Lijst van vragen en antwoorden over de stellingnamebrief Nationaal Ruimtelijk Beleid - Nationaal Ruimtelijk Beleid

Deze lijst van vragen en antwoorden i is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 28667 - Nationaal Ruimtelijk Beleid.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Nationaal Ruimtelijk Beleid; Lijst van vragen en antwoorden over de stellingnamebrief Nationaal Ruimtelijk Beleid 
Document­datum 19-11-2002
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST64578
Kenmerk 28667, nr. 2
Van Staten-Generaal (SG)
Commissie(s) Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2002–2003

28 667

Nationaal Ruimtelijk Beleid

Nr. 2

LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 19 november 2002

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en

Milieubeheer1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van

Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over de

Stellingnamebrief Nationaal Ruimtelijk Beleid.

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 19 november

2002.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van commissie, Buijs

De griffier van de commissie, Van der Leeden

1 Samenstelling:

Leden: Te Veldhuis (VVD), Van Heemst (PvdA), Verbugt (VVD), Duivesteijn (PvdA), Giskes (D66), Crone (PvdA), Klein Molekamp (VVD), Buijs (CDA), voorzitter Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GroenLinks), Oplaat (VVD), Van Oerle-van der Horst (CDA), Alblas (LPF), van As (LPF), ondervoorzitter Van den Brink (LPF), Jense (LN), Van Bochove (CDA), De Ruiter (SP), Duyvendak (GroenLinks), Smolders (LPF), Koopmans (CDA), Spies (CDA), Van Lith (CDA), van Heteren (PvdA) en Vacature (ChristenUnie).

Plv. leden: Geluk (VVD), Verbeet (PvdA), Van Hoof (VVD), Wolfsen (PvdA), Van der Ham (D66), Tichelaar (PvdA), Luchtenveld (VVD), Meijer (CDA), Rietkerk (CDA), Van den Brand (GroenLinks), Cornielje (VVD), Ormel (CDA), De Jong (Groep De Jong), Schonewille (LPF), Groenink (LPF), Teeven (LN), Vacature (CDA), Van Velzen (SP), Vos (GroenLinks), Wiersma (LPF), Vietsch (CDA), Ten Hoopen (CDA), Mastwijk (CDA), Adelmund (PvdA) en Van der Staaij (SGP).

1

Het belang van stedelijke bundeling wordt enerzijds onderstreept, terwijl anderzijds in de sturingsbenadering het primaat in hoge mate wordt gelegd bij de gemeenten en provincies. De nagestreefde ruimtelijke ontwikkeling lijkt daarmee verwant aan die van Stedenland, terwijl de sturingswijze meer overeen komt met die van Palet. Is dat een haalbare combinatie? Of is het juist, voor de volgende fasen, vragen om moeilijkheden?

Het nationaal ruimtelijk beleid zorgt er voor dat de verhouding tussen bouwen in stedelijke gebieden en in landelijke gebieden in balans blijft, zonder te vervallen in starre beleidskaders. De precieze invulling van de balans tussen stedelijke en landelijke gebieden kan het best gemaakt worden door de provincies. Deze balans is immers ook het uitgangspunt voor het gebiedsgericht beleid waarin de provincies een regierol vervullen. Bovendien is de balans niet voor heel Nederland dezelfde. Het kabinet houdt vast aan bundelingspercentages per provincie, zij het dat de provincies hiervoor voorstellen doen en het rijk deze niet op voorhand vastlegt. Een belangrijke referentie bij de beoordeling van deze voorstellen zijn de huidige bundelingspercentages per provincie wat betreft de woningvoorraad, de werkgelegenheid en de bedrijventerreinen, en de percentages die de afgelopen tien jaar in elke provincie zijn gerealiseerd voor deze drie categorieën. Deze getallen staan in deel 3 van de huidige Vijfde Nota. Daarnaast zal bij de beoordeling rekening worden gehouden met de verwachte ruimtevraag, de ruimtelijke en ruimtelijk-economische structuur van de betreffende provincie en de mogelijkheden en belemmeringen die deze bieden.

Het kabinet acht dit een realistische en effectieve werkwijze die tegemoet komt aan de wens de verstedelijking te bundelen èn op het platteland ruimte te bieden tenminste de eigen bevolkingsgroei op te vangen, zonder de precieze invulling daarvan in Den Haag vast te stellen. (Zie ook het antwoord op vraag 5.)

2

De morele basisdimensie is in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening aangeduid in termen van ruimtelijke kwaliteit, waarbij zeven criteria werden onderscheiden. Nu de regering claimt dat «de bakens in het nationaal ruimtelijk beleid worden verzet» moet zij opnieuw tegenover de burgers uiteenzetten wat voor haar de wezenlijke waarden zijn die richting geven aan het ruimtelijk beleid. De bakens worden verzet, maar op basis waarvan?

Op basis van het Strategisch Akkoord worden de bakens verzet. Het kabinet acht de analyses, hoofddoelstellingen en beleidsconcepten van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening, het Tweede Structuurschema Groene Ruimte en het NVVP een goede basis om de aanpassingen vorm te geven. Het Strategisch Akkoord richt zich op een andere verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk en provincie en tussen provincie en gemeenten. Daarnaast gaat het Strategisch Akkoord uit van meer ontwikkelingsmogelijkheden en meer ruimtelijke dynamiek.

3

Heeft de regering bij de formulering van het voorgenomen beleid gebruik gemaakt van de bevindingen, kernvragen en aanbevelingen van het rapport «Notie van ruimte, op weg naar de Vijfde nota ruimtelijke ordening» van de parlementaire Werkgroep Vijfde nota ruimtelijke ordening? Zo ja, kan hij aangeven hoe de regering deze in de Stellingnamebrief heeft verwerkt, dan wel in het vervolg zal verwerken?

De Vijfde Nota sluit aan bij de aanbevelingen van de parlementaire werkgroep. Bij de uitwerking van de Stellingnamebrief in de Nota Ruimte, zal het kabinet bezien welke invulling wordt gegeven aan de kernpunten van de aanbevelingen van de parlementaire werkgroep. Een aantal van deze aanbevelingen spreekt het kabinet in elk geval aan zoals: een reële uitvoeringsstrategie, een ontwikkelingsgerichte en projectmatige invalshoek, eigen financiële middelen van de Minister van VROM, een flexibele uitvoering tegen de achtergrond van een heldere lange termijnvisie en een goede handhaving. Wat betreft de financiële middelen heeft het kabinet dit geconcretiseerd met de BIRK-middelen (Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit), zoals gereserveerd in het Fonds Economische Structuurversterking.

4

Kan de regering ingaan op de «kernvragen voor de Vijfde Nota» (Notie van ruimte, pagina 267–269, waarmee eisen worden gesteld aan de kwaliteit van het beleid zelf, en in het bijzonder de ambities van het beleid, meerwaarde enintegratiegerichtheid, uitvoering en handhaafbaarheid, transparantie en controleerbaarheid, monitoring en bijsturing) waarvan de Kamer meent dat zij aan cruciale succes- en faalfactoren raken?

Bij het opstellen van de Nota Ruimte zal het kabinet rekening houden met de genoemde aspecten.

5

Kan de regering meer helderheid geven over de te volgen werkwijze bij de gebiedsgerichte ontwikkeling? Is het waar dat hierbij als nieuw kernbegrip het begrip «de balans tussen stedelijke en landelijke gebieden» wordt geïntroduceerd? Kan dit begrip nader worden toegelicht? Hoe (en door wie) wordt bepaald wat een «gebied» is?

De balans tussen stedelijke en landelijke gebieden zal in de Nota Ruimte, net als in de huidige Vijfde Nota, tot uitdrukking komen in een bundelingspercentage. Het kabinet zal aan elke provincie vragen een voorstel te doen voor het aandeel van nieuwe verstedelijking dat in de bundelingsgebieden van stedelijke netwerken terecht komt en voor het aandeel van het landelijk gebied, daarbij rekening houdend met de aanpassing van het nationaal ruimtelijk beleid, zoals verwoord in de Stellingnamebrief. Het rijk beoordeelt de voorstellen van de provincies voor bundeling van wonen en werken en neemt na bestuurlijk overleg deze gegevens over in de Nota Ruimte. (Zie ook het antwoord op vraag 1.)

6

De regering geeft aan dat «bedrijventerreinen goed in het landschap moeten zijn ingepast en optimaal moeten aansluiten op de infrastructuur». Gaat het bij deze kwaliteitscriteria voor bedrijventerreinen om locatiecriteria of inrichtingscriteria? En wie houdt in de gaten of aan de criteria wordt voldaan?

Het beleid voor bedrijven en voorzieningen (locatiebeleid) wordt gedecentraliseerd naar de provincies. Een consequentie hiervan is dat het kabinet terughoudend zal zijn met het opstellen van regels en criteria voor lokale en regionale plannen en dus ook met locatie- en inrichtingscriteria. De in de vraag geciteerde uitspraak uit de Stellingnamebrief illustreert de wens te komen tot een goede ruimtelijke inpassing van bedrijventerreinen. Uit de Nota Ruimte zal blijken hoe de verantwoordelijkheden verdeeld worden.

7

Wat is de juridische status van de stellingnamebrief? Kan worden bevestigd dat het AcVinex-beleid richtinggevend is en blijft tot de vaststelling van de Nota Ruimte? Zo nee, waarom niet?

De Stellingnamebrief is een beleidsbrief die geen wettelijke status heeft en ook geen juridisch bindende werking naar andere overheden heeft. Wel heeft de genoemde brief een beleidsmatige betekenis.

Het uitgangspunt van het vorige kabinet bij de toetsing van ruimtelijke plannen en initiatieven van andere overheden was dat het AcVinex-beleid als vigerend ruimtelijk beleid richtinggevend is. Plannen en initiatieven van andere overheden worden door het rijk echter niet alleen getoetst aan dit geldende nationaal ruimtelijk beleid (PKB AcVinex en andere rijksnota’s), maar ook op verenigbaarheid met de doelstellingen van deel 3 van de PKB Vijfde Nota. Deze beleidslijn wordt door dit kabinet gecontinueerd. Daaraan wordt evenwel toegevoegd dat thans ook getoetst wordt aan de richting van de beleidsaanpassingen, zoals die zijn opgenomen in het Strategisch Akkoord en in de Stellingnamebrief. Zo wordt bereikt dat het Strategisch Akkoord en de Stellingnamebrief toch reeds eerder doorwerken zonder dat te ver wordt vooruitgelopen op de aanpassing van deel 3 PKB van de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening (de Nota Ruimte).

Het AcVinex-beleid is en blijft dus richtinggevend, maar is niet het enige toetsingskader voor ruimtelijke plannen van andere overheden.

8

Bestaat er enig inzicht in de (ontwikkeling van de) vraag naar recreatieve voorzieningen? Kan deze vraag worden uitgesplitst naar dag- en verblijfsrecreatie? Waarop zijn deze ramingen gebaseerd?

In deel 3 van de Vijfde Nota is een raming opgenomen van de ruimtebehoefte voor recreatieruimte en recreatiebedrijven. Deze raming is samengevat in de onderstaande tabel. Met recreatieruimte wordt recreatief groen bedoeld. De ruimtebehoefte van recreatiebedrijven komt voor ca. 80% voort uit bedrijven in de verblijfsrecreatie (hotels, campings en dergelijke) en voor ca. 20% uit bedrijven in de dagrecreatie en watersport. De raming kan niet verder worden toegedeeld aan dag- en verblijfsrecreatie.

Raming ruimtebehoefte recreatie 2000–2030 in Nederland in hectare (bron: deel 3 Vijfde Nota).

2000–2010                      2000–2020                          2000–2030

Recreatiebedrijven                             3000–5 000                  6000–10 000                      9000–15 000

Recreatieruimte                                           18000                             27000

De ruimtebehoefte van recreatiebedrijven is gebaseerd op demografische, economische en sociaal-culturele ontwikkelingen. De behoefte aan recreatieruimte komt voort uit het Structuurschema Groene Ruimte, de Actualisering van de Vierde Nota Extra en het beleid in de Nota Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur.

9

Waarom wordt het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan (NVVP) niet geïntegreerd in de Nota Ruimte?

Integratie van het NVVP in de Nota Ruimte zou ten koste gaan van de snelheid en zou de aandacht onnodig lang richten op de productie van nota’s in plaats van op de uitvoering van het beleid. Er zijn drie oorzaken die tot dit onnodige verlies van tempo zouden leiden:

  • 1. 
    Het NVVP moet de gehele PKB-procedure opnieuw vanaf deel 1 doorlopen, terwijl voor Vijfde Nota en SGR2 deel 1 en 2 zijn afgerond en het tijd is het kabinetsstandpunt (opnieuw) vast te stellen (deel 3);
  • 2. 
    Het is juridisch complexer aangezien het NVVP als enige «grote nota» rechtstreeks aan twee wetten moet voldoen (de WRO en de Planwet Verkeer en Vervoer);
  • 3. 
    De mate van overlap tussen beide nota’s is beperkt.

10

Wanneer verschijnt het Uitvoeringsprogramma Nationaal Ruimtelijk

Beleid?

Net als de Nota Ruimte, zal het Uitvoeringsprogramma Nationaal Ruimtelijk Beleid zo spoedig mogelijk na de aanstaande Tweede Kamerverkiezingen verschijnen.

11

Op welke wijze zorgt het nationaal ruimtelijk beleid er voor dat er een zorgvuldige verhouding in stand blijft tussen enerzijds bouwen in stedelijke gebieden en anderzijds bouwen in landelijke gebieden?

Zie het antwoord op vraag 1.

12

Welke kwaliteitseisen voor de rode contour worden geschrapt en welke

kwaliteitseisen blijven bestaan?

Het aantal kwaliteitseisen voor de rode contour wordt sterk beperkt. In de Nota Ruimte zal worden opgenomen welke eisen het kabinet stelt.

13

In welke specifieke situaties zal de rode contour nog van toepassing zijn?

Slechts een beperkt aantal gemeenten zal met rode contouren moeten aangeven waar de bebouwing eindigt: gemeenten langs de kust, in Nationale Landschappen, in natuurgebieden (Ecologische Hoofdstructuur, Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en gebieden die vallen onder de Natuurbeschermingswet) en eventueel gemeenten in noodoverloop- en retentiegebieden. Het is niet meer per definitie nodig de kern met een rode contour te omsluiten.

14

Wordt de positie van de provincies ten opzichte van de gemeenten niet te

dominant als zij de verstedelijkingsmogelijkheden in het landelijk gebied

bepalen?

Nee. De provincies geven tot op regionaal niveau de kaders aan. De gemeenten hebben het voortouw bij het bepalen van het precieze aantal woningen en werken het locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen uit.

15

Worden onder decentrale overheden, waar voortdurend wordt gesproken

over provincies en gemeenten, ook de waterschappen gerekend?

De bevoegdheid voor het opstellen van ruimtelijk plannen ligt bij provincies en gemeenten. De provincies en gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de uitvoering van het ruimtelijk beleid. Waterschappen worden in de regel door de provincies en gemeenten wel bij de planvorming en de uitvoering van het ruimtelijk beleid betrokken. Dit zal bijvoorbeeld gaan gelden voor de watertoets.

16

In hoeverre is het een dwingende voorwaarde dat de Huisvestingswet,

gericht op woonruimteverdeling, herzien moet worden?

Belangrijk is aandacht bij de gemeenten voor de positie van alle woningzoekenden op de woningmarkt, in het bijzonder die van senioren, éénverdieners en starters. Het kabinet zal bezien of de Huisvestingswet, waar het gaat om woonruimteverdeling, hierop toegesneden kan worden zodat gemeenten er gebruik van kunnen maken. Het is wel van belang verstoringen in de werking van de woningmarkt zoveel mogelijk te beperken.

Het kabinet gaat momenteel na in hoeverre toewijzingsmogelijkheden van nieuwbouw aan de eigen bevolking inpasbaar zijn in het wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet (inclusief de novelle, waarvan nu het nader rapport in voorbereiding is) en in welke vorm deze verenigbaar zijn met het Europese recht inzake vrije vestiging. Voor zover deze toewijzings-mogelijkheden onvoldoende kunnen worden ingepast in de novelle zal de regering zich beraden op mogelijke alternatieven, variërend van de Huisvestingswet, zoals deze nu luidt, met eventueel een beperkte wijziging, tot een eventueel volledig herzien wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet. Het kabinet zal de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk op de hoogte brengen van de uitkomsten hiervan.

17

Hoe realistisch is het standpunt van de regering dat er geen beleidsconcepten hoeven te worden aangepast, gezien het feit dat er geen extra financiële middelen beschikbaar zijn en er een bezuinigingstaakstelling ligt?

Beleidsconcepten zijn hulpmiddelen om samenhang en coördinatie te bewerkstelligen in het ruimtelijk beleid en de uitvoering. Ook als er minder middelen beschikbaar zijn hebben beleidsconcepten die rol. Juist in een tijd dat er minder middelen zijn kunnen ruimtelijke beleidsconcepten helpen om scherpe en consistente prioriteiten te stellen.

18

Wat is de precieze relatie tussen «Nationaal Agenda voor een Vitaal Platteland» en de Nota Ruimte?

Het nationaal ruimtelijk beleid zal in de Nota Ruimte worden opgenomen. Deze nota vormt daarmee het ruimtelijke beleidskader voor de «Nationale Agenda voor een Vitaal Platteland». (Zie verder de antwoorden op de vragen 19 en 67.)

19

Wanneer verschijnt de Nationale Agenda voor een Vitaal Platteland?

De Nationale Agenda voor een Vitaal Platteland zal zo spoedig mogelijk na de Tweede Kamerverkiezingen ter behandeling aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

20

Kan worden gedefinieerd wat de «essentiële kwaliteiten van Nederland»

zijn?

Essentiële kwaliteiten hebben betrekking op nationale ruimtelijke structuren die Nederland maken tot een aantrekkelijk land om te wonen, te werken en te recreëren. Om deze essentiële kwaliteiten te behouden of te verbeteren richt het nationale ruimtelijke beleid richt zich met name op de hoofdstructuur van de verstedelijking (de balans tussen stedelijke en landelijke gebieden), de ruimtelijk-economische hoofdstructuur, de natuurgebieden en waardevolle landschappen, de hoofdinfrastructuur, zee- en luchthavens en de hoofdwatersystemen.

21

Aan de hand waarvan worden de voorstellen inzake de bundeling van wonen en werken beoordeeld? Worden de criteria vooraf aan de provincies verstrekt? Zijn dit generieke criteria (d.w.z. voor het hele land geldend) of zijn ze per gebied aangepast aan de specifieke ruimtelijke omstandigheden, waarden of potenties? Zal de regering een helder en duidelijk rijkskader aangeven waarbinnen degebiedsgerichte ontwikkeling kan plaatsvinden?

Een belangrijke referentie bij de beoordeling van deze voorstellen zijn de huidige bundelingspercentages per provincie wat betreft de woningvoorraad, de werkgelegenheid en de bedrijventerreinen en de percentages die de afgelopen tien jaar in elke provincie zijn gerealiseerd voor deze drie categorieën. Daarnaast zal bij de beoordeling rekening worden gehouden met de verwachte ruimtevraag, de ruimtelijke en ruimtelijk-economische structuur van de betreffende provincie en de mogelijkheden en belemmeringen die deze bieden. (Zie ook het antwoord op vraag 1.)

22

Waarom wordt er niets vermeld over het verkorten van procedures, daar

waar ruimtelijk beleid robuust en flexibel moet zijn?

Het aantal nota’s en rijksregels voor het ruimtelijk rijksbeleid en de uitvoering daarvan zal worden beperkt en deze nota’s en regels zullen helderder en beter worden afgestemd. Het kabinet wil zo helderheid scheppen en ruimte laten voor provincies en gemeenten. Het kabinet onderzoekt de mogelijkheden om te komen tot een vereenvoudiging en verkorting van verschillende procedures. Dit draagt bij aan flexibel en robuust ruimtelijk beleid.

23

Er wordt, vanwege enkele specifieke omstandigheden, gesteld dat er voldoende ruimtereservering moet zijn voor continuïteit van de woningbouwproductie, etc. Moet er niet in een veel vroeger stadium door middel van beperking van regelgeving en procedures en een andere grondpoli-tiek voor gezorgd worden dat er voldoende locaties zijn?

De Nota Grondbeleid, waarin een groot aantal veranderingen in het grondbeleid is aangekondigd, kent veel voortgangsacties. Hiervan is een aantal reeds afgerond. De uitbreiding van het toepassingsbereik tot alle gemeenten van de Wet Voorkeursrecht Gemeenten, die onlangs in de Tweede Kamer behandeld is, is hiervan een voorbeeld. Deze laatste uitbreiding ondersteunt gemeentelijke grondverwerving bij het beschikbaar krijgen van nieuwe locaties. Beperking van regelgeving en procedures alsmede aanpassingen in het ruimtelijk- en grondbeleid zullen – gelet de hiervoor te doorlopen procedures – pas op de iets langere termijn (ca. 2006) leiden tot versnellingsmogelijkheden om locatiecapaciteit aan te maken.

24

Betekent het spreken met één mond behalve meer afgestemde regelgeving, ook minder regelgeving?

Het kabinet zal het aantal Haagse regels beperken. Teveel regels zorgen voor een schijn van duidelijkheid en veiligheid en leiden vaak tot onnodige vertraging en bureaucratie. In lijn hiermee wil het kabinet het ruimtelijk relevant rijksbeleid bij voorkeur in PKB’s vastleggen en alleen waar en wanneer nodig, nadere inhoudelijke beleidskaders uitbrengen. Het aantal nota’s en rijksregels voor het ruimtelijk rijksbeleid en de uitvoering daarvan zal worden beperkt en deze nota’s en regels zullen helderder en beter worden afgestemd.

25

Welke concrete voornemens ten aanzien van groene ruimte etc. heeft de

regering, aangezien beperkte financiële middelen tot prioritering leiden?

In de Stellingnamebrief zijn de volgende keuzen voor de groene ruimte al aangegeven:

  • • 
    Prioriteit voor de Randstad bij het uitvoeren van plannen om de tekorten aan voldoende recreatieve mogelijkheden en groenvoorzieningen in en om de stad op te heffen. Dit leidt tot herprioritering van bestaande plannen om middelen voor de Randstad vrij te maken.
  • • 
    De EHS wordt gerealiseerd, waarbij een verschuiving plaatsvindt van verwerving naar particulier c.q. agrarisch beheer.
  • • 
    Van de robuuste verbindingen zal met de huidige rijksmiddelen slechts de helft gerealiseerd worden. Het kabinet beziet de mogelijkheden om de overige robuuste verbindingen op een andere wijze te realiseren en vraagt provincies om hiermee rekening te houden.
  • • 
    Reconstructie van de intensieve veehouderij en extensivering van de grondgebonden veehouderij in de zandgebieden blijft prioriteit houden, ook al zijn hiervoor op rijksniveau thans beperkt middelen beschikbaar. Het kabinet zoekt de oplossing in een combinatie van temporiseren, inspelen op de ontwikkelingen buiten de landbouw en co-financieren door andere overheden en marktpartijen.
  • • 
    Herstructureringsbeleid voor de bollenteelt wordt geschrapt; dit geldt eveneens voor de Veenkoloniën met uitzondering van enkele beperkte stimuleringsprojecten.
  • • 
    Herstructurering glastuinbouw in het Westland gaat door; de additionele rijksinvestering voor landschappelijke inpassing wordt geschrapt.

Verdere concrete uitwerking van de (her)prioritering vindt in overleg met de andere overheden plaats in de Nationale Agenda voor een Vitaal Platteland.

26

Hoe verhoudt het rekenen met een hoge ruimtevraag zich tot de wens om verspilling van ruimte tegen te gaan? Welke instrumenten heeft de regering om verspilling te voorkómen, als tegelijkertijd ruim baan wordt gegeven aan verstedelijking?

Het nationaal ruimtelijk beleid draagt eraan bij verspilling van ruimte en wildgroei zoveel mogelijk te voorkomen. Het beleid is namelijk gericht op bundeling van de verstedelijking in bundelingsgebieden, behoud en versterking van de landschappelijke kwaliteit van een aantal Nationale Landschappen en vergroting van de afstemming en taakverdeling in stedelijke netwerken. Dat er bij de planning rekening moet worden gehouden met een hoge ruimtevraag is belangrijk om ongewenste verrassingen te voorkomen. Het gaat daarbij overigens niet alleen om «rode»

functies (wonen, werken, infrastructuur), maar ook om natuur, landschap, recreatie, landbouw en water.

27

Kan worden aangegeven wat momenteel de leegstand is van bedrijfspanden en kantoren? Hoe heeft deze leegstand zich de afgelopen jaren ontwikkeld?

Gegevens over leegstand van bedrijfspanden zijn niet op landelijke schaal bekend. Over de vraag en het aanbod van kantoren is wel informatie beschikbaar. In de vastgoedmarkt hanteert men als vuistregel dat er een gezonde ontwikkeling is als het aanbod ongeveer 5% groter is dan de vraag. Eind 2001 was dit percentage 9%. De verwachting is dat dit percentage voor 2002 hoger zal liggen.

28

Wat is de behoefte, in hectaren, aan nieuwe ruimte voor «werken» indien wordt gerekend met een hoge ruimtevraag, in de perioden tot 2010 en van 2010 tot 2020? Idem indien wordt gerekend met een middenscenario?

In de onderstaande tabel zijn ramingen van de ruimtebehoefte van werken in drie scenario’s weergegeven. De ruimtebehoefte bestaat uit behoefte aan bedrijventerreinen, kantoorlocaties en overige ruimtegebruik voor werken (o.a. voorzieningen). De ruimtebehoefte van bedrijventerreinen is ongeveer 75% van de totale ruimtevraag van werken.

Raming vraag naar ruimte voor werken in 3 scenario’s (bron: ABF, Ruimtebehoefte wonen, werken en voorzieningen herberekend. Delft, 2002.)

2000–2010           2010–2020           2020–2030            2000–2030*

Hoog

Midden

Laag

  • Wegens afronding op honderden hectaren klopt de optelling van de behoefte in de deel-perioden tot de behoefte in de hele periode niet altijd.

29

Wat is de ambitie met betrekking tot de sanering en herstructurering van

bedrijventerreinen in hectaren?

Er is sprake van 10 000 hectare verouderd en te herstructureren bedrijventerrein. De Minister van Economische Zaken heeft eerder geprobeerd hiervoor extra financiële middelen ter beschikking te krijgen om de aanpak hiervan in 2010 afgerond te hebben. In het licht van de huidige budgettaire kaders en taakstellingen kan dit voornemen niet worden gerealiseerd. Het kabinet streeft er thans naar met de andere overheden en private partijen in 2010 3000 hectare bedrijventerrein geherstructureerd bedrijventerrein te realiseren. In het aangekondigde Actieplan Bedrijventerreinen zal hier nader op worden ingegaan.

30

Kan de regering aangeven waar mensen met lage inkomens kunnen, mogen, dan wel moeten wonen, aangezien gepleit wordt voor de bouw van meer woningen voor midden- en hoge inkomens in de stad? Betekent de inzet in de stedelijke gebieden op bouwen voor midden- en hoge inkomens, dat in het «ommeland» meer aandacht dient te komen voor goedkope en betaalbare woningen?

 

19 900 ha

23 900 ha

11 800 ha

55 600 ha

18 000 ha

21 000 ha

8 400 ha

47 400 ha

9 000 ha

10 400 ha

6 800 ha

26 100 ha

Alle Nederlandse gemeenten hebben een eigen verantwoordelijkheid om de eigen bevolkingsgroei op te vangen en aan de woonwensen van hun bevolking tegemoet te komen. Belangrijk is aandacht voor de positie van alle woningzoekenden op de woningmarkt, in het bijzonder die van senioren, éénverdieners en starters. De vitaliteit van de steden en de ontwikkelingen in het meer landelijke gebied daaromheen hangen nauw met elkaar samen als het om wonen, werken, groen en bereikbaarheid gaat. Het grotestedenbeleid moet beter regionaal worden afgestemd en ingebed. De ontwikkelingen in en om de steden versterken elkaar; ongewenste afwentelingseffecten moeten worden voorkomen. Dit is noodzakelijk om doelstellingen als een evenwichtiger aanbod van woonmilieus te kunnen realiseren. Waar nodig via een aangepaste Wet Gemeenschappelijke Regelingen.

In totaliteit zijn er in Nederland voldoende betaalbare woningen. Deze woningen worden echter ten dele bewoond door mensen met midden- en hogere inkomens. Door in het kader van de kwalitatieve woningbehoefte woningen bij te bouwen voor de midden- en hogere inkomens, wordt de doorstroming uit de goedkopere woningvoorraad bevorderd en komen de goedkopere woningen beschikbaar voor de lagere inkomens.

Overigens is het niet zo dat het rijksbeleid alleen gericht is op het stimuleren van de bouw van middeldure- en dure woningen. In de Intentieafspraken over de verstedelijking tot 2010 zijn ook mogelijkheden voor sociale woningbouw opgenomen, in zowel bestaand bebouwd gebied (10% sociale koop) als in de uitleglocaties grenzend aan de stad. Voorts zal ook in het kader van de herstructurering bij sloop/vervangende nieuwbouw niet alleen in het middeldure- en dure segment worden terug gebouwd, maar afhankelijk van de behoefte ook in het goedkopere segment.

31

Wat wordt precies verstaan onder een ruimtelijk dynamisch

ontwikkelingsbeleid?

Een ruimtelijk dynamisch ontwikkelingsbeleid is erop gericht de uitvoering van het ruimtelijk beleid te verbeteren. De thans gangbare praktijk leidt niet altijd tot snelle uitvoering. Enerzijds heeft de overheid onvoldoende middelen om de uitvoering van ruimtelijke plannen te financieren. Anderzijds bieden te starre ruimtelijke plannen onvoldoende plaats aan initiatieven van decentrale overheden, marktpartijen en maatschappelijke organisaties om projecten te realiseren. Een dynamisch ruimtelijk ontwikkelingsbeleid, zoals het kabinet dat voorstaat, wijkt op enkele punten af van de thans gangbare praktijk:

  • • 
    een intensieve en vroegtijdige samenwerking van overheden, maatschappelijke organisaties en marktpartijen rond de ruimtelijke ontwikkeling van een gebied;
  • • 
    gezamenlijk geformuleerde kwaliteitsdoelstellingen, gevolgd door stapsgewijze afspraken tussen de betrokken partijen;
  • • 
    een gebiedsgerichte aanpak waarin verschillende projecten in onderling verband worden ontwikkeld en uitgevoerd.

32

Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de maatregelen die de regering wil treffen om de knelpunten op te heffen en de woningbouwproductie al op korte termijn aan te jagen?

Bij de behandeling van de VROM-begroting op 12 november jl. heeft de Minister van VROM u hierover reeds geïnformeerd.

33

Kan een tijdpad worden aangegeven waarin het «betalen voor mobiliteit»

wordt geïmplementeerd?

De eventuele inzet van een beprijzingsinstrument op de langere termijn zal nog in overleg met de Kamer worden vastgesteld in het kader van een herzien Nationaal Verkeers- en Vervoersplan (NVVP). Dan zal worden bezien of en onder welke voorwaarden en op welk moment kan worden overgaan tot «betalen voor mobiliteit».

34

Waarom richt het beleid voor stedelijke ontwikkeling zich eenzijdig op midden- en hoge inkomens? Is deze veronderstelde vraag naar duurdere woningen gebaseerd op het Woningbehoefte onderzoek (WBO) 1998/1999, of zijn er ook andere bronnen die deze behoefte aantonen? Zo ja, welke?

De doorstroming wordt bevorderd door met name in het middeldure- en dure segment bij te bouwen (zie het antwoord op vraag 30). De vraag naar duurdere en dure woningen is gebaseerd op de gegevens van het WBO’98 en de analyses die daarop zijn gebaseerd ten behoeve van de Nota Mensen, Wensen, Wonen (december 2000). De uitkomsten van het WBO’98 zijn bevestigd in het tussentijdse WBO2000, ook de spanning op de woningmarkt wees in deze richting. Nieuwe cijfers hierover komen beschikbaar in het WBO2002, dat medio 2003 verschijnt.

35

Kan de term «eigen bevolkingsgroei» nader worden gedefinieerd? Zo nee, waarom niet? Gaat het hier om alle mensen die een economische en/of sociale binding hebben met een bepaalde gemeente? Wordt de uitbreiding toegestaan per kern (ruimtelijk criterium) of per gemeente (bestuurlijk criterium)? Om hoeveel woningen in het landelijk gebied gaat het naar schatting?

De term «eigen bevolkingsgroei» kan op verschillende manieren worden ingevuld. Het kabinet zal hierover, na overleg met de provincies, een besluit nemen en dit opnemen in de Nota Ruimte.

36

Wordt door de keuze van de regering te investeren in stedelijke gebieden

het overige deel van het land (platteland) niet ernstig te kort gedaan?

Nee. De overgrote meerderheid van alle bewoners van Nederland woont in de grotere stedelijke gebieden. Het aandeel van deze gebieden in de werkgelegenheid is nog groter. Investeringen van het rijk, maar ook van andere overheden en marktpartijen komen dan ook vooral, maar niet volledig, in deze gebieden terecht. Het streven is de huidige rijks-budgetten voor de inrichting van het landelijk gebied samen te brengen in één Investeringsbudget Landelijk Gebied. De minister van LNV zal, mede namens de minister van VROM, een «Nationale Agenda voor een Vitaal Platteland» aan de Tweede Kamer sturen, waarin onder andere de vormgeving van dit budget wordt opgenomen.

37

Kunnen, waar het de «verstedelijking in, rond en bij de steden» betreft, tien voorbeelden worden gegeven van concrete locaties waar deze verste-delijkingzou kunnenplaatsvinden?

Wanneer het kabinet zelf in antwoord op deze vraag andere dan historische voorbeelden zou geven, zou dat haaks staan op de versterking van de positie van de decentrale overheden in het ruimtelijk beleid.

38

Hoe wordt gestimuleerd dat wonen, werken en voorzieningen zo dicht mogelijk bij elkaar worden gesitueerd? Welke instrumenten zijn hiervoor ter beschikking, indien zowel het ABC-locatiebeleid als het parkeerbeleid worden afgeschaft?

De overgrote meerderheid van de bewoners van Nederland woont en werkt in de grotere stedelijke gebieden. Investeringen van het rijk, maar ook van andere overheden en marktpartijen komen dan ook vooral in deze gebieden terecht. Deze bundeling is ook gewenst voor een goede benutting van de verkeers- en vervoersinfrastructuur en andere voorzieningen. Het kabinet zal aan elke provincie vragen een voorstel te doen voor het aandeel van nieuwe verstedelijking dat in de bundelingsgebieden van stedelijke netwerken terecht komt. Het rijk beoordeelt deze voorstellen van de provincies voor bundeling van wonen en werken en zal de gegevens na bestuurlijk overleg overnemen in de Nota Ruimte. Op deze manier wordt gestimuleerd dat wonen, werken en voorzieningen op regionaal niveau bij elkaar worden gebracht.

Het beleid voor bedrijven en voorzieningen (locatiebeleid) wordt gedecentraliseerd naar de provincies. Een consequentie hiervan is dat het kabinet terughoudend zal zijn met het opstellen van regels en criteria voor lokale en regionale plannen, en dus ook met criteria om wonen, werken en voorzieningen dicht bij elkaar te brengen.

39

Op welke wijze zullen de mogelijk negatieve gevolgen van het intrekken van de Kaderwet voor niet-vrijblijvende samenwerking in stedelijke regio’s worden ondervangen?

Meer verplichtende intergemeentelijke samenwerking is juist in stedelijke regio’s soms nodig. Het kabinet wil deze vormgeven op basis van de Wet gemeenschappelijke regelingen (WGR), waarbij de provincie een belangrijke toezichthoudende en waar nodig kaderstellende rol vervult. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties zal nog voor de jaarwisseling in een beleidsnotitie de hoofdlijnen van een aangepaste Wet Gemeenschappelijke Regelingen (WGR) schetsen. Het kabinet zal zorg dragen voor een overgangsregeling om de benodigde continuïteit in de samenwerking bij de overgang van Kaderwet naar WGR-plus op met name het terrein van verkeer en vervoer te waarborgen. De samenwerking op basis van de Kaderwet zal worden verlengd tot 1 januari 2005, één jaar later dan aanvankelijk in het Strategisch Akkoord was aangegeven. (Zie ook het antwoord op vraag 44.)

40

Welke instrumenten heeft de regering, indien het rode-contourenbeleid vrijwel volledig wordt afgeschaft, om een zuinig, efficiënt en duurzaam gebruik van de ruimte in bestaand stedelijk gebied te bevorderen en zonodig af te dwingen?

Het kabinet zal in de Nota Ruimte een bundelingspercentage voor verstedelijking opnemen (zie het antwoord op vraag 1 en 5.) Hiermee worden woningen, bedrijven en voorzieningen zo dicht mogelijk bij elkaar gebracht en de mobiliteitsgroei beperkt. Het kabinet wil verder met elke provincie uitvoerbare afspraken maken over de mate van benutting van het bestaand bebouwd gebied en de mogelijkheden tot intensivering. Deze afspraken moeten, in de vorm van intensiveringspercentages per provincie, doorwerken in ruimtelijke plannen, programma’s en projecten. Dit bevordert efficiënt ruimtegebruik. In de Stellingnamebrief is daarnaast opgenomen dat verspreide bebouwing nog steeds niet is toegestaan,

behalve op plekken waar de kwaliteit van het landschap verbeterd kan worden door een zorgvuldige combinatie met wonen, bijvoorbeeld in de vorm van nieuwe landgoederen en nieuwe buitenplaatsen. Ook dat draagt bij aan zuinig, efficiënt en duurzaam ruimtegebruik. (Zie ook het antwoord op vraag 6, 26 en 51.)

41

Wordt met het «Nee-tenzij regime» exact hetzelfde bedoeld als in de Vijfde Nota, inclusief de toelichting op dit regime door voormalig minister Pronk? Zo nee, welke wijzigingen worden beoogd?

Ja.

42

Voor het Westland wil de regering middelen beschikbaar stellen voor de herstructurering van de glastuinbouw, maar niet voor de landschappelijke inpassing. Staat dit niet in contrast met de eerder genoemde betekenis die aan landschappelijke inpassing wordt gehecht? Is de regering van mening dat de herstructurering een unieke kans, namelijk een kans die zich in de komende honderd jaar vermoedelijk niet weer zal voordoen, biedt op goede landschappelijke vormgeving? Is de regering van mening dat in een goed ontwerp landschappelijke inpassing geen meerwerk is, maar een integraal onderdeel van het herstructureringsplan zelf?

In deel 1 van het tweede Structuurschema Groene Ruimte is beleid geformuleerd voor de glastuinbouw en voor revitalisering van het Westland. Deze revitalisering is breder dan het ruimtelijk beleid voor de glastuinbouw. Hier vallen bijvoorbeeld ook het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en werkomgeving en de opvang van wateroverlast onder. Het voornemen was om hiervoor extra rijksmiddelen ter beschikking te stellen. Deze extra middelen zijn er niet, waardoor volstaan wordt met de inzet van de reguliere rijksmiddelen voor de glastuinbouw, waarbij de landschappelijk inpassing wordt meegenomen.

43

Is de conclusie juist dat de regering geen bezwaar heeft tegen samenwerkingsverbanden en afspraken wil maken, maar hiervoor geen middelen beschikbaar stelt?

Het kabinet zal in elk geval aan samenwerkende decentrale overheden die in landsdeelverband opereren (zoals in de Deltametropool) geen middelen ter beschikking stellen, maar wel met hen overleggen over verdere visievorming, formulering van gezamenlijke prioriteiten en daarbij passende majeure rijksinvesteringen. De afspraken over uitvoering van het beleid en eventuele rijksbijdragen zullen met elke provincie, en waar nodig met andere betrokken overheden, afzonderlijk worden gemaakt. Vanzelfsprekend heeft het kabinet er geen enkel bezwaar tegen als decentrale overheden onderling overleggen en afspraken maken over (de uitvoering van) het beleid. (Zie ook de antwoorden op de vragen 39 en 44.)

44

Welke concrete ideeën heeft de regering om de regionale afstemming en

inbedding van het grotestedenbeleid te bevorderen?

Het kabinet wil de Wet Gemeenschappelijke Regelingen (WGR) uitbreiden met een meer verplichtende vorm van samenwerking tussen gemeenten. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal binnenkort in een beleidsnotitie de hoofdlijnen van een aangepaste WGR schetsen. (Zie ook het antwoord op vraag 39.)

45

Hoe lang gaat het denken over een aanpak van risicobronnen, etc. duren

en wanneer kan het resultaat verwacht worden?

De aanpak van risicobronnen is voortvarend ter hand genomen. Daar waar de aanpak reeds is vastgesteld wordt volop ingezet op uitvoering (b.v. vuurwerkbranche, urgente gevallen van LPG-tankstations, stoppen van chloortransporten). In de integrale ketenstudies voor chloor, ammoniak en LPG wordt voor de gehele keten van import, productie, opslag, transport, gebruik en doorvoer gekeken naar effectieve en efficiënte aanpak van (resterende) externe veiligheidsknelpunten. De uitkomsten van deze studie worden eind 2003 aan de Tweede Kamer voorgelegd. Ook wordt eind 2003 een nota aan de Tweede Kamer aangeboden waarin wordt voorgesteld hoe in het externe veiligheidsbeleid zal worden omgegaan met het groepsrisico. Dit schept dan de noodzakelijke duidelijkheid over de (on)mogelijkheden van vele geplande en gewenste ruimtelijke ontwikkelingsprojecten in centra en langs transportroutes.

46

Op welke wijze gaat de regering stimuleren dat de gemeenten actief

beleid voeren om midden- en hogere inkomen aan de steden te binden?

Onder de midden- en hogere inkomens is een grote behoefte aan stedelijk wonen en aan meer ruimte in en om de woning. De wijze waarop dit kan worden bereikt, is onderdeel van de in maart 2002 overeengekomen Intentie-afspraken en de in 2003 te maken definitieve verstedelijkings-afspraken voor de periode tot 2010 (de transformatie-opgave). Voor de verstedelijkingsopgave tot 2010 zijn o.a. de subsidie-instrumenten BLS en ISV beschikbaar. Het is mijn bedoeling over de inzet van deze subsidieinstrumenten concrete prestatie-afspraken te maken. Bij het niet nakomen van deze prestatie-afspraken zal dan subsidie worden teruggevorderd c.q. verrekend. Bezien wordt of ook prestatie-eisen kunnen worden geformuleerd met betrekking de mate waarin midden- en hogere inkomens aan de stad worden gebonden. Overigens hebben verschillende grotere steden de laatste jaren al initiatieven ontplooid om meer te bouwen voor hogere-en middeninkomens. (Zie ook het antwoord op vraag 30.)

47

Blijft het Groene Hart, op genoemde grenswijzigingen na, volledig intact?

Zo nee, welke gebieden worden wat de regering betreft verstedelijkt?

Een aantal grootschalige landschappen onder stedelijke druk, waaronder het Groene Hart, heeft het kabinet in de huidige Vijfde Nota en het Tweede Structuurschema Groene Ruimte aangewezen als Nationaal Landschap. Daarnaast zijn in het SGR2 landschappen van (inter)nationale cultuurhistorische betekenis aangegeven als zoekgebieden voor Provinciale Landschappen. Deze beide landschappen worden geïntegreerd tot één categorie Nationale Landschappen. Het gaat hier om behoud en ontwikkeling van zowel grootschalige landschappen onder verstedelijkingsdruk als van landschappen met specifieke cultuurhistorische betekenis. In overleg met de betrokken decentrale overheden, zal het kabinet in de Nota Ruimte een zodanige selectie van deze waardevolle landschappen van nationaal belang maken dat het aantal en het totale oppervlak beperkt blijft. De delen 1 en 2 van de huidige PKB’s Vijfde Nota en SGR2 zijn voor deze selectie het kader. Bij de selectie zullen ook cultuurhistorische waarden worden betrokken, zeker wanneer het werelderfgoed betreft dat op de UNESCO-lijst staat. In Nationale Landschappen past geen grootschalige verstedelijking. Wanneer een bepaald gedeelte nodig is voor een derge- lijke verstedelijking zal het kabinet de grens van het Nationaal Landschap ter plaatse aanpassen.

48

Waarom wordt vastgehouden aan de verstedelijking van de Zuidplas-polder? Hoe verhoudt dit voornemen zich tot de uitspraak (pagina 15) dat gebieden die van belang zijn voor de waterhuishouding beschermd dienen te worden? Kan worden beargumenteerd waarom deze bescherming niet geldt voor dit voor de waterhuishouding belangrijke gebied?

Het kabinet onderschrijft de ruimtelijke reserveringen van de eerdere uitwerking voor de Deltametropool, zoals aangegeven in paragraaf 2.2 van de Stellingnamebrief. De ontwikkeling van de Zuidplaspolder voor de Zuidvleugel voor de periode vanaf 2010 blijft dan ook mogelijk. Als de provincie en de gemeenten tot uitwerking en realisatie van de plannen voor de Zuidplaspolder overgaan, dan dient – net als bij andere bouwlocaties – rekening worden gehouden met waterhuishoudkundige eisen.

49

Hoe verhoudt de uitsluiting van het vliegkamp Valkenburg als mogelijke bouwlocatie zich tot het streven van de regering naar het aanwijzen van ontwikkelingsgebieden door provincies en gemeenten? Is het bekend dat o.m. Leiden en de provincie Zuid-Holland wél graag verstedelijking van Valkenburg zien?

Het huidige marinevliegkamp Valkenburg komt voorlopig niet beschikbaar voor verstedelijking. De belangrijkste reden hiervoor is dat een deel van de financieringsmogelijkheden is weggevallen. Het kabinet is op de hoogte van de standpunten van de gemeente Leiden en de provincie Zuid-Holland, maar heeft met het oog op de financiële mogelijkheden van het rijk en de rijksverantwoordelijkheid voor (verplaatsing van) defensietaken een eigen afweging moeten maken. Voor de lange termijn (na 2020) moet verstedelijking ter plaatse overigens niet onmogelijk worden gemaakt. Het kabinet zal met de betrokken decentrale overheden nader overleggen over mogelijke alternatieven. Daarbij zal bekeken worden welke ontwikkelingsmogelijkheden er zijn voor de betreffende gemeenten en provincies in dit deel van de Randstad.

50

Welke financieringsmogelijkheden werden voorzien voor vliegkamp Valkenburg, en waarom zijn deze niet beschikbaar? Kan cijfermatig worden onderbouwd waarom bijvoorbeeld Ypenburg wél, en Valkenburg niét kan worden gerealiseerd, waarbij ook wordt ingegaan op de mogelijke opbrengsten uit de grondexploitatie?

In het kader van ICES werd op extra financiële middelen geanticipeerd. Deze extra middelen zijn weggevallen. De sluiting van het vliegveld Ypen-burg en de daarvoor benodigde rijksmiddelen zijn in een eerder stadium zeker gesteld ten behoeve van ontwikkeling van de Vinex-locatie ter plaatse. De situaties «Ypenburg» en «Valkenburg» zijn niet te vergelijken.

51

Wordt de huidige grootschalige lintbebouwing langs snelwegen, zoals langs bijna de volledige A2, beschouwd als een «goede landschappelijke inpassing»? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe denkt de regering dergelijke lintbebouwing in de toekomst te voorkómen?

De gemeenten hebben het voortouw bij het bepalen van het precieze aantal en de locaties voor woningen en werken het locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen uit. De provincies geven tot op regionaal niveau de kaders aan. Het kabinet is van mening dat het rijk hiervoor geen gedetailleerde voorschriften meer hoeft mee te geven. Een consequentie hiervan is dat het kabinet terughoudend zal zijn met het opstellen van regels en criteria voor lokale en regionale plannen, en dus ook met criteria voor een goede landschappelijke inpassing.

52

Hoe verhoudt de opmerking dat de regering zal zorgen voor een tijdige ontsluiting van VINEX-locaties zich tot bijvoorbeeld het voorgenomen uitstel van het project Randstadrail?

Uitgangspunt voor de ontsluiting van Vinex-locaties zijn de uitspraken in het Strategisch Akkoord en de Stellingnamebrief. Het kabinet zal de investeringen in de verkeers- en vervoersinfrastructuur en de verstedelijkings-opgave zowel in beleid als in uitvoering op elkaar afstemmen. Als er zich problemen voordoen in infrastructuurprojecten in relatie tot verstedelijking, zal nader worden bezien hoe die kunnen worden opgelost.

In de begroting van V&W worden de financiële middelen voor de uitvoering van het project Randstadrail later ter beschikking gesteld, zodat een betere aansluiting wordt gevonden met de feitelijke voortgang van de werkzaamheden. Randstadrail heeft een grote relatie met verstedelij-kingslocaties die eromheen liggen. Zoals de minister van V&W tijdens de behandeling van zijn begroting in de Tweede Kamer echter al heeft aangegeven vindt over de MIT-projecten, waar onder Randstadrail, nog overleg plaats met de decentrale overheden, waaronder de provincie Zuid-Holland en de huidige kaderwetgebieden Stadsregio Rotterdam en Haaglanden. Over de uitkomst van dit overleg hoopt de minister van V&W de Tweede Kamer te kunnen informeren voor de behandeling van het MIT. Bij dit overleg kan eventuele herprioritering binnen het bestaande programma tot en met 2010 en verkenning voor de prioriteiten na 2010 aan de orde worden gesteld.

53

Hoe verhoudt de opmerking dat de regering haar toezeggingen met betrekking tot de6nationale sleutelprojecten zal nakomen zich tot de voorgenomen temporisering van deze projecten binnen de begroting het ministerie van Verkeer en Waterstaat?

Voor de ontwikkeling van de zes nationale sleutelprojecten zal het rijk zijn toezeggingen nakomen en bijdragen aan de ontwikkeling van centra van internationale allure. In de begroting van V&W worden voor een aantal projecten de financiële middelen later beschikbaar gesteld, zodat ze beter aansluiten bij de feitelijke voortgang van de werkzaamheden. Dit geldt ook voor de grote stations/NSP’s. Bij de voorbereiding van de uitvoeringsafspraken voor de NSP’s zullen V&W en VROM, in overleg met de betrokken gemeenten bezien, hoe dat past in de stedelijke planvorming en in relatie met zowel een reële uitvoeringsplanning van de individuele projecten als de beschikbare financiële middelen. Bij de voorbereiding van de uitvoeringsafspraken voor de Nieuwe Sleutelprojecten zal het kabinet (i.c. VROM en V&W) in overleg met de betrokken gemeenten afspraken maken over een reële uitvoeringsplanning van de individuele projecten.

54

Welke garanties biedt de regering voor het integraal meenemen van

«groen» in de planning en financiering van rode functies? Is dit meer dan

wensdenken?

Het Rijk zal zich in het kader van de Nota Ruimte en de «Nationale Agenda voor een Vitaal Platteland» bezinnen op zodanige bestuurlijke en finan- ciële arrangementen dat een integrale koppeling tussen rood en groen gewaarborgd wordt.

55

Hoe verhoudt de instandhouding van de fiscale behandeling van de eigen woning zich tot het streven om verstoringen van de woningmarkt zoveel mogelijk te beperken? Leidt deze (macro-) miljardensubsidie niet per definitie tot verstoringen? Zo nee, waarom niet?

De fiscale behandeling van de eigen woning maakt geen onderdeel uit van de ruimtelijke nota’s. In de Stellingnamebrief wordt erop gewezen dat het afschermen van de woningmarkt voor bepaalde groepen (bijvoorbeeld op het platteland) een verstorende werking op de woningmarkt kan hebben en dat dergelijke instrumenten daarom beperkt dienen te worden ingezet.

56

Moet de opmerking bij recreatiewoningen zo worden verstaan dat gebieden waar nu veel niet toegestane permanente bewoning van recreatiewoningen voorkomt zullen worden «aangewezen» als gebieden waar die permanente bewoning wel wordt toegestaan en wordt het beleid tot nu toe gevoerd hiermee niet ondergraven? Wordt hiermee niet burge-lijke en bestuurlijke ongehoorzaamheid beloond in plaats van afgestraft?

Nee. De minister van VROM heeft in zijn brief aan de Tweede Kamer d.d. 15 november 2002, mede namens de minister van LNV, een nadere toelichting gegeven op de voorgenomen aanpassing van het ruimtelijk beleid voor recreatiewoningen.

57

Wat is op dit moment het ruimtelijk beleid voor recreatiewoningen en

-complexen? Welke wijzigingen worden exact voorgesteld?

Het vigerend beleid voor recreatiewoningen en -complexen staat in de brief die de toenmalige minister van VROM op 15 januari 2002, mede namens de toenmalige staatssecretaris van LNV, aan de Tweede Kamer heeft gestuurd (vergaderjaar 2000–2001, 27 400 XI, nr. 47). Een nadere toelichting op de voorgenomen aanpassing van het ruimtelijk beleid voor recreatiewoningen is gegeven in de brief aan de Tweede Kamer, waarnaar in het antwoord op vraag 56 is verwezen. Het kabinet zal het aangepaste beleid in de Nota Ruimte opnemen.

58

Bouwen in een Nationaal Landschap voor eigen bevolkingsgroei vraagt aanpassing van de Huisvestingswet om de woningen daadwerkelijk te kunnen reserveren voor de eigen inwoners. Kan de regering toezeggen dat op zo kort mogelijke termijn het betreffende wetsvoorstel aan de Kamer zal worden voorgelegd?

Zie het antwoord op vraag 16.

59

Kan worden aangegeven welke waardevolle landschappen van nationaal belang, zoals aangekondigd in de Vijfde Nota, komen te vervallen, welke worden verkleind, welke worden toegevoegd en welke worden uitgebreid, opdat aantal en omvang gelijk blijven? Zo nee, waarom niet?

In de Nota Ruimte zal de selectie worden opgenomen waarvoor de delen 1 en 2 van de huidige PKB’s Vijfde Nota en SGR2 het kader vormen. Het kabinet zal de selectie maken in overleg met de betrokken decentrale overheden. De selectie is nog niet gemaakt en het overleg met deze overheden heeft nog niet plaats gevonden. (Zie ook antwoord op vraag 47.)

60

Welke ontwikkelingsmogelijkheden binnenNationale Landschappen worden precies beoogd? Kan beredeneerd worden aangegeven welke van de volgende ontwikkelingen acceptabel zijn in de ogen van de regering: verplaatsing van de Efteling naar het Groene Hart, een Center Parcs in de Hoeksche Waard, Sweet Lake China op de Veluwe en een multi-modaal transportcentrum in het Rivierenland?

Elk Nationaal Landschap heeft haar eigen ontwikkelingsmogelijkheden. Dat geldt ook voor elk deelgebied van een Nationaal Landschap. Het is erg voorbarig om nu aan te geven wat wel en wat niet mogelijk is in bepaalde gebieden. De Nota Ruimte zal daarvoor het kader bieden. en daarnaast zal vooral in de uitwerkingen van de verschillende decentrale overheden moeten blijken wat er mogelijk is. Het kabinet is er niet in eerste instantie op uit om aan te geven wat al dan niet acceptabel is. Uitgangspunt is een op ontwikkeling gerichte benadering die gericht is op verbetering van de kwaliteit van de betreffende landschappen. Het is overigens niet aannemelijk dat er in de landschappelijk gezien meest waardevolle delen van de Nationale Landschappen ruimte zal worden geboden voor dergelijke grootschalige ruimtelijke plannen. Voor groene contourgebieden (zoals het overgrote deel van de Veluwe) geldt een eigen afwegingsregime, dat dit soort ontwikkelingen uitsluit, tenzij er geen reële alternatieven zijn èn er sprake is van redenen van groot openbaar belang.

61

Is energiewinning wel een gewenste activiteit in groene contourgebieden

en moeten nieuwe initiatieven niet vallen onder het nee, tenzij principe?

Het kabinet heeft in de Stellingnamebrief aangegeven, dat energiewinning een belangrijke economische activiteit is in sommige groene contour-gebieden is. Voor energiewinning geldt, voor zover het olie- en gaswinning betreft, dat het kabinet dit stimuleert door het kleine veldenbeleid. Binnen de groene contour vallen alle activiteiten inclusief energiewinning en initiatieven daartoe onder het nee, tenzij principe. Indien de concrete ontwikkeling van energieactiviteiten na afweging aan de orde is, gelden de eisen van mitigatie en compensatie.

62

Er wordt gesproken over het aanduiden van een aantal gebieden als noodoverloopgebieden c.q. zoekgebieden die vervolgens in de Nota Ruimte worden opgenomen. Gaat het nu om concrete aanwijzing van gebieden of is er nog maar sprake van de gesuggereerde beginfase «zoek-gebieden»?

Het betreft hier geen concrete aanwijzing van specifiek afgebakende gebieden, maar het gaat om een globale ruime duiding van gebieden die vervolgens in onderzoek genomen kunnen worden om mogelijk te fungeren als noodoverloopgebied. Met het oog daarop zijn in de Stellingnamebrief bewust de termen «aanduiden» en «zoekgebieden» voor deze indicatie van potentiële noodoverloopgebieden gebruikt. Het aanduiden van een aantal gebieden als noodoverloopgebied is afhankelijk van het kabinetsstandpunt van het volgende kabinet. Als dit van oordeel is dat noodoverloopgebieden moeten worden aangewezen en ingericht zal een ruimtelijk besluitvormingstraject worden gestart. Het ruimtelijk kader voor dit besluitvormingstraject is de Nota Ruimte. Afhankelijk van dit kabinetsstandpunt zal in de Nota Ruimte worden opgenomen om welke zoekgebieden het gaat. Een dergelijk besluit heeft hiermee niet het karakter van een concrete beleidsbeslissing.

63

Worden, bij de ontwikkeling van nieuwe landgoederen, net als in de AcVinex, eisen gesteld aan de publieke toegankelijkheid van deze landgoederen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke eisen precies?

In de Nota Ruimte zal het ruimtelijk beleid voor nieuwe landgoederen worden opgenomen, inclusief de eventueel daaraan te stellen eisen.

64

Wat zijn de consequenties van het schrappen van het ruimtelijk herstructureringsbeleid voor de bollenteelt en de veenkoloniën (o.a. m.b.t. milieu en waterhuishouding), welke afspraken zijn reeds gemaakt en welke overheden en particuliere partijen zijn hierbij betrokken? Welke financiële middelen leken noodzakelijk en worden nu geschrapt en hoe kunnen andere overheden dit overnemen? Per wanneer worden deze processen stopgezet, en hoeveel geld wordt hiermee bespaard? Welke stimuleringsprojectengaan wel door?

De insteek voor het ruimtelijk beleid voor de permanente teelt van bloembollen op de zeezandgronden was tweeledig: het herstructureren van bestaande locaties (Bollenstreek, Kennemerland en Noordelijk zandgebied) en het gebundeld ruimte bieden voor deze teelt op nieuwe projectlocaties. Er is aangegeven dat het bedrijfsleven primair zelf verantwoordelijk is voor het realiseren hiervan en dat het Rijk dit ruimtelijk zal faciliteren. Aanvankelijk heeft het Rijk de mogelijkheden onderzocht om de herstructurering en de totstandkoming van de nieuwe locaties ook financieel te faciliteren. Aangezien er geen extra middelen beschikbaar zijn, is de bewuste passage in de Stellingnamebrief opgenomen.

Naar aanleiding van het eindrapport van de commissie «Structuurversterking Veenkoloniën» (Cie. Hoekstra) heeft het Kabinet via de Kabinetsreactie (in november 2001) aangegeven dat de Veenkoloniën versterking behoeven via een gebiedsgerichte en integrale benadering (sociaal, economisch en ruimtelijk). Het Kabinet heeft in lijn met de wens van de Kamer (motie Waalkens/Snijder febuari 2002) de mogelijkheden voor het gebundeld inzetten van extra middelen onderzocht. Deze extra middelen zijn echter niet beschikbaar met uitzondering van enkele beperkte stimuleringsprojecten o.a. de Koopmansgelden.

65

Wat zijn de consequenties met betrekking tot het Westland van het niet beschikbaar stellen van middelen voor landschappelijke inpassing? Wie zal ervoor zorgen dat de landschappelijke inpassing van de glastuinbouw in het Westland volgens plan wordt voortgezet?

Zie het antwoord op vraag 42.

66

Betekent de uitspraak over de ontsluiting van Vinex-locaties dat álle toezeggingen, zoals gedaan in de Vinex-convenanten in de periode 1992– 1995, worden nagekomen? Zo nee, welke afspraken niet?

Aan alle toezeggingen over de ontsluiting van Vinex-locaties, zoals vastgelegd in de Vinex-convenanten 1992–1995, wordt voldaan. Het zelfde geldt voor de toezeggingen over de periode 1995–2005. In de Vinexconvenanten zijn alleen toezeggingen gedaan over de zogenoemde «V-projecten». (Vinex). Dit is een beperkt aantal projecten gelegen in de kaderwetgebieden. Het grootste gedeelte van deze projecten verkeert momenteel in de realisatiefase, of is gerealiseerd. Voor een aantal projecten worden de financiële middelen later ter beschikking gesteld, zodat een betere aansluiting wordt gevonden met de feitelijke voortgang van het project. Dit betreft onder andere de Noord-Zuidlijn in Amsterdam en Randstadrail in Haaglanden en Rotterdam. Al deze projecten zullen echter in de periode tot en met 2010 worden gerealiseerd.

In de verstedelijkingsafspraken tot 2010 (voorjaar 2002) zijn veel meer dan de bovengenoemde V-projecten opgenomen. Ook voor deze projecten geldt dat realisatie plaats zal vinden voor 2010. De daarvoor beschikbare middelen worden meegenomen in de GDU+ budgetten. Deze budgetten zijn toereikend om de afspraken over de ontsluiting van Vinex-locaties te realiseren. Mocht dat laatste niet het geval zijn dan is in het kader van de Stellingnamebrief (paragraaf 2.4) afgesproken dat verschillen tussen de eerste globale schattingen van de verstedelijkingsgebonden projecten en de beschikbare financiële middelen zullen worden overbrugd door enerzijds mogelijke aanpassingen in de ambitieniveaus van projecten en anderzijds door het zoeken naar financiële middelen ten behoeve van de ophoging van de Gebundelde Doeluitkering (voor projecten tot 225 miljoen), zonodig via herprioritering in het MIT. Dit laatste kan ook gelden voor projecten die niet onder de GDU vallen, maar wel een relatie hebben met de verstedelijking. Deze afspraak houdt in dat de betrokken decentrale overheden, in de aanloop naar de definitieve verstedelijkingsafspraken de knelpunten nader in beeld zullen brengen en met het rijk (i.c. de departementen van V&W en VROM) over de oplossing van deze knelpunten in de definitieve verstedelijkingsafspraken afspraken zullen maken.

67

Hoe verhoudt de coördinerende taak en algemene verantwoordelijkheid van de minister van VROM zich tot de coördinerende taak van de minister van LNVten aanzien van de beleidsbrief «Nationale Agenda voor een Vitaal Platteland»?

De algemene verantwoordelijkheid van de minister van VROM betreft de hoofdlijnen voor de afstemming van ruimtelijke functies, concrete ruimtelijke afwegingen die een rijksbetrokkenheid verlangen en de ontwikkeling van kaders die daarvoor nodig zijn. Daarnaast heeft de minister van VROM een coördinerende taak ten aanzien van nationale projecten en programma’s en de afstemming van de ruimtelijk-relevante rijksinveste-ringen. Voor de uitvoering van de Nota Ruimte zal het kabinet één Uitvoeringsprogramma Nationaal Ruimtelijk Beleid uitbrengen. Het uitvoeringsprogramma zal de afstemming tussen enerzijds nationale beleidsconcepten, zoals stedelijke netwerken en Nationale Landschappen, en anderzijds de relevante rijksprojecten en -programma’s van de verschillende departementen, zoals het MIT, GSB/ISV2, het voorgenomen Meerjarenprogramma Groene Ruimte en het voorgenomen Actieplan Bedrijventerreinen, inzichtelijk maken.

De minister van LNV heeft een coördinerende taak voor de totstandkoming en de inhoud van de beleidsbrief en de voortgangsbewaking van de acties die daaruit voortkomen. De Nationale Agenda voor een Vitaal Platteland bevat naast de ruimtelijke ook ecologische, economische en sociaal-culturele componenten.

68

Waarom wordt geen nieuw Deel 1 van de PKB gepubliceerd? Hoe zal de inspraak van maatschappelijke organisaties op het nieuwe Deel 3 («Nota Ruimte») worden georganiseerd? Hoe verhoudt de gekozen procedure zich tot de voorschriften uit de Wet op de Ruimtelijke Ordening?

Het kabinet heeft besloten om met de Nota Ruimte binnen de beleidskaders van deel 1 van de huidige Vijfde Nota en deel 1 van het SGR2 te blijven. De aanpassingen zullen zich ook bewegen binnen de uitkomsten van de inspraak, het overleg en de adviezen over deel 1. Het kabinet zal die uitkomsten wel anders wegen. Zo kan de besluitvorming plaats vinden binnen het kader van een kabinetsstandpunt (PKB deel 3) en hoeft de formele PKB-procedure niet geheel opnieuw te worden gestart.

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.