Verslag algemeen overleg op 7 november 2001 - Herintredende vrouwen

Dit verslag van een algemeen overleg is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 27853 - Herintredende vrouwen.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Herintredende vrouwen; Verslag algemeen overleg op 7 november 2001 
Document­datum 16-01-2002
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST58785
Kenmerk 27853, nr. 2
Van Staten-Generaal (SG)
Commissie(s) Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2001–2002

27 853

Herintredende vrouwen

Nr. 2

1 Samenstelling:

Leden: Terpstra (VVD), voorzitter, Biesheuvel (CDA), Schimmel (D66), Noorman-den Uyl (PvdA), ondervoorzitter, Kamp (VVD), Van Lente (VVD), Van Dijke (ChristenUnie), Bakker (D66), Visser-van Doorn (CDA), De Wit (SP), Van der Knaap (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Balkenende (CDA), Van Gent (GroenLinks), Smits (PvdA), Verburg (CDA), Bussemaker (PvdA), Spoelman (PvdA), Örgü (VVD), Van der Staaij (SGP), Santi (PvdA), Wilders (VVD), Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA) en Bolhuis (PvdA).

Plv. leden: E. Meijer (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Giskes (D66), Kortram (PvdA), Blok (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Van Middelkoop (ChristenUnie), Van Vliet (D66), Stroeken (CDA), Marijnissen (SP), Ten Hoopen (CDA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Schoenmakers (PvdA), Dankers (CDA), Dijssel-bloem (PvdA), Middel (PvdA), Weekers (VVD), Van Walsem (D66), Oudkerk (PvdA), De Vries (VVD), Van Splunter (VVD), Van der Hoek (PvdA) en Hamer (PvdA).

VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 16 januari 2002

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 7 november 2001 overleg gevoerd met minister Vermeend en staatssecretaris Verstand van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en staatssecretaris Bos van Financiën over:

– de brief van 5 juli 2001 inzake plan van aanpak herintredende vrouwen (27 853, nr. 1);

– de brief van 19 oktober 2001 ter aanbieding van de onderzoeksrapporten herintredende vrouwen (SOZA-01-888) (zie besluitenlijst van 30 oktober 2001 onder punt 18);

– de toetrederskorting.

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Bussemaker (PvdA) betreurt het dat het voorliggende plan van aanpak nauwelijks concrete voornemens bevat en vindt dat voorzover dat wel het geval is – bijvoorbeeld bij de herintrederskorting – het daarvoor uitgetrokken geld wel beter en effectiever had kunnen worden besteed, zoals aan kinderopvang en scholing. Verleden jaar heeft de PvdA-fractie het plan Ruim baan voor herintreders gepresenteerd met concrete voorstellen, onder andere voor afspraken met bedrijven voor in- en doorstroom van herintreders via convenanten, het oplossen van knelpunten in de kinderopvang, stimulering van deeltijdbanen en job coaches op de werkvloer en het vergroten van zeggenschap over scholing via invoering van een scholingsbudget. Naar aanleiding van dit plan is de motie-Bussemaker/Weekers (27 411, nr. 10) aangenomen die vroeg om een plan van aanpak. Zij had gehoopt dat zij enkele ideeën uit het PvdA-plan zou terugvinden in het plan van aanpak van de regering maar, helaas, behalve de convenanten vindt zij niets terug. Wel heeft de regering grote ambities: in 2010 moet de arbeidsparticipatie van vrouwen zijn gestegen van 51% in 1999 tot 65%, maar de plannen die daarvoor worden gepresenteerd, steken daar schril bij af. Het lijkt erop alsof de regering denkt dat alles met een geld is op te lossen, maar er zijn concrete belemmeringen voor herintreders, bijvoorbeeld op het gebied van kinderopvang en scholing. Dat blijkt ook uit de drie onderzoeken, waarin veel is terug te vinden uit Ruim baan voor herintreders, maar helaas kwamen de resultaten te laat om verwerkt te worden in het plan van aanpak van het kabinet. Er zijn volgens mevrouw Bussemaker voldoende ingrediënten om het anders aan te pakken. De regering noemt drie concrete maatregelen: convenanten, de herintredersbonus en voorlichting. Zij heeft uiteraard niets tegen voorlichting, maar vraagt zich wel af of die zonder aanvullende maatregelen goed uitwerkt. Tegen convenanten heeft zij ook niets, maar zij vindt hetgeen daarover in het plan van aanpak is opgenomen wel erg mager. Zij ziet nog niet met wie die convenanten gesloten gaan worden en welke afspraken daarin worden gemaakt. Waarom is geen aansluiting gezocht bij plannen van andere ministeries over de herintreders, bijvoorbeeld met OCW en VWS, toch de sectoren waarin veel vrouwen willen werken? Welke private sectoren worden er overigens bij betrokken, zoals de schoonmaaksector? Wil de regering zich bijvoorbeeld niet laten inspireren door het convenant dat de ministers Vermeend en Van Boxtel met het MKB hebben gesloten over allochtonen?

Wat betreft de herintredersbonus wijst onderzoek uit dat er tal van belemmeringen zijn die door geld alleen allerminst zullen worden opgelost. Bovendien komen lang niet alle herintreders ervoor in aanmerking, volgens het B&A-onderzoek slechts 15%, 15 000 van de 100 000 herintreders die wellicht nu al onmiddellijk de arbeidsmarkt op willen. Mevrouw Bussemaker heeft begrepen, dat 110 mln gulden is uitgetrokken voor de herintredersbonus. Nu is dat precies het bedrag waarmee volgens de berekeningen die de universiteit van Utrecht op verzoek van de PvdA-fractie heeft gemaakt een voorziening voor langdurig zorgverlof gefinancierd kan worden. De PvdA-fractie stelt daarom voor de herintredersbonus te schrappen en het geld in te zetten voor kinderopvang, scholing en een stimulans van deeltijdbanen.

Mevrouw Bussemaker wijst vervolgens op de drempel voor de fiscale aftrek van de kosten van kinderopvang. Het tweede jaarinkomen moet minimaal 8500 gulden zijn, maar herintreders die in september beginnen met werken zullen daar nooit aan komen. Zij stelt daarom een drempel voor naar rato van het aantal maanden dat men in een jaar heeft gewerkt. De PvdA-fractie is voorstander van scholing van herintreders en suggereert op dit punt een fiscale aftrek van de kosten voor kinderopvang tijdens op arbeidsmarkt gerichte scholing. Op dit moment is er een fiscale aftrek wanneer beide ouders werken, maar waarom niet als één ouder betaalde arbeid verricht en de tweede scholing volgt gericht op herintre-ding? In het notaoverleg over het belastingplan zei de staatssecretaris van Financiën dat dit een fundamentele wijziging van het systeem zou inhouden maar dat mag toch geen probleem zijn als het effectief is, zoals de PvdA-fractie ook verwacht? Kan deze staatssecretaris ook ingaan op de mogelijkheid om via een persoonsgebonden aftrek scholingsuitgaven voor herintreders te stimuleren?

Een derde suggestie van mevrouw Bussemaker is een fiscale stimulering voor deeltijdarbeid, voor werkgevers en werknemers, zoals een afdrachtvermindering via het AWF-fonds voor werkgevers die een bepaald percentage banen speciaal voor herintreders creëren en daarbij rekening houden met de afstemming van werktijden op scholing en andere activiteiten van herintreders. De regering stelt een ongerichte afdrachtvermindering voor als werkgevers herintreders in dienst nemen, maar zij geeft de voorkeur aan het belonen van werkgevers die moeite doen om herintreders aan het werk te krijgen en te houden, bijvoorbeeld door te investeren in scholing, in kinderopvang en in het creëren van deeltijdbanen. Zij wijst er voorts op dat herintreders, met name de lage-inkomens-groepen, er niet veel op vooruitgaan als zij weer gaan werken. Om die eenverdienersval tegen te gaan, ziet zij graag een tegemoetkoming voor die lage-inkomensgroepen, bijvoorbeeld door een additionele combinatiekorting voor herintreders met een partner die tussen de 100 en 150% van het wettelijk minimumloon verdient.

In het plan van aanpak van de regering staat weliswaar ook een en ander over de langere termijn, maar ook dat is weinig concreet. Er wordt veel verwezen naar de SUWI-operatie en de sluitende aanpak. Dat klinkt mooi, maar is in de praktijk nogal institutioneel. Uit het Nyfer-onderzoek blijkt dat veel vrouwen in de praktijk tegen die instituties oplopen. Melden herintreders zich zomaar bij de CWI’s en, als ze dat al doen, wat gebeurt er van vervolgens met hen? Via de CWI’s komen er zo’n 14 000 trajecten waarvoor in totaal 20 mln gulden beschikbaar is, iets meer dan gemiddeld 8500 gulden per traject, dus minder dan een opfriscursus voor een secretaresse, laat staan voor een commercieel of administratief medewerker. Bovendien is mevrouw Bussemaker er niet zo zeker van dat gemeenten echt in herintreders gaan investeren. Zij verwacht dat alleen als er concrete indicatoren komen waaraan zij moeten voldoen. Bovendien is het aantal van 14 000 trajecten nogal mager gelet op de 172 000 vrouwen die zo aan de slag willen gaan.

Volgens mevrouw Bussemaker zouden er meer scholingsmogelijkheden en meer zeggenschap voor herintreders moeten worden gecreëerd. Scholing blijkt te vaak niet aan te sluiten op behoeften bij herintreders, bijvoorbeeld gelet op de schooltijden van de kinderen. Zij pleit daarom voor meer zeggenschap van herintreders om samen met de CWI’s een route uit te stippelen. Dat is mogelijk met een persoonsgebonden budget voor scholing.

Herintreders aan de onderkant van de arbeidsmarkt met een partner met het minimumloon, gaan er nogal op achteruit. Als zij drie dagen werken en gebruik maken van gesubsidieerde kinderopvang verliezen zij 61% van het inkomen aan belasting, lokale inkomensondersteuning, huursubsidie en kinderopvang. Zonder gesubsidieerde kinderopvang moet men er dan zelfs 45% op toeleggen. Naar de mening van de PvdA-fractie zou daarom niet alleen de armoedeval, maar ook deze eenverdienersval nader onderzocht moeten worden in de sfeer van de sociale zekerheid, lokale lasten, belasting, kosten voor kinderopvang en bijvoorbeeld ook het uitbesteden van bepaalde diensten, zoals schoonmaak- en herstelwerkzaamheden. Ook zou meer aandacht moeten komen voor allochtone vrouwen, zoals ook het B&A-onderzoek aantoont.

Mevrouw Bussemaker verzoekt de staatssecretaris ten slotte van SZW nog dit voorjaar met een vervolgplan van aanpak te komen, concreet gericht op herintreders, waarin de suggesties die zei zojuist heeft gedaan zijn meegenomen en ook de resultaten van de drie onderzoeken.

Volgens de heer Weekers (VVD) gaat het bij herintreders niet alleen om degenen die moeten worden gestimuleerd en begeleid om vanuit een uitkeringssituatie tot de arbeidsmarkt toe te treden, maar ook om degenen die niet van een uitkering afhankelijk zijn en weer willen gaan werken. Dat was de belangrijkste reden van de reeds door mevrouw Bussemaker gememoreerde motie.

Hij erkent dat de doelstellingen van de regering in het plan van aanpak zeer ambitieus zijn, maar hij vraagt hij zich toch af of met de geschetste beleidsvoornemens wel zo’n 500 000 vrouwen weer naar de arbeidsmarkt kunnen worden gebracht. In het plan van aanpak wordt zijns inziens onvoldoende geanalyseerd wat potentiële herintreders ervan weerhoudt om aan de slag te gaan en hoe dat positief kan worden beïnvloed met respect voor de individuele keuzevrijheid. Er wordt verwezen naar het onderzoek van de FNV, maar ook naar het onderzoek van Nyfer, de B&A-groep en het CPB. Met name op de laatste drie onderzoeken moet het kabinet nog reageren en zou het de daarin vermelde knelpunten moeten voorzien van beleidsmaatregelen.

De vermelde onderzoeken richten zich meer op arbeidsparticipatie van lageropgeleiden, maar de heer Weekers krijgt in toenemende mate de indruk dat ook hogeropgeleiden meer thuis blijven zodra zij kinderen krijgen. Deze groep die toch vaak een dure opleiding heeft genoten op kosten van de belastingbetaler is eveneens zeer belangrijk voor de arbeidsmarkt en mag derhalve dus zeker niet worden vergeten. Hij zou de vraagstelling met betrekking tot herintredende vrouwen dan ook graag willen verbreden: hoe kan ervoor worden gezorgd dat mensen die na hun opleiding zijn gaan werken de band met de arbeidsmarkt behouden? Wat dit betreft ziet zijn fractie helemaal niets in de herintredersbonus, door de FNV wat badinerend het «huisvrouwenlokkertje» genoemd. Niet alleen plaatst zij vraagtekens bij de effectiviteit van een dergelijke maatregel, maar zij vindt die bovendien niet eerlijk ten opzichte van degenen die zich veel inspanningen hebben getroost om te regelen dat zij de band met de arbeidsmarkt kunnen behouden ondanks het feit dat zij kinderen hebben, vaak zonder er financieel iets aan over te houden. De titel van een van de rapporten is niet voor niets «Ik ga niet betalen om te werken!». De voorgestelde maatregelen gelden alleen maar voor degenen die minimaal een jaar van de arbeidsmarkt weg zijn geweest en hebben geen effect op degenen die de band met de arbeidsmarkt hebben behouden. In het Nyfer-onderzoek staan enkele rekenvoorbeelden. Vrouwen met een partner met het minimumloon houden bij gesubsidieerde kinderopvang 35 cent van elke verdiende gulden over en moeten er bij ongesubsidieerde kinderopvang zelfs 45 cent op toeleggen! Ook als de partner anderhalf maal modaal verdient, houdt men niets over! Naar de mening van de heer Weekers moet in de eerste plaats de armoedeval worden aangepakt, maar vervolgens de zorgval die mevrouw Bussemaker de eenverdie-nersval noemde. Uiteraard wordt bekeken wat de niet-kostwinner er netto aan overhoudt als die weer gaat werken. Voor de fiscale aftrek voor kinderopvang gelden het inkomen van beide partners en drempelbedragen die nogal progressief oplopen, zodat het voor de partner al snel niet meer interessant wordt om te gaan werken. Hij verzoekt de staatssecretaris van Financiën deze regeling nog eens goed tegen het licht te houden en om zo mogelijk nog voor dit weekend enkele rekenvoorbeelden voor te leggen van mogelijkheden om dit probleem aan te pakken. Wat de VVD-fractie betreft kunnen de 110 mln die het kabinet heeft uitgetrokken voor de herintredersbonus daarvoor worden ingezet. Zij wil dit niet alleen beperken voor degenen die aan de onderkant van het loongebouw zitten, want ook voor vrouwen met een partner met een hoger salaris is het vaak niet aantrekkelijk om bijvoorbeeld enkele dagen per week weer te gaan werken. Ook zou volgens haar een verhoging van de combinatiekorting wel enig soelaas kunnen bieden. Het gebrek aan kinderopvang is een groot probleem. De heer Weekers heeft de indruk dat dit met name wordt veroorzaakt doordat toetreders op de markt van kinderopvang onvoldoende aan de slag kunnen en vaak door gemeenten worden tegengewerkt nu de wet basisvoorziening kinderopvang er nog niet is en er in wezen nog geen sprake is van een vrije markt. Is de staatssecretaris van SZW bereid met haar collega van VWS in contact te treden om ervoor te zorgen dat die wet nu snel naar de Kamer komt en de monopolisering op dat punt echt kan worden doorbroken? De heer Weekers heeft deze ochtend een artikel gelezen over dagopvang van kinderen bij gastouders waaruit blijkt dat dit alleen maar rendabel zou kunnen zijn als men zes kinderen zou mogen opnemen, hetgeen bemoeilijkt wordt door de regels van VWS dat daar minimaal ook twee eigen kinderen bij moeten zitten. Is de staatssecretaris bereid met haar collega van VWS te bezien of die regelgeving niet ietwat kan worden vereenvoudigd?

Ook hij heeft het televisieprogramma gezien waarin de staatssecretaris van SZW aan het woord is gekomen en waarin werd gesproken over het idee dat het slecht zou zijn als moeders met kleine kinderen zouden gaan werken. Het lijkt hem van belang op dit punt een cultuuromslag te bewerkstelligen. Zorgwekkend vindt hij de constatering in een van de bijlagen van de stukken dat niet alleen de participatie van met name Turkse en Marokkaanse vrouwen zeer laag is maar ook het scholings- niveau van deze vrouwen. Van deze groep zou 60% slechts basisonderwijs hebben genoten. Bij autochtone vrouwen is dat 9%. Is de minister bereid dit verschijnsel te analyseren?

De heer Weekers heeft ook de nodige kritiek op de werkgevers. Kennelijk voelen zij de problematiek op de arbeidsmarkt nog onvoldoende als erg knellend. Er wordt wel heel snel geroepen dat er maar werkkrachten uit het buitenland moeten worden gehaald, maar als het gaat om aanpassing van de werktijden, om kinderopvang, e.d. geven ze vaak niet thuis. Het lijkt hem goed de werkgevers in het najaarsoverleg juist op dit punt nog eens goed aan te spreken.

Mevrouw Verburg (CDA) wijst erop dat de arbeidsparticipatie van vrouwen de afgelopen jaren aanzienlijk is gestegen van 39% in 1990 tot 51% in 1999. Bij ongewijzigd beleid zou de arbeidsparticipatie in 2010 op 56% liggen. Zij prijst het kabinet dat het zich de ambitie heeft opgelegd om voor dat jaar te streven naar 65%, maar in het plan van aanpak is haars inziens te veel de aandacht gericht op een wat mechanische aanpak. Het lijkt haar irreëel als je denkt dat je met wat meer voorlichting, enkele convenanten, heffingskorting en herintredersbonus ervoor kunt zorgen dat meer vrouwen die niet afhankelijk zijn van een uitkering naar de arbeidsmarkt gaan. Dat blijkt ook wel uit tal van rapporten. Het is dan ook van belang om keuzemogelijkheden te hebben voor een eigen verdeling binnen een huishouden tussen zorg en betaalde arbeid, van het eenverdienerschap tot een fulltime opvang voor kinderen. Dat vraagt om een beleid waarin de eigen verantwoordelijkheid wordt erkend en rekening houdt met de verschillende keuzes en behoeften. De overheid schrijft ook in dezen niet voor, maar schept veeleer voorwaarden om die eigen keuze op een verantwoorde manier vorm en inhoud te geven. Volgens mevrouw Verburg bestaat behoefte aan goede en betrouwbare voorzieningen op het gebied van kinder- en naschoolse opvang en laat het kabinet op dat gebied nog altijd te weinig ambities zien maar komt het in plaats daarvan met financieel nauwelijks onderbouwde prikkels die vrouwen richting een keuze sturen die ze in de praktijk over het algemeen moeilijk kunnen maken. Het zijn bovendien tijdelijke prikkels door de overheid opgelegd, terwijl via fiscale voordelen voor kinderopvang gezinnen zelf kunnen laten zien hoe zij zorg en arbeid willen combineren. Het kabinet zou naar de mening van de CDA-fractie moeten komen met voorstellen die rekening houden met fases in de levens van mensen, dus meer een levensloopbeleid.

Waarom houdt de regering in haar plannen niet veel meer rekening met de resultaten van onderzoeken zoals die van de FNV, van Nyfer en meer van dergelijke onderzoeken waaruit toch blijkt dat als vrouwen overwegen om op de arbeidsmarkt her in te treden vragen opkomen als of er voldoende kinderopvang is, of dat de arbeidstijden passend zijn in de eigen situatie, of het een prettige werkomgeving is? Van deze aspecten hangt het met name af of vrouwen gaan herintreden, meer dan van de bonus. Vrouwen met partners met een lager inkomen moeten minimaal 33 000 gulden per jaar verdienen om er ook nog iets aan over te houden. Die worden dan ook niet door de bonus over de streep getrokken. Voor de heffingskorting gedurende drie jaar wordt 395 mln uitgetrokken. Mevrouw Verburg is het eens met de heer Stevens die stelt dat toetreding tot de arbeidsmarkt veel meer bevorderd wordt door een adequate en betaalbare kinderopvang. Niet voor niets heeft de CDA-fractie er bij de algemene beschouwingen voor gepleit om de herintrederskorting te vervangen door een inkomensafhankelijke heffingskorting voor kinder-, tussen- en naschoolse opvang, Zij betreurt het dat in het plan van aanpak geen enkele aandacht wordt besteed aan oudere herintreders. De nota van de FNV maakt schrijnend duidelijk dat vrouwen ouder dan 40 jaar nauwelijks in aanmerking komen voor een opleiding, laat staat dat ze kans maken op een succesvol traject richting een reguliere baan. Zij nodigt de staatssecretaris dan ook graag uit om op dit punt met een nadere notitie te komen.

Kan de staatssecretaris ook aangeven in hoeverre in het kader van allochtone vrouwe gebruik wordt gemaakt van ESF-gelden en de budgetten van Equal? Wat zijn de resultaten van de onderzoeken naar de positie van allochtone vrouwen? Mevrouw Verburg zou die graag voor de begrotingsbehandeling ontvangen. Is ook overwogen om in het kader van allochtone vrouwen en inburgering convenanten te sluiten over duale inburgering: leren van de Nederlandse taak en samenleving in combinatie met een baan, bijvoorbeeld in de kinderopvang?

Het kabinet gaat uit van een bepaalde groei in de participatie van herintredende vrouwen. Het valt mevrouw Verburg op dat daarbij geen enkele relatie wordt gelegd met de vraagontwikkeling op de arbeidsmarkt; geen toespitsing naar sectoren en geen rekening houden met conjuncturele schommelingen. Ten tijde van het maken van dit plan van aanpak was al bekend dat er het volgend jaar sprake zou zijn van een toenemende werkloosheid, nog afgezien van de consequenties van de gebeurtenissen op 11 september op basis waarvan het CPB een nader rapport heeft gemaakt. Wat betekent een en ander voor dit plan van aanpak en voor het garanderen voor de aankoop van het aantal trajecten dat de staatssecretaris in het vooruitzicht stelt? Is er overigens sprake van een nulmeting op grond waarvan het kabinet de geboekte resultaten wil gaan afmeten? In welke mate is op dit plan van aanpak ook de sluitende aanpak van toepassing? Nu is Arbeidsvoorziening verantwoordelijk voor de trajecten voor niet uitkeringsgerechtigden, maar voldoet zij op dit moment nog aan haar opdracht? Hoe wordt gegarandeerd dat gemeenten die het volgend jaar daarvoor verantwoordelijk zijn voldoende prioriteit blijven geven aan herintreders zonder uitkering, ook als er sprake is van een groeiende instroom van werklozen?

Mevrouw Van Gent (GroenLinks) vindt het vanzelfsprekend dat vrouwen het recht hebben om te proberen op de arbeidsmarkt een eigen positie te verwerven, maar ook om thuis te blijven en bijvoorbeeld voor de kinderen te zorgen. Het is inderdaad een vrije keuze, maar wil die keuze echt vrij zijn, dan moeten wel alle obstakels worden weggenomen die die keuzevrijheid beperken. Ook in de discussie in het tv-programma Rondom tien waarbij staatssecretaris Verstand aanwezig was, werd volgens haar het economische aspect ook door de staatssecretaris te nadrukkelijk naar voren gebracht, terwijl haars inziens toch ook andere aspecten een belangrijke rol spelen, zoals maatschappelijke en emancipatoire. Op zich is er niets op tegen om van de economische situatie gebruik te maken en te proberen met name meer vrouwen aan het werk te krijgen, maar dat mogen dan geen banen zijn die, als het weer eens wat slechter met de economie gaat, direct weer verdwijnen waardoor die vrouwen weer als eersten op straat staan. Als het erom gaat meer vrouwen op de arbeidsmarkt te krijgen – waarbij het vooral gaat om bijstandsvrouwen en herintreders – zal er ook structureel in hen geïnvesteerd moeten worden in de sfeer van scholing. Het mag niet alleen gaan om banen waarvoor toch niemand anders is te krijgen.

Vandaag de dag is slechts bij zo’n 4% van de tweeverdieners sprake van een gelijke verdeling tussen arbeid en zorg. Bij zo’n 80% van de werkende moeders met kinderen onder de 12 jaar is geen sprake van economische zelfstandigheid. De arbeidsparticipatie onder hoogopgeleide vrouwen neemt toe, maar stagneert bij de laagopgeleide vrouwen. Zo’n 60% van die laatste groep stopt met werken als er kinderen komen, terwijl mannen dan vaak meer gaan werken. Ook de fractie van GroenLinks is van mening dat dit toch echt anders moet. De samenleving is nog te veel ingericht op basis van het idee dat kostwinners aan het werk gaan en de thuisblijvende vrouwen al het andere voor hun rekening nemen. Te vaak zien mensen geen andere mogelijkheid dan zich bij dat traditionele denken neer te leggen, terwijl toch eigenlijk die oude gewoonten zich zouden moeten aanpassen aan de nieuwe aspiraties van mensen. In dat perspectief moeten oplossingen en instrumenten worden bedacht. In dat licht gezien, zou mevrouw Van Gent het een goede gedachte vinden om regelmatig een soort plan van de ontspannen samenleving te maken waarin een duidelijke analyse wordt gemaakt van de vragen naar arbeid en naar zorg en wordt aangegeven hoe daar flexibel op kan worden ingesprongen. Het thans voorliggende plan van aanpak voor herintreders lijkt haar wat te hoog gegrepen gelet op de cijfers die uit andere rapporten naar voren komen, maar is op zich misschien wel een goede aanzet al blijven er nog heel veel obstakels voor vrouwen om zich daadwerkelijk op de arbeidsmarkt te begeven. Financiële obstakels, voortvloeiende uit de armoedeval en het ontbreken of het te duur zijn van verschillende vormen van kinderopvang, zouden niet incidenteel met een bonus van 6000 gulden – is die overigens netto? – maar structureel moeten worden weggenomen. De fractie van GroenLinks is net als andere fracties van mening dat die bonus er niet moet komen en voelt er veel meer voor om dat geld op een andere en meer effectieve manier in te zetten. Uit onderzoek blijkt dat vrouwen verschillende redenen hebben om te willen werken en verschillende vormen van werk willen hebben, waaruit blijkt dat secundaire arbeidsvoorwaarden, waaronder met name werktijden, essentieel zijn om deze groep op de arbeidsmarkt (terug) te krijgen. Ook mevrouw Van Gent vraagt zich af of gemeenten er wel voldoende belang bij hebben om in deze groep te investeren in de sfeer van begeleiding en scholing. Het lijkt haar daarom van belang om daarover goede afspraken met de gemeenten te maken.

Als vrouwen meer de arbeidsmarkt op gaan, kunnen mannen er wat meer van af. De fractie van GroenLinks zou het een ideale combinatie vinden als mannen minder gaan werken en meer zorgtaken gaan vervullen als hun vrouw gaan werken. In dat licht gezien voelt zij veel voor die inkomensafhankelijke arbeidskorting en voor een goede fiscale regeling voor de kosten van kinderopvang. Met name voor de lagere-inkomensgroepen zijn die kosten toch veel te hoog.

Er wordt volgens mevrouw Van Gent nog te veel uitgegaan van «gemiddelde» vrouwen en nog te weinig ingezet op vluchtelingen- en allochtone vrouwen. Wat dit betreft zou nog wel wat geleerd kunnen worden van het MKB-convenant. Ook sluit zij zich aan bij het verzoek van de CDA-fractie om meer aandacht aan oudere vrouwen te besteden, al vraagt zij zich af of je bij 40-plus al over ouderen moet spreken. In ieder geval is het een feit dat in heel veel sectoren nogal wat op leeftijd wordt gediscrimineerd, al wordt dat uiteraard minder naarmate de situatie op de arbeidsmarkt nijpender wordt. Ook op dit punt zijn dus structurele maatregelen noodzakelijk.

Mevrouw Van Vliet (D66) is nogal geschrokken van de resultaten van het onderzoek van Trouw naar de economische zelfstandigheid van vrouwen. In tegenstelling tot een tiental jaren geleden blijken vrouwen helemaal niet zoveel waarde meer te hechten aan economische zelfstandigheid. Wordt het daarom eens geen tijd om de waarden van economische zelfstandigheid vooral onder jongere vrouwen weer eens onder de aandacht te brengen? Uiteindelijk mag dat natuurlijk nooit een vrije keuze in de weg te staan, maar een overheid moet toch wel die economische zelfstandigheid stimuleren en daarvoor ook goede randvoorwaarden scheppen. De overheid mag ook best ambitieus zijn en in die zin waardeert mevrouw Van Vliet het voorliggende plan van aanpak zeker positief, maar kan zij in de praktijk moeilijk uit de voeten met de door het kabinet onderscheiden categorieën vrouwen. Zou het uitgangspunt niet moeten zijn de individuele vrouw die vaak aan de hand moet worden genomen en moet worden begeleid naar de arbeidsmarkt, meer hulp op maat?

Waar het gaat om kinderopvang, speelt volgens mevrouw Van Vliet niet alleen de overheid een belangrijke rol, maar ook het bedrijfsleven zelf. De overheid kan en moet zorgen voor meer plaatsen en een goede fiscale regeling, maar bedrijven en instellingen hanteren nog te vaak de regels en mogelijkheden te star, waardoor het vrouwen praktisch onmogelijk wordt gemaakt om er te gaan werken en ook hun motivatie om werk te zoeken ongetwijfeld minder wordt.

Er zijn volgens ook heel veel vrouwen die het organiseren van werk en zorg zat worden, maar eigenlijk voldoende opleiding hebben en ook best willen werken. Het zou goed zijn als deze vrouwen individueel werden begeleid. Er staan in het plan van aanpak tal van maatregelen voor verschillende groepen vrouwen, maar heel veel waren mevrouw Van Vliet als niet-woordvoerder op dit terrein niet bekend. Zouden ze dan wel bekend zijn bij alle vrouwen waarop deze maatregelen zijn gericht? Het kabinet stelt voor om convenanten af te sluiten met sociale partners in de private sectoren, om herintreders fiscaal te stimuleren en om meer voorlichting te geven. Die convenanten lijken mevrouw Van Vliet wel erg gericht op de behoeften van de sectoren zelf. Daar is niets op tegen, maar daarmee zijn vrouwen nog niet gemotiveerd om aan het werk te gaan. Wat is nu de meerwaarde van die convenanten voor de herintredende vrouwen? Is het de bedoeling dat het convenanten worden zoals het al genoemde inderdaad goede MKB-convenant?

Op zich is de D66-fractie er verheugd over dat het kabinet ruimte in de fiscale sfeer wil scheppen om herintreders over de streep te trekken, maar zij vraagt zich af of die herintrederskorting van 6000 gulden wel voldoende soelaas biedt. Is dat al eens onderzocht? Lopen vrouwen ondanks dat bedrag nog steeds niet op tegen problemen in de sfeer van de kinderopvang? Mevrouw Van Vliet voelt eigenlijk meer voor een wat bredere inzet van deze middelen en is benieuwd naar de reacties van het kabinet op de inmiddels gedane suggesties daarvoor, maar haar fractie denkt dan in de eerste plaats aan de combinatiekorting. Die is minder gericht op de lage inkomensgroepen en meer op de combinatie van zorg en arbeid. In de tweede plaats denkt zij aan het fiscaal aftrekbaar maken van een individuele coaching van vrouwen richting arbeidsmarkt. Het is haar gebleken dat voor zo’n 4000 gulden aan fiscale maatregelen heel goed een dergelijk coachingstraject kan worden opgezet. Het aardige daarvan is bovendien dat dit coachen vaak gebeurt door vrouwen die daarvoor eigen bedrijfjes hebben opgericht.

De heer Van Dijke (ChristenUnie) is er voor dat er voldoende mogelijkheden voor vrouwen zijn om de arbeidsmarkt (opnieuw) te betreden, als de vrije keuze maar centraal blijft staan. Men moet niet al te krampachtig blijven zeggen dat ook alle vrouwen moeten gaan werken. Hij is voor een kindergebonden budget zodat alle ouders dat budget kunnen inzetten op de wijze die hen goeddunkt. Men zou het kunnen gebruiken als compensatie voor gederfd inkomen als de zorg voor kinderen zelf ter hand wordt genomen, men kan het gebruiken om kinderopvang in te kopen voor de mate waarin men dat gewenst acht. Zo ontstaat er ook een koopkrachtige vraag op een grotere markt voor kinderopvang, waardoor althans volgens voorstanders van de vrije markt, er als het ware vanzelf een groter aanbod zal ontstaan.

In de stukken legt het kabinet een directe koppeling tussen arbeidsparticipatie van vrouwen en economische zelfstandigheid. Die economische zelfstandigheid is uiteraard van belang en moet ook onder de aandacht van mensen worden gebracht, maar er mag niet worden gedaan alsof dat het enige is. Als men in alle vrijheid een keuze maakt, moet een overheid zich terughoudend opstellen en mag zij mensen niet in een bepaalde richting duwen. Er zijn vrouwen die willen werken maar die daarin belemmerd worden door allerlei financiële en praktische problemen, er zijn vrouwen die voor de kinderen willen blijven zorgen, er zijn vrouwen die vanwege de financiële situatie wel gedwongen zijn om te gaan werken omdat zij het inkomen niet kunnen missen. Dat laatste nu is niet bevorderlijk voor een redelijk ontspannen bestaan. Als vrouwen die de arbeidsmarkt op willen alle mogelijkheden wordt geboden om dat te doen, mag volgens de heer Van Dijke ook tegemoetkomend worden opgetreden naar vrouwen die een andere keuze willen maken maar dat niet kunnen vanwege de financiële gevolgen. Mensen die een tweede inkomen willen verwerven, krijgen als het ware geld mee en mensen die dat tweede inkomen zouden willen laten liggen en een andere keuze zouden willen maken, krijgen die financiële tegemoetkoming niet! Het aantal vrouwen dat de afgelopen tien jaar de arbeidsmarkt op is gegaan, is blijkens de stukken fors toegenomen. Er worden tal van maatregelen voorgesteld om dat nog meer te bevorderen, maar het is de heer Van Dijke nog onduidelijk of die forse inhaalslag van de laatste tien jaar ook maar iets te maken heeft met het gevoerde beleid. Kan de staatssecretaris aangegeven in hoeverre de verwachtingen die in het plan van aanpak zijn opgenomen zijn gebaseerd op de nu voorgestelde maatregelen? De hardnekkigheid waarmee over vrouwen wordt gesproken die willen ophouden met werken omdat ze kinderen willen krijgen of willen verzorgen, staat de heer Van Dijke niet zo aan. Hij vindt dat een ontkenning van de hardwerkende thuisblijvende vrouwen die hun zorgtaken uitvoeren. Waarom zou dat anders moeten worden gekwalificeerd? Gelukkig kantelen de opvattingen hierover in de samenleving steeds meer, waarschijnlijk ook omdat de hectiek die gepaard gaat met beiden een baan hebben velen niet bevalt. Hij gaat er in ieder geval van uit dat mensen in dezen hun eigen verantwoordelijkheid nemen. De argumenten die van stal worden gehaald om allochtone vrouwen de arbeidsmarkt op te brengen, gelden voorzover hij kan overzien ook voor de mannen die dat graag zouden willen. Veelal is het een taalprobleem en een gebrek aan kennis van de nieuwe samenleving waarin men verzeild is geraakt. Juist het enorme tekort aan taalopleidingen lijkt hem het grootste probleem te zijn. Overigens vormt kinderopvang inderdaad een groot probleem als vrouwen taalonderwijs willen volgen. Terecht is in dezen ook gewezen op de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven. Als het opvullen van vacatures inderdaad zo moeilijk is, dan wordt er volgens hem door het bedrijfsleven wel erg nonchalant omgegaan met de potentiële arbeidskrachten. Heel veel vrouwen zouden best willen werken maar het bedrijfsleven zelf laat daartegen geweldige belemmeringen in stand. Het zou goed zijn als het bedrijfsleven op dat punt meer tegemoetkomend optrad.

Welk karakter zal de voorlichtingscampagne krijgen, vooral gelet op het feit dat de staatssecretaris zich zo geschokt uitliet over de resultaten van het Trouw-onderzoek? Als men kans ziet om de eigen voorkeuren in de samenleving vorm te geven, is daar toch geen reden voor? Het is toch niet slecht voor de kinderen of voor de samenleving als vrouwen ervoor kiezen om in plaats van een betaalde baan voor de kinderen te zorgen of wanneer mannen op een andere manier invulling willen geven aan hun werkzame leven? Zal met andere woorden die geschoktheid van de staatssecretaris consequenties hebben voor de kleur van de voorlichtingscampagne?

Nergens wordt een relatie gelegd tussen enerzijds het fenomeen van herintredende vrouwen en anderzijds het probleem van de feminisering van de WAO. De heer Van Dijke realiseert zich dat dit een beladen onderwerp is, maar die relatie kan toch niet worden ontkend? Waarom wordt er dan niet op ingegaan om te voorkomen dat er een situatie ontstaat dat herintreding van vrouwen onevenredig grote gevolgen heeft voor de toestroom in de WAO?

Gemeenten hebben met de toetrederskorting kosten moeten maken. Kan de minister aangeven hoe daarmee zal worden omgegaan? Voorzover de heer Van Dijke het op dit moment kan overzien, blijven er twee trajecten naast elkaar lopen. Hoe zal dat in de praktijk verlopen? De uitstroompremie is volgens de heer Van Dijke kennelijk onvoldoende doordacht ingesteld. Had achteraf gezien dan wellicht niet de regeling moeten worden ingevoerd die nu wordt voorgesteld?

Antwoord van de regering

Volgens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hoort het voorliggende pakket maatregelen tot het arbeidsmarktbeleid voor een specifieke groep mensen en is het aanvullend op het algemene arbeidsmarktbeleid dat, kijkend naar de cijfers, toch bepaald succesvol mag worden genoemd. Wat hij in de bijdragen enigszins heeft gemist, is de sluitende aanpak, zijns inziens een van de belangrijkste onderdelen van het totale pakket. Per 1 januari a.s. worden de gemeenten verantwoordelijk voor de reïntegratie van niet uitkeringsgerechtigde herintreders. Voorzover die meer dan arbeidsbemiddeling nodig hebben, moeten er pakketten zijn in het kader van de sluitende aanpak. De daarvan door de FNV opgestelde berekeninguitkomend op zo’n 120 mln klopt volgens hem niet, want voor de categorie van niet-uitkeringsgerechtigden is 213 mln beschikbaar, waarvan 10% is bestemd voor uitvoeringskosten. Daar komt nog bij dat de gemeenten in het kader van die sluitende aanpak middelen hebben gekregen die in beginsel ook voor deze categorie beschikbaar zijn. Die 213 mln worden aan de gemeenten gegeven in de vorm van een bevoorschotting, hetgeen betekent dat zij naderhand ook daadwerkelijk op de resultaten kunnen worden afgerekend. Op dit moment worden met individuele gemeenten afspraken gemaakt over hun taakstelling. Die heeft in de eerste plaats te maken met het begeleiden van werk van een concreet aantal herintreders. Het CWI voert met een individuele herintreder een gesprek, waarbij onder andere wordt gekeken naar de opleiding, de mogelijkheden op de arbeidsmarkt en van betrokkene zelf, en op basis daarvan wordt een traject uitgestippeld, dus echt individueel maatwerk. Als men direct inzetbaar is, is dat natuurlijk mooi meegenomen, maar er kan ook nog scholing worden aangeboden, wat over het algemeen een arbeidsmarktrelevante scholing zal zijn, dus toegesneden op de betrokkene zelf. Die scholing zullen gemeenten vaak moeten inkopen op de markt. Met de VNG worden afspraken gemaakt over de wijze waarop de doelgroep wordt benaderd via voorlichtingscampagnes. Wellicht is het mogelijk om te komen tot een soortgelijk convenant als het MKB-conve-nant dat inderdaad heel succesvol is, mede omdat ook daarbij wordt uitgegaan van maatwerk, maar uitgangspunt blijft dat de gemeenten verantwoordelijk worden in het kader van de sluitende aanpak en dat het convenant hen daarbij behulpzaam kan zijn.

Bij de sluitende aanpak wordt onderscheid gemaakt tussen herintreders met en zonder een uitkering en eventueel mensen die werkloos dreigen te worden. Via voorlichting op gemeentelijk niveau zal worden geprobeerd de herintreders zonder uitkering te benaderen. Een deel daarvan zal overigens al ingeschreven zijn en kan dan ook actief worden benaderd. Wat betreft de mogelijkheden van kinderopvang wijst de bewindsman erop dat het bij herintreders voor het grootste deel niet gaat om vrouwen met jonge kinderen. Gaat het wel om vrouwen met jongere kinderen, dan zal in het kader van de sluitende aanpak, het individuele maatwerk, ook moeten worden gekeken naar mogelijkheden voor kinderopvang. Inderdaad zijn de werkgevers hierbij zeer nodig, want over het algemeen zijn die op dat punt inderdaad niet erg tegemoetkomend. Dat vergt ook een mentaliteitsverandering bij werkgevers. Het overleg dat met hen zal worden gevoerd, zal dan ook met name erop gericht zijn dat zij rekening gaan houden met alle aspecten die voor de vrouw van belang zijn om wel of niet te gaan werken. De minister erkent dat de doelstellingen van het kabinet ook op dit punt ambitieus zijn, maar hij is ervan overtuigd dat het met deze praktische aanpak mogelijk moet zijn om die te realiseren, ook al omdat zonder extra beleidsmaatregelen de instroom herintreders zou toenemen met zo’n 9 à 10%. Weliswaar hebben conjuncturele ontwikkelingen effecten op de situatie op de arbeidsmarkt, maar het is geenszins de bedoeling om de doelstellingen daar iedere keer op af te stemmen.

De staatssecretaris van Financiën merkt allereerst op dat de toetrederskorting zoals die in het Belastingplan 2002 is opgenomen, niet is bedoeld om dé oplossing te bieden voor alle problemen waar mensen mee te maken krijgen als ze overwegen om een betaalde baan te accepteren, want natuurlijk ziet ook het kabinet heel goed in dat men met verschillende problemen wordt geconfronteerd en dat voor het ene probleem het ene instrument en voor het andere probleem een ander instrument beter toepasbaar is. Zo zijn er voor de armoedeval heel andere oplossingen te bedenken dan voor problemen in de sfeer van de kinderopvang en scholing. Dit kabinet heeft bijvoorbeeld zo ongeveer elk jaar intensiveringen op het gebied van de kinderopvang, ook in fiscale zin, gepresenteerd. De toetrederskorting is onderdeel van een totaalpakket en is enkel bedoeld geweest om enigszins en tijdelijk tegemoet te komen aan een probleem dat bij alle toetreders speelt, dus ook herintreders, namelijk de incidentele kosten die men moet maken om een betaalde baan te accepteren. Dat kunnen kosten zijn voor opleiding, speciale kleding, een nieuwe fiets, enz. Het gebrek aan kinderopvang is een belangrijk probleem, maar geldt niet voor alle toetreders en kan dus ook niet als alternatief voor de voorgestelde aanpak worden gezien maar wel als aanvullend. Gelet op het grote aantal vrouwen dat ooit in het onderwijs of de zorg heeft gewerkt en waarvan de kinderen vaak al uit huis zijn, is op verzoek van de bewindslieden van OCW en VWS ook een complementaire faciliteit voor in totaal zo’n 75 mln gulden voor werkgevers in het pakket opgenomen, hetgeen ook een rol heeft gespeeld bij de cao-besprekingen voor die sectoren. Het gaat om een kleine financiële compensatie voor kosten die werkgevers moeten maken als zij iemand in dienst nemen die al heel lang niet meer in die sector heeft gewerkt, bijvoorbeeld in de sfeer van cursussen of aanpassing van de werkplek. De doelgroep aan de werkgeverskant is precies dezelfde als aan de werknemerskant. De werkgever kan een korting krijgen als een werknemer recht heeft op een toetrederskorting. Als wordt besloten om de herintreders daarvoor niet in aanmerking te laten komen, maar hun werkgevers wel de korting te geven, komt de uitvoerbaarheid naar de mening van de staatssecretaris wel in het geding. Er is in de praktijk niet onderzocht of dit instrument werkt. Wel blijkt uit de korte ervaringen die zijn opgedaan met de premie op de uitstroom uit de bijstand, die het volgend jaar overigens zal worden gefiscaliseerd, dat een dergelijk instrument perspectief biedt en dat dit alleen maar groter wordt als het bedrag wordt verhoogd. Het instrument van de herintredersbonus is eveneens mede geïntroduceerd op verzoek van de bewindslieden van OCW en VWS. De totale premie van 6000 gulden is verspreid over een aantal jaren, omdat een heffingskorting alleen maar geïncasseerd kan worden voorzover er belasting verschuldigd is. Overigens gaat het bij heffingskortingen altijd om nettobedragen. Voor de herintreders die niet uit een uitkeringssituatie komen, zal daarmee naar verwachting in 2002 42 mln gemoeid zijn, oplopend tot 110 mln in 2005.

Naar de mening van de staatssecretaris moet onderscheid gemaakt worden in het structurele probleem van het verschil in inkomen met en zonder baan – in dat kader kan worden gesproken over de armoedeval – en incidentele problemen en kosten waarmee men wordt geconfronteerd als men een baan wil aanvaarden. De herintredersbonus is alleen maar gericht op die laatste categorie problemen en kosten en is niet bedoeld om duurzame compensatie te bieden voor het verlies van rechten uit inkomensafhankelijke regelingen als men een baan aanvaardt. Daarvoor zijn weer andere maatregelen in het belastingplan bestemd. Naar de mening van de staatssecretaris is het in de praktijk vrijwel ondoenlijk om dit soort fiscale faciliteiten te richten op specifieke sectoren, met name vanwege afbakeningsproblemen en bovendien speelt hier ook nog het gelijkheidsbeginsel. Er is derhalve gekozen voor twee parallelle trajecten; enerzijds een tegemoetkoming voor werkgevers via cao-onderhandelingen en anderzijds het fiscale traject dat echter bestemd is voor alle herintreders.

Hij heeft goed begrepen dat er in de Kamer nogal wat bezwaren tegen deze faciliteit bestaan en wil daarom proberen te beargumenteren waarom de aangedragen alternatieven niet de voorkeur van het kabinet genieten. Voor het kabinet zijn er drie randvoorwaarden. In de eerste plaats is dat het budget, oplopend van 42 tot 110 mln in 2005, in de tweede plaats betreft dat de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid en in de derde plaats het streven om zo weinig mogelijk nieuwe zaken in te voeren aan de vooravond van de invoering van de nieuwe wet basisvoorziening kinderopvang, waarmee structureel een nieuw systeem wordt ingevoerd.

Er zijn zijns inziens vijf alternatieven genoemd voor een andere besteding van het budget dat is uitgetrokken voor de toetrederskorting. Wat betreft de kinderopvang is het simpelste een verlaging van de inkomensgrens. Het vrijvallende budget zal het mogelijk maken om de huidige grens van 3937 euro te verlagen tot 3290 euro. Geopperd is dit bedrag naar tijds-gelang toe te passen als slechts een deel van het jaar gewerkt is. De hele fiscale systematiek is echter gebaseerd op jaren en in dat licht gezien is niet goed mogelijk om rekening te houden met delen van het jaar waarvoor regelingen gelden.

Verhoging van de combinatiekorting met bijvoorbeeld 10 gulden vergt een budget van circa 75 mln. In dit verband wijst hij er wel op dat voorzover hij weet met name de VVD-fractie een amendement voorbereidt ter financiering van de motie-Crone c.s., ingediend bij de algemene financiële beschouwingen, hetgeen ten koste zou gaan van de door het kabinet voorgestelde verhoging van deze korting.

De alternatieven in de sfeer van scholing zou de staatssecretaris het liefst willen bespreken in het kader van de nieuwe wet basisvoorziening kinderopvang, met name gelet op de definitie- en uitvoerbaarheidsproblemen. Ook over de aangedragen alternatieven in de sfeer van de tweede inkomenseis is hij niet zo enthousiast. Hij wil het daarmee verband houdende probleem zeker niet ontkennen, maar de enige echte oplossing daarvoor is zijns inziens toch een volstrekte individualisering, hetgeen een ontzettend groot beslag op middelen zal leggen. Tweeverdieners zullen geneigd zijn die rechten te geven aan de minst verdienende. Ook kunnen vraagtekens worden geplaatst waar het gaat om de rechtvaardigheid en het draagkrachtprincipe als een huishouden met een kleine en een grote verdiener in alle opzichten dezelfde faciliteiten krijgt in vergelijking met een huishouden waarin de inkomensverdeling anders ligt. Wat betreft de suggestie om nog iets meer te doen aan de kant van de werkgevers wijst de staatssecretaris erop dat de voorgestelde toetrederskorting al effect heeft voor werkgevers en dat er bovendien ook een afdrachtskorting onderwijs en kinderopvang is, maar hij zou zich kunnen voorstellen dat het afdrachtpercentage kinderopvang van 30% wordt verhoogd, waarbij men zich wel moet realiseren dat een verhoging van 1% ruim 8 mln gulden kost.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wil eerst ingaan op het tv-programma Rondom tien waar zij zich met name heeft geërgerd aan de eenzijdige samenstelling van de groep jongeren vooral als men zich realiseert dat 85% van de hoger opgeleide vrouwen met kinderen werkt en blijft werken. In het onderzoek van Trouw zijn inder- daad dergelijke uitspraken gedaan over financiële afhankelijkheid dan wel onafhankelijkheid, maar werd ook duidelijk dat men van mening was dat de overheid moest investeren in arbeid en zorg en dat men zich eraan ergerde dat vrouwen niet in de top komen. De resultaten waren voor haar geenszins aanleiding om te zeggen dat zij daarover geschokt was, maar wel dat de praktijk genuanceerder lag. Dat is zeker geen wishful thinking, want in de praktijk blijkt duidelijk dat het aantal werkende vrouwen nog steeds stijgt, hetgeen natuurlijk ook te maken heeft met het tot nu toe gevoerde beleid. Een belangrijke factor is daarbij dat vrouwen over het algemeen even goed zijn opgeleid als mannen en dat ook zij iets met hun opleiding willen doen en zich willen ontplooien, maar dat kan ook omdat de overheid gigantisch in de kinderopvang heef geïnvesteerd. In dat verband kan tevens worden gedacht aan regelingen op dat punt in de fiscale sfeer, aan de Wet arbeid en zorg, enz. De bewindsvrouwe herhaalt wat zij altijd nadrukkelijk stelt, maar wat velen blijkbaar niet willen horen of begrijpen, namelijk dat ook zij die keuzevrijheid van het grootste belang vindt en dat er randvoorwaarden moeten zijn om die tot gelding te kunnen laten komen. Die zijn er ook in grote mate, maar dat neemt niet weg dat zij ook mag wijzen op individuele en maatschappelijke consequenties van bepaalde keuzes. De vergrijzing bijvoorbeeld wordt over 10 à 15 jaar een groot probleem. Als ervoor wordt gekozen om het sociale stelsel overeind te houden, dan moet de arbeidsparticipatie stijgen. Dat is een algemeen maatschappelijk belang. Arbeidsparticipatie geeft vrouwen ook de mogelijkheid om posities in te nemen in arbeidsorganisaties, om invloed te hebben op maatschappelijke ontwikkelingen. In ieder geval moet men een vrije keuze kunnen maken en dat kan pas echt als er niet meer constant van wordt uitgegaan dat als een van de twee partners ophoudt met werken dat de vrouw moet zijn. Zij zal in ieder geval bij elke gelegenheid proberen duidelijk te maken waarom dit kabinet het van belang vindt om te investeren in de arbeidsparticipatie en de economische zelfstandigheid van vrouwen. Die keuzemogelijkheid geldt ook in het kader van levensloop en dagindeling. In dat verband verwijst zij naar hoofdstuk 7 van de Sociale nota en naar het Meerjarenbeleidsplan emancipatie waarin ook het nodige staat over levensloop. Zij is het ermee eens dat het thans voorliggende plan van aanpak ambitieus is en dat daarin enkele heel goede instrumenten zijn ontwikkeld. Bijvoorbeeld het CPB heeft zich zeer positief uitgelaten over de toetrederskorting en op het ministerie komen dagelijks 30 tot 40 telefoontjes met vragen daarover. Zij herhaalt dat zo’n 85% van de hogeropgeleide vrouwen blijft werken en dat het beleid van het kabinet zich dus meer richt op de lager opgeleiden. Dat de korting dan ook meer is gericht op die doelgroep is volgens haar dan ook logisch, want die haken het eerste af. Uit tal van onderzoeken blijkt dat voor hen dat extra inkomen een belangrijke impuls is, net dat zetje is om hen over de drempel heen te helpen. Er zijn bovendien ook tal van andere instrumenten op die groep gericht, zoals op het gebied van scholing.

Het plan van aanpak is niet alleen gericht op vrouwen met kleine kinderen, maar op de hele doelgroep. In die zin is kinderopvang voor een beperkt deel van belang. Ook werkgevers realiseren zich heel goed dat vrouwen met grote kinderen of waarvan de kinderen al het huis uit zijn over het algemeen zeer gemotiveerd zijn. Met die groep van over het algemeen oudere vrouwen moet zeker rekening worden gehouden, ook in afspraken met de gemeenten en de convenanten.

De drie onderzoeken die ook de Kamer de afgelopen week heeft gekregen, gaan ook in op de positie van allochtone vrouwen. De resultaten daarvan zullen zeker worden meegenomen door de Commissie arbeidsparticipatie allochtone vrouwen. Deze commissie zal begin volgend jaar met een advies komen en vervolgens het kabinet met een standpunt daarover. De opzet van de voorlichting wordt in nauw overleg met vooral de ministeries van OCW en VWS besproken omdat op hun terreinen de arbeidsmarktproblematiek zeer knellend is. Gelet op de inderdaad wenselijke cultuuromslag zal de campagne ook zeker worden gericht op werkgevers, waarbij met name zal worden gewezen op flexibele arbeidstijden. In het kader van de dagindeling worden op dit moment al enkele experimenten gesubsidieerd. De ervaringen die daarmee worden opgedaan kunnen natuurlijk ook worden gebruikt in de voorlichtingscampagne. Bij de voorlichting zal natuurlijk ook de nodige aandacht worden besteed aan het belang van economische zelfstandigheid van vrouwen en zal ook worden geprobeerd om specifieke doelgroepen te bereiken. Volgens de staatssecretaris zal de suggestie van mevrouw Verburg over duale leertrajecten worden meegenomen in de kabinetsreactie op het rapport van de Commissie allochtone vrouwen. In overleg met de minister zal zij bezien of daarbij ook de suggesties van mevrouw Bussemaker kunnen worden meegenomen, opdat alles in één keer van een reactie kan worden voorzien. Het moet niet alleen maar bij nota’s blijven, maar er moet snel praktisch aan het werk worden gegaan.

Nadere gedachtewisseling

De heer Weekers (VVD) vindt het op zich een goede suggestie om het vervolg plan van aanpak mee te nemen met de kabinetsreactie op het rapport van de Commissie arbeidsparticipatie allochtone vrouwen, maar vraagt om daarmee wel spoed te betrachten opdat de Kamer een en ander in maart 2002 nog verder kan bespreken.

Voorts verzoekt hij de staatssecretaris van Financiën om de suggesties die hij op zich bespreekbaar vond en die hij ook van enkele voorbeelden van consequenties heeft voorzien, op schrift te zetten en nog voor het weekend aan de Kamer te doen toekomen, opdat een en ander de volgende week besproken kan worden.

Mevrouw Bussemaker (PvdA) sluit zich bij dat verzoek aan.

Mevrouw Verburg (CDA) herhaalt haar vraag op welke manier in het kader van de toetreding van vrouwen uit etnische minderheden gebruikt wordt gemaakt van ESF-gelden en van de budgetten van Equal.

De staatssecretaris van Financiën wijst op het verslag dat de Kamer heeft ingeleverd met vragen over het Belastingplan 2002. Hij heeft daarop gereageerd via een nota. Nog gisteren hebben enkele fracties hem verzocht te helpen bij de voorbereiding van amendementen die precies gaan in de richting van hetgeen de heer Weekers en mevrouw Busse-maker vroegen. De Kamer doet nu dus al wat hem zojuist is gevraagd.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid antwoordt mevrouw Verburg dat in het kader van de toetreding van allochtone vrouwen zowel een beroep kan worden gedaan op ESF-gelden als op Equal-budgetten.

Ten slotte plaatst zij nog wel enkele vraagtekens bij de noodzaak om deeltijdwerken te bevorderen. Als er nu in één land sprake is van veel deeltijdbanen, dan is het toch wel Nederland. Bovendien spoort deeltijd niet helemaal met een van de uitgangspunten van het kabinetsbeleid, namelijk economische zelfstandigheid.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Terpstra

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Nava

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.