Veilig wonen in een glazen huis? (Beatrice de Graaf)

Met dank overgenomen van ChristenUnie (CU) i, gepubliceerd op vrijdag 8 oktober 2010, 9:52.

In het Nederlands Dagblad van 9 oktober staat een ingekorte versie van de bijdrage van Beatrice de Graaf aan de Vrijheidsbundel. Hieronder volgt het volledige artikel.

Veilig wonen in een glazen huis?

‘Securitisering’ van de samenleving en het welzijn van het volk

Ezechiël 34:28 (Statenvertaling): “En zij zullen den heidenen niet meer ten roof zijn en het wild gedierte der aarde zal ze niet meer vreten; maar zij zullen zeker wonen en er zal niemand zijn, die ze verschrikke.”

Beatrice de Graaf

1. Inleiding

De rokende torens van het World Trade Center veroorzaakten negen jaar geleden een wereldwijde schok. De schokgolven ervan zijn nog steeds te voelen, ook in Nederland. Ook hier hebben de terroristische aanslagen een veel grotere aardverschuiving op het gebied van vrijheid en veiligheid veroorzaakt dan we toen dachten. We zouden zelfs kunnen spreken van een paradigmawisseling. De jaren negentig waren op het gebied van internationale vrede en veiligheid een decennium van veel kleine oorlogen en conflicten, maar toch vooral een periode waarin The End of History,[1] de overwinning van het liberalisme en de nieuwe rol van de krijgsmacht als peacekeeping instrument werden aangekondigd. Wie had kunnen denken dat het vredesdividend van de Koude Oorlog maar tien jaar zou duren? Want met 11 september 2001 brak een nieuw tijdperk aan: het tijdperk van ‘securitization’.

Het begrip securitization doelt op het proces dat steeds meer beleidsaangelegenheden in het domein van nationale veiligheid worden getrokken en dat veiligheidsmaatregelen worden toegepast op steeds ruimere schaal. Het bepalende argument hierbij is dat er sprake is van een noodtoestand, een uitzonderingstoestand of een situatie van dreiging en gevaar.[2] Een voorbeeld hiervan is het verschijnsel dat er de afgelopen jaren niet alleen nieuwe wetten tegen criminelen en terroristen zijn bijgekomen, maar dat ook sociaal zwakke gezinnen, voetbalsupporters en immigranten steeds vaker als veiligheidsprobleem beschouwd en behandeld worden. Wetten die bedoeld waren om terrorismebestrijding te faciliteren, worden gebruikt om gegevens over steeds meer onschuldige burgers op te slaan. De nieuwe voetbalwet geeft burgemeesters de mogelijkheid om al bij voorbaat allerlei voetbalfans als veiligheidsrisico uit een bepaald gebied te weren, zonder dat zij zich al strafbaar hebben gemaakt.[3]

Zonder er meteen een normatief oordeel over te vellen, wil ik in dit artikel stilstaan bij het politiek-sociologische en bureaucratische proces van ‘securitisering’. Dit proces ontsnapt immers grotendeels aan onze aandacht: het gaat heel geleidelijk en kan zo gemakkelijk worden ‘verkocht’. Want wie wil er nu niet meer veiligheid? Critici hebben het veel moeilijker om de adoptie van nieuwe veiligheidsmaatregelen te weerleggen dan de voorstanders om steeds weer nieuwe maatregelen te bedenken.

In dit artikel ga ik in op de ontwikkeling van dit verschijnsel van securitization en de daarmee gepaard gaande ontwikkeling van een ‘surveillance society’. De internationale betrekkingen, ontwikkelingssamenwerking en vredesmissies laat ik hier buiten beschouwing. Het gaat mij vooral om de vraag hoe het binnenlandse veiligheidsdenken in Nederland zich ontwikkelde en hoe dat te verklaren valt. Ik zal betogen dat securitization het denken over persoonlijke vrijheid, privacy, grondrechten en het denken op collectief niveau over de rechtsstaat revolutionair omgooit. Wat zijn de achtergronden van dit proces, hoe voltrekt het zich, en waarom is het erg?

2. Een korte geschiedenis van het Nederlandse veiligheidsdenken tot 2001

Tot in de jaren tachtig was veiligheid in Nederland een zaak van politieke besluitvorming in achterkamertjes. Politie, justitie en de veiligheidsdiensten voerden hun taken achter gesloten deuren uit, zonder veel peilingen of ruchtbaarheid. De bewindslieden van de ministeries van Algemene Zaken, Binnenlandse Zaken, Justitie en in mindere mate Defensie waren hierbij betrokken, evenals hun hoogste ambtenaren. Maar dit was een gesloten circuit. Toen in de jaren zeventig Molukse jongeren treinen kaapten, passagiers executeerden en zelfs een lagere school met 105 kinderen gijzelden, haalde dit vanzelfsprekend wel het nieuws. Er kwam echter geen veiligheidsdebat. Minister-president Barend Biesheuvel probeerde zelfs een tijdlang de oprichting van de Bijzondere Bijstandseenheden voor het parlement geheim te houden. Ook zijn opvolger Joop den Uyl en diens minister van Justitie Dries van Agt oefenden druk op de media uit om niet te veel details rond terroristische aanslagen prijs te geven.[4]

Vanaf het einde van de jaren zeventig veranderde dit. De regenteske terughoudendheid omtrent veiligheidsvraagstukken werd poreus. De media emancipeerden zich als eigen machtsfactor en het grote publiek begon zich met het veiligheidsbeleid te bemoeien. Vanaf het einde van de jaren zeventig werd ‘veiligheid’ een thema in de campagnes van de politieke partijen. Die verschuiving hing samen met structurele processen van toegenomen emancipatie, politieke profilering en massamobilisering. Deze processen zetten in Nederland vanaf de jaren tachtig de tegenstelling tussen links/progressief enerzijds en rechts/conservatief anderzijds scherper op de kaart. Daarbij ging het aanvankelijk vooral over internationale veiligheid. Duizenden Nederlanders protesteerden tegen de stationering van nieuwe kernwapens op het Nederlandse grondgebied. De grote partijen (PvdA en CDA) waren verdeeld. De angst voor de bom dan wel voor de Rus verdeelde in de jaren zeventig en tachtig de gemoederen.[5]

De discussie over de internationale veiligheid hield na 1989 nog even aan: progressieve partijen waren van mening dat de veiligheidsdiensten na het einde van de Koude Oorlog afgeschaft konden worden. Ook de krijgsmacht moest eraan geloven. Sinds 1996 zijn er geen nieuwe dienstplichtigen meer opgeroepen en is de opkomstplicht feitelijk afgeschaft. In het politieke discours werd gesproken over een multipolaire, ‘nieuwe wereldorde’ en over de vraag wat de rol van de NAVO was. Er was echter geen zichtbare vijand meer en voor internationale veiligheidsvraagstukken gingen niet veel mensen meer de straat op. Buitenlandse veiligheid verdween dan ook als thema naar de achtergrond. In plaats daarvan werd de binnenlandse veiligheid steeds belangrijker.

In de jaren negentig kwamen problemen op het gebied van binnenlandse veiligheid hoog op de agenda te staan. Nederland raakte in de ban van georganiseerde criminaliteit (waaronder drugs- en mensensmokkel), maatschappelijke verloedering en zinloos geweld. Voor een deel was die publieke angst voor deze vormen van criminaliteit terug te voeren op het feit dat Nederland hiermee voor het eerst echt in aanraking kwam. De IRT-affaire in 1993 onthulde de aard, omvang en ernst van de zware, georganiseerde criminaliteit in Nederland en de onmacht en het onvermogen van politie en justitie om hiertegen adequaat op te treden.[6] De eerste protestmars tegen zinloos geweld vond in september 1997 plaats, als reactie op de dood van Meindert Tjoelker in Leeuwarden. ‘Zinloos geweld’ was de nieuwe dreiging.[7]

3. De omslag na 911

De aanslagen van Al Qaeda op 11 september 2001, de moord op Pim Fortuyn op 6 mei 2002 en de moord op Theo van Gogh op 2 november 2004 gaven het veiligheidsdiscours opnieuw een slinger. Het veiligheidsdiscours is sindsdien op tenminste drie punten ingrijpend gewijzigd. In de eerste plaats wordt de regering in de media geconfronteerd met een openlijke eis tot méér veiligheidsmaatregelen in plaats van minder. In de jaren tachtig zetten de burgers de regering onder druk om veiligheidsmaatregelen af te schaffen, tegenwoordig wil de burger juist méér veiligheid. Vooral op binnenlands gebied is het net van veiligheidsmaatregelen gestaag uitgebreid. Nederland is in Europa het land dat de meeste telefoontaps plaatst, dat een vergaand beleid van digitale gegevensopslag voert en waar sinds 2004 elk jaar meer antiterrorismewetten zijn bijgekomen.[8]

In de tweede plaats valt op dat ook de politici en bestuurders veiligheid niet meer als een zaak van achterkamertjespolitiek en terughoudendheid zien. Oppositiepartijen, maar ook regeringspartijen en bewindslieden gebruiken het dossier binnenlandse veiligheid, met de nadruk op de gevaren van immigratie en integratie, juist als een middel om de bevolking te mobiliseren. ‘Voluit op het orgel’, aldus minister van Volksgezondheid Klink over de politieke profilering van Geert Wilders’ PVV.[9] Veiligheid is een ordeningsprincipe geworden. Dit heeft ervoor gezorgd dat het discours over veiligheid niet alleen een salondebat is, maar ook als een concrete hefboom fungeert om de politieke en maatschappelijke verhoudingen grondig te beïnvloeden en te veranderen. Partijen als de LPF, TON of de PVV deden en doen dit uit partijpolitieke doeleinden, maar ook regeringspartijen gaan hierin mee. Dat betekent dat het thema veiligheid door alle partijen hoger op de agenda is gezet, vooral dankzij de angst voor terroristische aanslagen.

In de derde plaats werd het thema veiligheid thematisch en discursief ook steeds verder uitgebreid. Veiligheid was in Nederland in de twintigste eeuw vooral een zaak van territoriale integriteit: land en burgers moesten tegen externe en interne vijanden beschermd worden. Veiligheid was zo een vrij technische aangelegenheid. Door de Koude Oorlog kwam daar in de jaren vijftig een element bij van bescherming tegen onvrijheid: de dreiging was niet alleen territoriaal, maar ook ideologisch van aard. Dit aspect verdween in de jaren zeventig weer naar de achtergrond, toen de ‘dooi’ in de Oost-Westbetrekkingen inzette.

Sinds het einde van de jaren negentig, en vooral na ‘9/11’ gaat veiligheid weer een stap verder. Het gaat niet langer om het afweren van indringers van buitenaf (met de nooit heel breed gedragen angst voor communistische vijfde colonnes als uitzondering) of om bescherming van grondgebied. Onveiligheid door terrorisme wordt verbreed naar het gevaar van radicalisering in zijn algemeenheid, zoals blijkt uit de rapporten van de AIVD die in 2004 en de jaren daaropvolgend verschenen.[10] In 2007 werd aan dat gevaar door het ministerie van Binnenlandse Zaken vervolgens het gevaar van ‘polarisatie’ gekoppeld: de angst voor toenemende spanningen die de sociale cohesie ondermijnen.[11] Het thema veiligheid werd in een paar stappen vanuit het domein van het internationale terrorisme naar het rijk van de lokale opstootjes en etnische en religieuze spanningen getrokken. “Vroeger bang voor Russen, nu voor Marokkanen”, kopte het NRC Handelsblad in een portret over angstgevoelens in een dorpsgemeenschap.[12]

Het verlangen naar veiligheid fibrilleert met onzekerheid over nationale cultuur, sociale cohesie en eenheid; thema’s die tot de jaren negentig nooit ter discussie stonden, maar met de opkomst van Pim Fortuyn, de LPF en soortgelijke partijen rond 2001 het publieke debat in werden gekatapulteerd.[13] De bevolking (of de overheid?) zoekt bescherming tegen sociale ontbinding die het gevolg zouden zijn van processen van radicalisering en (culturele) polarisatie. Daarbij gaat het niet om bescherming tegen een concrete vijand, maar om de indekking tegen een risicovol proces. Dat risico schuilt bijvoorbeeld reeds in een “verscherping van tegenstellingen tussen groepen in de samenleving die kan resulteren in spanningen tussen deze groepen en toename van de segregatie langs etnische en religieuze lijnen”.[14] Veiligheid is van een defensief begrip een offensief begrip geworden. Maatregelen worden in een steeds vroeger stadium genomen en richten zich niet langer op een concrete dreiging of vijand, maar op een ‘onveiligheidsgevoel’, ingegeven door een mogelijk risico in de toekomst. Dat brengt ons bij een dieperliggende verklaring voor dit proces van securitisering: we zijn in een risicomaatschappij beland.

4. Leven in een Risikogesellschaft

Het proces van securitisering hangt samen met de opkomst van de postindustrialistische samenleving. Dit type samenleving werd door Ulrich Beck in 1986 al ‘Risikogesellschaft’ genoemd.[15] Hij betoogde dat de postmaterialistische samenlevingen in het vrije Westen niet meer konden omgaan met persoonlijk ongeluk, falen of tegenslag. Het denken in termen van individuele ontplooiing en maakbaarheid sloeg door: pech en tragedies werden niet meer geaccepteerd. Moderne burgers dekten zich niet alleen zelf steeds beter in tegen schade, overlast of ongeluk, maar eisten in toenemende mate ook van hun staat vrijwaring van dreiging en schade. Volgens Beck gaan sociale conflicten in de huidige wereld dan ook steeds minder over de verdeling van welvaart en steeds meer over de verdeling van risico’s.

Volgens de criminoloog Hans Boutellier, die ook over het fenomeen securitisering publiceerde, leven we sinds het einde van de Koude Oorlog in een ‘netwerksamenleving’. Deze samenleving wordt gekarakteriseerd door het wegvallen van vertrouwde sociale kaders, door een toegenomen diversiteit en dito complexiteit.[16] Boutellier stelt in navolging van Baumann[17] dat moreel onbehagen in een risicocultuur een behoefte aan veiligheid genereert.[18] Die behoefte wordt enerzijds ingegeven door het feit dat de overheid zichzelf minder als probleemeigenaar van criminaliteit en onveiligheid ziet. De overheid legt de verantwoordelijkheid hiervoor meer bij de burger en maatschappelijke organisaties, die in strikte zin niet met veiligheid te maken hebben - zoals het gezin, de school of de buurtwerkers. Anderzijds begon de burger door het wegvallen van vertrouwde hiërarchieën en instellingen (on)veiligheid ook sneller te ‘voelen’.

Het “bevorderen van een veiliger samenleving” was dan ook een centrale doelstelling van de kabinetten-Balkenende I, II en III.[19] Daarbij ging het erom dat de feitelijke criminaliteit en overlast moesten afnemen, maar ook dat de burger zich veiliger moest gaan voelen. De ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie kondigden aan dat ze zouden uitzoeken hoe de onveiligheidsgevoelens van burgers positief beïnvloed konden worden.[20] Maar wat kan de overheid daar nog aan doen? Welke risico’s zijn we bereid te aanvaarden, wie beslist daarover, en wie is verantwoordelijk voor de gevolgen van ongelukken en catastrofes? Deze kwesties beheersen in toenemende mate de maatschappelijke agenda. Ze zijn niet alleen aan de orde bij terrorisme en criminaliteit, maar ook bij ecologische problematiek van droogte en overstromingen, bij het vraagstuk van de volksgezondheid (Q-koorts epidemie, crisis rond de Mexicaanse griep) en bij financiële crises (hypotheekinflatie, omgevallen banken, pensioennood). De verschillende ideeën hierover leiden herhaaldelijk tot conflicten, denk aan de verhitte debatten tussen voor- en tegenstanders van inentingen.

Opmerkelijk in Nederland is dat de overheid, of de achtereenvolgende regeringen, wel strategieën over een verbetering van veiligheidsgevoelens produceren, maar geen visie lijken te hebben op de veranderde maatschappelijke behoefte aan veiligheid: we leven in een risicosamenleving, maar wat betekent dat voor een land, voor de democratie? De discussies over veiligheid, en in het kielzog daarvan over privacy en de rechtsstaat, zijn reactief en worden gedicteerd door nieuwe technologische uitvindingen en incidenten. Dat blijkt uit de hausse aan veiligheidsdiscussies uit de afgelopen jaren.

5. Voorbeeld: de digitalisering van de openbare ruimte

Een goed voorbeeld hiervan is de digitalisering van de openbare ruimte en de invloed die dat heeft op privacy, zoals het Rathenau Instituut onlangs met een geruchtmakend onderzoek aantoonde.[21] In de jaren zeventig en tachtig bestond er in Nederland nog een grote mate van privacygevoeligheid. De volkstelling van 1971 stuitte op veel protest, en die van 1981 kon niet eens doorgaan. Protesten ertegen waren onder meer ingegeven door angsten uit de Tweede Wereldoorlog. Toen had persoonsregistratie immers de Jodenvervolging vergemakkelijkt. Maar ook een blik over de grens, waar de Duitse justitie op grote schaal jacht maakte op terroristen en daar voor die tijd allerlei revolutionaire computergestuurde dataminingprogramma’s introduceerde, schrok de Nederlandse burgers af. In 1983 werd een artikel over eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer aan de Grondwet toegevoegd (artikel 10), in 1988 werd de Wet persoonsregistraties aangenomen en in 2001 aangepast tot de nieuwe Wet bescherming persoonsgegevens (WBP). In deze wet is het gebruik van persoonlijke data gebonden aan strenge voorwaarden.[22]

De securitisering breidde zich ondanks deze voorwaarden toch uit naar de digitalisering van de persoonsgegevens. Met de verwijzing naar allerlei nieuwe risico’s (internationale georganiseerde criminaliteit, terrorisme) kon de WBP al snel weer op allerlei manieren buiten werking worden gesteld. Het Nederlandse opsporingsapparaat mag nu steeds meer uitzonderingsregels toepassen wanneer het gaat om veiligheid. Elektronische communicatie werd verplicht aftapbaar: in 1998 voor telecommunicatie en in 2001 voor internetcommunicatie. Nederland loopt nu voorop wat betreft het aantal telefoontaps. Telecomproviders zijn sinds 2004 bovendien verplicht om opsporingsdiensten inzage te geven in digitale verkeersgegevens, als uitvloeisel van de Europese richtlijn Dataretentie. Op 7 juli 2009 nam de Eerste Kamer de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens aan. Die wet verplicht providers verkeers- en locatiegegevens twaalf maanden lang ten behoeve van opsporing van ernstige delicten te bewaren.

Strafrecht wordt daarmee preventief ingezet, ook tegen personen op wie nog geen verdenking rust, maar die zich in de buurt van een verdachte persoon of locatie bevonden. Sinds januari 2006 staat het de officier van justitie vrij om allerlei gegevens op te vragen van personen met wie een verdachte toevallig contact had. Met de aanvulling op de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van 2007 kan de AIVD complete bedrijfsbestanden opvragen en met slimme software doorzoeken. Bovendien krijgen lagere politiefunctionarissen in dit proces steeds meer bevoegdheden. Zij kunnen nu zelf telefoonnummers natrekken. Verder mag een officier van justitie zonder toestemming van een rechter bevelen dat iemand langdurig wordt geobserveerd en kunnen opsporingsambtenaren allerlei gegevens opvragen. Door de digitalisering van persoonsgegevens en de invoering van het Burger Service Nummer zijn al die gegevens ook veel beter beschikbaar en aan elkaar gekoppeld.[23] Gegevensbestanden kunnen ook makkelijker van elders gehaald worden: in 2007 vorderde (en kreeg) het Openbaar Ministerie reizigersgegevens afkomstig van gebruik van de OV-chipkaart om een verdachte te identificeren. Zo werden gegevens die voor een heel ander doel waren verzameld (OV-verkeer) ineens als opsporingsmiddel gebruikt.[24]

Het risico van terrorisme, of in het geval van het Elektronisch Kinddossier (ook zo’n voorbeeld van digitalisering en centralisering van persoonsgegevens) het risico van kindermishandeling, is ernstig genoeg. Vandaar dat veiligheidsmaatregelen en de daarmee gepaard gaande inbreuken op privacy ook relatief gemakkelijk worden geaccepteerd. Slechts een minderheid van 32 procent tekende in een publieksonderzoek over de OV-chipkaart in 2007 bijvoorbeeld protest aan tegen het gebruik van reisgegevens voor opsporingsdoeleinden.[25] Ook de bodyscans op Schiphol genieten na wat initieel gepruttel brede steun onder de passagiers.[26] Zo worden er steeds meer nieuwe controlemogelijkheden gecreëerd en dossiers in het veiligheidsdomein getrokken. Een nieuwe aanslag en een nieuw kinderdrama a la Savannah worden simpelweg niet meer getolereerd. En de nieuwe technologische ontwikkelingen op het gebied van informatietechnologie en ‘ambient intelligence’ drijven die veiligheidsbehoefte op. Voorstanders houden de critici van deze nieuwe ontwikkelingen voor dat ze ‘zeuren’ en ‘privacypreuts’ zijn. Zij vinden het niet erg dat we in een ‘glazen samenleving’ of ‘surveillance society’ zijn beland. Toch zouden alleen al vanuit het voorzorgprincipe ook de risico’s en gevaren van zo’n glazen samenleving serieuzer genomen moeten worden.

6. Slinkende behoefte aan privacy

Het directe gevolg van securitization is de ontwikkeling van een glazen samenleving of een surveillance society, om de woorden van Jakob Kohnstamm, de voorzitter van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) aan te halen. Kohnstamm doelt daarmee op een samenleving waar individueel gedrag uitvoerig wordt gemonitord en waar het persoonlijke leven steeds transparanter wordt: “We worden ongemerkt omgeven door wolken van digitale persoonsgegevens, die ieder afzonderlijk misschien niets zijn om de wenkbrauwen over op te trekken, maar die in samenhang ervoor zorgen dat individuen zich in een minder vrije situatie bevinden.” Dat proces van ‘verglazing’ wordt versneld door het ‘zwaan-kleef-aan-effect’ van digitale data, die gemakkelijk van de ene setting naar de andere stromen. ‘Function creep’ zorgt er bovendien voor dat een bepaalde maatregel en bijbehorende gegevens ook voor iets anders gebruikt gaan worden (het voorbeeld van de OV-gegevens). Verglazing wordt tevens bevorderd door het nieuwe public managementdenken dat sinds de jaren negentig zo in opkomst is. De overheid streeft naar rationalisatie en efficiëntie. Ze wil een betere dienstverlening aan de burger en een efficiëntere overheidsadministratie realiseren. Niet alleen de overheid, ook het bedrijfsleven streeft naar betere dienstverlening en marketing. Daartoe nemen ze ook steeds meer toevlucht tot ‘social sorting’: databanken worden gefilterd op bepaalde kenmerken en categorieën, om zo doel- en risicogroepen beter te kunnen identificeren en te ‘bedienen’. Kortom, aldus Kohnstamm: burgers leven steeds meer in een “glazen huis waar nauwelijks gordijnen voor hangen”[27]

Toch vinden burgers dat vaak helemaal niet zo erg. Het oprukkende veiligheidsdenken en de toenemende controle vallen namelijk samen met een ontwikkeling van nieuw digitaal ‘empowerment’. Nieuwe informatietechnologieën worden door de individuele burger meestal niet in de eerste plaats als dreiging gezien, maar als middel om de handelingsmogelijkheden te vergroten, zich te bevrijden van geografische of andere beperkingen en zich te kunnen mobiliseren.[28] TomToms met gps-systemen, de iPhone die onze locatie bijhoudt: we maken er gretig gebruik van. Internet stelt mensen in staat nieuwe werelden te creëren. In Nederland is bijna iedereen op het net: in 2009 had 93 procent van de bevolking een internetaansluiting.[29]

Tegelijkertijd kiezen mensen er steeds vaker bewust voor om ook zelf in het net aanwezig te zijn. Zonder profiel op een sociaal mediaplatform (Hyves, LinkedIn) ben je nergens. We leven in een samenleving waarin privacy niet meer als groot goed wordt waargenomen. Het omgekeerde is het geval. Virtuele presentatie en mediapresentie is het kapitaal van nu. Wie wil er niet zijn of haar vijftien ‘minutes of fame’ op Hyves, zijn nieuwe carrièresprong registreren op Facebook en een hoop nuttige vrienden verzamelen op LinkedIn? ‘Ik ben zichtbaar dus ik ben’, zo zou de tijdsgeest samengevat kunnen worden. We leven in een aandachtssamenleving en willen gezien worden.

De controlebehoefte door overheid en bedrijfsleven gaat gepaard met de vrijwillige terbeschikkingstelling door de burger. Facebook en de iPhone zijn onze nieuwe digitale enkelband, en niemand vindt het erg. We voelen ons immers geen gevangene van de staat; het zijn onze eigen behoeftes aan service, entertainment en veiligheid die ons ketenen.[30] Protest tegen inbreuken op de privacy wordt vaak niet begrepen en weggezet als - het eerdergenoemde - ‘privacypreutsheid’.[31] De noodzaak van privacy en van bescherming tegen te veel veiligheidsmaatregelen wordt nauwelijks onderkend. We kijken dwars door die glazen samenleving heen en zien haar niet. We lopen er immers pas tegenaan wanneer we zelf het slachtoffer zijn geworden van ‘identity theft’, of veel banaler: van fouten in het systeem.

7. Drie risico’s van een glazen samenleving

Volgens het CBP moet er veel meer aandacht aan mediawijsheid bij de burger worden besteed en moet het naleven van de wetgeving rond privacybescherming beter worden gecontroleerd.[32] Er zitten namelijk drie grote nadelen aan de toenemende securitisering en verglazing van de samenleving. In de allereerste plaats leveren veel veiligheidsmaatregelen en nieuwe digitaliseringstoepassingen niet de oplossing voor het geponeerde probleem. Neem bijvoorbeeld de maatregel van de Europese ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken om gegevens van telefoon- en e-mailgebruik van burgers langer te bewaren. Die maatregel moet het probleem van het tijdig identificeren van voortvluchtige terroristen of terrorismeverdachten oplossen. Onderzoekers van de Erasmus Universiteit kwamen echter tot de conclusie dat het nut en dus de noodzaak van het langer bewaren van elektronische en digitale verkeersgegevens voor opsporingsonderzoeken niet aangetoond kon worden. Het echte probleem zit hem namelijk niet in een tekort aan gegevens, maar ligt aan een te trage besluitvorming en aan te starre bureaucratische procedures op het gebied van internationale opsporingssamenwerking, of eenvoudigweg aan een tekort aan middelen, waardoor niet genoeg prioriteit aan een langer lopend rechercheonderzoek kan worden gegeven.[33]

Meer gegevens (en dus ook meer capaciteiten om die gegevens te controleren) bieden voor het terrorismeprobleem meestal niet de oplossing. De aanslagen van elf september en de moord op Theo van Gogh werden gepleegd door personen die al gedeeltelijk in beeld waren. De daders zaten al in de databestanden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De informatie werd alleen niet op de goede manier gecombineerd. Het blijven verzamelen van hooibergen om die ene speld te vinden, kan dus niet het antwoord zijn op het (zeer kleine) risico van een terroristische aanslag. Bestaande bevoegdheden moeten eerst veel beter worden benut en uitgeput voordat nieuwe maatregelen worden ingevoerd. Bovendien zouden die nieuwe maatregelen ook eerst op hun effect en nut beoordeeld moeten worden - en dat is iets wat zelden gebeurt.[34] Sterker nog, met de hausse aan nieuwe antiterrorismemaatregelen en alle gegevens die daaromtrent verzameld en geraadpleegd mogen worden, worden vaak juist nieuwe problemen gecreëerd. Terrorismeverdachten blijven ook na hun dood eindeloos op de zogenaamde zwarte lijsten van de VN en de EU staan. Ook onschuldige burgers kunnen per ongeluk op zo’n lijst belanden (door bijvoorbeeld een foute spelling) en hoe komen die er ooit weer af? De kosten van al die maatregelen drukken zwaar op de begroting, maar eenmaal gerealiseerd, komen we er nauwelijks meer van af.[35]

Dat brengt ons bij het tweede risico van de securitisering en verglazing: het tast de rechtsstaat aan. Schendingen van de Wet bescherming persoonsgegevens druisen in tegen de Grondwet (artikel 10) en tegen de internationale rechtsorde (artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens). Technocratisering en veiligheidsdenken hollen de principes van de democratische rechtsstaat uit. Onze persoonlijke vrijheid wordt geschonden als de overheid of commerciële ondernemingen dingen onthullen die we liever geheim houden. We hebben er recht op en belang bij om met rust gelaten te worden. Iedereen die zegt niets te verbergen te hebben, heeft met de woorden van Kohnstamm “een onwaarschijnlijk saai leven ofwel ziet een essentiële randvoorwaarde voor individuele ontplooiing in samenleving met anderen over het hoofd”[36]

Bescherming tegen alziende overheidsmaatregelen is nodig om te kunnen beschikken over belangrijke principes van de democratische rechtsstaat: individuele autonomie, informationele gelijkheid en gelijke behandeling. Zo wordt schade of onrechtvaardigheid voorkomen. Dat schade of onrechtvaardigheid voorkomt is geen theoretisch gevaar. De genoemde principes van gelijke behandeling en solidariteit zijn nu reeds in het geding wanneer de overheid of commerciële ondernemingen gebruik maken van ‘social sorting’. Het leven in een bepaalde risicowijk of het behoren tot een risicogroep kan leiden tot vermeerderde politiecontrole of een verhoogde verzekeringspremie. Het hebben van zo’n risicoprofiel is echter lang niet altijd de schuld van de burger zelf. Kan een arme havenarbeider er wat aan doen dat hij in een slechte buurt woont? Mag een keurige voetbalsupporter de dupe worden van de nieuwe voetbalwet?[37]

Nieuwe veiligheidsmaatregelen worden vaak gepresenteerd in een context van urgentie en onmiddellijke dreigingen en worden voorgesteld als uitzondering op de regel. Het kenmerk van veiligheidsmaatregelen is echter dat ze de onvermijdelijke neiging hebben om tot ‘normaaltoestand’ uit te groeien. Veiligheidscamera’s hangen niet alleen in winkels, maar volgen ons nu overal op straat. ‘Ethnic profiling’ wordt door al die bewakingssystemen en veiligheidseisen een steeds groter gevaar. Personen worden gefouilleerd, aangehouden of uit horecagelegenheden geweerd vanwege hun huidskleur of komaf.[38]

Het derde en allerbelangrijkste gevaar van securitisering en verglazing is echter de uitholling van het meest cruciale goed in een samenleving: vertrouwen, zowel in elkaar als in de overheid. Een te sterke preoccupatie met risico’s kan volgens Furedi leiden tot een fatalistisch mensbeeld: ‘be careful or else’.[39] Bij een dergelijk mensbeeld zijn we alleen nog bezig met het nemen van voorzorgsmaatregelen, het controleren en uitbreiden van die maatregelen en wachten we verder angstig af. Door al die maatregelen raken de verwachtingen overspannen. Wanneer we maatregelen nemen of te horen krijgen dat de overheid dat doet, accepteren we niet langer dat er een terrorist of pedofiel door de mazen van het net glipt. Elke ontplofte bom wordt zo een bom onder het vertrouwen in de staat.

Tegelijkertijd neemt het cynisme toe. Nederland staat in vergelijking met andere Europese landen nog steeds in de top vijf wat betreft vertrouwen dat men heeft in andere mensen en politieke instellingen.[40] Niettemin neemt het vertrouwen bij burgers al sinds enkele jaren af, omdat ze steeds vaker geconfronteerd worden met relevante instellingen zoals ziekenhuizen, politie en justitie, banken of de belastingdienst die onzorgvuldig met hun gegevens omspringen. Denk aan het falen van het peperdure nieuwe communicatiesysteem C2000 dat de politie op het cruciale moment in de steek liet op het strand van Hoek van Holland in augustus 2009.[41] Denk ook aan de schandalen in Groot-Brittannië, waar veiligheidsagenten cd’s met persoonlijke gegevens van mensen op straat lieten slingeren. Wanneer de Wet bescherming persoonsgegevens als obstakel wordt beschouwd en zowel overheid, burgers als bedrijfsleven onnadenkend omgaan met die gegevens, brokkelt het algemeen vertrouwen in de overheid en in de maatschappelijke instanties dus af.[42] Erger nog: we zien steeds vaker dat bonafide burgers (dus geen paranoïde of marginale protestgroepjes) zelf met allerlei vergezochte complottheorieën komen om falen te verklaren. Pech of ongeval kan in hun optiek geen oorzaak zijn: alles was immers afgedekt. Er moet dus wel een duister complot aan ten grondslag liggen. Illustratief is de hetze tegen RIVM-directeur Roel Coutinho, die te maken kreeg met de meest vreemde verdachtmakingen toen hij de bevolking opriep zich tegen de Mexicaanse griep te laten inenten.[43]

Die uitholling van het onderling vertrouwen door een teveel aan veiligheidsmaatregelen en een te ver doorgevoerde verglazing van de samenleving is geen onontkoombaar proces. De laatste jaren is er veel meer aandacht besteed aan de gevaren hiervan. Het CPB en het Rathenau Instituut liepen er tegen te hoop. Volgens Kohnstamm krijgt het CPB ook vanuit de bevolking steeds meer vragen over wat nog toelaatbaar is.[44] Actiegroep Bits for Freedom en de website Het Nieuwe Rijk voerden diverse protestacties uit tegen inbreuken op de privacywetgeving onder het mom van veiligheid. Het Nieuwe Rijk verspreidde in november 2009 een persiflagefolder, waarin burgers werden opgeroepen om kosteloos hun Burger Service Nummer op hun arm te laten tatoeëren.[45] De Tweede Kamer gaf in 2007 de opdracht tot een onderzoek naar de effecten van de nieuwe antiterrorismewetten. De Eerste Kamer hield in 2009 en 2010 nieuwe bepalingen op dit vlak tegen, uit onvrede over het gebrekkige zicht op nut en noodzaak hiervan. Toch blijft de angst bestaan dat zonder een duidelijke visie op veiligheid en privacy incidenten en technologische ontwikkelingen de discussie blijven gijzelen. Er hoeft maar een aanslag plaats te vinden en de slinger in het maatschappelijke debat slaat weer door naar meer veiligheidsmaatregelen ten koste van privacy.

8. Balans

Vaak wordt vrijheid tegenover veiligheid gezet, waarbij dan gesteld wordt dat een beetje minder vrijheid niet erg is, wanneer het onze veiligheid dient. In sommige gevallen kan het inderdaad gebeuren dat het genot van een (individuele) vrijheid moet worden opgeschort om de veiligheid van een groep te garanderen: “Salus populi suprema lex esto.” (Het welzijn van het volk is de hoogste wet.)[46] Veiligheidsmaatregelen en digitalisering van het persoonlijke leven kunnen dat welzijn wel degelijk verhogen. Veiligheidsdiensten moeten telefoonverkeer van terrorismeverdachten en hun contacten kunnen aftappen. Het is van levensbelang dat verschillende artsen via een elektronisch patiëntendossier van elkaar weten wat ze doen. Ook het streven naar meer coördinatie in de jeugdzorg kan niemand verontrusten. De pogingen van de overheid om straatcriminaliteit terug te dringen zijn eveneens lovenswaardig. Het streven naar veiligheid in een omvattende zin is een oud Bijbels begrip, denk aan het begrip ‘shalom’ in het Oude Testament en aan de herders in Ezechiël 34:28, die moeten waken over het welzijn van hun kudde.[47]

Veiligheidsmaatregelen zijn noodzakelijk en een voorwaarde voor een functionerende samenleving. Ze bieden echter niet de oplossing voor allerlei onderliggende, ongearticuleerde problemen die met moreel onbehagen, ontheemding en onzekerheid te maken hebben. Erger nog: wanneer de overheid zelf afscheid begint te nemen van de tot voor kort nog gebruikelijke houding van vertrouwen in zijn burgers, wordt dat onbehagen van de burger er niet minder op. Misschien vraagt de afname van sociale controle wel om andere en meer beheersingsmechanismen. Maar wanneer die overheid begint om de op vertrouwen en op veronderstelde onschuld gefundeerde omgangsvormen in de samenleving te vervangen door omgangsvormen die zijn gebaseerd op geïnstitutionaliseerd wantrouwen, wordt de bijl aan de wortel van onze democratische rechtsstaat gelegd. De risico’s die vaak ter legitimatie van die nieuwe maatregelen worden opgevoerd (terrorisme, kindermishandeling), kunnen zulke vergaande beheersingsmechanismen nooit rechtvaardigen. Ten eerste lossen ze de onderliggende problemen niet op. De grondoorzaken van veiligheidsproblemen kunnen niet met meer veiligheidsmaatregelen worden weggenomen. Het nut en de efficiëntie van die peperdure instrumenten zijn nauwelijks te bewijzen. Bovendien verhouden de nieuwe veiligheidsmaatregelen zich slecht tot andere waarden die er ook toe doen, zoals rechtsgelijkheid, een eerlijke rechtsgang en bescherming van de individuele autonomie. Bovendien kan de overheid nu eenmaal geen garantie op lijfsbehoud bieden.

Het welzijn van de individuele burger is niet gebaat bij een offensief en totalitair veiligheidsstreven. “Privacy is cruciaal voor autonomie en psychologisch welzijn”, aldus de Britse filosoof A.C. Grayling.[48] Welzijn begint bij onderling vertrouwen, sociale samenhang en persoonlijke zingeving. Een samenleving wordt niet beschermd door veiligheidspoortjes. Een terrorist vindt altijd zijn weg. Maar een samenleving zonder onderling vertrouwen raakt op drift. De prepolitieke waarden van solidariteit, onderling vertrouwen en zorg maken een samenleving leefbaar en veilig. De rechtsstaat biedt daar de kaders voor en geeft grenzen aan. Veiligheidsmaatregelen zijn sancties op de overschrijding van die grenzen, maar ze kunnen de rechtsstaat niet met leefbaarheid en vertrouwen vullen.

Elektronische ontwikkelingen zijn niet meer terug te draaien, de totstandkoming van de netwerksamenleving evenmin. De behoefte aan veiligheid en de behoefte om gekend te worden kunnen en mogen niet onderdrukt worden. Maar die behoeften mogen er niet toe leiden dat we ons uitleveren aan totale securitisering of digitalisering van de samenleving. Het gevaar schuilt tegenwoordig niet alleen in terroristen of straatcriminelen, maar ook in de allesdoordringende pogingen van de meest uiteenlopende instanties - publiek of privaat - om burgers in kaart te brengen, hen te normeren en te categoriseren en via agressieve methoden allerlei consumptieve verlangens op te dringen. Daar zou de overheid zich ook tegen teweer moeten stellen. De burger moet tegen zijn of haar ‘verglazing’ worden beschermd. Artikel 10 van de Grondwet zou daarom best iets offensiever uitgelegd kunnen worden.

Wanneer het domein van individuele autonomie, van zeggenschap en zelfbeschikking, de grondsteen van democratische participatie is, mag die persoonlijke ruimte niet worden opgeofferd aan een totalitair veiligheidsstreven of winstmaximalisatie. Ook christelijke partijen mogen die bescherming van de persoonlijke vrijheid wel eens wat opwaarderen. Ze zijn op sommige punten (te denken valt hier aan het Elektronisch Kinddossier) wel erg ver meegegaan in de securitisering van het openbare leven. Roel Kuiper betoogt in Moreel kapitaal terecht dat het hele vrijheidsdebat teveel door Hobbesiaanse zwartgalligheid en Lockes nadruk op het individuele zelfbelang is geconditioneerd. De mens is geen wolf en hij is ook niet alleen uit op zijn eigen persoonlijke gewin.[49]

We hoeven niet in alles en iedereen een gevaar te zien en we hoeven ons niet tegen alle mogelijke risico’s en rampen in de toekomst in te dekken. We zijn niet van glas. We mogen ook een beetje vertrouwen op de weerbaarheid en verbindingskracht in de samenleving. Anders zijn we bij voorbaat al bezig alle kiemen van transcendentie, onbaatzuchtigheid en zelfopoffering te verstikken. Veiligheid is een voorwaarde voor het opbloeien van sociale deugden. Het is een rechtsgoed dat geïnstitutionaliseerd moet worden in correct en slagvaardig opererende instanties. Maar daarbij moet altijd worden bedacht dat er een verband is tussen ‘the good life’ en ‘just institutions’.[50] Rechtvaardige instanties zullen als herders hun kudde bewaken tegen gevaren. Maar dan moeten ze zich ook als herders gedragen en de kudde zelf evenmin verschrikken.

[1] Francis Fukuyama, The End of History and the Last Man (New York, NY: Free Press, 1992).

[2] Zie Barry Buzan, Ole Waever en Jaap de Wilde, Security: A New Framework for Analysis (Boulder: Lynne Rienner Publishers, 1998), 25.

[3] Zie “Klappen gekregen? Dan mag u het stadion niet meer in”, NRC Handelsblad, 26 augustus 2010.

[4] Vgl. Beatrice de Graaf, Theater van de angst. De strijd tegen terrorisme in Nederland, Duitsland, Italië en Amerika (Amsterdam: Boom, 2010).

[5] Vgl. Remco van Diepen, Hollanditis: Nederland En Het Kernwapendebat, 1977-1987 (Amsterdam: Bert Bakker, 2004); Philip Everts, Wat denken ‘de mensen in het land’?: ontwikkelingen in de publieke opinie over problemen van buitenlandse en defensiepolitiek, 1983-1992. Cahier 55 (Nijmegen: Studiecentrum voor Vredesvraagstukken, 1992); Dick Engelen, Frontdienst. De BVD in de Koude Oorlog (Amsterdam: Boom, 2007).

[6] Zie Tweede Kamer (red.), Inzake opsporing. Eindrapport van de enquetecommissie Opsporingsmethoden (commissie-Van Traa), ingesteld naar aanleiding van de IRT-affaire (Tweede Kamer 1995-1995, nr. 24072).

[7] Naar aanleiding van de oproep van Cees Bangma, districtschef van het politiekorps Midden-Friesland, in de Leeuwarder Courant, 16 september 1997. Vgl. ook P.L.M. Vasterman, “Zinloos geweld als mediahype. De aanjagende rol van de media bij de sociale constructie van zinloos geweld”, in: Bestuurskunde, jaargang 10, nummer 7 (oktober 2001): 299-309.

[8] Vgl. Buro Jansen & Janssen, Onder Druk: Terrorismebestrijding in Nederland (Breda: Papieren tijger, 2006).

[9] Zie “Klink: Wilders voluit op het orgel”, NOS-nieuwssite, 1 september 2010, Zie: http://nos.nl/artikel/182120-klink-wilders-voluit-op-het-orgel.html.

[10] Zie Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst, Van dawa tot jihad. De diverse dreigingen van de radicale islam tegen de democratische rechtsorde (Den Haag: AIVD, 2004); De gewelddadige jihad in Nederland (Den Haag: AIVD, 2006); Jihadisten en het internet (Den Haag: AIVD 2006); Radicale dawa in verandering. De opkomst van islamitisch neo-radicalisme in Nederland (Den Haag: AIVD 2007).

[11] Zie Ministerie van Binnenlandse Zaken, Actieplan polarisatie en radialisering, 2007-2011 (Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2007).

[12] Zie “Vroeger bang voor Russen, nu voor Marokkanen”, NRC Handelsblad, 2-3 januari 2010.

[13] Vgl. Leo Lucassen en Wim Willems, Gelijkheid en onbehagen. Over steden, nieuwkomers en nationaal geheugenverlies (Amsterdam: Bert Bakker, 2006).

[14] Ministerie van Binnenlandse Zaken, Actieplan polarisatie en radicalisering 2007-2011 (Den Haag, 2007), 5.

[15] Zie Ulrich Beck, Risikogesellschaft. Auf dem Weg in eine andere Moderne (Frankfurt am Main: Suhrkamp, 1986).

[16] Vgl. Hans Boutellier, De veiligheidsutopie: Hedendaags onbehagen en verlangen rond misdaad en straf (Den Haag: Boom Juridische uitgevers, 2002; herziene druk 2005); Manuel Castells, The Rise of the Network Society, The Information Age: Economy, Society and Culture Vol. I (Cambridge, MA/Oxford, UK: Blackwell, 1996).

[17] Zie Zygmunt Baumann, Community. Seeking Safety in an Insecure World (Cambridge: Polity, 2001); The Individualized Society (Cambridge: Polity, 2001).

[18] Zie Sociaal en Cultureel Planbureau, Angstige burgers? De determinanten van gevoelens van onveiligheid onderzocht (Den Haag: SCP, 2006), 34.

[19] Zie Minister van Justitie, minister van Binnenlandse Zaken, Naar een veiliger samenleving (Den Haag, oktober 2002).

[20] Zie Sociaal en Cultureel Planbureau, Angstige burgers? De determinanten van gevoelens van onveiligheid onderzocht (Den Haag: SCP, 2006), 9.

[21] Zie Christian van ‘t Hof, Rinie van Est en Floortje Daemen, Check in/check uit. De digitalisering van de openbare ruimte (Rotterdam: Rathenau Instituut, 2010).

[22] Zie ibidem, 22-23.

[23] Zie “Iedereen verdacht”, NRC Handelsblad, 12-13 mei 2007.

[24] Zie Christian van ‘t Hof, Rinie van Est en Floortje Daemen, Check in/check uit, 53.

[25] Zie ibidem, 54.

[26] Zie onder andere “Passagiers accepteren bodyscan Schiphol”, 21 juli 2010; zie: http://www.security.nl/artikel/33935/1/'Passagiers_accepteren_bodyscan_Schiphol'.html.

[27] Jakob Kohnstamm, “Glazen samenleving in zicht”, in: Nederlands Juristenblad, jaargang 82, nummer 37 (2007): 2369-2375.

[28] Manuel Castells, The Rise of the Network Society, The Information Age: Economy, Society and Culture Vol. I (Cambridge, MA/Oxford, UK: Blackwell, 1996); The Power of Identity, The Information Age: Economy, Society and Culture Vol. II (Cambridge, MA/Oxford, UK: Blackwell, 1997).

[29] Zie Christian van ‘t Hof, Rinie van Est en Floortje Daemen, Check in/check uit, 20.

[30] Zie Friedrich von Borries, “Lieber grosser Bruder, bitte folge allen meinen Wegen! Von der Fussfessel zu Google Street View: Wie wir Überwachung lieben lernten”, in: Die Welt, 10 augustus 2010.

[31] Zie Peter Giesen, “De privacypreutsheid. Kom maar op met die bodyscan”, De Volkskrant, 9 januari 2010.

[32] Zie “Meer nadruk op waarborg privacy”, NRC Handelsblad, 9 augustus 2007.

[33] Zie Jakob Kohnstamm, “Geef privacy niet zomaar op voor terreur”, NRC Handelsblad, 9 augustus 2005.

[34] Zie Jakob Kohnstamm, “Een bruikbaar rechtsgoed. Veiligheid en de Wet bescherming persoonsgegevens”. Johan de Wittlezing, Dordrecht, 4 oktober 2006.

[35] Vgl. M.J. Borgers, De vlucht naar voren (Den Haag: Boom, 2007); T. Roos, “Terrorisme en strafrecht in Nederland”, in: S. Harchaoui (red.), Hedendaags radicalisme. Verklaringen & aanpak (Apeldoorn/Antwerpen: Het Spinhuis, 2006), 81-113; zie ook B. de Graaf en B. de Graaff, “Counterterrorism in the Netherlands: the ‘Dutch approach’”, in: Jon Moran en Mark Phythian (eds.), Intelligence, Security and Policing Post-9/11 (London: Palgrave Macmillan, 2008), 183-202.

[36] Zie Jakob Kohnstamm, “Een bruikbaar rechtsgoed. Veiligheid en de Wet bescherming persoonsgegevens”. Johan de Wittlezing, Dordrecht, 4 oktober 2006.

[37] Zie David Lyon (ed.), Surveillance as Social Sorting. Privacy, risk, and digital discrimination (Londen/New York: Routledge, 2002).

[38] Zie Open Society Justice Initiative, Ethnic Profiling in the European Union: Pervasive, Ineffective, and Discriminatory (New York: Open Society Institute, 2009).

[39] Zie Frank Furedi, Culture of Fear (Londen/New York: Continuum, 1997), 170.

[40] European Foundation for Improvement of Living and Working Condition, Second European Quality of Life Survey (Luxembourg: EFILWC, 2009), 56.

[41] Zie “Communicatiesysteem reddingsdiensten ramp”, De Volkskrant, 27 september 2009.

[42] Zie Jakob Kohnstamm, “Een bruikbaar rechtsgoed. Veiligheid en de Wet bescherming persoonsgegevens”. Johan de Wittlezing, Dordrecht, 4 oktober 2006.

[43] Zie Jan Staman, “De tatoeagefolder was precies in de roos”, NRC Handelsblad, 1 december 2009.

[44] Zie “Meer nadruk op waarborg van privacy”, NRC Handelsblad, 9 augustus 2007.

[45] Zie website hetnieuwerijk.nl; https://www.hetnieuwerijk.nl/media/FOLDER-overzicht.jpg.

[46] Eigen vertaling; Cicero, De Legibus, III, 3.

[47] Zie Andries Zoutendijk, “Het veilige land”, in: Andries Zoutendijk, Mensenkind (Zoetermeer: Uitgeverij Boekencentrum, 2003), 55-59.

[48] Zie A.C. Grayling, Liberty in the Age of Terror. A Defence of Civil Liberties and Enlightenment Values (Londen/Berlijn/New York: Bloomsbury, 2009).

[49] Zie Roel Kuiper, Moreel kapitaal. De verbindingskracht van de samenleving (Amsterdam: Buijten & Schipperheijn), 80-83.

[50] Zie Paul Ricoeur, Oneself as Another (translation: Kathleen Blamey; Chicago: University of Chicago Press, 1992), 180, 262.