Brief minister met notitie 'Turkije' over binnenlandse politiek, mensenrechten, de Koerdenkwestie, relatie met de EU, Cyprus - Nederlands beleid ten aanzien van Turkije - Hoofdinhoud
Deze notitie is onder nr. 1 toegevoegd aan dossier 25206 - Nederlands beleid ten aanzien van Turkije.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Nederlands beleid ten aanzien van Turkije; Brief minister met notitie 'Turkije' over binnenlandse politiek, mensenrechten, de Koerdenkwestie, relatie met de EU, Cyprus |
---|---|
Documentdatum | 21-01-1997 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST19387 |
Kenmerk | 25206, nr. 1 |
Van | Buitenlandse Zaken |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1996–1997
25 206
Nederlands beleid ten aanzien van Turkije
Nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
’s-Gravenhage, 21 januari 1997
Op 5 september jl. zegde ik uw Kamer een notitie toe waarin zou worden ingegaan op het Nederlandse beleid ten aanzien van Turkije, zoals dat tot uitdrukking komt in de houding die Nederland inneemt in het Europese overleg over bijvoorbeeld de douane-unie, de mensenrechtensituatie en de situatie van de Koerden. Bijgaand treft u deze notitie aan.
De Minister van Buitenlandse Zaken, H. A. F. M. O. van Mierlo
Notitie Turkije I. Inleiding
Op grond van zijn geografische positie, zijn demografisch gewicht en zijn hoedanigheid van lid van het Atlantisch Bondgenootschap is Turkije een partner van belang. Of het nu gaat om het Balkangebied, Centraal Azië of het Midden-Oosten, Turkije kan positieve invloed uitoefenen op de stabiliteit en veiligheid, en in voorkomende gevallen, het economische ontwikkelingsproces van deze regio’s. In dit verband zij verwezen naar de deelname van Turkije aan de Golfoorlog en de operatie «Provide Comfort», zijn verzoenende rol in de Islamitische Conferentie wat het Bosnisch conflict betreft en de bevoorrechte banden die het zowel met Israël als met Arabische landen in het Midden-Oosten onderhoudt. in Centraal Azië speelt Turkije met name in de Turks sprekende Republieken van de voormalige Sovjet-Unie een rol van betekenis.
Daarbij kan onder meer worden gewezen op de massale investeringen van Turkse ondernemingen, ook in het opleiden van trainees, de deelname aan het Minsk-proces voor Nagorno-Karabakh en de organisatie voor economische samenwerking tussen de aan de Zwarte Zee gelegen landen. Turkije vormt tevens het kruispunt van de wegen naar Europa. Via Turks grondgebied worden aardolie en gas uit Centraal Azië naar Europa geleid.
De situatie van de mensenrechten en het respect voor de identiteit van de minderheden hebben nog niet het niveau bereikt dat van een democratie mag worden gevraagd. Hoewel met name op het terrein van de wetgeving de afgelopen jaren enige vooruitgang is geboekt schort het nog steeds aan de bereidheid e.e.a. in de praktijk te brengen. Toch vormt Turkije vanuit democratisch oogpunt een positieve uitzondering in vergelijking met het gros van de omringende landen. Een verdere versterking van de democratische en wereldlijke grondvesten van de Turkse republiek is, gezien de voorbeeldfunctie van Turkije, zowel voor de Islamitische landen in het Middellandse Zeegebied en het Midden-Oosten als voor de volkeren van Centraal Azië van groot belang.
Bij een evaluatie van de betrekkingen van Nederland (en de Europese Unie) en Turkije dienen al deze factoren in overweging te worden genomen.
In de opvattingen over welk beleid zou moeten worden gevoerd jegens Turkije kunnen twee scholen worden onderscheiden.
Aanhangers van de eerste school stellen dat een afwijzing van Turkije door het Westen de anti-westerse stromingen in de Turkse maatschappij in de kaart speelt. Dit zou niet alleen de goede betrekkingen met een strategisch en economisch belangrijke partner op het spel zetten, maar zou tevens afbreuk doen aan de pogingen van groeperingen binnen en buiten Turkije, die zich beijveren voor een verdere versterking van de democratie en een verbetering van de rechten van de mens. Het behoud van goede betrekkingen met Turkije geeft de mogelijkheid om in een dialoog met de Turkse regering te spreken over de negatieve aspecten van haar beleid.
Een uitvloeisel van deze zienswijze is het opbrengen van enig begrip voor Turkije, ook voor wat betreft de tekortkomingen op het gebied van democratie en mensenrechten en voor de problemen die Turkije soms met enkele van zijn buurlanden ondervindt.
Aanhangers van de tweede school hebben kritiek op deze tegemoetkomende houding en stellen dat Turkije, indien het werkelijk als een Europees land wil worden beschouwd, moet voldoen aan de Westerse standaarden op het gebied van democratie, mensenrechten en goed nabuurschap. Er van uitgaande dat Turkije op al deze terreinen tekortkomingen vertoont dringen zij aan op maatregelen tegen dat land.
Bij het door de Regering gevoerde beleid spelen beide denkrichtingen een rol. Voornaam uitgangspunt daarbij is dat het onderhouden van een kritische dialoog druk geeft tot verbetering van de positie van de rechten van de mens in Turkije en een versterking van de democratische grondvesten van de Turkse staat, hetgeen uiteindelijk moet bijdragen aan een politieke en economische verankering van Turkije in Europa. Dat betekent echter niet dat daarmee alle Turkse tekortkomingen met de mantel der liefde moeten worden toegedekt. Integendeel, zowel bilateraal als door de Europese Unie wordt Turkije bij voortduring gewezen op de verplichtingen die het, onder meer in het kader van de Raad van Europa, op zich heeft genomen.
In deze kritische aandacht dient Turkije ook te worden aangemoedigd zich niet tevreden te stellen met hetgeen aan (voorzichtige) vooruitgang is bereikt, doch zich te blijven inspannen voor het bereiken van substantiële verbetering.
Op 27 november 1996 bezocht de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken Nederland. Bij die gelegenheid werd ook over de toekomstige verhouding tussen Turkije en de EU gesproken. Aan mevrouw Ciller is duidelijk gemaakt dat de politieke voorwaarden waaraan een aspirantlidstaat van de Europese Unie dient te voldoen in hun geheel moeten worden vervuld. Al sinds 1963 houdt de Unie de mogelijkheid van Turkse toetreding formeel open. Daaraan wordt niet getornd, maar volledige vervulling van ook de politieke voorwaarden is en blijft een conditio sine qua non.
II Binnenlandse politiek
De binnenlands-politieke situatie in Turkije is het afgelopen jaar weinig stabiel geweest. in september 1995 zag de toenmalige premier Ciller zich genoodzaakt het ontslag van haar centrumlinkse coalitieregering in te dienen. Oorzaak was onvrede bij haar sociaal-democratische coalitiepartner met het stringent monetaristische economische beleid en met de mensenrechtensituatie. Op 24 december 1995 werden verkiezingen gehouden waarbij de islamitische Refahpartij als grootste uit de bus kwam (21%), op de voet gevolgd door mevrouw Cillers Partij van het Rechte Pad (DYP) en de centrum-rechtse Moederlandpartij (ANAP), die beide ruim 19% behaalden. Er volgde een lange formatieperiode. In maart werd een centrumrechtse coalitie gevormd van DYP en ANAP, waarbij werd overeengekomen dat het premierschap tot 1 januari zou worden bekleed door ANAP-voorman Yilmaz, en vervolgens voor twee jaar door mevrouw Ciller. In de loop van april en mei kwam mevrouw Cillers positie binnen haar eigen partij echter onder druk te staan wegens geruchten over corruptie. Toen duidelijk werd dat Yilmaz haar zou laten vallen kondigde mevrouw Ciller aan dat haar partij de regering niet zou steunen in een voorzien debat over een motie van wantrouwen.
Hierop heeft Yilmaz 6 juni zijn ontslag ingediend. Er volgde een nieuwe formatie, en begin juli trad Refah-leider Erbakan aan als premier, met mevrouw Ciller als vice-premier en minister van buitenlandse zaken. Opnieuw werd bepaald dat het premierschap over twee jaar zou wisselen.
III Mensenrechten; Koerdenkwestie
Voor wat betreft de mensenrechtensituatie in Turkije moet helaas worden geconstateerd dat ondanks haar aanvankelijk hoopgevende verklaringen mevrouw Ciller er niet in is geslaagd op dit punt in de praktijk veel verbetering te bewerkstelligen. De in 1995 genomen maatregelen ter verbetering van die situatie hebben slechts zeer ten dele effect gehad. Aanpassingen in artikel 8 uit de wet op de bestrijding van het terrorisme (dat ook vreedzame steun aan separatisme strafbaar stelde, en op grond waarvan verscheidene schrijvers en journalisten tot gevangenisstraf zijn veroordeeld) hebben nauwelijks tot resultaat geleid: in voorkomende gevallen wordt nu namelijk gebruik gemaakt van een artikel uit het Wetboek van strafrecht dat o. a. het aanzetten tot rassenhaat strafbaar stelt. Desalniettemin is van belang dat de wijzigingen in de Turkse grondwet, die op 23 juli 1995 werden goedgekeurd de eerste waren die door een burgerlijke regering werden aangenomen. Bovendien vond de goedkeuring van deze hervormingen plaats binnen een politieke context waarin sprake was van toename van het terrorisme van de PKK. Ook in oktober jl. heeft de Turkse regering een aantal wijzigingen in de strafwetgeving in het vooruitzicht gesteld die kunnen worden omschreven als nuttige stappen in de goede richting. Het betreft hier o.a. bepalingen over het voorarrest. Het is in deze periode van voorarrest dat zich een groot deel van de door internationale organisaties terecht gesignaleerde schendingen van de mensenrechten van gevangenen voordoen. Mevrouw Ciller deelde tijdens haar recente bezoek mede dat de betreffende wetsvoorstellen inmiddels aan het parlement zijn voorgelegd.
De in maart 1996 aangetreden Turkse regering begon met een hoopgevend initiatief inzake de culturele autonomie van de Koerden. Thans moet worden afgewacht hoe de regering-Erbakan zich zal opstellen. Een eerste poging van de premier om toenadering te zoeken tot de PKK leidde tot een confrontatie met de strijdkrachten, waarbij Erbakan niet doorzette. Bij de opening van het parlement liet hij zich in voor het Koerdische deel van de bevolking ongetwijfeld teleurstellende termen uit over de ondeelbaarheid van de Turkse staat. Een toenadering, zelfs tot gematigde Koerden, lijkt weer ver weg. Reeds bij herhaling is gebleken dat het Koerdische conflict, dat inmiddels vanuit het Zuid-Oosten al over heel Turkije is verbreid, in toenemende mate repercussies krijgt in WestEuropa. Nederland is de mening toegedaan dat een oplossing van het probleem gezocht moet worden in een tweesporenbeleid van enerzijds een dialoog met gematigde Koerdische groeperingen, anderzijds het economisch tot ontwikkeling brengen van het Zuid-Oosten van Turkije. De terroristische akties van de Koerdische afscheidingsbeweging worden dezerzijds onvoorwaardelijk veroordeeld.
IV Relaties Turkije–Europese Unie
In 1963 sloot de toenmalige EEG een associatieovereenkomst met Turkije waarin dat land een toetredingsperspectief werd geboden.
Een aanvullend protocol uit 1973 bepaalde dat binnen 22 jaar een douane-unie tot stand zou komen. Openingen naar Turkije waren voor de EEG vooral ingegeven door strategische motieven die ook nu nog aktueel zijn, en die in de inleiding ter sprake zijn gebracht.
In maart 1995 slaagde de Algemene Raad erin een compromis te bereiken in het samenspel van de relaties tussen de Unie en Turkije en Cyprus en de problemen op Cyprus. Griekenland ging akkoord met een douane-unie met Turkije, inclusief financiële steun aan Turkije (375 miljoen ECU als uitvloeisel van de douane-unie en 225 miljoen ECU uit het voor een aantal Middellandse Zeelanden bestemde zogenaamde MEDA-fonds), terwijl de overige lidstaten akkoord gingen met een tijdschema voor de toetredingsonderhandelingen met Cyprus.
Wat de betrekkingen met Griekenland betreft, die onlangs verder onder druk kwamen te staan door onder meer de crisis rond het rotseilandje Imia is het duidelijk dat versterking van de banden tussen de Europese
Unie en Turkije alleen maar positieve gevolgen kan hebben voor een verbetering van de betrekkingen tussen beide landen. Hier is echter sprake van een wisselwerking, omdat de huidige moeilijke betrekkingen tussen beide landen de versterking van de banden tussen de Unie en Turkije bemoeilijkt. Zo zag Griekenland in de ontstane spanningen aanleiding om de in het kader van de douane-unie aan Turkije toegezegde steun te blokkeren. De hieruit voortvloeiende, niet onbegrijpelijke, Turkse teleurstelling leidde ertoe dat behalve de betrekkingen tussen Turkije en Griekenland ook de betrekkingen tussen Turkije en de EU als geheel onder druk zijn komen te staan.
Dit laatste valt te betreuren. Nadat ook tijdens de Imiacrisis het Voorzitterschap al een bemiddelingspoging had ondernomen, heeft de EU medio maart 1996 een missie naar Ankara gezonden voor bespreking van drie voorwaarden aan Turkije:
-
1.Afzien van geweld,
-
2.Respect voor internationaal recht en internationale verdragen,
-
3.Onderwerping van geschillen aan het Internationale Hof. Griekenland zou bereid zijn akkoord te gaan met verlening van de toegezegde financiële steun en zich constructief op te stellen met betrekking tot de Associatieraad indien Turkije aan deze voorwaarden tegemoet komt. De derde voorwaarde werd tot dusverre door Turkije steeds categorisch afgewezen omdat het de jurisdictie van het Hof niet erkende. De vorige Turkse premier Yilmaz heeft zich echter, in een geheel nieuwe ontwikkeling, onder bepaalde voorwaarden akkoord verklaard met «third party arbitration».
Op 15 juli jl. heeft de Europese Unie Turkije opnieuw opgeroepen zich publiekelijk bereid te verklaren de kwestie-Imia aan het Hof voor te leggen. Het Turkse standpunt is dat de uitstaande bilaterale problemen met Griekenland slechts gezamenlijk kunnen worden bezien, en dat afzonderlijke behandeling van de Imiakwestie niet geaccepteerd kan worden.
Nederland wil vasthouden aan de koppeling tussen enerzijds de afsluiting van de douane-unie met Turkije, inclusief financiële steun van 375 miljoen ECU en anderzijds zekere toezeggingen betreffende de toetreding van Cyprus tot de EU. Los van de steun in het kader van de Douane-Unie kan Turkije zoals gezegd aanspraak doen gelden op 225 miljoen ECU in het kader van de zogenaamde MEDA-verordening. Het Europees Parlement heeft voorwaarden gesteld aan de projecten waaraan deze middelen mogen worden besteed.
V Cyprus
Bij de voorziene toetredingsonderhandelingen met Cyprus zullen uiteraard de politieke problemen van het eiland een hoofdrol spelen. Het Nederlandse uitgangspunt blijft dat het onwenselijk is om de bilaterale problemen tussen Cyprus en Turkije tot een probleem van de Europese Unie te maken dat de betrekkingen met Turkije verder zal belasten. De toetreding van het eiland zal derhalve gemakkelijker verlopen wanneer er een politieke regeling tussen de beide gemeenschappen van het eiland tot stand komt op basis van de resoluties van de Veiligheidsraad, dat wil zeggen in het kader van een bizonale, bi-communautaire federatie. Aktieve medewerking van Turkije is onontbeerlijk om tot een dergelijke regeling te komen en de toetreding van het gehele eiland tot de Europese Unie mogelijk te maken. Dit mag echter niet worden uitgelegd als een recht van veto voor Ankara bij de uiteindelijke beslissing over de toetreding van Cyprus.
Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.