Nederlandse taal in de Grondwet

Anders dan in veel landen van de EU (onder meer Finland, Frankrijk, Oostenrijk, Tsjechië en Zweden) bevat de Nederlandse Grondwet geen artikel waarin de positie van de taal is vastgelegd. Voorstellen om de Nederlandse taal in de Grondwet op te nemen uit 1995 en 2010 haalden het niet.

Het voorstel uit 1995 werd door de Tweede Kamer verworpen. Een nieuw voorstel uit 2010 werd door de regering op 19 februari 2018 ingetrokken. Het kabinet-Rutte III vond dat het voorstel uit 2010 onvoldoende rekening hield met andere de officiële talen die naast het Nederlands en het Fries in Nederland worden gebruikt, zoals het Engels en Papiaments. Ook zag het kabinet onvoldoende maatschappelijke behoefte voor het wetsvoorstel.

Behandeling van het wetsvoorstel van 27 september 2010 lag al sinds december 2010 stil. Het voorstel zal niet verder behandeld worden en de minister kondigde geen nieuw voorstel aan.

1.

Voorgeschiedenis

Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer van het rapport van de Bijzondere Commissie Vraagpunten inzake staatkundige, bestuurlijke en staatsrechtelijke vernieuwing (Commissie-Deetman) in 1991 werd een motie-Van Middelkoop/Mateman aangenomen, waarin de Commissie werd gevraagd ook te onderzoeken of vastlegging van de Nederlandse taal in de Grondwet wenselijk was.

Staatssecretaris De Graaff-Nauta i bracht in oktober 1991 notities uit over de grondwettelijke positie van de Nederlandse taal als taal van bestuur en rechtspraak (21.427, nr. 20 en 21.427, 24). De notities waren inventariserend. Er werd geen uitspraak gedaan over de wenselijkheid van een apart grondwetsartikel.

2.

Voorstel-Koekkoek/Van Middelkoop

Op 3 oktober 1995 dienden de Tweede Kamerleden Alis Koekkoek i (CDA) en Eimert van Middelkoop i (GPV) een overwegingsvoorstel in over het opnemen in de Grondwet van een bepaling over de Nederlandse taal.

Zij stelden voor een nieuw artikel (22a) in te voegen in het hoofdstuk sociale grondrechten, dat luidde:

"De bevordering van het gebruik van de Nederlandse taal is voorwerp van zorg van de overheid."

Op grond van dit nieuwe artikel zou de overheid actief het gebruik van de Nederlandse taal moeten bevorderen. Het artikel beoogde ook de tot dusver ongeschreven regel vast te leggen dat Nederlands de officiële voertaal is. Overweging was dat in de Europese Unie het Nederlands steeds meer onder druk leek te komen.

De Raad van State toonde vond het voorstel onvoldoende gemotiveerd. Zij vond dat vastlegging van het Nederlands in de Grondwet weinig toevoegde aan de reeds bestaande verplichtingen ten aanzien van het gebruik van het Nederlands overheid en burgers. Die verplichtingen vloeien voort uit de Algemene wet bestuursrecht, uit bepalingen in het Wetboek van Strafvordering en de Wet op het Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

De Raad wees er voorts op dat ook het Verdrag over de Nederlandse Taalunie verplichtingen oplegt aan de overheid bij het gebruik van de Nederlandse taal.

Ook stelde de Raad van State dat (mogelijke) aantasting van het Nederlands in de Europese Unie niet kon worden voorkomen door vastlegging in de Nederlandse Grondwet. De positie van minderheidstalen (zoals het Fries) is reeds wettelijk verankerd, onder meer via een internationaal verdrag.

De Tweede Kamer verwierp het wetsvoorstel op op 2 mei 1997. Tegen stemden de fracties van PvdA, VVD, D66, GroenLinks en CD.

3.

Voorstel kabinet-Balkenende IV

In september 2010 diende het demissionaire kabinet-Balkenende IV i een nieuw overwegingsvoorstel in. Opmerkelijk is dat het initiatief daarmee opnieuw afkomstig is van CDA en de 'opvolger' van het GPV, de ChristenUnie.

Het voorstel had een iets bredere strekking dan het voorstel uit 1995.

Behalve vastlegging in een nieuw artikel 23a dat de taal van Nederland het Nederlands is, werd ook opgenomen dat de overheid een zorgplicht zou hebben voor bevordering van het gebruik van het Nederlands. In het eerste hoofdstuk van de Grondwet zou worden opgenomen dat iedere burger in het verkeer met de overheid het Nederlands zou kunnen gebruiken. Ten slotte kreeg de wetgever de opdracht om regels te stellen ten aanzien van het Fries.

Behalve opneming van de Nederlandse taal zou ook de intrekking van vervallen additionele artikelen i in dit wetsvoorstel worden geregeld.

De Raad van State zette wederom vraagtekens bij de noodzaak van een grondwettelijke bepaling, maar zag ook geen klemmende redenen om zich daartegen te verzetten. Regeling van het gebruik van de officiële taal kon volgens de Raad net zo goed geschieden via een gewone wet. Als toch voor een grondwettelijke bepaling zou worden gekozen, zou kunnen worden volstaan met een regelingsopdracht voor de formele wetgever. Zij wees grondwettelijke regeling van de zorgplicht van de overheid voor de Nederlandse taal af.

Verder beval de Raad aan niet alleen een bepaling over het Fries op te nemen, maar ook de positie van de talen op de Antillen (Papiaments en Engels) te regelen. De regering had die suggestie overgenomen.

Het kabinet-Rutte III trok het wetsvoorstel op 19 februari 2018 in. Minister Ollongren i schreef de Tweede Kamer dat het voorstel onvoldoende rekening hield met andere de officiële talen die naast het Nederlands en het Fries in Nederland worden gebruikt, zoals het Engels en Papiaments. Ook zag het kabinet onvoldoende maatschappelijke behoefte voor het wetsvoorstel.

bron: kamerstuk 32522