rechtspersoon of bij een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdeel b, de betreffende verantwoordelijke en de verantwoordelijke van de gelieerde rechtspersoon of de rechtspersoon, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdeel b, komen geen bezoldiging overeen voor zover de som van de bezoldigingen meer bedraagt dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.2.
  • 6. 
    Het tweede tot en met vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien voor partijen op grond van artikel 2.3, 2.5 of 2.6 een van artikel 2.2 afwijkend bedrag is vastgesteld.

Artikel 2.2

  • 1. 
    De bezoldiging van een topfunctionaris bedraagt per kalenderjaar ten hoogste € 187 340 aan beloning, vermeerderd met
  • a. 
    de sociale verzekeringspremies,
  • b. 
    € 7 559 wegens belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen en
  • c. 
    € 28 767 wegens de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn.
  • 2. 
    De bedragen, bedoeld in het eerste lid, worden jaarlijks bij ministeriële regeling gewijzigd. De wijziging wordt bekend gemaakt vóór 1 november voorafgaand aan het jaar waarop de wijziging betrekking heeft.
  • 3. 
    De wijzigingen, bedoeld in het tweede lid, worden als volgt berekend:
  • a. 
    het bedrag, genoemd in de aanhef van het eerste lid, wordt aangepast met het percentage waarmee het salaris van het burgerlijk rijkspersoneel in de voorafgaande twaalf maanden is gewijzigd en wordt afgerond naar boven op hele euro’s.
  • b. 
    het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt aangepast aan de hand van de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september van het jaar, voorafgaand aan het jaar waarop de wijziging betrekking heeft, en wordt afgerond naar boven op hele euro’s.
  • c. 
    het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt vastgesteld aan de hand van de door het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds op het moment van vaststellen van de in het tweede lid bedoelde ministeriële regeling bij de sector Rijk voor het werkgeversdeel van de premie gehanteerde premiepercentages en franchisebedragen toe te passen op het bedrag, genoemd in de aanhef van het eerste lid, zoals dat na toepassing van onderdeel a van dit lid komt te luiden en wordt afgerond naar boven op hele euro’s.

Artikel 2.3

  • 1. 
    Onze Minister wie het aangaat en Onze Minister, kunnen gezamenlijk besluiten dat partijen een bij dat besluit vast te stellen hogere bezoldiging mogen overeenkomen dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.2.
  • 2. 
    Onze Minister wie het aangaat en Onze Minister nemen een besluit als bedoeld in het eerste lid ten aanzien van een publiekrechtelijke rechtspersoon of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdeel a, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad.
  • 3. 
    Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 2.4

Onze Minister wie het aangaat kan bij ministeriële regeling, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, voor de functies van de topfunctionarissen bij een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdeel a, een maximum vaststellen dat hoger is dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.2, indien de bijzondere arbeidsmarktom-standigheden een hoger bedrag rechtvaardigen.

Artikel 2.5

  • 1. 
    Onze Minister wie het aangaat kan, gehoord Onze Minister, bij ministeriële regeling voor rechtspersonen en instellingen als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen e tot en met h, artikel 1.3, onderdelen a en b, en de bijlagen bij artikel 1.3, eerste lid, onderdelen c en d, een lager bedrag vaststellen dan het bezoldigingsmaximum, bedoeld in artikel 2.2. Onze Minister wie het aangaat stelt dat bedrag jaarlijks vast in de maand november voorafgaand aan het jaar waarop dat bedrag betrekking heeft.
  • 2. 
    Onze Minister wie het aangaat kan besluiten dat partijen een bij dat besluit vast te stellen hoger bedrag mogen overeenkomen dan het bedrag, bedoeld in het eerste lid. Het bedrag is niet hoger dan het bezoldigingsmaximum, bedoeld in artikel 2.2.
  • 3. 
    Van een besluit als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 2.6

  • 1. 
    Bij ministeriële regeling van Onze Minister wie het aangaat kunnen de verschillende rechtspersonen of organisaties binnen een bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel c, aangewezen categorie worden ingedeeld in klassen op grond van criteria die betrekking hebben op onder meer de omvang van de rechtspersonen of instellingen.
  • 2. 
    Onze Minister wie het aangaat kan, gehoord Onze Minister, voor de verschillende klassen een lager bedrag vaststellen dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.2, of het bedrag, bedoeld in artikel 2.5, eerste lid. Onze Minister wie het aangaat stelt de bedragen jaarlijks vast in de maand november voorafgaand aan het jaar waarop de bedragen betrekking hebben.
  • 3. 
    Onze Minister wie het aangaat kan ten aanzien van een rechtspersoon of instelling besluiten dat de toepassing van de criteria leidt tot indeling in een bepaalde klasse. Een rechtspersoon of instelling kan Onze Minister wie het aangaat verzoeken om in een andere klasse te worden ingedeeld. De ministeriële regeling bevat regels over de procedure. Van een besluit tot indeling in een andere klasse wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 2.7

  • 1. 
    De betrokken rechtspersonen of instellingen, bedoeld in artikel 1.2, onderdelen e tot en met h, artikel 1.3, onderdelen a en b, en de bijlagen bij artikel 1.3, eerste lid, onderdelen c en d, of een samenwerkingsverband van deze rechtspersonen of instellingen, kunnen uiterlijk in de maand september voorafgaand aan het jaar waarop het bedrag betrekking heeft, aan Onze Minister wie het aangaat een voorstel doen voor het bedrag, bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, of de bedragen, bedoeld in artikel 2.6, tweede lid.
  • 2. 
    Bij de vaststelling van de bedragen, bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, of artikel 2.6, tweede lid, houdt Onze Minister wie het aangaat rekening met:
  • a. 
    de bezoldiging voor vergelijkbare functies bij lichamen als bedoeld in artikel 1.2;
  • b. 
    de bezoldiging in relevante andere sectoren van de arbeidsmarkt;
  • c. 
    de verhouding met de bezoldiging van het overige personeel binnen de betreffende rechtspersonen of instellingen;
  • d. 
    maatschappelijke opvattingen over de hoogte.

Artikel 2.8

  • 1. 
    Partijen komen geen uitkeringen overeen wegens beëindiging van het dienstverband, die gezamenlijk meer bedragen dan de som van de beloning en de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn over de twaalf maanden voorafgaand aan de beëindiging van het dienstverband, tot ten hoogste € 75 000.
  • 2. 
    Bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister kan het bedrag, genoemd in het eerste lid, worden gewijzigd, indien de loonontwikkeling hiertoe aanleiding geeft.
  • 3. 
    Partijen komen niet overeen het dienstverband op een later tijdstip te beëindigen dan het tijdstip waarop de topfunctionaris de uitoefening van zijn taken beëindigt.

§ 3 Sectorale bezoldigingsnorm

Artikel 3.1

  • 1. 
    Partijen komen geen bezoldiging overeen die per kalenderjaar meer bedraagt dan het door Onze Minister wie het aangaat voor de toepasselijke in de bijlage bij artikel 1.4, eerste lid, aangewezen categorie voor dat jaar vastgesteld bedrag.
  • 2. 
    Indien toepassing is gegeven aan artikel 3.3, eerste lid, komen partijen geen bezoldiging overeen die per kalenderjaar meer bedraagt dan het door Onze Minister wie het aangaat voor de betreffende rechtspersoon of organisatie voor dat jaar vastgesteld bedrag.
  • 3. 
    In geval van een dienstverband met een kleinere omvang dan het bij de verantwoordelijke gebruikelijk voltijdse dienstverband, komen partijen geen bezoldiging overeen die per kalenderjaar meer bedraagt dan het door Onze Minister wie het aangaat voor dat jaar vastgestelde bedrag, vermenigvuldigd met het aantal uren waarop het dienstverband betrekking heeft en gedeeld door het aantal uren van een voltijds dienstverband.
  • 4. 
    In geval van een dienstverband met een kortere duur dan een kalenderjaar, komen partijen geen bezoldiging overeen die meer bedraagt dan het door Onze Minister wie het aangaat voor dat jaar vastgesteld bedrag, vermenigvuldigd met het aantal dagen waarop het dienstverband betrekking heeft en gedeeld door 365.
  • 5. 
    In geval de functie van topfunctionaris in een periode van achttien maanden voor meer dan twaalf maanden wordt vervuld anders dan op grond van een aanstelling of een arbeidsovereenkomst, bedraagt de voor die vervulling per kalenderjaar verschuldigde vergoeding niet meer dan het door Onze Minister wie het aangaat voor dat jaar vastgesteld bedrag. Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
  • 6. 
    Een topfunctionaris die tevens werkzaam is bij een gelieerde rechtspersoon, de betreffende verantwoordelijke en de verantwoordelijke van de gelieerde rechtspersoon komen geen bezoldiging overeen voor zover de som van de bezoldigingen meer bedraagt dan het voor de op de bijlage bij artikel 1.4, eerste lid, genoemde rechtspersoon geldende bedrag, bedoeld in artikel 3.2 of artikel 3.3, tweede lid.

Artikel 3.2

Onze Minister wie het aangaat stelt, gehoord Onze Minister, een bedrag als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, jaarlijks vast in de maand november voorafgaand aan het jaar waarop het bedrag betrekking heeft.

Artikel 3.3

  • 1. 
    Bij ministeriële regeling van Onze Minister wie het aangaat kunnen de verschillende rechtspersonen of organisaties binnen een in de bijlage bij artikel 1.4, eerste lid, aangewezen categorie worden ingedeeld in klassen op grond van criteria die betrekking hebben op onder meer de omvang van de rechtspersonen of instellingen.
  • 2. 
    Onze Minister wie het aangaat kan, gehoord Onze Minister, gelijktijdig met het bedrag, bedoeld in artikel 3.2, voor de verschillende klassen een lager bedrag vaststellen.
  • 3. 
    Onze Minister wie het aangaat kan ten aanzien van een rechtspersoon of instelling besluiten dat de toepassing van de criteria leidt tot indeling in een bepaalde klasse. Een rechtspersoon of instelling kan Onze Minister wie het aangaat verzoeken om in een andere klasse te worden ingedeeld. De ministeriële regeling bevat regels over de procedure. Van een besluit tot indeling in een andere klasse wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 3.4

  • 1. 
    De betrokken rechtspersonen of instellingen, bedoeld in de bijlage bij artikel 1.4, eerste lid, of een samenwerkingsverband van deze rechtspersonen of instellingen, kunnen uiterlijk in de maand september voorafgaand aan het jaar waarop het bedrag betrekking heeft, aan Onze Minister wie het aangaat een voorstel doen voor het bedrag, bedoeld in artikel 3.2 of de bedragen, bedoeld in artikel 3.3, tweede lid.
  • 2. 
    Bij de vaststelling van een bedrag als bedoeld in artikel 3.2 of artikel 3.3, tweede lid, houdt Onze Minister wie het aangaat rekening met:
  • a. 
    de bezoldiging voor vergelijkbare functies bij lichamen als bedoeld in artikel 1.2;
  • b. 
    de bezoldiging in relevante andere sectoren van de arbeidsmarkt;
  • c. 
    de verhouding met de bezoldiging van het overige personeel binnen de betreffende rechtspersonen of instellingen;
  • d. 
    maatschappelijke opvattingen over de hoogte.

Artikel 3.5

  • 1. 
    Partijen komen geen uitkeringen overeen wegens beëindiging van het dienstverband, die gezamenlijk meer bedragen dan de som van de beloning en de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn over de twaalf maanden voorafgaand aan de beëindiging van het dienstverband, tot ten hoogste € 75 000.
  • 2. 
    Bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister kan het bedrag, genoemd in het eerste lid, worden gewijzigd, indien de loonontwikkeling hiertoe aanleiding geeft.
  • 3. 
    Partijen komen niet overeen het dienstverband op een later tijdstip te beëindigen dan het tijdstip waarop de topfunctionaris de uitoefening van zijn taken beëindigt.

§ 4 Openbaarmaking

Artikel 4.1

  • 1. 
    De verantwoordelijke vermeldt in het financieel verslaggevingsdo-cument van iedere topfunctionaris en iedere gewezen topfunctionaris de volgende gegevens:
  • a. 
    de naam;
  • b. 
    de beloning;
  • c. 
    de sociale verzekeringspremies,
  • d. 
    de belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen;
  • e. 
    de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn;
  • f. 
    de functie of functies;
  • g. 
    de duur en omvang van het dienstverband in het boekjaar.
  • 2. 
    De verantwoordelijke vermeldt in het financieel verslaggevingsdo-cument van iedere topfunctionaris en iedere gewezen topfunctionaris de in het boekjaar verrichte uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband, alsmede de naam en functie of functies die tijdens het dienstverband zijn bekleed en het jaar waarin het dienstverband is geëindigd.
  • 3. 
    De verantwoordelijke zendt langs elektronische weg uiterlijk op 1 juli van het jaar volgend op het boekjaar, de gegevens bedoeld in het eerste lid aan Onze Minister, tenzij Onze Minister wie het aangaat de mogelijkheid tot elektronische verstrekking heeft opengesteld.

Artikel 4.2

  • 1. 
    De verantwoordelijke vermeldt in het financieel verslaggevingsdo-cument van eenieder van wie de bezoldiging van zijn functie of functies de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, te boven is gegaan, de volgende gegevens:
  • a. 
    de beloning;
  • b. 
    de sociale verzekeringspremies,
  • c. 
    de belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen;
  • d. 
    de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn;
  • e. 
    de functie of functies;
  • f. 
    de duur en omvang van het dienstverband in het boekjaar.
  • 2. 
    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing:
  • a. 
    in geval van een dienstverband van een kleinere omvang dan het bij de verantwoordelijke gebruikelijk voltijdse dienstverband, en de bezoldiging meer bedraagt dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.2, vermenigvuldigd met het aantal uren waarop het dienstverband betrekking heeft en gedeeld door het aantal uren van een voltijds dienstverband;
  • b. 
    in geval van een dienstverband met een kortere duur dan het kalenderjaar, en de bezoldiging meer bedraagt dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.2, vermenigvuldigd met het aantal dagen waarop het dienstverband betrekking heeft en gedeeld door 365;
  • c. 
    in geval een functie in een periode van achttien maanden voor meer dan twaalf maanden wordt vervuld anders dan op grond van een aanstelling of een arbeidsovereenkomst, waarbij in het financieel verslaggevingsdocument in plaats van de bezoldiging de voor die vervulling verschuldigde vergoeding wordt vermeld, indien deze per kalenderjaar meer bedraagt dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.2, zonodig aangepast overeenkomstig de onderdelen a en b.
  • 3. 
    De verantwoordelijke vermeldt in het financieel verslaggevingsdo-cument de in het boekjaar verrichte uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband, alsmede de functie of functies die tijdens het dienstverband zijn bekleed en het jaar waarin het dienstverband is geëindigd van eenieder
  • a. 
    wiens gegevens in enig voorafgaand jaar op grond van het eerste lid of op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens, zoals dat artikel luidde voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit artikel, in het financieel verslaggevingsdocument zijn opgenomen of hadden moeten worden opgenomen, of
  • b. 
    van wie het totaal van de uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband meer bedraagt of zal bedragen dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.2, dat gold in het jaar waarin het dienstverband is geëindigd, indien van toepassing herrekend overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a of onderdeel b. Het eerste lid, onderdeel c, is van overeenkomstige toepassing.
  • 4. 
    Indien het boekjaar niet overeenkomt met een kalenderjaar, betreft de vermelding, bedoeld in het eerste lid, de bezoldiging, de functie of functies die betrekking hebben op het kalenderjaar direct voorafgaande aan het boekjaar.
  • 5. 
    In de gevallen, bedoeld in het eerste of tweede lid, onderdeel b, motiveert de verantwoordelijke in het financieel verslaggevingsdocument de overschrijding van de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.2.
  • 6. 
    De verantwoordelijke vermeldt in het financieel verslaggevingsdo-cument tevens van hen van wie de bezoldiging, de functie of functies en de duur van het dienstverband vermeld wordt, deze gegevens over het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarop de verplichting in het eerste en tweede lid betrekking heeft.
  • 7. 
    De verantwoordelijke zendt langs elektronische weg uiterlijk op 1 juli van het jaar volgend op het boekjaar, de gegevens bedoeld in het eerste lid aan Onze Minister, tenzij Onze Minister wie het aangaat de mogelijkheid tot elektronische verstrekking heeft opengesteld.

§ 5 Handhaving

Artikel 5.1

  • 1. 
    Met het toezicht op de naleving van deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister wie het aangaat aangewezen personen.
  • 2. 
    Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 5.2

  • 1. 
    De accountant, bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, meldt een onverschuldigde betaling aan Onze Minister, of aan Onze Minister wie het aangaat indien deze de mogelijkheid tot elektronische verstrekking heeft opengesteld, indien een vordering op een topfunctionaris of gewezen topfunctionaris uit onverschuldigde betaling:
  • a. 
    niet in het financieel verslaggevingsdocument is opgenomen, of
  • b. 
    op het tijdstip waarop de accountant zijn oordeel geeft over het financieel verslaggevingsdocument door de betrokken topfunctionaris nog niet is terugbetaald.
  • 2. 
    Indien het financieel verslaggevingsdocument niet de juiste in de artikelen 4.1 en 4.2 voorgeschreven gegevens of de in artikel 4.2, vijfde lid, bedoelde motivering bevat, meldt de accountant de ontbrekende gegevens of het ontbreken van de motivering aan Onze Minister, of aan Onze Minister wie het aangaat indien deze de mogelijkheid tot elektronische verstrekking heeft opengesteld.

Artikel 5.3

De Belastingdienst, pensioenfondsen, alsmede verzekeraars aan wie ten behoeve van een topfunctionaris betalingen zijn verricht ten behoeve van een beloning betaalbaar op termijn of een uitkering wegens beëindiging van het dienstverband, zijn verplicht desgevraagd aan Onze Minister wie het aangaat kosteloos opgaven en inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet.

Artikel 5.4

  • 1. 
    Onze Minister wie het aangaat is ter handhaving van de paragrafen 2 en 3 bevoegd om partijen een last onder dwangsom op te leggen.
  • 2. 
    Van een last onder dwangsom als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
  • 3. 
    Onze Minister wie het aangaat kan verbeurde dwangsommen verrekenen met bestaande vorderingen van de rechtspersoon die de dwangsom heeft verbeurd op Onze Minister wie het aangaat.

Artikel 5.5

  • 1. 
    Indien de opgelegde last niet wordt uitgevoerd, eist Onze Minister wie het aangaat, onder intrekking van de last onder dwangsom, de in de last vermelde onverschuldigde betalingen op van de topfunctionaris. De sociale verzekeringspremies worden niet opgeëist. Met de bekendmaking van het besluit tot opeisen vervalt de vordering uit onverschuldigde betaling. De opgeëiste bedragen komen toe aan de Staat.
  • 2. 
    In de gevallen, bedoeld in de artikelen 2.1, vierde lid, en 3.1, vijfde lid, kan de onverschuldigde betaling worden opgeëist van de topfunctionaris en de natuurlijke of rechtspersoon die de topfunctionaris ter beschikking heeft gesteld gezamenlijk.
  • 3. 
    De opgeëiste bedragen worden binnen drie weken voldaan. Onze Minister wie het aangaat kan de opgeëiste bedragen bij dwangbevel invorderen. De artikelen 5:38 en 5:39 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
  • 4. 
    Onze Minister wie het aangaat eist geen onverschuldigde betaling op als de vordering uit onverschuldigde betaling is verjaard. De last, bedoeld in artikel 5.4, stuit de verjaring. Onze Minister wie het aangaat kan de verjaring van de vordering uit onverschuldigde betaling stuiten door hiervan mededeling te doen aan partijen.

Artikel 5.6

  • 1. 
    Onze Minister wie het aangaat is bevoegd tot openbaar maken van de gegevens voor zover deze op grond van de artikelen 4.1 en 4.2 hadden moeten worden opgenomen in het financieel verslaggevingsdocument. Openbaarmaking geschiedt zoveel mogelijk op de voor het financieel verslaggevingsdocument voorgeschreven wijze, alsmede door publicatie in de Staatscourant.
  • 2. 
    De verantwoordelijke is de kosten verbonden aan de openbaarmaking, bedoeld in het eerste lid, verschuldigd. Onder deze kosten zijn mede begrepen de kosten van het opstellen van het openbaar te maken document. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
  • 3. 
    Onze Minister wie het aangaat kan van de verantwoordelijke bij dwangbevel de ingevolge het tweede lid verschuldigde kosten invorderen.

§ 6 Het adviescollege normeringbeleid bezoldigingen topfunctionarissen

Artikel 6.1

  • 1. 
    Er is een adviescollege normeringbeleid bezoldigingen topfunctionarissen.
  • 2. 
    Het college bestaat uit een voorzitter en ten hoogste vijf andere leden.

Artikel 6.2

  • 1. 
    Het college heeft tot taak de regering te adviseren over het beleid betreffende de bezoldiging van topfunctionarissen in de zin van deze wet.
  • 2. 
    Het college brengt ten minste eenmaal per vier jaar een advies uit aan de regering over het bezoldigingsbeleid van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector.

§ 7 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 7.1

Jaarlijks voor 31 december wordt aan de Staten-Generaal een overzicht gezonden over de uitvoering van de wet. Onze Minister coördineert de verzending. Het overzicht bevat ten minste:

  • a. 
    de gegevens die op grond van artikel 4.2, eerste tot en met zesde lid, zijn of hadden moeten worden opgenomen in het financieel verslagge-vingsdocument over het voorafgaande jaar;
  • b. 
    de gegevens betreffende de uitzonderingen;
  • c. 
    de gegevens betreffende overtredingen en handhavingsmaatregelen.

Artikel 7.2

Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 7.3

  • 1. 
    In afwijking van artikel 2.1 onderscheidenlijk artikel 3.1, is een voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet tussen partijen overeengekomen bezoldiging die meer bedraagt dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.2, onderscheidenlijk het bedrag, bedoeld in artikel 3.2, toegestaan. De bezoldiging, bedoeld in de vorige volzin, wordt slechts verhoogd, indien deze verhoging en de wijze waarop deze wordt berekend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet tussen partijen zijn overeengekomen. De artikelen 5.4 tot en met 5.6 zijn van toepassing.
  • 2. 
    Indien door wijziging van de bijlage bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel c of d, of artikel 1.4, eerste lid, deze wet van toepassing wordt op de tussen partijen overeengekomen bezoldiging, is in afwijking van artikel 2.1 onderscheidenlijk artikel 3.1, een voorafgaand aan de inwerkingtreding van die wijziging tussen partijen overeengekomen bezoldiging die meer bedraagt dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.2, onderscheidenlijk het bedrag, bedoeld in artikel 3.2, toegestaan. De bezoldiging, bedoeld in de vorige volzin, wordt slechts verhoogd, indien deze verhoging en de wijze waarop deze wordt berekend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet tussen partijen zijn overeengekomen. De artikelen 5.4 tot en met 5.6 zijn van toepassing.
  • 3. 
    Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 2.5, eerste lid, artikel 2.6, tweede lid, of artikel 3.3, tweede lid, is een tussen partijen overeengekomen bezoldiging die meer bedraagt dan het van toepassing zijnde bedrag, toegestaan, indien de overeenkomst is gesloten voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, dan wel voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wijziging van de bijlage bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel c of d, of artikel 1.4, eerste lid, waardoor deze wet van toepassing is geworden op de betreffende rechtspersoon of instelling. De bezoldiging, bedoeld in de vorige volzin, wordt slechts verhoogd, indien deze verhoging en de wijze waarop deze wordt berekend voorafgaand aan de inwerkingtreding van de vastgestelde bedragen tussen partijen zijn overeengekomen. De artikelen 5.4 tot en met 5.6 zijn van toepassing.
  • 4. 
    Indien een in een klasse als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, of 3.3, eerste lid, ingedeeld rechtspersoon of instelling op enig moment op grond van ongewijzigde criteria is ingedeeld in een klasse waarvoor een lager bedrag is vastgesteld, heeft die indeling onmiddellijke werking, tenzij een tussen partijen overeengekomen bezoldiging meer bedraagt dan het voor de toepasselijke klasse geldende bedrag en deze bezoldiging is overeengekomen voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet dan wel voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wijziging van de bijlage bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel c of d, of artikel 1.4, eerste lid, waardoor deze wet van toepassing is geworden op de betreffende rechtspersoon of instelling. In dat geval is de overeengekomen bezoldiging toegestaan. De bezoldiging, bedoeld in de vorige volzin, wordt slechts verhoogd, indien deze verhoging en de wijze waarop deze wordt berekend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet tussen partijen zijn overeengekomen. De artikelen 5.4 tot en met 5.6 zijn van toepassing.
  • 5. 
    In afwijking van artikel 2.8 onderscheidenlijk artikel 3.5, zijn tussen partijen overeengekomen uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband toegestaan als deze meer bedragen dan de som van de beloning en de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn over de twaalf maanden, voorafgaand aan de beëindiging van het dienstverband indien de overeenkomst is gesloten aan de inwerkingtreding van deze wet dan wel voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wijziging van de bijlage bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel c of d, of artikel 1.4, eerste lid, waardoor deze wet van toepassing wordt op de betreffende rechtspersoon of instelling.

Artikel 7.4

In afwijking van de artikelen 2.7, 3.2 en 3.4, kan Onze Minister wie het aangaat, bij inwerkingtreding van deze wet de in die artikelen genoemde bedragen vaststellen voor het lopende kalenderjaar.

Artikel 7.5

In geval van uitkeringen in verband met beëindiging van het dienstverband als bedoeld in artikel 4.2, derde lid, onderdeel b, waarbij het betreffende dienstverband is geëindigd voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, vermeldt de verantwoordelijke de in artikel 4.2, derde lid, genoemde gegevens indien het totaal van de uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband meer bedraagt of zal bedragen dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.2, dat betrekking heeft op het jaar waarin deze wet in werking treedt.

Artikel 7.6

In artikel 2, derde lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies wordt «de artikelen 2 tot en met 5 van de Wet openbaarmaking met publieke middelen gefinancierde topinkomens» vervangen door: de artikelen 1.2 tot en met 1.5 van de Wet normering uit publieke middelen bekostigde bezoldiging topfunctionarissen.

Artikel 7.7

Artikel 64 van de Drinkwaterwet vervalt.

Artikel 7.8

De Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens wordt ingetrokken.

Artikel 7.9

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Bij dat besluit kunnen de in artikel 2.2, eerste lid, genoemde bedragen overeenkomstig artikel 2.2, derde lid, worden gewijzigd.

Artikel 7.10

Deze wet wordt aangehaald als: Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

BIJLAGE 1                                              BIJ ARTIKEL 1.3, EERSTE LID, ONDERDEEL C, VAN DE WET

NORMERING BEZOLDIGING TOPFUNCTIONARISSEN PUBLIEKE EN SEMIPUBLIEKE SECTOR.

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

  • 1. 
    De krachtens artikel 70, eerste lid, van de Woningwet toegelaten rechtpersonen.

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

  • 1. 
    De drinkwaterbedrijven, bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

  • 1. 
    De privaatrechtelijke en openbare rechtspersonen die scholen als bedoeld in de artikelen 1 en 185 van de Wet op het primair onderwijs in stand houden, alsmede de openbare scholen, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, die anders dan door een privaatrechtelijke of openbare rechtspersoon in stand worden gehouden.
  • 2. 
    De rechtspersonen, bedoeld in de artikelen 68, 183 en 184 van de Wet op het primair onderwijs.
  • 3. 
    De erkende regionale verwijzingscommissies, bedoeld in artikel 24 van de Wet op het primair onderwijs.
  • 4. 
    De privaatrechtelijke en openbare rechtspersonen die scholen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra in stand houden, alsmede de openbare scholen, bedoeld in dat artikel, die anders dan door een privaatrechtelijke of openbare rechtspersoon in stand worden gehouden.
  • 5. 
    De regionale expertisecentra, bedoeld in artikel 28b van de Wet op de expertisecentra.
  • 6. 
    De privaatrechtelijke en openbare rechtspersonen, bedoeld in de artikelen 69, 169 en 170 van de Wet op de expertisecentra.
  • 7. 
    De rechtspersonen die scholen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs in stand houden, alsmede de openbare scholen, bedoeld in dat artikel, die anders dan door een privaatrechtelijke of openbare rechtspersoon in stand worden gehouden.
  • 8. 
    De erkende regionale verwijzingscommissies, bedoeld in artikel 10g, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs.
  • 9. 
    De rechtspersonen, bedoeld in artikel 53b van de Wet op het voortgezet onderwijs.
  • 10. 
    Het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum (APS) te Utrecht. 11 Het Katholiek Pedagogisch Centrum (KPC) te ’s-Hertogenbosch.
  • 12. 
    Het Christelijke Pedagogisch Studiecentrum (CPS) te Amersfoort.
  • 13. 
    Het Instituut voor Leerplanontwikkeling (SLO) te Enschede. 14 Het Instituut voor Toetsontwikkeling (CITO) te Arnhem.
  • 15. 
    De Stichting Centrum voor Innovatie van Opleidingen (CINOP) te ’s-Hertogenbosch.
  • 16. 
    De Stichting Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ECBO) te ’s-Hertogenbosch.
  • 17. 
    De instellingen, bedoeld in de artikelen 1.1.1, onderdeel b, onder 1° tot en met 3°, 12.3.8 en 12.3.9 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
  • 18. 
    De kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven, bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b1, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, met uitzondering van het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven op het gebied van landbouw en de natuurlijke omgeving.
  • 19. 
    De rechtspersonen, bedoeld in de artikelen 2.8.1 en 7.4.7 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
  • 20. 
    De instellingen, bedoeld in artikel 1.2, onderdeel a, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
  • 21. 
    De landelijke publieke media-instellingen, NPO, de Ster en de Wereldomroep, bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008, met uitzondering van de kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag, bedoeld in artikel 2.42 van de Mediawet 2008, doch met inbegrip van door deze genootschappen opgerichte rechtspersonen als bedoeld in artikel 2.49, derde lid, van de Mediawet 2008.
  • 22. 
    De instellingen, bedoeld in artikel 2 146, onderdelen i en j, van de Mediawet 2008.
  • 23. 
    De instellingen die een vierjaarlijkse instellingssubsidie ontvangen krachtens artikel 4a van de Wet op het specifiek cultuurbeleid.
  • 24. 
    De instellingen die zijn aangewezen op grond van artikel 4b van de Wet op het specifiek cultuurbeleid of die deel uitmaken van een op grond van dat artikel aangewezen groep instellingen.
  • 25. 
    De Stichting Kennisnet te Zoetermeer.
  • 26. 
    De Stichting Surf te Utrecht.
  • 27. 
    De Nederlands – Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) te Den Haag.
  • 28. 
    De Stichting Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs (NUFFIC) te Den Haag.
  • 29. 
    De Stichting Platform Bèta en Techniek te Den Haag.

Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

  • 1. 
    De instellingen, bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, onder 4°, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
  • 2. 
    Het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven, bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b1, van de Wet educatie en beroepsonderwijs op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving.
  • 3. 
    De instellingen, bedoeld in artikel 1.2, onderdeel a, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
  • 4. 
    De privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, bedoeld in artikel 8 van de Landbouwkwaliteitswet.
  • 5. 
    De privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, bedoeld in artikel 19 van de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005.
  • 6. 
    De Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek te Wageningen.
  • 7. 
    De netbeheerders, bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van de Elektriciteitswet 1998, met uitzondering van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de Elektriciteitswet 1998.
  • 8. 
    De netbeheerders, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Gaswet, met uitzondering van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de Gaswet.

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

  • 1. 
    De stichtingen, bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Wet op de jeugdzorg.
  • 2. 
    De rechtspersoonlijkheid bezittende zorgaanbieders, bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Wet op de jeugdzorg.
  • 3. 
    De rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die de steunfunctie, bedoeld in artikel 1, onderdeel m, van de Wet op de jeugdzorg, uitvoeren.
  • 4. 
    De rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die de vertrouwenspersoon, bedoeld in artikel 1, onderdeel z, van de Wet op de jeugdzorg, beschikbaar stellen.
  • 5. 
    De instellingen die zijn aangewezen op grond van artikel 104, eerste en tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg.
  • 6. 
    De stichting Vilans te Utrecht.
  • 7. 
    De stichting Movisie te Utrecht.
  • 8. 
    De stichting Nederlands Jeugdinstituut/NJi te Utrecht.

Ministerie van Veiligheid en Justitie

  • 1. 
    De justitiële jeugdinrichtingen, bedoeld in artikel 3a van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.

Ministerie van Buitenlandse Zaken

  • 1. 
    In Nederland gevestigde rechtspersonen die een subsidie ontvangen krachtens de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken ten behoeve van de integrale kosten van de werkzaamheden van een instelling.
  • 2. 
    In Nederland gevestigde rechtspersonen die een subsidie ontvangen krachtens de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken die tezamen met een andere vanwege de centrale overheid verstrekte subsidie meer bedraagt dan 50% van de jaarlijkse inkomsten van de rechtspersoon.

BIJLAGE 2                                              BIJ ARTIKEL 1.3, EERSTE LID, ONDERDEEL D, VAN DE WET

NORMERING BEZOLDIGING TOPFUNCTIONARISSEN PUBLIEKE EN SEMIPUBLIEKE SECTOR.

  • 1. 
    De Vereniging PO-raad te Utrecht.
  • 2. 
    De vereniging VO-raad te Utrecht.
  • 3. 
    De vereniging MBO Raad te Woerden.
  • 4. 
    De vereniging HBO-raad te Den Haag.
  • 5. 
    De Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten te Den Haag.
  • 6. 
    De vereniging Colo, Vereniging kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven te Zoetermeer.

BIJLAGE 3                                              BIJ ARTIKEL 1.4, EERSTE LID, VAN DE WET NORMERING BEZOL-

DIGING TOPFUNCTIONARISSEN PUBLIEKE EN SEMIPUBLIEKE SECTOR.

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

  • 1. 
    De op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen toegelaten instellingen, waaronder begrepen de academische ziekenhuizen, bedoeld in artikel 1.13, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
  • 2. 
    De organisaties die instellingssubsidie of projectsubsidie ontvangen krachtens de Kaderwet VWS-subsidies en die:
  • a. 
    tot doel hebben door belangenbehartiging, voorlichting of lotgenotencontact de positie, invloed en medezeggenschap te versterken van patiënten, gehandicapten of ouderen op het gebied van gezondheidszorg, gezondheidsbescherming, gezondheidsbevordering of maatschappelijke zorg;
  • b. 
    door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in het kader van de subsidieverstrekking met de onder a bedoelde organisaties zijn gelijkgesteld;
  • c. 
    tot doel hebben de onder a en b bedoelde organisaties te professionaliseren of te ondersteunen.
  • 3. 
    De rechtspersoon, bedoeld in artikel 3 van de Wet inzake bloedvoor-ziening.

BIJLAGE 4                                              BIJ ARTIKEL 1.5, EERSTE LID, VAN DE WET NORMERING BEZOL-

DIGING TOPFUNCTIONARISSEN PUBLIEKE EN SEMIPUBLIEKE SECTOR.

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

  • 1. 
    De zorgverzekeraars die zich overeenkomstig artikel 25 van de Zorgverzekeringswet of artikel 33 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten als zodanig hebben aangemeld.
 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.