Verslag schriftelijk overleg over beleidsprioriteiten - Auteursrechtbeleid

Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 29838 - Auteursrechtbeleid.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Auteursrechtbeleid; Verslag schriftelijk overleg over beleidsprioriteiten 
Document­datum 30-11-2005
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST92777
Kenmerk 29838, nr. 2
Van Staten-Generaal (SG)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2005–2006

29 838

Auteursrechtbeleid

Nr. 2

VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 30 november 2005

Binnen de vaste commissie voor Justitie1 hebben enkele fracties de behoefte over de brief van de minister van Justitie d.d. 13 oktober 2004 (29 838, nr. 1) inzake prioriteiten in het auteursrechtbeleid, enkele vragen en opmerkingen aan de minister voor te leggen. Bij brief van 29 november 2005 heeft de minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, De Pater-van der Meer

De griffier van de commissie, Coenen

1 Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GL), Rouvoet (CU), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Cqörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (Groep Nawijn), Van der Laan (D66), Visser (VVD), Azough (GL), Van Egerschot (VVD), Vacature (PvdA), Vacature (SP).

Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Kraneveldt (LPF), Joldersma (CDA), Van As (LPF), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Lambrechts (D66), Van Schijndel (VVD), Karimi (GL), Örgü (VVD), Kalsbeek (PvdA), Vergeer (SP).

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Algemeen

De leden van de PvdA-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van de brief van het kabinet. Zij vinden het jammer dat het kabinet wederom concludeert dat het auteursrecht inmiddels aangepast is aan de nieuwe uitdagingen van de voortschrijdende technologie en dat er dus niets hoeft te veranderen. De opstelling van het kabinet lijkt deze leden naïef. Het kabinet erkent toch dat het auteursrecht op grote schaal wordt overtreden en dat handhaving nauwelijks nog mogelijk is? Het kabinet erkent toch ook dat de rechthebbenden verwoede pogingen doen het auteursrecht en de handhavingmogelijkheden aan te passen op een manier waarop de privacy en gebruikersrechten van consumenten in het geding dreigt te komen? En het kabinet erkent ten slotte toch ook dat de markt voor muziek dusdanig onder druk komt te staan dat het voor beginnende artiesten steeds moeilijker is om een voet aan de grond te krijgen? De leden van de PvdA-fractie hebben dan ook een aantal vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van het kabinet, waarin het uiteenzet welke ontwikkelingen in de (nabije) toekomst voor het auteursrecht relevant zijn. Deze leden kunnen zich op hoofdlijnen vinden in de visie van het kabinet en onderschrijven de door het kabinet genoemde uitgangspunten, maar zij hebben echter wel nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van het kabinet. Zij hebben naar aanleiding hiervan enkele vragen en opmerkingen.

  • a. 
    Uitgangspunten

De leden van de CDA-fractie achten het van belang dat vanuit de overheid, de politiek en het veld fundamenteel wordt nagedacht over het toekomstperspectief van het auteursrecht, over de houdbaarheid van handhaafbaarheid van het huidige rechtenstelsel, de belangen van de consument en een eerlijke mededinging. Juist in het licht van de razendsnel gaande ontwikkelingen is het van belang dat wij hier ons antwoord op klaar hebben. Onderhavige notitie vormt naar het idee van deze leden een belangrijk uitgangspunt voor verdere discussie.

Het kabinet stelt, zo lezen de leden van de SP-fractie, dat het auteursrecht inmiddels is aangepast aan de «nieuwe uitdagingen van de informatiemaatschappij» en dat daardoor de houdbaarheid van het auteursrecht de komende jaren is gegarandeerd. Kan worden ingegaan op de vraag of dit ook geldt voor de handhaafbaarheid van het auteursrecht?

  • b. 
    Technologische ontwikkelingen

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de notitie nog te berustend is met het oog op de op ons af snellende ontwikkelingen. Het kabinet constateert dat het auteursrecht inmiddels is aangepast aan de nieuwe uitdagingen van de informatiemaatschappij. Genoemde leden menen echter dat de toekomstige digitale ontwikkelingen niet te voorspellen zijn. Uit onderhavige brief blijkt ook wel dat het auteursrechtbeleid nog zware uitdagingen te wachten staat. Zo wijzen deze leden op het steeds toenemend kopieergemak en op de verfijndere technieken om ongeoorloofd gebruik tegen te gaan en de gevolgen die dat tot gevolg kan hebben voor de toegankelijkheid van het Internet. Zij menen dat dit belangrijke belem-

meringen zijn, waar het auteursrecht zelf misschien wel op is afgestemd, maar het flankerende beleid echter nog niet.

Daarnaast menen deze leden dat de overheid, meer dan thans het geval is, ervoor zou moeten waken dat de snelgaande ontwikkelingen de toegang tot informatie niet afremmen. Dit houdt verband met het belang dat deze leden hechten aan de ontwikkeling van een kenniseconomie. Hoe zit het kabinet in deze discussie en hoe denkt het de permanente toegang tot het Internet aan consumenten ook in de toekomst te kunnen blijven garanderen? Het kabinet volstaat nu met de belofte dat – mocht die situatie zich ooit voordoen, en zelfregulering geen uitkomst bieden, dat het dan wetgevend ingrijpen nodig acht. Wanneer acht het kabinet dat de toegang tot informatie in het gedrang komt? En heeft het kabinet ook nagedacht over mogelijkheden om preventief te handelen? Bovendien constateren deze leden dat technische ontwikkelingen tot steeds grotere mogelijkheden tot kopiëren en het kraken van kopieerbeveiligingen zal leiden. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het auteursrecht dan wel kan voorzien in een wettelijk verbod, maar meer nog dan dat zouden de overheid en de branche moeten werken aan een mentaliteitsverandering bij consumenten, dat men «zoiets gewoon niet doet». Ook het CDA juicht daarom de particuliere voorlichtings- en handhavingactiviteiten toe. Welke acties kunnen wij vanuit de overheid verwachten om dit aan te pakken?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het kabinet onderkent dat rechthebbenden vaker dan voorheen worden geconfronteerd met ongeoorloofd gebruik van hun werken door de voortschrijdende technologische mogelijkheden en geeft aan dat dit bij rechthebbenden leidt tot de «begrijpelijke wens om juridische versterking van hun aanspraken.» Hoewel het kabinet deze wens begrijpelijk noemt, geeft het in de volgende alinea aan dat de oplossing niet direct moet worden gezocht in een uitdijend auteursrecht. Begrijpen deze leden het goed dat het kabinet de wens van rechthebbenden weliswaar begrijpt, maar er op geen enkele wijze aan tegemoet wil komen? Of ligt de nuance van het kabinetsstandpunt in het gebruik van de zinsnede «niet direct»? Op welk moment moet dan wel worden gekozen voor een uitdijend auteursrecht? Welke ontwikkelingen moeten zich nog voordoen eer het kabinet wel wenst te kiezen voor een uitdijend auteursrecht? Verwacht het kabinet enig heil van een uitdijend auteursrecht of heeft zij zich neergelegd bij de inbreuken op het auteursrecht zoals die momenteel op grote schaal plaatsvinden?

  • c. 
    De toegang tot informatie

Tot vreugde van de leden van de PvdA-fractie ondersteunt het kabinet het initiatief van Creative Commons. Het is het kabinet ongetwijfeld bekend dat de BBC al haar programma’s uitgeeft onder een Creative Commonsli-centie. Is het kabinet voornemens ook de publieke omroep al haar werk te laten uitbrengen onder een licentie van Creative Commons? Onderschrijft het kabinet dat materiaal dat met publiek geld is gemaakt, ook publiekelijk, zonder vergoeding beschikbaar moet zijn? Onderschrijft het kabinet dat een dergelijk licentiemodel niet kan bestaan zonder overheids-ondersteuning, aangezien het gaat om een licentiemodel zonder winstoogmerk? Zo ja, welke inspanningen gaat het kabinet doen om van dit model ook in Nederland een succes te maken?

De leden van de fractie van de SP vragen of het kabinet iets uitvoeriger kan ingaan op de vraag wanneer «de toegang tot informatie in het gedrang komt» door ontwikkeling van technische beschermingsmaatregelen. Is het mogelijk nader aan te geven wanneer er sprake is van een zodanige belemmering, dat het kabinet wetgevend ingrijpen nodig acht?

  • d. 
    Digitaal rechtenbeheer en collectief beheer

Het kabinet geeft aan voorstander te zijn van wettelijk verplicht collectief beheer. Hoe rijmt deze stellingname zich met zijn standpunt dat het zo min mogelijk wettelijk wil regelen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Per slot van rekening geeft het ook aan uit de markt afkomstige initiatieven voor verdere samenwerking komen. In het verlengde daarvan stelt het kabinet dat bezien zal worden of het huidige wettelijke kader voldoende aanknopingspunten biedt om dergelijke overeenkomsten een meer algemene strekking te geven? Wanneer kan daar uitsluitsel over worden gegeven?

Het kabinet houdt de mogelijkheid van wettelijk verplicht collectief beheer open. De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre het kabinet van mening is dat wettelijk verplicht collectief beheer indruist tegen het zelfbeschikkingsrecht van makers? Mogen zij zelf kiezen of zij hun werk individueel willen beheren of willen onderbrengen in een collectieve beheersorganisatie? Op basis van welke argumenten wenst het kabinet hier in voorkomende gevallen vanaf te wijken?

Deze leden vragen tevens in hoeverre het gebruik van systemen voor digitaal rechtenbeheer een inbreuk op de privacy van gebruikers kan betekenen, omdat hiermee onder meer lees- en kijkgedrag kan worden geregistreerd. Wat gaat het kabinet doen om te voorkomen dat de privacy van gebruikers in gevaar komt? Mogen consumenten zelf kiezen of hun gedrag al dan niet wordt geregistreerd?

Het kabinet geeft aan dat door de verdere ontwikkeling en introductie van digitaal rechtenbeheer de individuele uitoefening van auteursrechten het uitgangspunt kan blijven. Hiermee kunnen de leden van de VVD-fractie instemmen. Het wettelijk verplicht collectief beheer vormt hierop een belangrijke aanvulling. Terecht stelt het kabinet dat wettelijk collectief beheer niet in de weg moet staan aan de mogelijkheid om rechtstreekse afspraken te maken met rechthebbenden. Kan het kabinet aangeven of in de huidige praktijk tussen het individuele rechtenbeheer en het wettelijk collectieve beheer een spanningsveld bestaat, zo vragen deze leden. Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of het kabinet kan aangeven hoe de positie van de individuele rechthebbende kan worden beschouwd als er sprake is van vrijwillig collectief beheer. Worden de rechten dan overgedragen aan de collectieve beheersorganisatie of blijven de rechten in het bezit van de individuele belanghebbende. De uitoefening van de rechten ligt in ieder geval bij de collectieve beheersorganisatie. Mag een collectieve beheersorganisatie weigeren afstand van de uitoefening van de rechten te doen als de individuele rechthebbende zijn rechten (incidenteel) zélf wil uitoefenen?

  • e. 
    Tarieftransparantie en billijke vergoeding

De leden van de CDA-fractie menen dat er nog onvoldoende transparantie is, vooral op het gebied van de tarieven en de organisatie van de branche. Gezien de hoeveelheid en ingewikkeldheid van de ontwikkelingen die op ons afkomen, zal zonder aanvullende maatregelen de transparantie alleen nog maar verder teruglopen. Kan het kabinet ingaan op de wijze waarop het meent dat de transparantie van tarieven en spelers in de sector vergroot kan worden? Kan het kabinet een overzicht geven van de betrokken partijen in de branche? Acht het enige stroomlijning niet ook gewenst?

  • f. 
    Auteurscontractenrecht

Het kabinet constateert problemen binnen het auteurscontractenrecht, aldus de leden van de CDA-fractie. Het meent dat de rechten van rechthebbenden ten opzichte van grotere uitgeverijen of (multi-)mediaconcerns onvoldoende gewaarborgd zijn. Gezien het belang dat het kabinet hecht aan zelfregulering en gezien het feit dat in de uitgeverijbranche al jaren modelcontracten bestaan, rijst de vraag of niet ook hier door middel van zelfregulering de contractuele positie van de auteur kan worden verbeterd. Bovendien begrijpen zij dat, als al wordt overwogen om in te grijpen in de contractsvrijheid, dan ook onderzocht zou moeten worden of de positie van de uitgever in evenwicht is met die van de film- of fonogrammenproducent. Graag een reactie van het kabinet.

Het kabinet constateert dat het voor individuele rechthebbenden in de praktijk herhaaldelijk moeilijk blijkt om afspraken over een billijke vergoeding voor het gebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal te maken, vooral als ze te maken hebben met grote uitgeverijen of (multi)mediaconcerns. De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet kan aangeven hoe groot deze groep van belanghebbenden is. Kan het kabinet een indicatie geven van de schade(gevolgen) van deze situatie voor de rechthebbenden? Het kabinet kondigt daarbij aan eventueel met wetgeving te komen na reacties te hebben ontvangen van belanghebbenden, om hieraan een einde te maken. In hoeverre is dergelijke wetgeving noodzakelijk en urgent, gegeven de toch al sterke wettelijke bescherming van de auteur die immers een exclusief recht heeft?

De leden van de SP-fractie vragen wanneer het kabinet verwacht de reacties op het onderzoek van het Instituut voor Informatierecht te ontvangen en wanneer het wetswijzigingtraject naar verwachting wordt gestart. Aan welke wetswijzigingen denkt het kabinet?

  • h. 
    Het stelsel van thuiskopievergoedingen

Wat betreft het stelsel van thuiskopievergoedingen constateren de leden van de CDA-fractie dat de lidstaten van de EU sterk uiteenlopende stelsels kennen. Genoemde leden vrezen dat dit gebrek aan harmonisatie de goede werking van de interne markt verstoort en zijn verheugd dat het kabinet in dit kader aandacht zal vragen voor de noodzaak van verdergaande harmonisatie. Echter, hoe ver gaat deze eis en hoe hard zal het dit aanzetten?

De leden van de PvdA-fractie vragen of het kabinet zich de Kamervragen van het lid Van Dam (aanhangsel bij de handelingen, nr. 2299) herinnert, waarbij ook het kabinet moest erkennen dat bij een inbreuk op het auteursrecht lang niet altijd is vast te stellen wie de overtreder is geweest, aangezien computers door meerdere personen kunnen worden gebruikt en IP-adressen kunnen worden verhuld of vervalst. Onderkent het kabinet dat hierdoor effectieve handhaving van het auteursrecht nu al niet meer mogelijk is? Onderkent het kabinet dat er regels in de Auteurswet zijn opgenomen die daarom niet langer handhaafbaar zijn? Onderschrijft het kabinet dat het niet de bedoeling kan zijn dat regels gesteld worden die niet handhaafbaar zijn? Onderschrijft het kabinet tevens dat de rechthebbenden door dit handhavingprobleem niet fatsoenlijk worden gecompenseerd voor hun inspanningen? Kan het kabinet aangeven hoe het aankijkt tegen de parallel met het privé-kopiëren? Ook daarbij is immers sprake van onmogelijke dan wel ongewenste handhaving (in het privé-domein). In dat geval heeft de wetgever zich neergelegd bij het handhaving-probleem en is een compensatieregeling in het leven geroepen (de thuiskopievergoeding). Is dit punt vergelijkbaar met de nieuw ontstane situatie,

waarbij individuen vanuit hun privé-domein anoniem werken openbaar kunnen maken die vervolgens in korte tijd kunnen worden gekopieerd en verspreid? Ligt een uitbreiding van het compensatieregime daarom niet voor de hand?

In de brief wordt echter geconcludeerd dat de systematiek van de thuiskopievergoedingen niet verder behoeft te worden uitgebreid, omdat de systemen voor digitaal rechtenbeheer steeds beter bruikbaar worden. Vanzelfsprekend heeft het kabinet een goed argument dat makers die hun werk tegen kopiëren beveiligen geen aanspraak kunnen maken op compensatie voor het feit dat hun werk wordt gekopieerd. Als de kopieerbeveiliging immers goed werkt, worden er geen kopietjes van een werk gemaakt. Zo eenvoudig ligt het echter niet. Muziek wordt in wisselende vormen verkocht. Soms als album, soms als los liedje via een website. Kopieerbeveiligingen kunnen vaak eenvoudig worden gekraakt waarbij krakers er over het algemeen in slagen anoniem te blijven. Wanneer verliezen makers in de ogen van het kabinet hun aanspraak op een deel van de thuiskopievergoedingen? Onderschrijft het kabinet dat een uitgebreidere compensatie van makers de meest voor de hand liggende weg is in een wereld waarin anoniem kopiëren en distribueren een fluitje van een cent is?

Het kabinet geeft verder aan dat een aantal lidstaten een uitgebreider stelsel van heffingen kent en dat het kabinet streeft naar verdergaande harmonisatie van thuiskopiestelsels. Wil het kabinet nu dat de andere lidstaten hun stelsel van heffingen gaan beperken of moet Nederland haar stelsel uitbreiden?

  • i. 
    Europese en internationale ontwikkelingen

De leden van de PvdA-fractie constateren dat in de brief wordt geconcludeerd dat de nationale beleidsruimte op dit terrein gering is vanwege Europese richtlijnen en de WIPO. Deze leden gaan er vanuit dat verdragen die door Nederland altijd zijn ondersteund geen argument bieden om niet verder te hoeven denken. Is het kabinet het ermee eens dat de Nederlandse regering in internationale kaders zou kunnen propageren dat het auteursrecht verder gemoderniseerd dient te worden?

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre door de wereldwijde werking van het Internet het maken van afspraken met slechts een aantal EU-landen überhaupt effectief is? Zal niet in toenemende mate op Internet naar de goedkoopste aankoopmogelijkheid worden gezocht? Wordt vanuit die situatie ook verlaging van de huidige forfaitaire heffingen in Nederland overwogen?

  • j. 
    Consumentenbelangen

Het kabinet omschrijft dat het maken van kopietjes van een werk voor eigen gebruik niet valt onder normaal gebruik. De leden van de PvdA-fractie vragen of deze redenering in deze tijd nog opgeld kan doen. Waar steeds meer consumenten hun muziek afspelen op computers of op mp3-spelers, hoort het maken van kopietjes voor eigen gebruik toch overduidelijk wel tot het normale gebruik? Consumenten kunnen muziek slechts via computers en mp3-spelers afspelen als zij kopietjes maken van nummers. Beschikt het kabinet over onderzoekscijfers hoeveel consumenten voor eigen gebruik kopietjes maken van muziekwerken? Kan het kabinet op basis van deze cijfers aangeven wat inmiddels als «normaal gebruik» moet worden gedefinieerd?

  • k. 
    Voorlichting en piraterijbestrijding

De leden van de PvdA-fractie vragen of het, alles overziend, niet voor de hand ligt dat het auteursrecht beperkt wordt tot een exploitatierecht, waarbij makers worden gecompenseerd voor het onbetaalde gebruik van hun werk? Zo niet, kan het kabinet aangeven op welke wijze rechthebbenden in de toekomst in staat worden gesteld hun recht te handhaven? Waar ligt voor het kabinet de grens waarbinnen private handhavers zich mogen bewegen? Onderschrijft het kabinet dat het verzamelen van persoonsgegevens die mede betrekking hebben op de inhoud van harde schijven van individuen, een mogelijkheid is die aan privaatrechtelijke handhavers onthouden moet worden? Is het kabinet het ermee eens dat een dergelijke inbreuk op de privacy voorbehouden moet zijn aan strafrechtelijke handhavers? Kan het kabinet in dit kader kwantificeren hoeveel capaciteit er beschikbaar is voor strafrechtelijke handhaving? Moet wat handhaving betreft een onderscheid worden gemaakt tussen professionele piraterij, gericht op geldelijk gewin, en kleinschalige schendingen van het auteursrecht door al dan niet onwetende consumenten? Het kabinet schat in dat rechthebbenden grote schade oplopen door alle technische ontwikkelingen. Waarop baseert het kabinet deze schatting? Heeft het kabinet daarbij de omzetstijging van DVD’s en mp3-downloads eveneens betrokken? Kan het kabinet cijfermatig onderbouwen dat rechthebbenden grote schade oplopen door technische mogelijkheden zoals kopiëren via Internet? Of moet eerder gesproken worden van een verschuiving in de markt richting andere vormen van entertainment (DVD’s, games, mp3’s)? Kan het kabinet uiteen zetten of de totale omzet van de auteursrechtensector in Nederland in de afgelopen vijf jaar gegroeid is of gekrompen?

Het kabinet zegt dat het CBP de handhavingpraktijk van Brein heeft goedgekeurd. De leden van de PvdA-fractie willen het kabinet vragen of deze opmerking inhoudt dat Brein inmiddels voldoet aan alle voorwaarden die het CBP heeft gesteld. Kan het kabinet dat bevestigen? Op welke wijze heeft het kabinet zich daarvan verzekerd?

Ten aanzien van het stelsel van thuiskopievergoedingen geeft het kabinet aan dat er binnen de lidstaten van de Europese Unie sterke verschillen bestaan. Het gebrek aan harmonisatie belemmert een goede werking van de interne markt. De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet inzicht kan geven in de verschillen van blanco dragers in de verschillende EU-lidstaten. De leden beschikken over aanwijzingen dat de forfaitaire heffing in bijvoorbeeld Duitsland op deze blanco dragers aanzienlijk lager is dan in Nederland. Dit heeft tot gevolg dat, mede door de toenemende verkoop ervan via Internet, het Nederlandse bedrijfsleven, vooral in de grensstreek, in toenemende mate wordt benadeeld. De leden van de VVD-fractie zijn blij met de toezegging van het kabinet om in EU-kader aandacht te vragen voor de noodzaak van harmonisatie op dit punt. Kan het kabinet aangeven op welke termijn aan deze toezegging uitvoering wordt gegeven? Welke mogelijkheden resteren de Nederlandse regering ten aanzien van het opheffen van deze ongelijke concurrentie, als de overige lidstaten niet voldoende willen meewerken aan harmonisatiewetgeving, zo vragen de aan het woord zijnde leden? Wordt als alternatief bi- of trilaterale afstemming met tenminste onze buurlanden overwogen?

  • l. 
    Landelijk auteursrechtplatform

Het kabinet stelt voor een landelijk auteursrechtplatform in het leven te roepen. Een dergelijk platform zou echter niet de Commissie auteursrecht in de wielen mogen rijden, en zou ook niet mogen optreden als adviesorgaan voor de overheid. Het is hooguit een ontmoetingspunt voor de

uitwisseling van gedachten, voor een maatschappelijke dialoog. Op zich hebben de leden van de CDA-fractie daar niets tegen, maar voorwaarde is wel dat het dan groots wordt opgezet en dat er brede participatie vanuit het veld is. Deze leden dringen erop aan op korte termijn met een uitgewerkt plan te komen, waarbij tijdspad, plan van aanpak en exacte bedoeling beschreven worden. Graag de visie van het kabinet hierop.

Het kabinet is voornemens een landelijk auteursrechtplatform op te richten, althans de vormgeving ervan zal nader onderzocht worden. De leden van de VVD-fractie vragen echter wat de noodzaak van een dergelijk platform is. Deze leden zijn van mening dat de dialoog, die dan met alle partijen zou moeten ontstaan, via de bestaande kaders zou kunnen worden gerealiseerd. Gaarne ontvangen zij hierop een reactie van het kabinet.

De SP-fractie is zeer geïnteresseerd in het voorstel om een landelijk platform auteursrecht in te stellen. Kan het kabinet aangeven wanneer het onderzoek naar een dergelijk platform wordt gestart en wie daarbij betrokken zullen worden?

  • m. 
    Slotopmerkingen

Het kabinet beschrijft naar de mening van de leden van de PvdA-fractie in de brief terecht een ander risico dat vastzit aan een uitdijend auteursrecht. Rechthebbenden krijgen van de wet een monopolie op de exploitatie van hun werken toebedeeld. Zij dienen zorgvuldig om te gaan met dat monopolie. Het alleenrecht op exploitatie mag niet leiden tot heel hoge tarieven of een ongeoorloofde inperking van gebruikersrechten. De leden van de PvdA-fractie onderschrijven deze redenering van het kabinet. Toch vragen zij hierbij op welke wijze wordt vastgesteld of tarieven ongeoorloofd hoog zijn. Het is algemeen bekend dat in Nederland tarieven voor muziek hoger liggen dan elders in de wereld. Hoe kan worden vastgesteld of hier sprake is van normale marktwerking of van het ongeoorloofde gebruik van een economische machtspositie? Onderschrijft het kabinet de stelling van tal van economen dat informatieproducten in onze netwerkmaatschappij hun zelfstandige economische waarde zijn verloren door het gemak waarmee informatie kan worden gekopieerd en gedistribueerd? Leiden deze redeneringen tot gereguleerde tarieven? Ligt het daarnaast eveneens niet voor de hand dat de vaststelling van de zogenoemde billijke vergoedingen niet wordt overgelaten aan zelfregulering, maar dat een sterkere regulering van bovenaf wordt gehanteerd?

De leden constateren dat het kabinet geen aandacht heeft geschonken aan de duur van het auteursrecht, terwijl dit volgens hen wel hoort in een te schetsen toekomstperspectief. Zij vragen of het kabinet alsnog hier zijn visie op kan geven, zeker gezien ontwikkelingen in de Verenigde Staten waar onder druk van enkele rechthebbende bedrijven de auteursrechtduur steeds verder wordt opgerekt.

Tot slot vragen de leden van de PvdA-fractie aandacht voor de musea die hun collecties graag digitaal wensen te ontsluiten. Is het kabinet het ermee eens dat het huidige auteursrecht musea belemmert om die taak naar behoren uit te voeren? Is het kabinet bereid een exceptie in de auteurswet op te nemen die musea in de gelegenheid stelt hun collecties via Internet te ontsluiten?

II Reactie van de Minister van Justitie op vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Algemeen

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen en opmerkingen

van de verschillende fracties op mijn brief van 13 oktober 2004 over de prioriteiten in het auteursrechtbeleid. Voor hun positieve grondhouding ben ik de fracties van VVD en CDA erkentelijk. De leden van de PvdA-fractie spraken echter hun teleurstelling over de brief uit, omdat die erop neer zou komen dat er niets zou hoeven te veranderen. Zij verweten het kabinet naïviteit, onder andere door verwijzing naar de handhavings-problemen in het auteursrecht.

In reactie hierop merk ik op dat het kabinet met de brief de aandacht van de Kamer heeft gevraagd voor de nodige Europese en (inter)nationale initiatieven en wetgevingsprojecten. Het project «auteurscontractenrecht» en de implementatie van de op 29 april 2004 totstandgekomen Richtlijn nr. 2004/48inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, waaronder het auteursrecht (PbEU 2004,L157/45), bieden daarvan treffende voorbeelden. Het is derhalve onjuist als zou het kabinet menen dat er niets zou moeten veranderen. Met de vervaardiging van het beleids-verkennende rapport Auteursrecht in de informatiemaatschappij–Bouwstenen voor een justitiestrategie–, dat door een werkgroep van het ministerie van Justitie is opgesteld (Kamerstukken II 2001/02, 26 538, nr. 6), is in een vroeg stadium een inventarisatie gemaakt van de uitdagingen voor het auteursrecht en is de grondslag geboden voor een dialoog met belanghebbenden en andere lidstaten1.

  • a. 
    Uitgangspunten

1 Daarvan getuigen ook de sindsdien in opdracht van verschillende departementen verrichte studies, zoals: Prof. mr. D. W. F. Verkade e.a., Rechtsvergelijking van auteursrecht-geschillenbeslechtings-mechanismen, december 2001; Wenselijkheid van en draagvlak voor alternatieve geschillenbeslechting op het terrein van de auteursrecht en de naburige rechten, T. M. C. Asser Instituut, december 2001; Prof. mr. P. B. Hugenholtz en dr. L. Guibault, Auteurscontractenrecht: naar een wettelijke regeling?, Instituut voor Informatierecht, juni 2004, alle in opdracht van het ministerie van Justitie; in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen: Cultuurpolitiek, auteursrecht en digitalisering, TNO, september 2003; in opdracht van het ministerie van Economische Zaken: Auteursrecht, economische lust of last? Empirische studie, Dialogic en SEO (september 2003).

De leden van de SP-fractie vroegen of de mening van het kabinet dat aan de houdbaarheid van het auteursrecht de komende jaren niet hoeft te worden getwijfeld, ook geldt voor de handhaafbaarheid van het auteursrecht.

Handhavingsproblemen blijven uiteraard een punt van aandacht. Dat geldt met name voor grootschalige of commerciële muziek-, film-, games-en softwarepiraterij. Deze problematiek staat ook in EU- en WIPO-kader op de agenda. In dat verband heb ik al gewezen op Richtlijn nr. 2004/48 i inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, die overigens op de premisse berust dat het hier om een problematiek gaat die zich voordoet bij alle intellectuele-eigendomsrechten, waaronder ook het octrooi-, merken-, modellen- en kwekersrecht. In aanvulling op deze richtlijn heeft de Commissie inmiddels op 12 juli 2005 voorstellen gedaan om de strafrechtelijke handhaving van intellectuele-eigendomsrechten EU-breed aan te pakken (COM (2005) 276 def i.). Verder zij gewezen op de discussies in WIPO-kader over een verdrag inzake de bescherming van rechten van omroeporganisaties, waaraan de wens tot bestrijding van signaalpiraterij ten grondslag ligt.

Ook op nationaal niveau is het wettelijk kader voor een adequate handhaving recentelijk in een aantal opzichten versterkt. Zo zijn de omzeiling van technische voorzieningen, met inbegrip van de facilitering ervan, en de manipulatie van elektronische informatie betreffende het beheer van rechten onrechtmatig verklaard (artikelen 29a en 29b Auteurswet, artikelen 19 en 19a Wet op de naburige rechten en artikelen 5a en 5b Databankenwet). De handhaving van het thuiskopiestelsel is versterkt door de Wet verlengde aansprakelijkheid thuiskopievergoedingen (Stb. 2004, 211), die op 1 september 2004 in werking is getreden (Stb. 2004, 392). Verder is het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn over de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten inmiddels naar uw Kamer verzonden. Bij gelegenheid van de ratificatie van het Cybercrime-verdrag van de Raad van Europa zal de Uitleveringswet aldus worden gewijzigd dat uitlevering aan andere verdragspartijen mogelijk wordt bij (verdenking van) zwaardere auteursrechtinbreuken (Kamerstukken II 2004/05, 26 671, nr. 7).

Daarnaast werpen technische instrumenten, zoals kopieerbeveiligingen en systemen voor digitaal rechtenbeheer, in toenemende mate een drempel

op tegen auteursrechtinbreuken. Bemoedigend zijn verder de relatief succesvolle opkomst en inmiddels brede beschikbaarheid van legale download-sites voor muziek, de toenemende samenwerking tussen rechthebbenden bij de terugdringing van auteursrechtinbreuken, zoals die tot uitdrukking komt in de Stichting Brein (muziek- en filmindustrie), de Business Software Alliance (software-industrie) en het Platform Multimediaproducenten (samenwerking tussen uitgevers en fonogrammenproducenten), alsmede recente voorlichtingsinitiatieven, die bijvoorbeeld in de brief van 13 oktober 2004 zijn genoemd (paragraaf k). Kortom, in vele fora is en wordt gewerkt aan verbetering van de handhaafbaarheid van het auteursrecht.

  • b. 
    Technologische ontwikkelingen

De leden van de CDA-fractie wezen op de samenhang tussen de toegang tot informatie en de ontwikkeling van een kenniseconomie en hebben gevraagd hoe de permanente toegang tot Internet ook in de toekomst kan worden gegarandeerd.

Met de aan het woord zijnde leden onderschrijf ik het grote belang van de ontwikkeling van een kenniseconomie en de rol die Internet daarbij vervult als bron van informatie en hoeksteen van een moderne kennisinfrastructuur. Tegelijkertijd is de strekking van de WIPO-verdragen uit 1996 (Trb. 1998, 247 en 248), de ter uitvoering daarvan aanvaarde Richtlijn nr. 2001/29/EG i inzake het auteursrecht in de informatiemaatschappij (PbEG 2001,L167)en de recent in werking getreden Nederlandse implementatiewetgeving ter zake (Stb. 2004, 336), om auteurs- en naburig rechthebbenden ook in een digitale omgeving bescherming te bieden tegen inbreuken op hun rechten. In al deze instrumenten is gestreefd naar een passend evenwicht tussen de legitieme belangen van rechthebbenden en de belangen van het grote publiek, met name in de sfeer van het onderwijs, het onderzoek en de toegang tot informatie. Bij de behandeling van de implementatie van de auteursrechtrichtlijn heb ik al aangegeven hoe dit evenwicht is verankerd in de Nederlandse implementatiewetgeving (vgl. o.a. Kamerstukken II 2002/03, 28482, nr. 5, p. 9 e.v.). Het Parlement heeft de regering daarin gesteund, met dien verstande dat aan de beperkingen op het auteursrecht een exceptie ten behoeve van mensen met een handicap is toegevoegd (artikel 15i Aw). Daarmee behoort Nederland tot de lidstaten in de Europese Unie die veel beperkingen en restricties op het auteursrecht kennen. Op grond hiervan meen ik dat de toegang tot informatie, algemene publieke belangen, de toegang tot Internet en de belangen van rechthebbenden op passende wijze met elkaar verenigd zijn. Dat laat uiteraard onverlet dat, zoals de leden van de CDA-fractie terecht opmerken, toekomstige digitale ontwikkelingen niet te voorspellen zijn. Mochten technologische ontwikkelingen onverhoopt een adequate toegang tot informatie in het gedrang brengen, dan zal ik niet aarzelen daarvoor in internationale fora aandacht te vragen en zonodig, met inachtneming van onze Europese en internationale verplichtingen, passende maatregelen nemen om die toegang te garanderen op grond van artikel 29a, vierde lid, Auteurswet, artikel 19, derde lid, Wet op de naburige rechten dan wel artikel 5a, derde lid, Databankenwet. De leden van de CDA-fractie en de SP-fractie vroegen in dit verband wanneer de toegang tot informatie door de ontwikkeling van technische beschermingsmaatregelen dusdanig in het gedrang komt dat wetgevend ingrijpen nodig kan zijn. De leden van de CDA-fractie vroegen voorts of het kabinet ook overweegt om preventief in te grijpen. De grondslag en de begrenzing voor wetgevend ingrijpen worden gevormd door artikel 6, vierde lid, van Richtlijn nr. 2001/29/EG i. Op grond daarvan is het slechts mogelijk passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat enkele limitatief opgesomde beperkingen op het auteursrecht ook daadwerkelijk genoten kunnen worden. Voorwaarden

voor het treffen van dergelijke maatregelen zijn dat er op rechtmatige wijze toegang bestaat tot het beschermde werk of materiaal en dat door rechthebbenden vrijwillig genomen maatregelen ontbreken of onvoldoende zijn. De richtlijn zelf schrijft daarmee het primaat van zelfregulering dwingend voor. Dat maakt preventief overheidsoptreden niet voor de hand liggend. Biedt zelfregulering geen oplossing, dan moet wetgevend worden opgetreden als blijkt dat het gebruik van technische voorzieningen de goede werking van bepaalde beperkingen ondergraaft. Als zodanig noemt de richtlijn de onderwijs- en onderzoeks-, de bibliotheek-, de archief- en de gehandicaptenexceptie. Gelet op het maatschappelijk belang van deze excepties zal ik de ontwikkelingen ter zake uiteraard nauwgezet volgen.

De leden van de CDA-fractie juichten de particuliere voorlichtings- en handhavingsactiviteiten toe en vroegen welke acties op dit terrein van de overheid zijn te verwachten.

In de voorlichtende sfeer participeert het ministerie van Justitie in de Stichting Auteursrecht Manifestaties (STAM) en is aldus betrokken bij de verschillende voorlichtingsactiviteiten van deze stichting, zoals de informatieve website www.auteursrecht.nlen de op het middelbaar onderwijs gerichte campagne «Get it right». ECP.NL heeft als onafhankelijk, mede door de ministeries van Economische Zaken en Justitie gefinancierd, platform voor eNederland, brochures gemaakt die gericht zijn op ondernemers waarin aan auteursrechtelijke aspecten van e-commerce aandacht wordt gegeven. Daarnaast hebben rechthebbenden ook zelf voorlichtingsactiviteiten ontplooid of in voorbereiding (zie mijn brief van 13 oktober 2004, paragraaf k). Om te voorkomen dat er teveel verschillende (deel-) campagnes naast en door elkaar gaan lopen, met het risico van versnippering of onnodige doublures, onderzoekt de STAM de mogelijkheden van verdergaande samenwerking tussen de verschillende partijen bij de aanpak van de voorlichting. Daarbij wordt ook de mogelijkheid van een landelijke voorlichtingscampagne bezien. Ik juich deze initiatieven toe. Mochten de rechthebbenden behoefte hebben aan en zich ook kunnen vinden in gezamenlijke voorlichtingsactiviteiten, dan ben ik zeker bereid daaraan een bijdrage te leveren.

De leden van de PvdA-fractie constateerden dat het kabinet begrip toont voor de wens van rechthebbenden voor juridische versterking van hun aanspraken, maar ook meent dat de oplossing voor het ongeoorloofde gebruik van beschermde werken niet direct moet worden gezocht in een uitdijend auteursrecht. Betekent dit, aldus de aan het woord zijnde leden, dat het kabinet niet aan de wensen van rechthebbenden tegemoet wil komen? Of ligt de nuance in het gebruik van de woorden «niet direct»? Wanneer zou wel moeten worden gekozen voor een uitdijend auteursrecht? Kan daarvan enig heil worden verwacht of heeft het kabinet zich, aldus de leden van de PvdA-fractie, neergelegd bij de huidige grootschalige inbreuken op het auteursrecht?

In reactie hierop zij verwezen naar het overzicht van wet- en regelgeving die recent in WIPO- en EG-verband alsmede op nationaal niveau is ontwikkeld of voorgesteld, dat ik hierboven in paragraaf (a) heb gegeven naar aanleiding van de vraag van leden van de SP-fractie over de handhaafbaarheid van het auteursrecht. Daaruit blijkt duidelijk dat de huidige inbreuken op het auteursrecht zeker niet als een onveranderlijk gegeven kunnen en moeten worden beschouwd. Zowel in EU- als in WIPO-kader is daarom het afgelopen decennium niet alleen gewerkt aan een modernisering van het auteursrecht, maar is het accent steeds meer komen te liggen op versterking van het handhavingsinstrumentarium en op de inzet van technische beschermingsmaatregelen door rechthebbenden. Ik acht het raadzaam het gecombineerde effect van deze ontwikkelingen en in het bijzonder de evaluatie van de auteursrechtrichtlijn door de Europese Commissie af te wachten, alvorens andermaal bereidheid te tonen om tot

versterking van het materiële auteursrecht over te gaan. Een uitdijend auteursrecht staat bovendien nog niet garant voor een handhaafbaar auteursrecht. Deze terughoudendheid ten aanzien van een verdere versterking van het auteursrecht laat uiteraard onverlet dat Nederland gehouden blijft om uitvoering te geven aan Europese verplichtingen. Het gaat daarbij vooral om de implementatie van Richtlijn nr. 2001/84 i inzake het volgrecht (PbEG 2001,L272/32), waarover de Eerste Kamer zich thans buigt (Kamerstukken II/I 2005/06, 29 912). Overigens is een algehele herziening van het internationale of communautaire acquis momenteel noch in WIPO- noch in EU-kader aan de orde.

  • c. 
    De toegang tot informatie

De leden van de PvdA-fractie wezen op het feit dat de BBC haar programma’s uitbrengt onder een Creative Commons-licentie en vroegen of ook het voornemen bestaat om de publieke omroep al haar werk te laten uitbrengen onder een licentie van Creative Commons. Onderschrijft het kabinet, aldus deze leden, dat materiaal dat met publiek geld is gemaakt, ook publiekelijk en zonder vergoeding beschikbaar moet zijn? Verder vroegen de leden van de PvdA-fractie of de mening wordt onderschreven dat een dergelijk licentiemodel niet kan bestaan zonder overheidsondersteuning, omdat het een licentiemodel zonder winstoogmerk betreft en, zo ja, welke inspanningen het kabinet gaat doen om van dit model ook in Nederland een succes te maken.

De BBC is dit jaar in samenwerking met enkele andere organisaties, waaronder de Open Universitygestart met een Creative Archivewaaruit eenieder onder een licentie van de Creative Archive Licence Groupclips, beeld- en geluidsfragmenten uit televisie- en radioprogramma’s kan downloaden voor niet-commercieel gebruik (zie http:// creativearchive.bbc.co.uk/index.html). In anderhalf jaar tijd wil de BBC 100 uur programma-inhoud ter beschikking stellen. Daarnaast wordt een zeer beperkt aantal programma’s integraal ter beschikking gesteld om in het onderwijs te gebruiken.

De vraag of materiaal dat met publiek geld is gemaakt ook gratis in het publieke domein beschikbaar moet komen, is niet specifiek voor het auteursrecht of de omroepsector. Zij kan zich ook voordoen in, bijvoorbeeld, de wetenschapssector en bij het octrooirecht. Het Europese en internationale auteursrecht dwingen er niet toe, maar staan er evenmin aan in de weg, dat materiaal in het publieke domein komt te vallen enkel op grond van het feit dat het publiek gefinancierd is. De auteurs- en nabuurrechtelijke bescherming stelt de creatieve inspanning van de maker(s) en andere rechthebbenden centraal, ongeacht de herkomst van de financiële middelen die daartoe zijn aangewend. In de praktijk worden verscheidene publieke omroepprogramma’s toegankelijk gemaakt onder voorwaarden die ook CreativeCommons-licenties bieden, namelijk de programma’s die op Internet worden uitgezonden voor niet-commercieel gebruik door derden waarbij de publieke omroep als afzender duidelijk herkenbaar blijft (deze programma’s kunnen gedurende een bepaalde periode zo vaak als men wenst bekeken worden). De beschikbaarheid van meer materiaal geeft een belangrijke impuls aan particulier en educatief gebruik van nieuwe (breedband)technologieën en aan de ontwikkeling van commerciële diensten door providers, kabeltelevisie-exploitanten, uitgevers en andere mediaondernemingen. Hierbij moet worden aangetekend dat alleen als de omroep over alle rechten beschikt, zij de programma’s zelf beschikbaar kan stellen, zoals onder de voornoemde voorwaarden van CreativeCommons. Meestal rusten naburige- en auteursrechten echter (mede) bij makers en, bijvoorbeeld, componisten, platenmaatschappijen, scenarioschrijvers, regisseurs en acteurs. Met al deze rechthebbenden moet worden onderhandeld over het vrijgeven van hun werken voor verder gebruik. De bereidheid hiertoe is doorgaans

afhankelijk van de betaling van vergoedingen. Het dwingend voorschrijven dat de publieke omroep al haar programma’s moet uitbrengen onder het licentiemodel van Creative Commonsheeft ook andere consequenties. Het kan enerzijds leiden tot een inbreuk op het beschikkingsrecht van rechthebbenden. Anderzijds zouden voor het verkrijgen van de licenties van alle bij de programma’s betrokken rechthebbenden publieke middelen moeten worden aangewend, hetgeen ten koste kan gaan van het programmabudget.

Overigens heeft de Staatssecretaris van Cultuur in het kader van de Brief Cultuur en Economie (Kamerstukken II 2005/06 27 406, nr. 57)€ 700 000 uitgetrokken ter ondersteuning van het CreativeCommons-project.

De vragen van de leden van de fractie van de SP over de mogelijkheden tot wetgevend ingrijpen als de toegang tot informatie in het gedrang komt, zijn hierboven in paragraaf (b) al beantwoord.

  • d. 
    Digitaal rechtenbeheer en collectief beheer

De leden van de CDA-fractie merkten op dat het kabinet aangeeft voorstander te zijn van wettelijk collectief beheer. Zij vroegen hoe deze stel-lingname zich verhoudt tot het standpunt van het kabinet om zo min mogelijk wettelijk te regelen.

In de brief heeft het kabinet aangegeven dat individuele uitoefening van het auteursrecht het uitgangspunt blijft. Slechts in uitzonderingsgevallen is voorzien in wettelijk verplicht collectief beheer, bijvoorbeeld wanneer individuele rechtenuitoefening vanwege de grote en uiteenlopende mate waarin beschermd materiaal wordt gebruikt in feite illusoir wordt, en/of waarin dat tot onnodige administratieve lasten voor rechthebbenden en/of gebruikers leidt. Verplicht collectief beheer beperkt immers de mogelijkheden van rechthebbenden om vrijelijk te kunnen beschikken over hun auteursrechten. Het kabinet kiest daarom voor terughoudendheid ten aanzien van uitbreiding van het wettelijk verplicht collectief beheer. Om die reden is bijvoorbeeld in het thans bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn volgrecht ook niet voorzien in verplicht collectief beheer (Kamerstukken II/I 2005/06, 29 912). Verder vroegen de aan het woord zijnde leden wanneer uitsluitsel kan worden gegeven over de vraag of het huidige wettelijke kader voldoende aanknopingspunten biedt om overeenkomsten tussen belanghebbenden een meer algemene strekking te geven.

De Auteurswet biedt verschillende mogelijkheden tot nadere normering via uitvaardiging van een algemene maatregel van bestuur. Gewezen zij met name op de artikelen 16b, vijfde lid, 16c, zesde lid, 16h, derde lid, 16i, 16m en 29a, vierde lid, van de Auteurswet. Een algemene wettelijke grondslag om overeenkomsten tussen representatieve organisaties van belanghebbenden op bindende wijze een meer algemene strekking te geven, ontbreekt echter. De in artikel 6:214 Burgerlijk Wetboek bedoelde standaardregeling biedt hier onvoldoende uitkomst, omdat partijen bij overeenkomst van een standaardregeling kunnen afwijken.

De leden van de PvdA-fractie vroegen in hoeverre het kabinet van mening is dat wettelijk verplicht collectief beheer indruist tegen het zelfbeschikkingsrecht van makers. Zij vroegen voorts of makers zelf mogen kiezen tussen individueel beheer of het onderbrengen van hun rechten in een collectieve beheersorganisatie, en op basis van welke argumenten het kabinet hier in voorkomende gevallen van af wenst te wijken. De leden van de VVD-fractie steunden het door het kabinet voorgestane primaat van de individuele rechtenuitoefening, en vroegen of er in de huidige praktijk een spanningsveld bestaat tussen het individuele rechtenbeheer en het wettelijk collectief beheer.

Wettelijk verplicht collectief beheer doet als zodanig geen afbreuk aan het recht om beschermd werk te exploiteren, maar beperkt over het algemeen wel de vorm waarin rechthebbenden hun auteursrechten kunnen exploiteren. In zoverre bestaat er een spanningsveld tussen individueel beheer en wettelijk verplicht collectief beheer. Het uitgangspunt is daarom dat rechthebbenden in beginsel de keuze hebben om hun rechten individueel te beheren of het beheer daarvan op te dragen aan een collectieve beheersorganisatie (vrijwillig collectief beheer). Slechts in uitzonderingsgevallen is gekozen voor wettelijk verplicht collectief beheer. Hierbij is een aantal factoren van belang, zoals de massaliteit van het gebruik van een bepaald soort werk, waardoor individuele uitoefening praktisch onmogelijk is, de één-loket-gedachte en de mogelijkheid voor rechthebbenden om georganiseerd te kunnen optreden tegen grote institutionele gebruikers. Overigens zijn ook varianten op het wettelijk verplichte beheer mogelijk. Zo is bij het reprorecht verplicht beheer het uitgangspunt, maar met de mogelijkheid om via een opt-out rechtstreeks individuele afspraken te maken tussen gebruiker en rechthebbende(n). Voor wat de exploitatie van muziekauteursrechten bij openbaar muziekgebruik betreft, zij opgemerkt dat het componisten en tekstdichters vrij staat om te kiezen voor individueel beheer van hun rechten. Zij hoeven zich dus niet aan te sluiten bij Buma. Kiezen zij echter voor collectief beheer, dan is Buma voor uitvoering in het openbaar en de uitzending van muziekwerken, afgezien van het beschikbaarstellingrecht, de exclusief aangewezen organisatie. De leden van de PvdA-fractie vroegen voorts wat er wordt gedaan om te voorkomen dat systemen van digitaal rechtenbeheer, waarmee het lees-en kijkgedrag van consumenten kan worden geregistreerd, de privacy van gebruikers aantasten en of consumenten zelf mogen kiezen of hun gedrag al dan niet wordt geregistreerd.

De mogelijke invloed van systemen voor digitaal rechtenbeheer op de (on-line)privacy van gebruikers is inderdaad een punt van bijzondere aandacht. Dat blijkt ook uit het rapport dat de Europese Data Protection Working Party hierover begin 2005 heeft uitgebracht (Doc. WP 104 van 18januari 2005), waarin een aantal privacy-aspecten van drm-systemen wordt besproken. Voor zover systemen van digitaal rechtenbeheer, zoals die onder meer worden ingezet bij het legaal downloaden van muziek en film via Internet, ertoe strekken het individuele gebruik te monitoren om op basis daarvan te kunnen afrekenen, vervullen zij een nuttige rol bij de ontwikkeling en groei van nieuwe Internetdiensten. Het staat consumenten bovendien vrij om van een dergelijke dienst wel of geen gebruik te maken en zij kunnen aangeven dat zij niet wensen dat hun gegevens worden gebruikt voor marketingdoeleinden. Gebruiks- en verkeersgegevens kunnen immers ook worden gebruikt om op basis daarvan gedetailleerde individuele gebruiksprofielen voor, bijvoorbeeld, marketingdoeleinden te maken. Op grond van artikel 8van de Wet bescherming persoonsgegevens is daarvoor toestemming van de consument vereist. In meer algemene zin geeft deze wet met Richtlijn nr. 2002/58van 12 juli 2002 betreffende privacy en elektronische communicatie (PbEG 2002, L 201/37)het juridisch kader voor privacybescherming op Internet, terwijl in Nederland gevestigde aanbieders zijn onderworpen aan het toezicht dat het College Bescherming Persoonsgegevens op grond van de privacywetgeving uitoefent.

De leden van de VVD-fractie vroegen aan te geven hoe de positie van de individuele rechthebbende kan worden beschouwd als er sprake is van vrijwillig collectief beheer. Worden de rechten dan overgedragen aan de collectieve beheersorganisatie of blijven de rechten in het bezit van de individuele belanghebbende?

Dat verschilt per collectieve beheersorganisatie. De Stichting Stemra legt zich bijvoorbeeld toe op het vrijwillig collectief beheer van het recht tot het vastleggen van muziekwerken op beeld- en geluiddragers (mechani-

sche reproductierechten). Wanneer een maker zich bij Stemra aansluit, draagt hij de mechanische reproductierechten op zijn repertoire over aan Stemra. Daarmee verkrijgt Stemra het recht om deze rechten met uitsluiting van anderen, waaronder de maker, uit te oefenen. Bij de Stichting Beeldrecht, die de belangen van beeldende kunstenaars behartigt, ligt dat anders. Door aansluiting bij deze organisatie verlenen makers, met uitsluiting van zichzelf en ieder ander, aan Beeldrecht een exclusieve volmacht om hun auteursrechten uit te oefenen. Dit betekent dat Beeldrecht de auteursrechten van de maker gaat uitoefenen, zonder dat de maker daarbij zijn auteursrechten overdraagt. De vraag of er in het geval van vrijwillig collectief beheer sprake is van overdracht van auteursrechten is daarmee afhankelijk van de afspraken die de rechthebbende en de beheersorganisatie daarover maken; in die gevallen geldt het beginsel van contractsvrijheid voor partijen.

De leden van de VVD-fractie vroegen voorts of een collectieve beheersorganisatie mag weigeren afstand te doen van de uitoefening van rechten als de individuele rechthebbende zijn rechten (incidenteel) zelf wil uitoefenen.

Het antwoord hierop hangt af van de vraag of wettelijke verplichte c.q. vrijwillige aansluiting bij een collectieve beheersorganisatie al dan niet berust op een algehele overdracht van rechten. De organisaties die zich toeleggen op het wettelijk verplichte collectief beheer zullen doorgaans over de bevoegdheid beschikken om een individuele uitoefening van rechten door de rechthebbende tegen te gaan. Zij zijn immers met uitsluiting van anderen exclusief belast met de inning en verdeling van bepaalde vergoedingen. Zo laat Buma de muziekauteursrechten van aangesloten componisten en tekstdichters aan zich overdragen. Hiermee verkrijgt Buma het recht om met uitsluiting van ieder ander, waaronder de maker, het muziekauteursrecht uit te oefenen. Overigens kent Buma een verenigingsstructuur, die rechthebbenden de mogelijkheid geeft om invloed uit te oefenen op de wijze van rechtenexploitatie door Buma. Het College van Toezicht ziet er op toe dat de uitoefening door Buma van haar bevoegdheden tot rechtenexploitatie niet in strijd komt met de algemene verplichtingen die voor de organisaties volgen uit artikel 2 van de Wet toezicht collectieve beheersorganisaties, zoals de plicht tot gelijke behandeling en de noodzaak om rekening te houden met belangen van gebruikers. De overige wettelijke collectieve beheersorganisaties laten zich geen rechten overdragen. Zij zijn van rechtswege exclusief belast met de inning en verdeling van vergoedingen. Bij vrijwillig collectief beheer is een en ander afhankelijk van de contractuele afspraken die partijen hierover maken. Het staat de betrokken beheersorganisaties vrij om in hun contracten met aangeslotenen ruimte te bieden voor zelfstandige rechten-uitoefening.

  • e. 
    Tarieftransparantie en billijke vergoeding

De leden van de CDA-fractie meenden dat er vooral op het gebied van de tarieven en de organisatie van de branche nog onvoldoende transparantie is, en vroegen het kabinet in te gaan op de wijze waarop de transparantie van tarieven en spelers in de sector vergroot kan worden en een overzicht te geven van de betrokken partijen in de branche. Zij vroegen of het kabinet enige stroomlijning gewenst acht.

In dit verband dient een onderscheid gemaakt te worden tussen verplicht en vrijwillig collectief beheer. Bij verplicht collectief beheer gaat het om Buma alsmede de Stichtingen Sena, De Thuiskopie, Leenrecht en Reprorecht. De reprorechttarieven zijn vastgesteld bij Besluit van 27 november 2002 (Stb. 2002, 574)en nader uitgewerkt in een door de Stichting Reprorecht, MKB-Nederland en VNO-NCW overeengekomen regeling. Over de tarieven voor de leenrecht- en thuiskopievergoedingen wordt door de betrokken partijen zelf onderhandeld; deze worden vastgesteld in een

wettelijk voorziene onderhandelingsstichting (vgl. de artikelen 15d en 16e Auteurswet). Tarieftransparantie blijkt in deze drie gevallen in de praktijk geen probleem.

Daarentegen zijn wel klachten geuit over beweerde tariefintransparantie bij Buma en Sena. Uit het jaarverslag 2004 van het College van Toezicht blijkt dat het College de indruk heeft dat de huidige discussie over tarieven met name wordt gevoed door ontevredenheid van betalingsplich-tigen over de hoogte van de tarieven. Het toezicht van het College van Toezicht heeft echter geen betrekking op de hoogte van de tarieven die in rekening worden gebracht, de samenstelling ervan en de wijze waarop tarieven tot stand komen, met dien verstande dat de organisaties wel gehouden zijn om gelijke gevallen gelijk te behandelen. Omdat Buma en Sena een wettelijk bepaalde positie hebben ten opzichte van rechthebbenden en betalingsplichtigen, vallen hun handelingen ook onder het toezicht door de NMa op grond van de Mededingingswet. In werkafspraken tussen het College van Toezicht en de NMa is bevestigd dat toezicht dat uitsluitend of in overwegende mate betrekking heeft op de hoogte en totstandkoming van de tarieven onder de verantwoordelijkheid van de NMa valt. Het College heeft de NMa schriftelijk geïnformeerd over het feit dat diverse organisaties vraagtekens plaatsen bij de gehanteerde tarieven en de marktwerking op het gebied van het collectief beheer. Voor wat betreft klachten over tarieventransparantie en kenbaarheid meldt het College in zijn jaarverslag 2004 dat het nog geen voldoende geconcretiseerde klachten heeft ontvangen om tot de conclusie te komen dat de door Buma en Sena gehanteerde tarieven onvoldoende transparant of kenbaar zijn. Wat betreft het verplichte collectief beheer zie ik vooralsnog geen redenen voor verdere stroomlijning. De vijf betrokken organisaties bewegen zich ieder op hun eigen terrein en hebben duidelijk onderscheiden taken. Wel zou ik het toejuichen als de betrokken collectieve beheersorganisaties gezamenlijk zouden gaan werken aan de inrichting van één digitaal loket: een Internetpagina waarop bedrijven onder opgave van hun gegevens en gebruik kunnen nagaan hoeveel geld ze op jaarbasis kwijt zijn aan, bijvoorbeeld, audiovisuele rechten bij de keuze voor een bepaald exploitatiemodel. Blijkt dat teveel, dan kan men kiezen voor een ander exploitatiemodel dan wel is er een mogelijkheid om nader in overleg te treden. Een dergelijk digitaal loket zou, als daaraan in het bedrijfsleven behoefte mocht bestaan, kunnen bijdragen aan meer transparantie en gebruikers er bewuster van kunnen maken dat men een goed met economische waarde gebruikt. De Stichting Auteursrechtbelangen, een samenwerkingsverband van rechthebbenden, buigt zich thans over de opzet en invulling van een digitaal loket.

In de overige gevallen geschiedt de rechtenuitoefening ofwel individueel, ofwel op vrijwillig collectieve basis. De uiteindelijk te betalen vergoedingen komen in onderling overleg tot stand, en staan zonodig ter toetsing van de Nederlandse Mededingingsautoriteit en de rechter. Voorbeelden van vrijwillig collectief beheer zijn de Stichting Beeldrecht, een organisatie voor visuele makers zoals beeldende kunstenaars en architecten, en de Stichting Videma, een door de rechthebbenden op film-werken aangewezen incasso- en verdeelorganisatie die opkomt voor de belangen van omroepen, film- en tv-producenten als bedrijven en instellingen hun films en tv-programma’s vertonen. Stroomlijning via de introductie of uitbreiding van een vorm van verplicht collectief beheer is hier niet mogelijk zonder afbreuk te doen aan het primaat van de individuele rechtenuitoefening en de contractsvrijheid van partijen. Ik zie daarvoor op dit moment geen aanleiding. Vanwege het brede scala aan mogelijke binnen- en buitenlandse rechthebbenden, uiteenlopend van de individuele (muziek)auteur of uitvoerend kunstenaar tot omroeporganisaties en fonogrammenproducenten, die ieder weer (een deel van) hun rechten aan derden kunnen hebben overgedragen, is een sluitend overzicht van betrokkenen in de branche niet mogelijk.

  • f. 
    Auteurscontractenrecht

De leden van de CDA-fractie vroegen of de contractuele positie van de auteur, die volgens het kabinet onvoldoende gewaarborgd is, ook kan worden verbeterd door zelfregulering.

De gedachtenvorming ten aanzien van de vraag of de contractuele positie van de auteur al dan niet voldoende is gewaarborgd, is nog niet uitgekristalliseerd. Het antwoord op de vraag of hun positie ook door middel van zelfregulering kan worden versterkt, luidt zonder meer bevestigend. Daarom wordt voor zelfregulering ook een belangrijke plaats ingeruimd in de aanbevelingen uit het onderzoek naar een wettelijke regeling van het auteurscontractenrecht, dat in opdracht van het WODC is verricht door het Instituut voor Informatierecht van de Universiteit van Amsterdam. De onderzoekers doen de nodige aanbevelingen voor een specifieke wettelijke regeling van het auteurscontractenrecht, die zijn geïnspireerd door de wettelijke regelingen die al in Duitsland, Frankrijk en België gelden. De voorgestelde wettelijke regeling zou buiten werking gesteld moeten kunnen worden als in bepaalde sectoren standaardcontracten of -regelingen gaan gelden die door representatieve organisaties van alle betrokken partijen in goed overleg en op evenwichtige wijze tot stand zijn gebracht. Over de gedane aanbevelingen is het veld geconsulteerd en heb ik inmiddels advies gevraagd aan de Commissie auteursrecht. Overigens wordt ook nu al gebruik gemaakt van modelovereenkomsten. Zo kent de Groep Literaire Uitgevers al geruime tijd modelovereenkomsten met de Vereniging voor Letterkundigen met betrekking tot oorspronkelijk Nederlandstalig literair werk en literaire vertalingen.

De aan het woord zijnde leden vroegen een reactie van het kabinet op de stelling dat als al wordt overwogen om in te grijpen in de contracts-vrijheid, dan ook onderzocht zou moeten worden of de positie van de uitgever in evenwicht is met die van de film- en fonogrammenproducent. Hoewel ik begrip heb voor de wens van de leden van de CDA-fractie, zou ik toch niet zover willen gaan. Centraal staat immers de verhouding tussen auteurs en artiesten enerzijds en exploitanten van hun creatieve prestaties anderzijds. De onderlinge verhouding van exploitanten ten opzichte van elkaar staat daar los van. Een concrete vergelijking tussen branches, zo die al mogelijk is, zou de aandacht teveel afleiden van het centrale aandachtspunt in de discussie over een auteurscontractenrecht, namelijk de positie van de individuele auteur en artiest ten opzichte van de exploitant. Voor zover de aan het woord zijnde leden echter mochten menen dat voor de auteur en de uitvoerende kunstenaar vergelijkbare (minimum)waarborgen zouden moeten gelden, deel ik die mening. Wat in het ene geval redelijk en billijk is, moet dat ook in het andere – gelijke – geval zijn.

De leden van de VVD-fractie vroegen of kan worden aangeven hoe groot de groep van auteurs en artiesten is die belang kunnen hebben bij een wettelijke regeling van het auteurscontractenrecht. De Stichting voor Economisch Onderzoek van de Universiteit van Amsterdam heeft in een rapportage uit 2000 de economische betekenis van het auteursrecht in 1998in kaart gebracht. Een van de onderdelen van die rapportage betreft de aan het auteursrecht verbonden werkgelegenheid in, onder meer, de sectoren (1) pers en literatuur, (2) muziek en theater alsmede (3) film en video. De werkgelegenheid is daarbij steeds zowel in werkzame personen als in arbeidsuren tot uitdrukking gebracht. Het totale aantal personen met als hoofdberoep zelfstandig auteur bedroeg 6 731. Zij vertegenwoordigden 5385 arbeidsjaren. Het totale aantal componisten, tekstdichters en uitvoerenden bedroeg 22 500, die samen 11 250 arbeidsjaren vertegenwoordigden. Filmproducenten, die naar verhouding weinig personen in vaste dienst hebben, ten slotte, boden werk aan 3815 personen. Zij namen 1 526 arbeidsjaren voor hun rekening. Uit het genoemde SEO-onderzoek blijkt verder dat er in 1998

bijna 7000 freelance journalisten en fotojournalisten waren. Hoewel recentere gegevens niet voorhanden zijn, duiden de beschikbare gegevens erop dat het gaat om een grote groep van auteurs en artiesten voor wie een mogelijke wettelijke regeling van betekenis kan zijn. De leden van de aan het woord zijnde fractie vroegen verder of een indicatie kan worden gegeven van de nadelige gevolgen van het ontbreken van een specifieke wettelijke regeling. Zij vragen zich af in hoeverre wetgeving noodzakelijk en urgent is, gegeven de toch al sterke wettelijke bescherming van de auteur die immers een exclusief recht heeft. Het is juist dat auteurs en artiesten op grond van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten beschikken over exclusieve economische exploitatierechten ten aanzien van hun creatieve prestaties. Voor die exploitatie zijn zij echter aangewezen op daarin gespecialiseerde exploitanten, zoals uitgevers, omroeporganisaties, fonogrammen- en filmproducenten. Daarmee sluiten de auteurs contracten en die contractuele relatie wordt bij ontstentenis van een specifieke wettelijke regeling beheerst door het commune overeenkomstenrecht, waarbij de contracts-vrijheid centraal staat. Uit het door het Instituut voor Informatierecht verrichte onderzoek blijkt dat deze exploitanten, mede door de toenemende mediaconcentratie, nogal eens een machtspositie hebben ten opzichte van individuele auteurs en artiesten. Tevens wordt in het onderzoek gesteld dat contractsvrijheid vanwege de structurele economische ongelijkheid van contractspartijen in een aantal gevallen leidt tot eenzijdig opgestelde standaardcontracten, die voorzien in een vergaande rechten-verlening in ruil voor eenmalige afkoopsommen. Volgens de onderzoekers dreigt daardoor de sociaal-culturele ratio van het auteursrecht – de scheppende mens een zodanig inkomen verschaffen dat daarvan een stimulans uitgaat om culturele prestaties te leveren – te worden ondergraven. Een kwantitatieve indicatie van de mogelijk nadelige gevolgen is niet beschikbaar.

De leden van de SP-fractie vroegen wanneer het kabinet verwacht de reacties op het onderzoek van het Instituut voor informatierecht te ontvangen, aan welke wetswijzigingen wordt gedacht en wanneer het wetgevingstraject naar verwachting wordt gestart.

Ik heb de Commissie Auteursrecht begin 2005 verzocht zich uit te spreken over de wenselijkheid de contractuele positie van auteurs en artiesten in de wet te versterken langs de lijnen van de aanbevelingen van het door het Instituut voor Informatierecht verrichte onderzoek. Verder heb ik een website met een discussieplatform ingericht (zie www.justitie.nl/themas/ wetgeving/dossiers/auteursrecht/index.a sp), waar belanghebbenden tot 1 mei 2005 hun mening konden geven over de uitkomsten van het door het Instituut voor Informatierecht verrichte praktijkonderzoek en de in het rapport gedane aanbevelingen voor een specifieke wettelijke regeling van het auteurscontractenrecht. De noodzaak van wetswijziging zal ik beoordelen nadat advies is gekregen van de Commissie auteursrecht en de reacties van belanghebbende organisaties daarop zijn vernomen. Een eventueel concept-wetsvoorstel zal uiteraard op de gebruikelijke wijze ter consultatie aan het veld worden voorgelegd. Op dit moment is het daarom nog te vroeg om te treden in de vraag of, en zo ja, aan welke concrete wetswijzigingen wordt gedacht.

  • h. 
    Het stelsel van thuiskopievergoedingen

De leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat het kabinet aandacht zal vragen voor de noodzaak van verdergaande harmonisatie van de stelsels van thuiskopievergoedingen in de EU-lidstaten. Zij wilden echter weten hoe ver de eis gaat en hoe hard deze wordt aangezet. Bij de totstandkoming van de auteursrechtrichtlijn nr. 2001/29/EG i is de vraag naar harmonisatie van de thuiskopieregelingen en -vergoedingen al

aan de orde geweest. Harmonisatie van de regelingen in de lidstaten bleek toen echter niet mogelijk vanwege de grote verschillen tussen de grondslagen, de omvang en de voorwaarden (met inbegrip van de compensatie). In overweging 38van de richtlijn wordt erkend dat de bestaande verschillen de werking van de interne markt kunnen beïnvloeden. Mede daarom is in artikel 12 van de richtlijn voorzien in een contactcomité. Het contactcomité heeft onder meer tot taak de gevolgen van de richtlijn in het algemeen en het privé-kopiëren in het bijzonder voor de werking van de interne markt te bestuderen, eventuele moeilijkheden onder de aandacht te brengen en daarover van gedachten te wisselen. Nederland heeft in het contactcomité herhaaldelijk op de noodzaak van verdere Europese stroomlijning van de thuiskopieregeling en de daaraan gelieerde billijke compensatie gewezen. Inmiddels heeft de Europese Commissie een expertmeeting georganiseerd, waarin belanghebbende organisaties ook hun visie over de privékopie-exceptie kenbaar konden maken. Voorts heeft de Commissie een questionnaire uitgezet om de overeenkomsten en verschillen tussen de nationale thuiskopiestelsels beter in beeld te krijgen. De evaluatie van de auteursrechtrichtlijn, waarmee de Commissie onlangs een begin heeft gemaakt, biedt een goede aanleiding om de noodzaak van een Europese stroomlijning van de nationale thuiskopiestelsels opnieuw te bepleiten. In de beantwoording van de kamervragen van de leden Gerkens en Irrgang (nr. 2050602780 van 9 november 2005) heb ik aangegeven dat ik mij inmiddels per brief tot Commissaris McCreevy heb gewend, waarin mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken wordt aangedrongen op harmonisatie van de privekopie-exceptie en daarbij behorende vergoedingssystemen. Tevens heb ik bepleit dat de Commissie, totdat harmonisatie een feit is, de nationale uitvoeringsinstanties over de toepassing van de privekopie-exceptie richtsnoeren verschaft, waaronder ook benchmarks over de ontwikkeling en de beschikbaarheid van digital rights management technologieën.

In reactie op een daartoe strekkende vraag van de leden van de PvdA-fractie zij opgemerkt dat de regering uiteraard bekend is met het feit dat zij op Kamervragen van het lid Van Dam over, onder meer, het gebruik, de verhulling en de vervalsing van IP-adressen heeft geantwoord dat het niet altijd mogelijk is om met absolute zekerheid vast te stellen dat een bepaald IP-adres ook daadwerkelijk is gebruikt door degene die formeel als abonnee van het betreffende IP-adres bekend is (Aanhangsel Handelingen II 2003/04, nr. 2299).

Anders dan de aan het woord zijnde leden kennelijk menen, kan en mag hieruit niet worden afgeleid dat een effectieve handhaving van het auteursrecht niet meer mogelijk is. Rechthebbenden ervaren dat ook zeker niet zo. Evenmin wordt de suggestie van de leden van de PvdA-fractie gedeeld dat de Auteurswet bepalingen bevat die niet handhaafbaar zouden zijn. Iets anders is dat er handhavingsproblemen zijn. Die zijn overigens in het digitale domein van een andere orde dan bij traditionele vormen van exploitatie, zoals openbaarmaking en verveelvoudiging in een off-line-omgeving. De normvervaging of norm-miskenning die aan auteursrechtinbreuken ten grondslag kan liggen, leidt – de aan het woord zijnde leden merken dit terecht op – tot schade voor rechthebbenden, maar kan geen reden zijn om de intrinsieke waarde van het auteursrecht zelf ter discussie te stellen. Het technisch mogelijke kan geen referentiekader zijn voor beantwoording van de vraag naar het juridisch toelaatbare. Overigens illustreren de opkomst en succes van sites voor het legaal downloaden van muziek dat veel gebruikers bereid zijn om te betalen voor muziekgebruik via Internet. In 2003 telde de IFPI wereldwijd nog 70 legale downloadwinkels, in 2004 al 200 (bron: DeEntertainmentbranche in 2004, jaaroverzicht 2004 van de NVPI). In Nederland startten onder andere Apple Itunes, Free Record Shop, Music Store, Radio 538en Sony Connect een

downloadportal voor muziek. Muziekuitgevers zijn druk bezig met de digitalisering van hun muziek. Rond deze activiteiten verschijnen nieuwe dienstverlenende bedrijven, die zich bijvoorbeeld bezighouden met distributie, marketing en administratie, hetgeen aangeeft dat men vertrouwen heeft in deze nieuwe tak van de muziekindustrie. Ook de OECD trekt positieve conclusies voor de online muziekhandel in een recent onderzoek naar de digitale muziekindustrie (Digital Broadband Content:Music, 8juni 2005, DSTI/ICCP/IE(2004)12/FINAL, p. 29–32). Zij markeert 2004 als het keerpunt voor de doorbraak van legale download-websites. De verwachting van de OECD is dat tegen 20085–10% van de totale inkomsten uit muziekverkoop langs deze weg gerealiseerd zal worden. Om de ontwikkeling van dit marktpotentieel te faciliteren heeft de Europese Commissie onlangs een aanbeveling vastgesteld over het collectief grensoverschrijdend beheer van rechten bij legale on-line muziekdiensten (PbEU 2005,L276/54en L 284/10). Overigens zij verwezen naar hetgeen ik in paragraaf (a) in reactie op de eerste vraag van de leden van de SP-fractie over de handhaafbaarheid van het auteursrecht al heb opgemerkt.

De leden van de PvdA-fractie constateerden dat de handhaving van het auteursrecht in een digitale omgeving vaak lastig en soms zelfs onmogelijk is. Zij vroegen of een uitbreiding van de vergoedingsregeling voor privé-kopiëren naar het openbaar maken van beschermd materiaal via Internet niet voor de hand ligt.

Vooropgesteld zij allereerst dat het auteursrecht al langere tijd geen strikt nationale aangelegenheid meer is. Het auteursrecht ligt verankerd in internationale verdragen en Europese richtlijnen, die rechthebbenden veelal exclusieve rechten verlenen. Het staat Nederland niet vrij om deze rechten, in strijd met onze internationale verplichtingen, in vergoedingsaanspraken te vertalen zonder een uitdrukkelijke grondslag daartoe. Het uitbreiden van de vergoedingsregeling voor privé-kopiëren naar het openbaar maken van beschermd materiaal via het Internet stuit echter niet alleen op de hiervoor aangegeven juridische bezwaren, maar ook op beleidsmatige bezwaren. Een verruiming van de privé-kopie-exceptie ten nadele van rechthebbenden zou er onvermijdelijk toe leiden dat meer voorwerpen of andere ICT-producten onder de vergoedingsregeling moeten worden gebracht. Dat staat haaks op de terughoudendheid die ik daarbij, mede vanuit innovatieoverwegingen, juist voorsta en de al besproken noodzaak van een Europese oplossing voor het thuiskopievraagstuk. Gelet op het feit dat het voor rechthebbenden bovendien steeds beter mogelijk wordt hun beschermde prestaties en investeringen technisch te beveiligen, ben ik geen voorstander van uitbreiding van de compensatieregeling tot het Internetdomein. Overigens is de introductie van de door de aan het woord zijnde leden genoemde vergoedingsregeling bij de privekopieexceptie geen weerslag van de berusting in handhavingsproblemen, maar een rechtstreeks gevolg van op Nederland rustende Europese verplichtingen, in het bijzonder artikel 5, tweede lid, onder b, van de auteursrechtrichtlijn.

De aan het woord zijnde leden vroegen wanneer rechthebbenden hun aanspraak op een deel van de thuiskopievergoeding verliezen omdat systemen voor digitaal rechtenbeheer daarvoor in de plaats treden. Ik ben van mening dat dit het geval is wanneer rechthebbenden hun beschermde prestaties en investeringen hebben beveiligd door middel van doeltreffende technische voorzieningen als bedoeld in artikel 29a, eerste lid, van de Auteurswet. Het is waar dat beschermd materiaal in een grote verscheidenheid wordt aangeboden, waarbij het materiaal soms wel en soms niet is beveiligd en indien wel, dan op uiteenlopende wijze. Bij de repartitie van de thuiskopievergoeding zal daarmee rekening moeten worden gehouden, zoals ik bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel tot omzetting van de auteursrechtrichtlijn al heb aangegeven

(Handelingen II 2003/04, blz. 50–3335 e.v.). De plicht daartoe volgt uit artikel 5, tweede lid, onder b, van de auteursrechtrichtlijn. De leden van de PvdA-fractie vroegen verder, onder verwijzing naar het streven tot verdere harmonisatie van de thuiskopiestelsels, of het de bedoeling van het kabinet is dat andere lidstaten hun stelsel van heffingen gaan beperken dan wel of Nederland haar stelsel juist zou moeten uitbreiden.

Zoals hiervoor bij de beantwoording van de vragen van de leden van de CDA-fractie al is aangegeven, bestaan er tussen de lidstaten van de Europese Unie grote verschillen waar het de grondslagen, omvang en voorwaarden betreft die aan het privé-kopiëren worden gesteld. Het is niet mogelijk om zonder concreet harmonisatievoorstel van de Europese Commissie aan te geven wat de inzet van de onderhandelingen daarover zou zijn. Het vertrekpunt is in ieder geval de privekopieexceptie, zoals die thans verankerd is in artikel 5, tweede lid, onder b, van de auteursrecht-richtlijn en sinds 1 september 2004 vorm heeft gekregen in artikel 16c Auteurswet. Mocht de Commissie menen dat de richtlijnexceptie geheel of ten dele moet worden gehandhaafd, dan lijkt het mij in ieder geval van belang dat er meer uniformiteit komt ten aanzien van de berekeningsgrondslagen, de apparaten en/of voorwerpen waarop de heffing rust en de heffingsmethodiek. Dat zou ook zowel de industrie als de innovatie ten goede komen, evenals de goede werking van de interne markt. Gelet op de al aangegeven terughoudendheid ten aanzien van de uitbreiding van het thuiskopiestelsel ben ik daar ook in EU-kader geen voorstander van.

i. Europese en internationale ontwikkelingen

De leden van de PvdA-fractie meenden dat de totstandkoming van Europese en internationale regels geen reden biedt om niet verder te denken en vroegen of het kabinet het ermee eens is dat de regering in internationale kaders zou kunnen propageren dat het auteursrecht verder gemoderniseerd zou kunnen worden.

Met deze leden meen ik dat de aanvaarding van nieuwe regels in EU-en/of WIPO-kader geen reden mag zijn om in deze fora een debat over verdere modernisering van het auteursrecht uit de weg te gaan. Voortbouwend op reeds eerder uitgedragen standpunten doet de regering dat ook niet. Ter illustratie is al gewezen op de Nederlandse initiatieven om op EU-niveau aandacht te vragen voor de noodzaak van Europese stroomlijning van het stelsel van thuiskopievergoedingen. Ook zij gewezen op de discussies in WIPO-kader over een eventueel omroepverdrag. Overigens moet worden bedacht dat het exclusieve initiatiefrecht van de Europese Commissie en het leerstuk van de exclusieve communautaire bevoegdheden op grond van de zgn. AETR-doctrine (zaak 22/70, Commissie/Raad, 31 maart 1971, Jur. 1971, 263) duidelijke grenzen stellen aan de mogelijkheden van een eigen Nederlandse inbreng. Op grond van dit laatste is de EU-woordvoering in, bijvoorbeeld, WIPO-kader de facto voorbehouden aan de Europese Commissie.

De leden van de VVD-fractie vroegen of het wel effectief is om in EU-kader afspraken te maken over Internet, terwijl dat juist een wereldwijd medium is. Zal niet in toenemende mate op Internet naar de goedkoopste aankoopmogelijkheid worden gezocht? En wordt vanuit die situatie, aldus deze leden, ook verlaging van de huidige forfaitaire heffingen in Nederland overwogen?

Inderdaad zijn wereldwijde afspraken over auteursrecht en Internet over het algemeen effectiever dan afspraken in EU-kader, mits er sprake is van een voldoende aantal deelnemende verdragspartijen. Terecht wijzen de aan het woord zijnde leden er op dat het gebruik van Internet leidt tot een toenemende, en vaak grensoverschrijdende, prijsconcurrentie. Mede vanwege deze grensoverschrijdende effecten is het een traditioneel

uitgangspunt in het Nederlandse auteursrechtbeleid dat er een voorkeur bestaat voor mondiale boven regionale en voor Europese boven nationale oplossingen. Overigens staat de auteursrechtrichtlijn nr. 2001/29 i niet op zichzelf, maar vormt deze een weerslag van twee WIPO-verdragen uit 1996, waarin gestreefd is naar een versterking van de aanspraken van rechthebbenden in een digitale omgeving. Internethandel kan inderdaad leiden tot complicaties bij de handhaving van het stelsel van thuiskopievergoedingen (vgl. bijvoorbeeld de kortgedinguitspraak van de Rechtbank Den Haag van 16 september 2005, zaaknr. 247005, Stichting De Thuiskopie tegen Opus Supplies BV). De hoogte van die vergoedingen is eind 2004 voor 2005 en 2006 vastgesteld (Stcrt. 13 december 2004, nr. 240); de tarieven zijn grosso modo ongewijzigd gebleven, afgezien van een neerwaartse bijstelling van de tarieven voor dvd’s. De vraag naar de hoogte van de vergoeding, en de factoren die daarbij in aanmerking moeten worden genomen, is momenteel inzet van een juridische procedure tussen importeurs en fabrikanten van blanco dragers, enerzijds, en Stichting De Thuiskopie en de Stichting Onderhandelingen Thuiskopievergoedingen, anderzijds. Vanwege de grensoverschrijdende effecten van Internet en de goede werking van de interne markt zijn alle betrokkenen uiteindelijk het meest gebaat bij een Europese oplossing.

  • j. 
    Consumentenbelangen

De leden van de PvdA-fractie vroegen of het maken van kopieën voor eigen oefening, studie of gebruik onder normaal gebruik valt. Zij vroegen of het kabinet beschikt over onderzoekscijfers over de vraag hoeveel consumenten voor eigen gebruik kopieën maken van muziekwerken en of op basis daarvan kan worden aangeven wat inmiddels als «normaal gebruik» moet worden gedefinieerd.

Wettelijk erkende gebruikersvrijheden, zoals het maken van een kopie voor eigen oefening, studie of gebruik, vallen – anders dan het afspelen van voorbespeelde dragers op daarvoor bestemde afspeelapparatuur – niet onder «normaal gebruik» als bedoeld in de definitiebepaling van technische voorzieningen ex artikel 29a, eerste lid, van de Auteurswet. De mogelijkheid om een privé-kopie te maken is geen absoluut recht, maar een bevoegdheid die door rechthebbenden mag worden ingeperkt, onder andere door het toepassen van technische beschermingsmaatregelen. Ik heb dit al aangegeven tijdens de behandeling van het wetsvoorstel tot omzetting van de auteursrechtrichtlijn (Handelingen II 2003/04, blz. 50–3335 e.v.)en bij de beantwoording van Kamervragen van het lid Van Dam (Aanhangsel Handelingen II 2003/04, nr. 2302). Het feit dat consumenten op dit moment veelvuldig gebruik maken van de bevoegdheid privé-kopieën te maken doet daaraan niet af. «Normaal gebruik» is geen praktisch, maar een juridisch criterium, aan de hand waarvan bepaald wordt voor welke soorten van privé-gebruik een kopie gemaakt mag worden.

Het Bureau Veldkamp heeft in opdracht van de Stichting Onderhandelingen Thuiskopievergoeding onderzoek verricht naar downloaden van beschermd materiaal via Internet (Gebruik van opslagmedia–Elfde meting–Een onderzoek naar het bezit en gebruik van cd-recordables, dvd-recordables, vast en verwisselbaar geheugen en het downloaden van internet, april 2005). Het rapport bestrijkt de periode september 2004 – februari 2005. Van de Nederlandse huishoudens heeft in februari 2005 44% een cd-brander. Van de 80 miljoen cd-recordables die de afgelopen twee jaar per jaar zijn verkocht, wordt 51% beschreven met muziek. Van de informatie op deze cd’s blijkt 32% afkomstig van andere opslagmedia, zoals cd-rom, video, dvd’s of harde schijven. Eenzelfde percentage is afkomstig van Internet. Dvd-branders zijn te vinden bij 18% van de huishoudens. Dvd-recorders met een harde schijf worden voor 99% gebruikt voor films en ander (bewegend) beeldmateriaal, dat voor 87% van de

televisie afkomstig is, voor 5,5% van andere opslagmedia en voor 0,1% van Internet. In de onderzochte periode zijn ca. 28miljoen blanco dvd-schijfjes verkocht. De belangrijkste gebruikstoepassingen daarvan zijn de opslag van films en ander (bewegend) beeld (59%) en van muziek (13%). Daarvan is 28% afkomstig van andere opslagmedia, 26% van Internet en 4% van televisie. In 7% van de huishoudens is een audiospeler met vast geheugen (waaronder mp3-spelers) aanwezig, waarvan de bestanden voor 92% uit muziek bestaan. Daarvan is 36% afkomstig van andere opslagmedia en 48% van Internet.

  • k. 
    Voorlichting en piraterijbestrijding

De vraag van de leden van de PvdA-fractie of het, alles overziend, niet voor de hand ligt dat het auteursrecht wordt beperkt tot een exploitatierecht, waarbij makers worden gecompenseerd voor het onbetaalde gebruik van hun werk, alsmede de vraag, mocht zulks niet het geval zijn, of kan worden aangeven op welke wijze rechthebbenden in de toekomst het auteursrecht moeten uitoefenen en handhaven, zijn hiervoor reeds aan de orde gesteld.

De leden van de PvdA-fractie vroegen verder naar de grens waarbinnen private handhavers zich mogen bewegen. Zij vroegen of het kabinet onderschrijft dat het verzamelen van persoonsgegevens die mede betrekking hebben op de inhoud van harde schijven van individuen, een mogelijkheid is die aan privaatrechtelijke handhavers onthouden moet worden. Moet een dergelijke inbreuk op de privacy, aldus de aan het woord zijnde leden, voorbehouden zijn aan strafrechtelijke handhavers? Private handhavingsinstanties moeten bij hun opsporings- en andere activiteiten uiteraard de maatschappelijke zorgvuldigheidseisen en het wettelijk kader, in het bijzonder de Wet bescherming persoonsgegevens, in acht nemen. Tijdens de beraadslagingen in de Tweede Kamer over het wetsvoorstel ter implementatie van de auteursrechtrichtlijn heb ik al aangegeven op zich geen bezwaren aanwezig te achten als private handhavingsinstanties het Internetgedrag, bijvoorbeeld van gebruikers van peer-to-peer-diensten, monitoren op een wijze waarop iedere andere Internetgebruiker dat ook zou kunnen (Handelingen II 2003/04, blz. 50–3335 e.v.). Daarbij mogen private handhavingsinstanties zich uiteraard niet bedienen van methoden en technieken die wettelijk zijn voorbehouden aan strafrechtelijke opsporingsinstanties, zoals de FIOD-ECD. In zoverre is er een duidelijke scheiding tussen private en publieke handhaving.

De leden van de aan het woord zijnde fractie vroegen het kabinet te kwantificeren hoeveel capaciteit er beschikbaar is voor strafrechtelijke handhaving.

Wat betreft de handhavingspraktijk berust het auteursrechtbeleid traditioneel op het primaat van de civielrechtelijke handhaving, met strafrechtelijke handhaving als sluitstuk, met name in die gevallen waarin de ernst en omvang van de inbreuken het algemeen belang raken. Het gaat dan vooral om de misdrijven in de zin van artikel 33 Auteurswet en om inbreuken met een beroeps- of bedrijfsmatig karakter (artikelen 31 en 31a juncto 31b Auteurswet) en om inbreuken waarbij criminele organisaties of georganiseerde criminaliteit betrokken zijn. Het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie heeft een officier van justitie die speciaal is belast met de handhaving bij intellectuele-eigendomsfraude, met inbegrip van auteursrechtinbreuken. De FIOD-ECD is sinds 1 januari 2003 belast met de opsporing bij de strafrechtelijke handhaving van het auteursrecht en heeft een kennisgroep voor intellectuele-eigendomsfraude opgericht, alsmede een Team Opsporing Piraterij, in totaal bestaande uit tien medewerkers voor auteursrechtfraude. Door het land heen werken ook diverse leden van regionale goederenteams aan de opsporing van auteursrechtfraude. Zij worden ondersteund door een «Risicokennisgroep Intellectueel

Eigendom», bestaande uit medewerkers van de FIOD-ECD en de Douane. Het Functioneel Parket, het Team Opsporing Piraterij van de FIOD-ECD en de Stichting Brein werken nauw samen bij de bestrijding van auteursrechtinbreuken. De Belastingdienst, waartoe de FIOD-ECD behoort, heeft met het College van Procureurs-Generaal een handhavingsarrange-ment gesloten, op grond waarvan in 2005 110 zaken met betrekking tot auteursrechtfraude bij het Openbaar Ministerie aangeleverd kunnen worden.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of er bij de handhaving een onderscheid moet worden gemaakt tussen professionele piraterij en kleinschalige schendingen van het auteursrecht door al dan niet onwetende consumenten.

Bij de strafrechtelijke handhaving speelt dit onderscheid inderdaad een rol. In geval van opzettelijke inbreuk bedraagt de straf maximaal zes maanden gevangenisstraf of een geldboete van de vierde categorie (artikel 31 Auteurswet). In geval van opzettelijk aanbieden, voorhanden hebben ter verveelvoudiging of verspreiding, in-, uit- of doorvoer of bewaren uit winstbejag van een inbreukmakend voorwerp is de op te leggen straf hoogstens één jaar gevangenisstraf of een geldboete van de vijfde categorie (artikel 31a Auteurswet). Krachtens artikel 31b Auteurswet wordt degene die het plegen van inbreuk als bedrijf uitoefent of daarvan zijn beroep maakt, gestraft met een gevangenisstraf van maximaal vier jaar of een geldboete van de vijfde categorie. De strafrechter zal de aard en ernst van de inbreuk altijd meewegen bij het bepalen van de strafmaat. Bij de civielrechtelijke handhaving wordt eveneens gekeken naar de ernst van de inbreuk. In Richtlijn nr. 2004/48/EG i van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PbEU 2004,L195)zijn bepaalde maatregelen slechts bedoeld voor inbreuken op commerciële schaal, en niet voor kleinschalige inbreuken door consumenten. Dat geldt bijvoorbeeld voor het bevel dat een inbreukmaker opgelegd kan worden tot overlegging van bewijsmateriaal in de vorm van bancaire, financiële en handelsdocumenten en voor de beslaglegging op het vermogen van de vermeende inbreukmaker om schadevergoeding zeker te stellen. De leden van de PvdA-fractie vroegen verder waarop het oordeel is gebaseerd dat rechthebbenden grote schade oplopen door het omvangrijke aanbod van illegale kopieën. Is daarbij ook de omzetstijging van dvd’s en mp3-downloads betrokken, of een mogelijke marktverschuiving naar andere vormen van entertainment? Kan, zo vroegen deze leden, een en ander cijfermatig worden onderbouwd?

In reactie hierop zij opgemerkt dat in de brief van 13 oktober 2004 de vaststelling dat de schade voor belanghebbenden als gevolg van het grote aanbod van illegale kopieën van auteursrechtelijk beschermd materiaal ongetwijfeld groot is, niet uitsluitend is gerelateerd aan auteursrechtinbreuken in een digitale omgeving, maar ziet op illegaal aanbod in algemene zin, ongeacht of dat aanbod al dan niet via Internet plaatsvindt. Daaronder vallen bijvoorbeeld, naast inbreukmakend gedrag op Internet, ook de invoer aan de buitengrens van de Europese Unie, de productie en/of verhandeling van illegale software, muziek-cd’s, interactieve games, films etc. op fysieke dragers. De rapportages ter zake kennen vaak verschillende uitgangspunten, maken niet altijd een onderscheid tussen professionele piraterij en andere auteursrechtinbreuken en houden niet, slechts ten dele of op andere wijze rekening met factoren zoals economische trends en substitutie-effecten. Echter, alleen al het feit dat er in de eerste drie kwartalen van 2004, blijkens rapportages van de Europese Commissie, door de douane-autoriteiten in de Europese Unie aan de communautaire buitengrenzen ruim 16,3 miljoen illegale cd’s, dvd’s en vergelijkbare dragers in beslag werden genomen – op een totaal van ruim 74,5 miljoen geconfisceerde namaak- en piraterijproducten –, geeft aan dat het hier om een omvangrijke problematiek gaat. In 2003 ging het zelfs om 24,5 miljoen in beslag genomen illegale dragers op een totaal van

1  Bron: Auteursrecht in de informatiemaatschappij (2001), p. 37.

2  Aldus het rapport «The Contribution of Copyright and Related Rights to the European Economy – Based on Data from the Year 2000», 20 oktober 2003, verzorgd door het Business Research and Development Centre van de Finse Turku School of Economics and Business Administration in opdracht van de Europese Commissie (p. 79, tabel 37).

ruim 50 miljoen geconfisceerde namaakproducten. Bij de overige producten gaat het onder meer om in beslag genomen (sport)kleding, horloges en juwelen, waarbij ook auteursrechtinbreuken aan de orde kunnen zijn. Het CBS raamde de handelsmarges op de verkoop van illegale kopieën in Nederland in 2003 op 100 miljoen euro en de toegevoegde waarde op 90 miljoen euro (CBS, De Nederlandse economie 2003, p. 103). In haar voorstel voor een richtlijn inzake de handhaving van intellectueleeigendomsrechten komt de Europese Commissie, op basis van verschillende onderzoeken, tot de volgende ramingen: namaak- en piraterijproducten maken 10% van de verkoop van cd’s en cassettes uit en 16% van de filmverkopen (video en dvd); de verliezen als gevolg van softwarepiraterij in West-Europa (de EU, Noorwegen en Zwitserland) werden in 2000 op meer dan 3 miljard dollar geschat; in de platensector bedroegen de gederfde BTW-inkomsten voor de lidstaten als gevolg van namaak en piraterij volgens een schatting van de Commissie 100 miljoen euro (vgl. COM(2003)46 def i., 30 januari 2003, p. 9 e.v.). De OECD heeft in een recent onderzoek naar de digitale muziekindustrie (DigitalBroadband Content: Music, 8juni 2005, DSTI/ICCP/IE(2004)12/FINAL) een daling in de inkomsten voor de muziekindustrie in diverse OECD-landen geconstateerd van 20% tussen 1999 en 2003. De OECD schrijft dit niet alleen op het conto van online-piraterij, maar ook op andere veranderingen in de muziekmarkt, zoals het toegenomen aantal bronnen voor entertainment, waardoor de aandacht verlegd of verspreid wordt (zie OECD-rapport, pp. 8–9, 24 e.v. en 78–79). De Stichting Brein, ten slotte, schat in dat de Nederlandse entertainmentbranche in 2004 meer dan 350 miljoen euro aan inkomsten is misgelopen. De schade door downloaden van illegale content schat Brein op 15 tot 20% van de legale omzet.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of kan worden aangegeven of de totale omzet van de auteursrechtensector in Nederland in de afgelopen vijf jaar is gegroeid of gekrompen.

Uit het beschikbare onderzoek blijkt dat het totale aandeel van de Nederlandse auteursrechtsector in termen van aandeel in het bruto binnenlands product in de afgelopen jaren relatief stabiel is gebleven. In 1998werd dat aandeel geschat op 5,5%1, in 2000 – het jaar waarover de meest recente gegevens beschikbaar zijn – op 5%, waarbij het geschatte aandeel in de werkgelegenheid 3% bedroeg2.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de Stichting Brein voldoet aan de voorwaarden die het College Bescherming Persoonsgegevens aan haar activiteiten heeft gesteld, en of het kabinet zich daarvan vergewist heeft. In antwoord op de Kamervragen die het lid Van Dam eerder over de activiteiten van de Stichting Brein stelde, verwees ik naar de verklaring die het CBP op 16 april 2004 heeft afgegeven over de rechtmatigheid van de door de Stichting Brein gemelde gegevensverwerking (Aanhangsel Handelingen II, 2003/04, nr. 2299). Deze melding had betrekking op een geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, te weten het «anti-piraterij databestand». Het CBP heeft verklaard dat de verwerking rechtmatig is, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan. Deze hebben onder meer betrekking op de doorgifte van de gegevens, het informeren van betrokkenen en de bewaartermijn. Het CBP heeft daarmee niet de huidige of toekomstige handhavingspraktijk van de Stichting Brein integraal getoetst, maar slechts een oordeel gegeven over de op dat moment aangemelde verwerking(en) van persoonsgegevens. Het CBP was van oordeel dat het voornemen van de Stichting Brein om betrokkenen in te lichten zodra dat mogelijk is, een belangrijke waarborg vormt ter bescherming van betrokkenen. Bovendien wijst het CBP erop dat er geen sprake hoeft te zijn van het verstrekken van een adres of een ander persoonsgegeven door de Internet service provider aan de Stichting Brein. Het CBP ziet op dit moment geen reden om een ambtshalve onderzoek in te stellen en heeft evenmin verzoeken tot bemiddeling ontvangen. Inmiddels heeft de President van de Rechtbank Utrecht op 12 juli 2005

uitspraak gedaan in een procedure die Brein met Buma, Stemra en de NVPI had aangespannen tegen een aantal Internet service providers, waarbij Brein c.s. een bevel vorderden tot afgifte van naw-gegevens (naam, adres, woonplaats). De president oordeelde dat het feit dat er geen specifieke wettelijke plicht rust op service providers om desgevraagd naw-gegevens van hun klanten bekend te maken, niet uitsluit dat onder bijzondere omstandigheden de weigering tot bekendmaking van die gegevens onrechtmatig kan zijn jegens Brein «wegens schendig van een maatschappelijke zorgvuldigheidsverplichting die een service provider in acht dient te nemen jegens een belanghebbende als Brein bij die informatie». In casu echter oordeelde de president dat de handelwijze van Brein geen rechtmatige grondslag heeft, omdat Brein de adressen niet zelf verzamelt, maar dat laat doen door een Amerikaans bureau. Het CBP had in zijn zo-even genoemde verklaring als voorwaarde gesteld dat het verzamelen van IP-adressen door Brein rechtmatig is als daarbij geen professionele derden worden ingeschakeld. Bovendien kan volgens de rechter niet worden aangenomen dat het Amerikaanse bedrijf bij de gegevensverwerking dezelfde waarborgen in acht heeft genomen als Brein zelf gedaan zou hebben, omdat de Verenigde Staten geen zogenaamde Safe Harbour overeenkomst hebben ondertekend waarmee zij zich conformeren aan de Europese privacywaarborgen. Brein heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De leden van de VVD-fractie vroegen of inzicht kan worden gegeven in de verschillen tussen de aan de privé-kopie-exceptie gelieerde vergoedingsregelingen in de verschillende EU-lidstaten.

Voor zover mij bekend kennen alle lidstaten van de Europese Unie wel een vorm van privé-kopie-exceptie. In sommige landen is de exceptie echter betrekkelijk eng geformuleerd. Een voorbeeld daarvan is het Verenigd Koninkrijk, waar alleen het maken van kopie van een televisie- of radioprogramma is toegestaan om het programma op een later tijdstip te bekijken of te beluisteren. Gelet op de geringe omvang van de exceptie zouden rechthebbenden daarvoor niet gecompenseerd hoeven worden. In meeste lidstaten van de Europese Unie heeft de privé-kopie-exceptie een ruimer bereik. De consequentie daarvan is dat rechthebbenden op grond van artikel 5, tweede lid, onder b, van Richtlijn nr. 2001/29/EG i moeten worden gecompenseerd voor de dientengevolge mogelijk geleden schade. Daarvoor zijn in de meeste lidstaten vergoedingsregelingen in het leven geroepen. De wijze waarop daaraan invulling is gegeven, verschilt van lidstaat tot lidstaat. Stichting De Thuiskopie heeft in 2005 een studie verricht (Private Copying Law and Practice In Europe–ASurvey)naar de privékopievergoeding in zeventien EU-lidstaten (niet onderzocht zijn Luxemburg, Ierland, Verenigd Koninkrijk, Estland, Letland, Litouwen, Malta en Cyprus). Al deze onderzochte landen kennen een heffing op blanco dragers waarop voor privé-gebruik wordt gekopieerd. Veertien van de zeventien lidstaten kennen een duaal stelsel, waarin naast die vergoeding op dragers tevens een heffing bestaat op apparatuur waarmee voor privé-gebruik wordt gekopieerd. Over welke apparatuur een heffing wordt gerekend, verschilt per lidstaat. De heffing bestaat hetzij uit een vast bedrag, hetzij uit een percentage dat doorgaans wordt berekend over de verkoopprijs van de apparatuur. De vergoeding op blanco dragers is dan vaak lager. Terecht constateren de aan het woord zijnde leden dat de interne markt hierdoor niet optimaal kan functioneren. Ik blijf me daarom inzetten voor een Europese oplossing.

De leden van de VVD-fractie waren verheugd over de toezegging van het kabinet om in EU-kader aandacht te vragen voor het belang van harmonisatie van de stelsels van thuiskopievergoedingen en vroegen wanneer hieraan uitvoering wordt gegeven. Als andere lidstaten onvoldoende meewerken aan deze harmonisatiewetgeving, zo vroegen deze leden,

wordt dan als alternatief bi- of trilaterale afstemming met ten minste onze buurlanden overwogen?

Zoals ik hiervoor aan het begin van paragraaf (h) reeds heb opgemerkt naar aanleiding van vragen hierover van leden van de CDA-fractie, heeft Nederland in EU-verband al herhaaldelijk aandacht gevraagd voor de noodzaak van Europese stroomlijning van de nationale thuiskopie-vergoedingstelsels, en heb ik hierover inmiddels een brief aan Commissaris McCreevy geschreven. Een concreet Commissievoorstel daartoe, dat noodzakelijk is voor verdere communautaire besluitvorming ter zake, is nog niet gedaan. Mocht er uiteindelijk onvoldoende draagvlak zijn voor communautaire harmonisatie, hetzij bij de Commissie, hetzij bij de andere lidstaten, dan sluit ik nader overleg met onze buurlanden niet uit.

  • l. 
    Landelijk auteursrechtplatform

De leden van de CDA-fractie hadden geen bezwaren tegen het voornemen tot oprichting van een auteursrechtplatform, maar meenden wel dat het groots moet worden opgezet met een brede participatie vanuit het veld. Zij vroegen om een plan van aanpak, waarin tijdspad en bedoeling worden aangegeven. Daarentegen twijfelden de leden van de VVD-fractie aan de noodzaak van een dergelijk platform, omdat een dialoog met betrokkenen ook via de bestaande kaders zou kunnen worden gerealiseerd.

In reactie hierop merk ik op dat de bestaande kaders vaak projectgebonden zijn, zoals de consultatie over concrete wetgevingsvoornemens, en daarmee meestal het karakter dragen van een meningsuitwisseling op ad-hoc-basis tussen de overheid en een of meer belanghebbenden. Een meer structureel kader voor een dialoog over meer algemene thema’s, niet zozeer tussen belanghebbenden en de overheid, maar ook en vooral tussen belanghebbenden onderling ontbreekt echter. De reacties uit het veld wijzen erop dat daaraan wel behoefte bestaat, zij het dat de meningen – soms sterk – verschillen over de uitwerking daarvan. Een eventueel auteursrechtplatform zou een complementair karakter moeten hebben; het komt dan niet in plaats van de reguliere wetgevingsconsultatie of de advisering door de Commissie auteursrecht, maar kan daarop een aanvulling vormen. Daarbij zal zorgvuldig naar een evenwicht moeten worden gezocht tussen representativiteit en slagvaardigheid, om te voorkomen dat het forum zo omvangrijk wordt dat het bezwijkt onder haar eigen gewicht. Iedereen kan immers in beginsel gebruiker en/of producent van beschermd materiaal zijn. Eerste oriënterende gesprekken over de opzet van het platform zijn inmiddels gevoerd met Sena, Buma, VNO-NCW, MKB-Nederland en het Nederlands Uitgeversverbond. Mijn indruk is dat er op dit moment vooral behoefte zou kunnen bestaan aan een meer structurele vorm van overleg tussen het bedrijfsleven en de collectieve beheersorganisaties. Ik zal de mogelijkheden daarvoor verder sonderen, en de Tweede Kamer te zijner tijd over de uitkomsten daarvan berichten.

De leden van de SP-fractie vroeg om aan te geven wanneer het onderzoek naar een auteursrechtplatform wordt gestart en wie daarbij betrokken zullen worden.

Het onderzoek daarnaar is, zoals hiervoor al aangegeven, inmiddels gestart. Daarbij zijn betrokken of zullen in ieder geval nog worden betrokken de wettelijk voorziene collectieve beheersorganisaties, VNO-NCW, MKB-Nederland, Koninklijke Horeca Nederland en Videma.

  • m. 
    Slotopmerkingen

De leden van de PvdA-fractie vroegen op welke wijze wordt vastgesteld of tarieven ongeoorloofd hoog zijn. Hoe kan, aldus deze leden, worden vastgesteld of er bij de in Nederland gehanteerde tarieven sprake is van normale marktwerking dan wel van het ongeoorloofde gebruik van een economische machtspositie?

Er bestaat een tweesporentoezicht op de tarieven, namelijk het mededingingsrechtelijke toezicht door de Nederlandse Mededingingsautoriteit en – waar het om de naleving van Europees mededingingsrecht gaat – de Europese Commissie, enerzijds, en toezicht door het College van Toezicht op grond van de Wet toezicht collectieve beheersorganisaties (Stb. 2003, 111), anderzijds. Het College van Toezicht ziet er onder meer op toe dat er geen sprake is van tariefdiscriminatie (artikel 2, tweede lid, onder f, Wet toezicht collectief beheer). Daarnaast kan de civiele rechter zich uitspreken over de tarieven, waarbij tevens de mogelijkheid bestaat om vragen over de uitleg van het Europese recht via een prejudiciële procedure voor te leggen aan het Hof van Justitie in Luxemburg (vgl. bijvoorbeeld zaak C-245/00, Sena/NOS, arrest van 6 februari 2003). In 2002 heeft de NMa al afwijzend beslist op klachten tegen Buma over misbruik van machtspositie als gevolg van vermeende tariefdiscriminatie en beweerdelijk onbillijk hoge tarifering (zaak 1802, VSCD/Buma van 15 maart 2002). Op 22 juli 2005 heeft de NMa afwijzend beslist op een klacht van Koninklijke Horeca Nederland over de samenstelling en hoogte van de Sena-tarieven. In dat kader heeft de NMa, overeenkomstig de uitspraak van het Hof van Justitie in de Sacem-zaak uit 1989 (gev. zaken 110/88, 241/88 en 242/88, 13 juli 1989, Jur1989, 2811), de Sena-tarieven ook aan een buitenlandvergelijking onderworpen. De vergelijking door de NMa van de Sena-tarieven met de tarieven in België, Denemarken, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk leverde weliswaar een wisselend beeld op, maar leidde niet tot de conclusie dat de Sena-tarieven over de hele linie aanzienlijk hoger zouden zijn. De stelling van de leden van de PvdA-fractie dat het algemeen bekend zou zijn dat de tarieven voor muziek in Nederland hoger liggen dan elders, wordt door dit onderzoek van de NMa weersproken. Voor het overige zij verwezen naar hetgeen ik over de Sena-tarieven al heb geantwoord in reactie op vragen van de leden Van Vroonhoven-Kok en Koopmans (Aanhangsel Handelingen II 2005/06, nr. 79).

De aan het woord zijnde leden vroegen verder de mening van het kabinet over de stelling van sommige economen dat informatieproducten in onze netwerkmaatschappij hun zelfstandige economische waarde zijn verloren door het gemak waarmee informatie kan worden gekopieerd en gedistribueerd. Zij vroegen of deze redenering leidt tot gereguleerde tarieven en of het daarnaast niet voor de hand ligt dat de vaststelling van de billijke vergoedingen niet wordt overgelaten aan zelfregulering, maar dat juist een sterkere regulering van bovenaf wordt gehanteerd. Ik onderschrijf de aangehaalde stelling niet. Hoewel ik niet ontken dat bijvoorbeeld de uitgeverijbranche met problemen kampt, zijn deze problemen niet alleen op het conto te schrijven van digitaal kopieergemak. Juist de overgang van print- en offline- naar online producten wordt gezien als een ontwikkeling waar nieuwe en grote kansen liggen op het gebied van vakinformatie, onderwijs en wetenschap (zie het jaarverslag 2004 van het Nederlands Uitgeversverbond, p. 34). In meer algemene zin geldt dat «content» – en daarmee de economische waarde ervan – een steeds prominentere plaats inneemt bij de ontwikkelingen van allerlei nieuwe digitale diensten. Ik zie dan ook geen redenen om de auteursrechtelijke vergoedingen door middel van sterkere regulering van bovenaf vast te stellen. Een van de uitgangspunten van het Nederlandse auteursrechtbeleid is contractsvrijheid en zelfregulering. De hoogte van de vergoeding komt daarbij tot stand door onderhandelingen tussen

betrokken partijen, wat de meeste kans geeft op tarieven die door gebruikers en rechthebbenden geaccepteerd worden. De tussen de Stichting Reprorecht, VNO-NCW en MKB-Nederland overeengekomen reprorechtregeling biedt daarvan een treffend voorbeeld. Vanwege het beschikbaar komen van systemen voor digitaal rechtenbeheer gaat de trend bovendien meer richting individuele uitoefening van het auteursrecht, dan richting regulering van bovenaf. Voor een algemeen tariefbeleid van overheidswege zie ik geen aanleiding.

De leden van de PvdA-fractie vroegen naar de visie van het kabinet op de duur van het auteursrecht, als onderdeel van het toekomstperspectief op het auteursrecht.

De beschermingstermijnen voor auteurs- en naburige rechten volgen dwingend uit Richtlijn nr. 93/98van 29 oktober 1993 betreffende de harmonisatie van de beschermingstermijn van het auteursrecht en bepaalde naburige rechten (PbEG 1993,L290/9). De belangrijkste termijnen variëren, samengevat, van vijftig jaar voor de uitvoerende kunstenaar, fonogrammen- en filmproducent alsmede voor de omroeporganisatie tot zeventig jaar voor de auteur en de maker van cinematografische of audiovisuele werken (artikelen 1–3 van deze richtlijn). Voor databanken geldt een specifieke beschermingstermijn van vijftien jaar (artikel 10 van de zgn. databankenrichtlijn nr. 96/9 i, PbEG 1996,L77/20). Vanwege het dwingende karakter van richtlijnen kan Nederland deze termijnen niet unilateraal wijzigen (artikel 249, tweede alinea, EG-Verdrag). Ik zie geen aanleiding in EU- of WIPO-kader een andere termijn te bepleiten, ook al wordt daarop door sommigen aangedrongen.

De leden van de PvdA-fractie vestigden, ten slotte, de aandacht op de digitale ontsluiting van collecties door musea. Zij vroegen of het kabinet hun mening deelt dat het auteursrecht musea belemmert om deze taak behoorlijk uit te voeren en of er bereidheid bestaat om voor de digitale ontsluiting van museumcollecties een exceptie in de Auteurswet op te nemen.

Opgemerkt zij dat de digitale ontsluiting van museumcollecties auteursrechtelijk relevante handelingen impliceert, voorzover het gaat om kunst- of andere werken waarop auteursrecht rust. Het gaat daarbij om werken waarvan de beschermingsduur, zoals bedoeld in de artikelen 37 e.v. van de Auteurswet, nog niet is verstreken. Voorzover het gaat om het via een besloten netwerk beschikbaar stellen van een werk dat onderdeel uitmaakt van een museumcollectie, voorziet artikel 15h Auteurswet, in navolging van artikel 5, derde lid, onder n, van de auteursrechtrichtlijn, al in een beperking. In het feit dat ook musea gehouden zijn het auteursrecht als eigendomsrecht van de maker of zijn c.q. haar rechtverkrijgende(n) te respecteren, zie ik geen belemmering voor hun publieke taakuitoefening. Ook bijvoorbeeld omroepen, overheden, onderwijsinstellingen, de wetenschap en de geschreven media moeten het auteursrecht respecteren. Voor een specifieke exceptie zie ik daarom geen aanleiding, nog afgezien van het feit dat de auteursrechtrichtlijn nr. 2001/29 i daarvoor geen grondslag biedt. De richtlijn kent een limitatief aantal welomschreven beperkingen, waartoe niet een algemene beperking voor de digitale ontsluiting van museumcollecties behoort.

De Minister van Justitie, J. P. H. Donner

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.