Memorie van toelichting - Wijziging van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen in verband met de invoering van het veilen van schaarse frequenties voor systemen van digitale mobiele telecommunicatie (veilen frequenties mobiele telecommunicatie)

Deze memorie van toelichting i is onder nr. 3 toegevoegd aan wetsvoorstel 25171 - Invoering van het veilen van schaarse frequenties voor systemen van digitale mobiele telecommunicatie (veilen frequenties mobiele telecommunicatie) i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Wijziging van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen in verband met de invoering van het veilen van schaarse frequenties voor systemen van digitale mobiele telecommunicatie (veilen frequenties mobiele telecommunicatie); Memorie van toelichting  
Document­datum 18-12-1996
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST18931
Kenmerk 25171, nr. 3
Van Verkeer en Waterstaat (VW)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1996–1997

25 171

Wijziging van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen in verband met de invoering van het veilen van schaarse frequenties voor systemen van digitale mobiele telecommunicatie (veilen frequenties mobiele telecommunicatie)

Nr. 3

MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN 1. Inleiding

Dit wetsvoorstel voorziet in wijziging van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen (Wtv), in het bijzonder hoofdstuk IIA «Vergunningen voor specifieke vormen van openbare mobiele telecommunicatie». Dit hoofdstuk is bij wet van 16 juni 1994 (Stb. 1994, 628) in de Wtv ingevoegd ter doorbreking van het exclusieve recht op de aanleg en instandhouding van telecommunicatie-infrastructuur van de concessiehouder (Koninklijke PTT Nederland N.V. (KPN)) voor specifieke vormen van openbare mobiele telecommunicatie. Het betreft innovatieve systemen waarbij gebruik wordt gemaakt van nieuwe technologieën: GSM (Global System for Mobile Communications), waarvoor inmiddels twee vergunningen zijn verleend, en ERMES (European Radio Message System) waarvoor eveneens twee vergunningen zijn verleend. Het derde systeem betreft DCS 1800 (Digital Communications System), een modern, digitaal systeem voor mobiele communicatie.

De aanleiding voor de onderhavige wijziging is de voorgenomen vergunningverlening voor DCS 1800, waarvan het gevolg zal zijn een vergroting van de concurrentie op de markt voor mobiele telecommunicatie. De regering heeft besloten het gebruiksrecht op de frequenties, die benodigd zijn voor de uitvoering van de vergunning voor DCS 1800, te veilen. De huidige wet biedt hiervoor geen basis. Deze voorziet enkel in een vergelijkende toets. De tweede GSM-vergunning is dan ook verleend na een vergelijkende toets.

De onderhavige wijziging is algemeen geformuleerd, omdat dit strookt met de structuur van hoofdstuk IIA, dat op meerdere technische systemen van toepassing is.

De wijziging voorziet op de eerste plaats in de mogelijkheid het gebruiksrecht op frequenties voor specifieke vormen van openbare mobiele telecommunicatie te veilen en maakt duidelijk dat ondergetekende in principe voor het regime van vergunningverlening na veiling heeft gekozen.

Op de tweede plaats wordt voorzien in een vergoeding voor de frequenties die de beide GSM-vergunninghouders en de ATF

3-machtiginghouder in gebruik hebben voor de uitvoering van hun vergunning onderscheidenlijk machtiging.

Tenslotte creëert deze wet de mogelijkheid om reeds bestaande vergunninghouders van een bepaald technisch systeem tijdelijk uit te sluiten van vergunningverlening voor een ander technisch systeem.

Deze wetswijziging is in overeenstemming met richtlijn nr. 96/2/EG i van de Commissie van 16 januari 1996, tot wijziging van richtlijn nr. 90/388/EEG i met betrekking tot mobiele en persoonlijke communicatie (PbEG L 20). Richtlijn nr. 96/2/EG i beoogt liberalisering van de markt van mobiele telecommunicatiediensten.

  • 2. 
    Veiling

Een van de voornaamste uitgangspunten van de bovengenoemde wet van 16 juni 1994 (mobiele telecommunicatie) is dat de vergunningen voor mobiele telecommunicatie worden verleend na het doorlopen van een zogenaamde tenderprocedure (een openbare aanbestedingsprocedure).

Aan de hand van de ingediende aanvragen kan de Minister van Verkeer en Waterstaat zich een oordeel vormen of de aanvragers voldoen aan bepaalde minimumeisen zoals financiële positie en ervaring met mobiele telecommunicatie. De aanvragen van degenen die aan deze eisen voldoen, worden vervolgens aan een vergelijkende toets onderworpen, waarna de vergunning – om niet – wordt verleend aan de «beste» aanvrager(s). Deze tenderprocedure is zowel voor de vergunningverlening voor GSM als voor ERMES gevolgd.

Ten tijde van de parlementaire behandeling van bovengenoemde wet (onder meer tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer op 14 juni 1994, kamerstukken I, 1994/95, 23 444, nr. 31) werd reeds van gedachten gewisseld over de mogelijkheid van toepassing van het marktmechanisme bij de verdeling van frequenties, bijvoorbeeld voor GSM.

Aangezien de gedachten daarover toen nog onvoldoende uitgewerkt waren en er geen concrete beleidsvoornemens konden worden vastgesteld, is toen besloten de vergunningverlening voor GSM volgens de tenderprocedure te laten verlopen.

Deze gedachtewisselingen gaven de Minister van Verkeer en Waterstaat wel aanleiding de GSM-vergunninghouders duidelijk te kennen te geven dat te zijner tijd het marktmechanisme zal worden toegepast en dat daaruit voor hen financiële gevolgen zullen voortvloeien.

Op 17 februari 1995 werd de Nota Frequentiebeleid (kamerstukken II, 1994/95, 24 095, nrs. 1 en 2), aan de Tweede Kamer verzonden. Deze nota komt hierna meer uitgebreid aan de orde.

Tijdens het mondeling overleg met de vaste Commissies voor verkeer en waterstaat en voor onderwijs, cultuur en wetenschappen, op 30 mei 1995 (kamerstukken II, 1994/95, 24 095, nr. 3) werd, onder meer naar aanleiding van voormelde nota, gesproken over de mogelijkheden van een eventuele schaarstevergoeding en een veiling van frequenties. De gedachte was toen nog dat ook de vergunningverlening voor DCS 1800 volgens de tenderprocedure, dus zonder wetswijziging, zou verlopen.

In juli 1995 heeft het kabinet besloten – indien het aantal aanvragers groter is dan het aantal aangeboden frequenties – het instrument «veilen» in ieder geval reeds toe te passen bij de vergunningverlening voor DCS 1800. Voor de uitvoering van dit kabinetsbesluit is wijziging van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen noodzakelijk.

Ondergetekende heeft een onderzoek laten doen naar de toepassing van het marktmechanisme bij de toewijzing van frequenties voor zakelijk gebruik. Dit onderzoek was reeds aangekondigd in de Nota Frequentiebeleid. De keuze voor het veilen van het gebruiksrecht op frequenties is gebaseerd op de conclusies van dit onderzoeksrapport, en is neergelegd in mijn brief aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 13 december

1995 (kamerstukken II, 1995/1996, 24 095, nr. 4). Het onderzoek heeft aangetoond dat het toewijzingsinstrument «veilen» goed bruikbaar is voor toepassing bij zakelijk gebruik van frequenties. DCS 1800 is een dergelijke toepassing waarvoor de frequenties schaars zijn.

Het instrument «veilen» is zeer transparant. Aan de aanvrager die aan bepaalde minimumeisen voldoet en het hoogste bod uitbrengt op de veiling, wordt het gebruiksrecht op de frequenties toegekend en vervolgens wordt hem de vergunning verleend.

Daarnaast kan de toewijzing van schaarse goederen, in dit geval de frequenties, via een veiling, leiden tot opbrengsten voor de overheid. De procedure van vergunningverlening na veiling is zowel voor de overheid als voor het bedrijfsleven minder bezwarend dan de procedure van vergunningverlening na een vergelijkende toets.

In haar Groenboek inzake een gemeenschappelijke benadering op het gebied van mobiele en persoonlijke communicatie in de Europese Unie stelt de Commissie reeds dat bij het veilen de markt duidelijk bepaalt welke diensten en technologieën de waardevolle en schaarse frequenties verwerven. Deze methode werkt ook volgens de Commissie als een stimulans om het spectrum zo efficiënt mogelijk te gebruiken. Wel stelt de Commissie dat er mogelijk concurrentiewaarborgen nodig zijn om ervoor te zorgen dat de hoogste bieder zich ook werkelijk verplicht tot de levering van mobiele diensten. In het Groenboek spreekt de Commissie geen voorkeur uit over een bepaald selectiesysteem, maar kondigt zij aan dat zij hierover nog nader overleg zal plegen. Uit later overleg en in gesprekken met de Commissie is gebleken dat er geen fundamentele bezwaren zijn tegen veilen als selectie- of verdelingsmiddel, noch heeft zij hier bijzondere voorwaarden aan verbonden.

De Commissie spreekt in het Groenboek wel haar zorg uit over de mogelijke doorwerking van de betaalde veilingprijs in de tarieven. De op de veiling te betalen prijs moet echter worden gezien als een vorm van vaste kosten voor de toekomstige vergunninghouder. Dit omdat de aansluiting van een extra abonnee geen invloed heeft op de veilingprijs. Hetzelfde geldt voor de door de huidige marktpartijen te betalen schaarstevergoeding.

De exploitant van het net zal zich in zijn tariefstelling in principe niet laten beïnvloeden door de hoogte van zijn vaste kosten. Reden hiervoor is dat een maximale winst wordt bereikt op het moment dat de opbrengsten van een uitbreiding van het abonneebestand met één abonnee, niet langer opwegen tegen de daartoe te maken extra kosten. De tariefstelling is hiermee onafhankelijk van de gemaakte vaste kosten, en wordt bepaald door de marktvraag en de concurrentieverhoudingen. De veilingprijs zal hierdoor in beginsel ten koste gaan van de winst.

Voorzover de huidige marktverhoudingen enige ruimte bieden voor doorberekening, wordt deze mogelijkheid in belangrijke mate beperkt door de toenemende concurrentie op de mobiele markt. Daarnaast mag worden verwacht dat de liberalisatie van de telecommunicatiemarkt, in samenhang met de technologische convergentie van de verschillende netten, zal leiden tot een toenemende concurrentie tussen diensten die via vaste netten worden aangeboden en diensten die via mobiele netten worden aangeboden.

Ondergetekende heeft er dan ook voor gekozen in principe het veilinginstrument te hanteren om schaarse frequenties bestemd voor zakelijke toepassingen te verdelen.

Deze keuze voor de veiling als verdelingsinstrument impliceert dat de bij de vergunning op te leggen voorschriften en beperkingen tot een minimum worden beperkt en dat het belangrijkste selectiecriterium de hoogte van het bod is dat op de frequenties wordt gedaan. De overheid beperkt zich dan ook tot het stellen van minimumeisen waaraan de aanvragers moeten voldoen om voor een vergunning in aanmerking te komen en om te mogen deelnemen aan de veiling. Dit verklaart dat de eisen die zullen worden gesteld aan de aanvragers van een DCS 1800-vergunning in het algemeen lichter zullen zijn dan de eisen die werden gesteld aan de aanvragers van de GSM- en ERMES-vergunningen. Ook de voorschriften waaraan de vergunninghouders moeten voldoen, dus na vergunningverlening, zullen voor de DCS 1800-vergunninghouder in het algemeen minder zwaar zijn dan de verplichtingen die worden gesteld aan de GSM- en ERMES-vergunninghouders.

Het instrument van de openbare aanbesteding zal alleen worden toegepast wanneer de veiling niet het geschikte instrument is. Dit kan het geval zijn wanneer tevoren de criteria tot toetreding tot de veiling niet kunnen worden vastgesteld of wanneer er overwegingen van maatschappelijke en economische aard voor de overheid zijn om actief sturend de toewijzing te beïnvloeden. Dit – reeds bestaande – regime van vergunningverlening blijft gehandhaafd als alternatief regime naast het regime van vergunningverlening na veiling.

  • 3. 
    Eén landelijke vergunning

Een belangrijk gegeven is, dat met het GSM- en het DCS 1800-systeem grotendeels vergelijkbare diensten (mobiele telecommunicatie) worden aangeboden. Ook in richtlijn nr. 96/2/EG i (PbEG L 20) wordt gesteld dat DSC 1800 behoort tot de familie van GSM-systemen. Het verschil is dat het DCS 1800-systeem in een hogere frequentieband werkt dan het GSM-systeem, waardoor er aanzienlijk meer basisstations nodig zijn voor het opzetten van een landelijk dekkend net. Het bereik van een hogere frequentie is namelijk korter waardoor noodzakelijkerwijs de cellen kleiner zijn en er meer basisstations vereist zijn. DCS 1800 vereist derhalve hogere investeringen dan GSM.

Ondergetekende kiest vooralsnog voor het verlenen van één landelijke DCS 1800-vergunning. De redenen hiervoor zijn de volgende.

Het beleid van ondergetekende is er op gericht een sterk concurrerende mobiele telecommunicatiemarkt in Nederland te creëren. Zoals reeds gezegd, zijn GSM en DCS 1800 wat betreft soorten diensten met elkaar vergelijkbaar. De twee GSM-vergunninghouders hebben reeds landelijk dekkende netten opgezet. Dit betekent dat er ook een landelijk dekkend DCS 1800-net nodig is om concurrentie aan te gaan met de GSM-vergunninghouders.

Bij het aangaan van deze concurrentie begint de DCS 1800-vergunninghouder vanuit diverse oogpunten uit een achterstandsituatie. Zo begint hij enkele jaren na de GSM-vergunninghouders. Omdat voor een landelijk dekkend DCS 1800-net veel meer cellen nodig zijn, zal een dergelijk net veel hogere investeringen vereisen dan een vergelijkbaar GSM-net. In de praktijk betekent deze latere start ook dat het veel moeilijker en kostbaarder zal zijn voor de DCS 1800-vergunninghouder om antenne-opstelplaatsen te verwerven. Daarbij zijn de kosten voor de apparatuur nu nog hoger dan die voor GSM, omdat de prijzen van GSM-apparatuur (met name van abonnee-toestellen) door het huidige marktvolume al drastisch gedaald zijn. Ook wat betreft marketing en naambekendheid start de DCS 1800-vergunninghouder vanuit een achterstandspositie. De GSM-vergunninghouders zullen zich in de beginfase ten opzichte van de DCS 1800-vergunninghouder manifesteren als zeer dominante marktpartijen.

Door middel van asymmetrische regelgeving wordt getracht de achterstandspositie van de DCS 1800-vergunninghouder zoveel mogelijk te compenseren. Deze asymmetrie is op drie punten terug te vinden.

Ten eerste krijgt de DCS 1800-vergunninghouder reeds vanaf het moment van vergunningverlening de beschikking over 15 MHz aan frequenties, zodat hij zijn net flexibel en kosten-effectief kan inrichten. Verder worden de huidige GSM-vergunninghouders tijdelijk uitgesloten van een DCS 1800-vergunning. Tenslotte krijgt de DCS 1800-vergunninghouder de mogelijkheid om tijdelijk via «roaming» gebruik te maken van de GSM-netten.

Er bestaat algemene overeenstemming over het feit dat voor het exploiteren van een landelijk dekkend DCS 1800-net, met de huidige groei van de markt, minimaal 15 MHz aan frequenties nodig is. In het buitenland (Duitsland, Groot-Brittannië, Zweden, Frankrijk, Denemarken en Oostenrijk) is of wordt in alle gevallen ook minimaal 15 MHz beschikbaar gesteld. In een aantal gevallen is zelfs 25 MHz toegewezen. Alle belanghebbende partijen geven daarbij aan dat zekerheid over de beschikbaarheid van frequenties de belangrijkste zaak is voor het ondernemingsplan van een vergunninghouder van een mobiel net.

Bij het opzetten van een nieuw net gaat een vergunninghouder uit van de beschikbare hoeveelheid frequenties. Indien dit aantal beperkt is, worden extra investeringen gedaan om de krapte aan frequenties op te vangen. Bij een zekere beschikbaarheid van frequenties vindt een omslag plaats, waarbij de vergunninghouder niet meer extra hoeft te investeren vanwege een krapte aan frequenties. In de markt verschillen de meningen over waar dat omslagpunt ligt. Sommige partijen stellen dat dit omslagpunt op ongeveer 10 MHz ligt, anderen schatten dat het tussen de 13 en 15 MHz ligt.

Praktijkervaringen in het buitenland doen de balans duidelijk doorslaan naar een omslagpunt van rond de 15 MHz.

Daarbij moet worden overwogen dat zich reeds vóór het jaar 2000 omstandigheden en ontwikkelingen kunnen voordoen, waarop de DCS 1800-vergunninghouder moet kunnen inspelen om de concurrentiepositie te versterken. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de groei veel sneller gaat dan voorspeld of als op grond van technologische ontwikkelingen het aanbod van geavanceerde diensten meer capaciteit van het net vraagt. De beschikbaarheid van frequenties mag hierbij geen hinderpaal vormen. Deze overweging is ook gehanteerd bij GSM-vergunninghouders die bijvoorbeeld extra groei kunnen opvangen via frequenties afkomstig van ATF 3. Ook dit argument pleit tegen krappe beschikbaarheid van frequenties voor DCS 1800-vergunninghouders.

Hoewel het dus theoretisch mogelijk is een net met een beperkt aantal frequenties te beginnen, zal dit praktisch gezien de concurrentiepositie van een nieuwe vergunninghouder sterk nadelig beïnvloeden. Om die reden heeft ondergetekende er voor gekozen om een DCS 1800-vergunninghouder nu reeds de zekerheid te geven dat hij direct over 15 MHz kan beschikken. Met de huidige beschikbare hoeveelheid frequenties (22 MHz) betekent dit dan dat slechts één vergunning voor DCS 1800 kan worden verleend.

Nadat één vergunning voor DCS 1800 is verleend, blijft nog 7 MHz over. Op dit moment kan niet exact aangegeven worden welke de bestemmingen zullen zijn voor deze frequenties. Hiervoor voorziet ondergetekende momenteel een aantal toepassingsmogelijkheden. Allereerst zal een deel worden gebruikt voor het uitvoeren van experimenten door huidige GSM-vergunninghouders en potentiële toekomstige DCS 1800-vergunninghouders met het doel alvast ervaring op te doen ten behoeve van hun concurrentiepositie (met name in het buitenland). Voor het uitvoeren van experimenten op enige schaal is per aanvrager minimaal 2.4 MHz nodig. Hoeveel frequenties hiervoor dan in totaal nodig zijn, hangt vooral af van het aantal aanvragen en de gevraagde locatie waarvoor dat gedaan wordt. Verder mag met de voortschrijdende techniek verwacht worden dat binnen nu en 2000 nieuwe verzoeken zullen worden gedaan voor gebruik van deze frequenties. Dit kan dan zijn voor zowel publieke als niet-publieke diensten. Gedacht kan dan worden aan «wireless local loop» (draadloze toegang tot het net voor de eindgebruiker) of draadloze bedrijfstelefoniecentrales. Hoeveel frequenties dan gevraagd zullen worden en in welke locaties, kan niet op voorhand nauwkeurig voorspeld worden.

Ook mag niet worden uitgesloten dat de huidige GSM-vergunning-houders, door de grote groei van het aantal abonnees, met een krapte in frequenties komen te zitten. In eerste instantie kunnen daar frequenties in de GSM-band voor ter beschikking worden gesteld, die dan ten koste gaan van ATF 3. Het is echter denkbaar dat ook dit nog niet genoeg is om de groei op te vangen. Onder die omstandigheden geen frequenties in de DCS 1800-band ter beschikking stellen aan de GSM-vergunninghouders, zou betekenen dat zij belemmerd worden in de expansie van hun net. Ondergetekende vindt dit ongewenst en sluit dan ook niet uit dat de huidige GSM-vergunninghouders om die reden nog vóór het jaar 2000 beperkt de beschikking krijgen over DCS 1800-frequenties voor gebruik van geïntegreerde technieken.

Met de vergunningverlening voor regionale vaste netten, en bij deze toenemende integratie van mobiele en vaste netten, kan het gewenst zijn dat deze regionale vergunninghouders ook de beschikking krijgen over een beperkt aantal DCS 1800-frequenties. Ook hiervoor zou dan frequentieruimte beschikbaar moeten zijn.

Gelet op het voorgaande en de dynamiek van dit beleidsterrein, is het niet verstandig en ongewenst om alle beschikbare frequentieruimte nu al te vergeven. Daarmee zou er geen ruimte meer zijn voor de benodigde flexibiliteit. Om te kunnen anticiperen op nieuwe vraag aan frequenties heeft ondergetekende er voor gekozen dat nu nog niet exact wordt vastgesteld waar de beschikbare frequenties voor zullen worden toegewezen.

Mede aan de hand van consultatie van marktpartijen in de loop van 1997 zal beslist worden over de bestemming van deze restfrequenties waarna kan worden overgegaan tot verdeling van deze frequenties via veiling. Tevens zal, in de loop van 1998 of 1999, als er meer zicht is op het vrijkomen van de overige voor DCS 1800 geschikte frequenties (50 MHz) en mogelijke toepassingen ervan, op vergelijkbare wijze de bestemming worden bepaald. Verdeling van deze frequenties kan daarna, rekening houdend met de belangen van de betrokken marktpartijen, plaatsvinden via een veiling. Deze verdelingsprocedure zal voor eenieder toegankelijk zijn.

  • 4. 
    Uitsluiting van de GSM-vergunninghouders

Om meer concurrentie met de GSM-vergunninghouders te bewerkstelligen, is het duidelijk dat de DCS 1800-vergunning aan een nieuwe marktpartij zal worden verleend. De GSM-vergunninghouders zullen tijdelijk worden uitgesloten van vergunningverlening voor DCS 1800. Indien niet in de uitsluiting van de bestaande GSM-vergunninghouders zou worden voorzien, is de kans groot dat één van hen de DCS 1800-vergunning zou verkrijgen. Door een potentieel gecombineerd gebruik van hun GSM-net met een nieuw DCS 1800-net, hebben de GSM-vergunninghouders namelijk een sterke positie in de vergunningverleningsprocedure voor DCS 1800. Deze uitsluiting is een ander voorbeeld van asymmetrie in dit wetsvoorstel.

Deze uitsluiting is verenigbaar met eerdergenoemde richtlijn nr. 96/2/EG i. Uitsluiting van bestaande vergunninghouders is in deze richtlijn expliciet toegestaan, indien kan worden aangetoond dat het niet uitsluiten van bepaalde marktpartijen de daadwerkelijke mededinging uitschakelt, in het bijzonder doordat een machtspositie wordt versterkt. In Nederland zijn thans twee vergunningen verleend voor openbare mobiele spraaktelefonie volgens het GSM-systeem. Dit betekent dat de huidige markt is te kenmerken als een duopolie, een marktvorm waaraan een relatief beperkte mate van concurrentie inherent is. Beide vergunninghouders hebben reeds een net opgebouwd, dat (vrijwel) heel Nederland dekt. Een nieuwe DCS 1800-vergunninghouder zal nog moeten starten met het opzetten van een net. Dat net zal bovendien vanwege de gebruikte technologie fijnmaziger en daarom duurder zijn. Tevens zullen de prijzen door de toenemende concurrentie omlaag gaan. Dit heeft tot gevolg dat de beide GSM-vergunninghouders ten opzichte van een nieuwe DCS 1800-vergunninghouder een dominante positie innemen.

De bedoeling van de vergunningverlening voor DCS 1800 is uitdrukkelijk ook om meer concurrentie op de markt voor mobiele telecommunicatie te creëren. Dit kan vanwege het voorgaande alleen bereikt worden door de twee bestaande vergunninghouders uit te sluiten van de nu te verlenen vergunning. Zou de vergunning aan één van hen verleend worden, dan zou er nog steeds sprake zijn van een duopolie.

Daarbij zou verlening van de vergunning voor DCS 1800 aan een van beide bestaande GSM-vergunninghouders betekenen dat deze ten opzichte van de andere GSM-vergunninghouder zijn machtspositie zou uitbreiden, evenals dit het geval zou zijn ten opzichte van eventuele toekomstige vergunninghouders.

Verlening van de DCS 1800-vergunning aan bestaande GSM-vergunninghouders zou, gelet op het voorgaande, volgens ondergetekende bovendien strijdig zijn met richtlijn nr. 96/2/EG i. In dit verband zij gewezen op Overweging nr. 8 van deze richtlijn. Daarin wordt gesteld dat met name wanneer een Lid-Staat DCS 1800-vergunningen verleent, aan bestaande exploitanten van GSM- of DCS 1800-systemen alleen in omstandigheden die daadwerkelijke mededinging garanderen, nieuwe of aanvullende vergunningen mogen worden verleend.

Tot slot zij nog gewezen op Overweging nr. 15 van de richtlijn, waarin, kort gezegd, is gesteld dat stimulering van daadwerkelijke concurrentie in de telecommunicatiesector een objectieve reden kan zijn om geen frequenties toe te wijzen aan exploitanten die reeds een machtspositie op de betrokken markt hebben.

Het niet uitsluiten van de GSM-vergunninghouders zou zelfs strijdigheid met het Europese mededingingsrecht kunnen opleveren, in die zin dat de overheid vermoed wordt mee te werken aan het versterken van de positie van bepaalde marktpartijen. Het voorgaande maakt duidelijk dat in een nog niet geheel geliberaliseerde markt gelet dient te worden op ongewenste neveneffecten van eventuele vergunningverlening aan gevestigde marktpartijen, zoals het versterken van de marktpositie van bestaande marktpartijen in plaats van het introduceren van meer concurrentie.

Ondergetekende is voornemens op korte termijn één DCS 1800-vergunning te verlenen aan een aanvrager, niet zijnde een van de twee bestaande GSM-vergunninghouders. Aan de DCS 1800-vergunninghouder zal in wezen een periode van exclusiviteit worden gegeven, om een positie op te bouwen op de markt voor mobiele telecommunicatie en aldus bij te dragen aan een vergroting van de mededinging op die markt. Deze exclusiviteit wordt gerealiseerd door het voornemen van ondergetekende vooralsnog gedurende de eerstkomende drie jaren af te zien van het verlenen van landelijke vergunningen voor nieuwe mobiele netten voor GSM dan wel DCS 1800. Na afloop van deze periode, zullen opnieuw frequenties ter beschikking worden gesteld. Deze zullen worden geveild in een procedure die voor eenieder die aan de te stellen eisen voldoet, toegankelijk is.

Het verlenen van een periode van exclusiviteit voor DCS 1800-vergunninghouders is binnen de Europese Unie een algemeen geaccepteerde methode om nieuwe vergunninghouders in de overgang van een monopoliesituatie naar een geliberaliseerde markt in de gelegenheid te stellen om een levensvatbare positie op te bouwen. Deze methode is, met instemming van de Europese Commissie, ook in andere Lid-Staten toegepast, onder meer in Duitsland, waar een exclusieve periode van vier jaar na vergunningverlening werd gegeven.

Ook uit richtlijn nr. 96/2/EG i volgt dat het in deze overgangsfase toegestaan is om bestaande vergunninghouders voor een beperkte periode uit te sluiten van een DCS 1800-vergunning. Artikel 3bis beperkt de voorschriften die aan een vergunning mogen worden verbonden, doch spreekt niet over de wijze van vergunningverlening.

Ondergetekende heeft de verwachting dat de vergunning voor DCS 1800 de laatste zal zijn die op basis van de Wtv, zoals die luidt vóór de algehele herziening, zal worden verleend. De vergunningverlening voor mobiele telecommunicatie zoals geregeld in hoofdstuk IIa zal bij gelegenheid van de algehele herziening van de Wtv worden vervangen door een ander regime. Degenen die mobiele telefoondiensten mogen aanbieden omdat zij aan de te stellen eisen voldoen, kunnen – indien zij over de daarvoor bestemde frequenties beschikken – gebruik maken van zowel het GSM- als het DCS 1800-systeem. Dit sluit aan bij de voortschrijdende technologische ontwikkelingen. Deze zullen een gecombineerd gebruik van verschillende technieken mogelijk gaan maken. De vergunninghouders dienen op dat moment hun net zo optimaal mogelijk in te kunnen richten (bijvoorbeeld GSM voor de landelijke gebieden en DCS 1800 voor de stedelijke gebieden).

  • 5. 
    Vergoeding voor GSM-frequenties

Tot slot wordt in een vergoeding voorzien voor de frequenties die de GSM-vergunninghouders en de ATF 3-machtiginghouder in gebruik hebben. Uitgangspunt voor de vergoeding is het schaarse karakter van de frequenties die alle partijen die zich op deze markt – in dit geval die van de mobiele telecommunicatie – bevinden, in gebruik hebben. Indien de DCS 1800-vergunninghouder voor zijn frequenties moet betalen moeten de GSM-vergunninghouders en de ATF 3-machtiginghouder het ook. Zowel de GSM-vergunninghouders, de ATF 3-machtiginghouder als de DCS 1800-vergunninghouder opereren op deze markt. Ondergetekende geeft hiermee uitvoering aan hetgeen zij in haar eerdergenoemde brief van 13 december 1995 aan de Tweede Kamer aangaf in overweging te hebben. In de artikelsgewijze toelichting wordt hierop nader ingegaan.

  • 6. 
    Bevindingen van het OPT1

Op 17 januari 1995 zijn de beleidsvoornemens omtrent DCS 1800 aan het Overlegorgaan post en telecommunicatie (OPT) voorgelegd. Tijdens dat overleg kwamen de volgende onderwerpen aan de orde:

  • a. 
    het aantal vergunningen

Enkele partijen willen de bepaling van het aantal vergunningen overlaten aan de markt zelf. De vrees bestaat dat bij het toelaten van slechts één DCS 1800-vergunninghouder de markt zich zodanig zal ontwikkelen dat latere toetreders ten opzichte van de zittende vergunninghouders geconfronteerd worden met grote nadelen.

Potentiële kandidaten voor de landelijke DCS 1800-vergunning zijn juist van mening dat er nu niet meer dan één vergunning uitgegeven mag worden.

Mijn beleid op dit punt is elders in deze toelichting uitgebreid uiteengezet.

  • b. 
    regionale vergunningen

Een aantal partijen is voorstander van regionale vergunningen om regionale markten te kunnen bedienen en om een alternatief te bieden voor toepassingen waarvoor thans vaste infrastructuur wordt gebruikt, in de vorm van «wireless local loop».

Andere partijen zijn van oordeel dat regionale vergunningen de aantrekkelijkheid van een landelijke vergunning zullen doen verkleinen

1g eHl eegtdrabpipj odertavfadne lbinegviPnadrinlegmeennistatierer inzage          vanwege het «krenten uit de pap»-effect.

Documentatie.                                                   De reactie van ondergetekende hierop is dat ook een volwaardige regionale vergunning van enige omvang een groot beslag op de beschikbare frequentieruimte zal leggen. Voor dergelijke vergunningen zijn momenteel onvoldoende frequenties beschikbaar. Indien alle nog beschikbare frequenties naast de te verlenen landelijke vergunning nu voor beperkte regionale vergunningen zouden worden toegewezen, zou dat juist leiden tot het reeds genoemde «krenten uit de pap»-effect. Hierdoor zou de concurrentie ten opzichte van de GSM-vergunning-houders veel moeilijker en trager tot stand komen.

  • c. 
    beschikbaarheid van frequenties, periode van exclusiviteit Een aantal marktpartijen, waaronder de bestaande

GSM-vergunninghouders, is de mening toegedaan dat zij belemmerd zullen worden in hun vrijheid om hun netten optimaal in te richten als zij in de periode van exclusiviteit geen DCS 1800-frequenties mogen gebruiken en daarom hun toevlucht moeten nemen tot kostbare technieken. De potentiële nieuwkomers dringen juist aan op een langere periode van exclusiviteit. Wel zijn zij van mening dat zij voor het verstrijken van de periode van exclusiviteit (2000) dienen te beschikken over GSM-frequenties omdat een landelijk dekkend net vóór het jaar 2000 gereed dient te zijn.

Vooralsnog zijn er geen GSM-frequenties beschikbaar om aan de DCS 1800-vergunninghouder ter beschikking te stellen. Ook bestaat nog onzekerheid over het tijdstip waarop extra GSM-frequenties ter beschikking komen. Ook zijn de daadwerkelijke behoeften van de verschillende marktpartijen nog niet bekend. Juist vanwege deze onzekerheden wil ondergetekende enige beleidsruimte houden om, samen met de marktpartijen, te komen tot een optimale bestemming van de daadwerkelijke beschikbare frequenties. Deze zullen dan, na de periode van exclusiviteit, geveild worden.

  • d. 
    vertraging van de vergunningverlening

Het OPT is unaniem van mening dat door veiling van frequenties, en met name de daarvoor noodzakelijke wetswijziging die tijd kost, de vergunningverlening aanzienlijk vertraagd wordt, hetgeen de Nederlandse positie met betrekking tot de markt voor mobiele telecommunicatie niet ten goede komt. Het OPT doet geen voorstellen voor alternatieve oplossingen.

De ondergetekende wijst erop dat het marktmechanisme wordt ingezet om een verdelingsvraagstuk op te lossen. Over het mechanisme van aanbesteding is al eerder gezegd dat het ook tijdrovend is (vanwege de inhoudelijke beoordeling van de biedingen) en weinig transparant.

  • e. 
    prijsopdrijvend effect veiling

Met name de potentiële nieuwkomers wijzen op het prijsopdrijvend effect van de veiling. Men stelt dat, aangezien de kosten die gemoeid zijn met het verkrijgen van de frequenties doorberekend moeten worden aan de klanten, onvoldoende concurrentiekracht zal kunnen worden ontwikkeld door de DCS 1800-vergunninghouder om een snelle penetratie te bereiken. Dit probleem wordt volgens hen niet opgelost door de GSM-vergunninghouders te belasten met een schaarstevergoeding.

In dit verband wordt gewezen op de ervaring in een aantal andere Europese landen met digitale mobiele telecommunicatie.

Onder vergelijkbare omstandigheden zijn in Italië, Spanje en België ook vergunningen verleend, waarbij een financieel bod (mede) bepalend was voor de keuze en zijn er netten van de grond gekomen. Om de DCS 1800-vergunninghouder enigszins tegemoet te komen, zal een ruime periode worden toegekend om tot een landelijk dekkend DCS 1800-net te komen. Hiermee wordt aan de nieuwe vergunninghouder voldoende flexibiliteit gegeven. Gedacht kan worden aan een snelle dekking van de stedelijke gebieden en de aandacht te richten op de groepen die zich het huidige prijsniveau van de kosten van mobiele telecommunicatie niet kunnen permitteren. DCS 1800 kan namelijk hoge verkeerscapaciteiten aan en is daardoor geschikt om uit te groeien tot een echte concurrent van het vaste telefoonnet.

  • f. 
    schaarstevergoeding voor GSM-vergunninghouders gerelateerd aan veilingopbrengst

Betwijfeld wordt door leden van het OPT of deze bijdrage direct gerelateerd zou moeten worden aan de prijs die de DCS 1800-vergunninghouder heeft betaald.

In het wetsvoorstel is deze directe relatie neergelegd. Iedere andere maatstaf dan een eenduidige relatie, waarbij per frequentie evenveel wordt betaald, zou betekenen dat de overheid de economische waarde van deze GSM-frequenties zou moeten bepalen.

  • g. 
    «level playing field»

Een aantal partijen in het OPT heeft een geleidelijke betaling voorgesteld van het bedrag waarvoor de vergunning geveild is, dat wil zeggen: pas betalen nadat er winst wordt gemaakt of in jaarlijkse termijnen op basis van een bedrag per abonnee.

Dit voorstel acht ondergetekende niet gelukkig. In het buitenland is dit evenmin gedaan. Bovendien kleven er risico’s aan dit voorstel. Wat gebeurt er bijvoorbeeld als onverhoopt de vergunninghouder failliet mocht gaan? En moet in de toekomst voor eenieder die op een veiling een gebruiksrecht op frequenties verwerft, een dergelijke regeling gelden?

  • h. 
    «roaming»

Door één partij is gepleit voor nationale «roaming», waarbij de DCS 1800-vergunninghouder ook diensten mag aanbieden via de bestaande GSM-netten.

In de wet van 16 juni 1994 (mobiele telecommunicatie) is al een bepaling opgenomen met betrekking tot de relatie tussen de beide vergunninghouders voor GSM. Deze bepaling wordt ook van toepassing verklaard op de verhouding van de DCS 1800-vergunninghouder ten opzichte van de beide GSM-vergunninghouders.

  • i. 
    reserveren van frequenties

Op het toenmalige voornemen frequenties te reserveren voor de GSM-vergunninghouders in de DCS 1800-band en voor de DCS 1800-vergunninghouder in de in de toekomst uit te breiden («extended») GSM-band, is in het algemeen instemmend gereageerd. Wel werden grote vraagtekens gezet bij mijn voornemen om de prijs die voor deze frequenties gevraagd zal worden, te koppelen aan de opbrengst van de veiling in 1997. De marktwaarde van deze frequenties zal in 2000 zeker anders zijn.

Intussen is bekend geworden dat de internationale afspraken omtrent het toewijzen van nieuwe frequenties voor uitbreiding van de GSM-band nog niet zijn afgerond. Vanuit alle grote Europese landen bestaat om diverse redenen bezwaar tegen de voorgestelde uitbreiding van de GSM-band.

Daarmee bestaat het reële risico dat de «extended» GSM-band niet of niet op tijd in internationaal verband wordt aangewezen voor GSM. Dit heeft dan tot gevolg dat de reservering niet gestand kan worden gedaan.

Het argument van een andere marktwaarde van de frequenties in 2000 deel ik. Gezien dit punt en de risico’s dat er straks geen «extended» GSM-frequenties beschikbaar zijn, is in het wetsvoorstel niet in een reservering voorzien. Dit schept duidelijkheid naar marktpartijen. De beschikbare frequenties zullen na afloop van de exclusieve periode geveild worden; aan de veiling zal eenieder kunnen deelnemen die aan de eisen voldoet.

  • 7. 
    Lasten voor de overheid, waaronder de lasten verbonden aan de handhaving en rechtsbescherming en de lasten voor burgers, bedrijven en instellingen

De voorbereiding van de vergunningverlening en de verlening zelf brengen uitgaven met zich. De verlening van een vergunning voor DCS 1800 zal naar verwachting worden voorafgegaan door een veiling. Deze veiling zal plaatsvinden in het geval het aantal aanvragers die aan de minimumeisen voldoen, groter is dan het aantal te verlenen vergunningen. Het toetsen aan de minimumeisen evenals de voorbereiding van de veiling, inclusief de organisatie daarvan, zullen extra bestuurslasten met zich brengen, maar deze staan wat betreft de omvang daarvan niet in verhouding tot de inspanningen, behorend bij een vergelijkende toets.

Al deze kosten zullen worden gedekt door de vergoeding die voor de vergunning in rekening wordt gebracht. Per saldo is hier derhalve geen sprake van nieuwe, voor rekening van de overheid komende, kosten.

Overigens wordt nog nader onderzoek verricht naar de meest aangewezen veilingmethode. Daarbij zal de belangstelling voor de betreffende vergunning bij de marktpartijen worden betrokken. Mede aan de hand van dit onderzoek zal de toe te passen methode worden bepaald.

Onder punt 2 van deze toelichting heeft ondergetekende reeds uiteengezet waarom verwacht wordt dat de veilingprijs door de vergunninghouder niet zal worden doorberekend in de consumentenprijs.

Dit wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de kosten van de handhaving. Hierin is reeds voorzien in de wet van 16 juni 1994 (mobiele telecommunicatie). Hetzelfde geldt overigens voor de te verwachten werkdruk voor het bestuurlijk en justitieel apparaat en voor de rechtsbescherming. Volstaan wordt thans met een verwijzing naar de memorie van toelichting bij voormelde wet.

Wat betreft de lasten voor burgers, bedrijven en instellingen kan het volgende worden opgemerkt. Deze lasten zijn voor de bedrijven die niet deelnemen aan de veiling, in beginsel niet anders dan, en stijgen niet uit boven, de lasten die reeds uit de voornoemde wet van 16 juni 1994 voortvloeien. Ook op dit punt wordt derhalve verwezen naar de memorie van toelichting bij die wet.

Bedrijven die deelnemen aan de veiling, doch niet als winnaar uit de bus komen, zullen uiteraard worden geconfronteerd met aan die deelname verbonden kosten, doch deze kosten zullen geringer zijn dan de kosten waarmee de deelnemers aan de tenderprocedure voor de GSM-vergunning werden geconfronteerd. Uiteraard zullen de kosten voor het bedrijf dat winnaar wordt van de veiling hoger zijn.

Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe een nieuwe marktpartij op de markt voor mobiele telecommunicatie te brengen, naast de twee bestaande GSM-vergunninghouders. Hiervan wordt een positieve uitwerking verwacht op de gehele economie, in het bijzonder ook op de werkgelegenheid in de telecommunicatiesector, de internationale concurrentiepositie, een doelmatige samenwerking met het buitenland, de ontwikkeling van een nieuwe technologie en de dienstverlening aan de burger en het bedrijfsleven. Het wetsvoorstel schept voor het bedrijfsleven een mogelijkheid een mobiel net op basis van een nieuw systeem op te bouwen. Dit zal naar verwachting wederom positieve effecten hebben op de mate van dienstverlening en een verlaging van de prijzen voor mobiele spraakdiensten tot gevolg hebben.

II. ARTIKELEN Artikel I, onderdeel A

In artikel 1, eerste lid, onderdeel jj, wordt het begrip «veiling» ingevoerd. Dit is noodzakelijk omdat de wet dit instrument niet kent en ondergetekende ervoor heeft gekozen om het gebruiksrecht op frequenties voor bepaalde toepassingen te veilen. Ook het gebruiksrecht op de frequenties voor DCS 1800 zal worden geveild. Voor de omschrijving van dit begrip is aansluiting gezocht bij de omschrijving zoals opgenomen in artikel II, onderdeel A, van het voorstel van wet houdende wijziging van bepalingen van de Mediawet, de Wet op telecommunicatievoorzieningen en de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935 in verband met de liberalisering van de mediawetgeving (veilen frequenties commerciële omroep). Dit voorstel van wet is momenteel aanhangig bij de Tweede Kamer.

Deelname aan de veiling wordt toegestaan indien uit de aanvraag blijkt dat aan de door ondergetekende te stellen eisen wordt voldaan. Dit zullen eenvoudig toetsbare eisen zijn op basis waarvan aanvragers die niet aan deze eisen voldoen, niet voor een vergunning in aanmerking komen. Deze eisen worden opgesomd in artikel 13h, derde lid, en worden nader toegelicht onder onderdeel G.

Artikel I, onderdeel B

Op basis van de aan het eerste lid toegevoegde volzin stelt ondergetekende vast hoeveel en welke frequenties zullen worden bestemd voor een technisch systeem dat bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen. DCS 1800 is aangewezen als technisch systeem bij besluit van 4 augustus 1994 (Stb. 1994, 630). Bij de bestemming van de frequenties is ondergetekende in het algemeen gebonden aan de op internationaal niveau gemaakte bindende afspraken. In 1996 heeft het European Radiocommunications Committee (ERC) een besluit genomen over het geharmoniseerd gebruik van bepaalde frequentiebanden ten behoeve van DCS 1800. Nederland heeft nu reeds aangegeven zich aan dit besluit te zullen committeren. Met deze vergunningverlening voor DCS 1800 wordt nadere invulling gegeven aan de uitvoering van dit besluit. Momenteel is een gedeelte van de voor DCS 1800 aangewezen frequentieruimte in gebruik ten behoeve van andere radiodiensten. Daardoor kan op korte termijn slechts een gedeelte van deze ruimte ten behoeve van DCS 1800 worden toegewezen. In Nederland zal dit 22 MHz zijn. Op langere termijn zal de gehele frequentieruimte voor DCS 1800 beschikbaar zijn. Van de 22 MHz die nu beschikbaar zijn, zal 15 MHz ter beschikking zijn voor de te verlenen vergunning voor DCS 1800. Zoals reeds gezegd, zal over de bestemming van resterende 7 MHz na een consultatie van de marktpartijen nader beslist worden.

In een nieuw tweede lid wordt aangegeven dat ondergetekende (reeds bestaande) vergunninghouders gedurende een door de minister vast te stellen periode van vergunningverlening voor een ander systeem kan uitsluiten. Deze bepaling zal worden gebruikt om de beide GSM-vergunninghouders uit te sluiten van de te verlenen DCS 1800-vergunning. Het is niet wenselijk om bijvoorbeeld maar één van beide GSM-vergunninghouders uit te sluiten. De uitsluiting bij de vergunningverlening voor DCS 1800 is bedoeld om meer concurrentie ten opzichte van de GSM-vergunninghouders te bewerkstelligen, zoals reeds is aangegeven in het algemene deel van deze toelichting.

Deze uitsluiting is enkel gerechtvaardigd om daadwerkelijke mededinging in het aanbod van de bij een vergunning opgelegde diensten tot stand te brengen. Deze rechtvaardiging blijkt tevens uit artikel 4, vierde lid, van richtlijn nr. 96/2/EG i. Dit artikel bepaalt namelijk dat de overheid zorg dient te dragen voor daadwerkelijke mededinging tussen de exploitanten die op de betrokken markten met elkaar concurreren.

In het nieuwe derde lid wordt bepaald op welke wijze vergunningverlening zal plaatsvinden. Daarbij dient in principe te worden gekozen voor vergunningverlening na veiling van de frequenties. Ondergetekende kan slechts in één bepaald geval kiezen voor vergunningverlening na een vergelijkende toets, namelijk indien er redenen van algemeen maatschappelijk en economisch belang zijn die deze keuze noodzakelijk maken. In punt 2 van het algemene deel van deze toelichting is hierop reeds ingegaan.

Artikel I, onderdeel C

Op grond van artikel 13b wordt bij algemene maatregel van bestuur het aantal vergunningen bepaald dat per technisch systeem kan worden verleend. De bevoegdheid tot het bepalen hoeveel en welke frequenties per vergunning ter beschikking zijn, is uit overwegingen van praktische aard aan de minister gedelegeerd. Daarmee wordt aangesloten bij de systematiek en de overige bepalingen in de Wtv met betrekking tot het aanwijzen en wijzigen van frequenties voor mobiele telecommunicatie.

Voor de te verlenen landelijke DCS 1800-vergunning zal 15 MHz ter beschikking zijn. Deze «kavel» wordt in principe overeenkomstig het bepaalde in artikel 13h, vijfde lid, geveild.

Artikel I, onderdeel D

Gebleken is dat artikel 13d, in het bijzonder het daarin gehanteerde begrip «dienst», in de praktijk geïnterpreteerd wordt op een wijze die niet bedoeld is ten tijde van het opstellen van deze bepaling. Zo wordt verondersteld dat een vergunninghouder voor bijvoorbeeld GSM, met inachtneming van artikel 13d, slechts de dienst spraaktelefonie volgens het GSM-systeem mag aanbieden. Deze interpretatie is niet juist, althans artikel 13d strekt niet tot een dergelijke beperking. Immers, de GSM-technologie maakt het mogelijk met dat systeem een veelheid van diensten aan te bieden. Hetzelfde geldt voor de systemen ERMES en DCS 1800. Als meest bekende diensten die de GSM-vergunninghouders aan mogen bieden, en dat ook feitelijk doen, noem ik in dit verband de datadienst, korte berichten dienst (SMS; Short message service), antwoordapparaat (Voice mail) en het kiezen van verkorte nummers.

Artikel 13d strekt er, blijkens de memorie van toelichting bij de wet van 16 juni 1994 (mobiele telecommunicatie) op dit artikel, toe dat de houder van een vergunning de onderdelen van de telecommunicatie-infrastructuur, waarvan de aanleg en de instandhouding hem krachtens de vergunning is toegestaan, uitsluitend mag gebruiken voor de verzorging van de diensten waarop de vergunning betrekking heeft.

Hoofdstuk IIa van de Wtv gaat uit van vergunningen die gekoppeld zijn aan een bepaald technisch systeem. Het in artikel 13d neergelegde verbod strekt er voorts toe dat bijvoorbeeld GSM-frequenties alleen gebruikt mogen worden voor gebruik van de GSM-technologie en niet voor bijvoorbeeld het aanbieden van de dienst ATF 3. Evenmin mogen DCS 1800-frequenties worden gebruikt voor het tot stand brengen van straalverbindingen. Dit is noodzakelijk om mogelijke storingen door gebruik van andere technologieën te voorkomen. De belangrijkste reden om artikel 13d in de Wtv op te nemen, was het voorkomen van de situatie dat een houder van een vergunning als bedoeld in artikel 13a, zijn telecommunicatie-infrastructuur zou gebruiken om andere diensten aan te bieden dan die waarop de vergunning betrekking had, bijvoorbeeld het aanbieden van ERMES-diensten over GSM-infrastructuur. Daarbij werd met name gedacht aan het voorkomen van «vermenging» van de onder de werking van hoofdstuk IIa van de Wtv vallende systemen GSM, DCS 1800 en ERMES.

Echter, in technische zin is het überhaupt niet mogelijk om deze «vermenging» tot stand te brengen, zonder de beschikking te hebben over de frequenties die voor een ander technisch systeem noodzakelijk zijn.

Ook andere bepalingen in de Wtv, dan wel de strekking daarvan, voorzien in feite reeds in het destijds met artikel 13d beoogde doel. Ik noem in dit verband artikel 13c, eerste lid, en met name artikel 17, dat kort gezegd een verbod inhoudt anders dan krachtens de concessie, een landelijke infrastructuurvergunning of een vergunning als bedoeld in artikel 13a, radio-elektrische zendinrichtingen te gebruiken. Verder zal een vergunninghouder uiteraard in strijd handelen met de aan de vergunning verbonden voorschriften, indien deze de hem toegestane telecommunicatie-infrastructuur gebruikt voor een ander doel dan waarvoor de vergunning is verleend.

Bij nader inzien kom ik, gelet op het bovenstaande, tot de conclusie dat handhaving van artikel 13d niet langer noodzakelijk is. Om deze redenen vervalt artikel 13d.

Artikel 13e vervalt, maar de inhoud van dit artikel keert in gewijzigde vorm terug in artikel 13k. Dit houdt verband met het feit dat het gebruiksrecht op frequenties voor specifieke vormen van mobiele telecommunicatie kan worden geveild. Het gebruiksrecht op deze frequenties wordt op de veiling verkregen, waarmee een beschikking houdende frequentietoewijzing overbodig is geworden. In een aantal situaties zullen frequenties wel bij beschikking worden toegekend. Men kan dus op twee manieren frequenties verwerven. Een verdere toelichting hierop wordt gegeven bij de onderdelen G en L.

Artikel I, onderdeel E

De formulering van artikel 13g van de Wtv was dwingend: «Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de overige verplichtingen van de vergunninghouder. Deze betreffen...». Indien ten aanzien van een bepaald technisch systeem wordt gekozen voor vergunningverlening na veiling is het de bedoeling dat de markt zoveel mogelijk zijn werk doet bij de keuze van de vergunninghouder. Ondergetekende zal tevens terughoudend zijn met het opleggen van verplichtingen. Op deze manier wordt gedeeltelijk vorm gegeven aan de asymmetrie tussen de GSM-vergunninghouders enerzijds en de DCS 1800-vergunninghouder anderzijds. Er zullen bijvoorbeeld aan de DCS 1800-vergunninghouder geen verplichtingen worden opgelegd ten aanzien van tarieven en ten aanzien van bepaalde aspecten van de te leveren kwaliteit van de infrastructuur, zoals capaciteit en blokkeerkans. De voorgestelde formulering van artikel 13g biedt ruimte om minder verplichtingen aan een vergunninghouder op te leggen. Tevens is het duidelijk dat er buiten de in het eerste lid vermelde verplichtingen geen andere verplichtingen kunnen worden opgelegd.

Het nieuwe onderdeel g verplicht de vergunninghouders tot het voeren van een gescheiden boekhouding. Deze verplichting vloeit rechtstreeks voort uit het door richtlijn nr. 96/19/EG i (PbEG L 74) gewijzigde artikel 8 van richtlijn nr. 90/388/EEG i (PbEG L 192). De verplichting geldt voor ondernemingen die een vergunning krijgen voor spraaktelefonie en openbare telecommunicatienetten, en tevens bijzondere of uitsluitende rechten op andere gebieden dan telecommunicatie bezitten, indien de onderneming op de betreffende telecommunicatiemarkt een omzet haalt van meer dan 50 miljoen ecu. Voor de betreffende bepaling is aangesloten bij de vergelijkbare verplichtingen voor de concessiehouder en de houder van een infrastructuurvergunning, in de artikelen 8, tweede lid, onderdeel e, onderscheidenlijk artikel 9, eerste lid, onderdeel c.

Artikel I, onderdeel G

Dit artikel introduceert het regime van vergunningverlening na veiling van het gebruiksrecht op de frequenties die benodigd zijn voor de uitvoering van een vergunning. Dit is een keuze die ondergetekende heeft gemaakt. Ondergetekende zal de vergunning verlenen aan de aanvrager die aan de minimumeisen voldoet en het gebruiksrecht op de frequenties via een veiling heeft verworven.

Het eerste lid vormt de basis voor een algemene maatregel van bestuur, waarin of op grond waarvan regels worden gegeven over de inhoud van vergunningaanvragen en de daarbij te overleggen gegevens. Gezien het uitgangspunt om zoveel mogelijk de markt zijn werking te laten doen, zullen de uitvoeringsregels in vergelijking met die voor GSM en ERMES beperkt zijn. Van de aanvraag zal dan ook niet een technisch of commercieel plan, zoals het geval was bij GSM en ERMES, deel uitmaken. In deze aanvragen moet worden aangetoond dat voldaan wordt aan de door ondergetekende te stellen eisen.

Het tweede lid biedt de basis voor een nadere uitwerking van de indiening en de behandeling van de aanvragen en de wijze waarop de veiling zal plaatsvinden. Evenals dat bij de vergunningverleningsprocedure voor GSM en ERMES het geval was, zal ook de voorgenomen vergunningverlening voor DCS 1800 op de wijze van dit artikel in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend worden gemaakt. Verder zal worden aangegeven op welke wijze de aanvragen ingediend moeten worden. Hetzelfde geldt voor de wijze waarop de veiling zal plaatsvinden. Er dient te worden gekozen uit verschillende typen van veiling. Deze keuze zal op een later moment worden gemaakt.

Het derde lid maakt duidelijk dat, wil men in aanmerking komen voor een vergunning, men in ieder geval aan de door ondergetekende te stellen eisen moet voldoen. Tevens is het voldoen aan deze eisen een voorwaarde om aan een te organiseren veiling te mogen deelnemen. Deze eisen kunnen worden gekwalificeerd als minimumeisen. De eisen worden pas in het onderhavige artikel opgesomd en niet in artikel 1, omdat het specifiek voor hoofdstuk IIA geldende eisen zijn.

Deze eisen zijn de volgende:

De aanvrager moet een rechtspersoon zijn, opgericht in overeenstemming met het recht van een der Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen die zijn statutaire zetel, zijn hoofdbestuur, of zijn hoofdvestiging heeft binnen de Gemeenschap.

Verder worden eisen gesteld met betrekking tot de financiële positie van de aanvrager en diens kennis en ervaring, benodigd om de continuïteit van aanleg, instandhouding en exploitatie van de desbetreffende telecommunicatie-infrastructuur te waarborgen. Deze eisen dienen te voorkomen dat het gebruiksrecht op de frequenties en de daarna te verkrijgen vergunning terecht komen bij een aanvrager waarvan de financiële positie onvoldoende zeker is, dan wel bij een aanvrager die de vereiste kennis en ervaring om effectief met een verkregen frequentie te kunnen handelen, ontbeert. Het stellen van eisen ten aanzien van kennis en ervaring kan tevens speculatie voorkomen.

Vervolgens moet de aanvrager naar verwachting kunnen voldoen aan het bij of krachtens deze wet met betrekking tot de vergunningen bepaalde.

Tenslotte moet het op grond van de aanvraag naar het oordeel van ondergetekende aannemelijk zijn dat door de verlening van de vergunning geen afbreuk wordt gedaan aan de met deze wet beoogde doelmatige verzorging van telecommunicatie en de daartoe tot stand te brengen mededinging. Op grond hiervan kan bijvoorbeeld een dochter van, of een deelnemende partij in, één van de GSM-vergunninghouders, worden uitgesloten van deelname aan de veiling en dus van een DCS 1800-vergunning.

Voor het ontbreken van de weigeringsgrond «technische middelen» in artikel 13h, derde lid, is bewust gekozen. Bij de vergunningverleningsprocedure door middel van een vergelijkende toets wordt de aanvrager onder meer gevraagd welke capaciteit en kwaliteit hij denkt te gaan leveren. Een logisch vereiste is dan dat de aanvrager kan aantonen over de benodigde technische middelen te beschikken om deze aangegeven capaciteit en kwaliteit te kunnen waarmaken. Dientengevolge is deze weigeringsgrond in artikel 13ha (vergelijkende toets) opgenomen.

Bij de vergunningsverleningsprocedure door middel van veiling wordt niet gevraagd naar de door de aanvrager te leveren capaciteit en kwaliteit. Om die reden is de betreffende weigeringsgrond dan ook niet in artikel 13h (veiling) opgenomen.

Zowel in artikel 13h, derde lid, als in artikel 13ha, derde lid, is de weigeringsgrond «de tot stand te brengen mededinging» opgenomen. Eén van de hoofddoelen van de vergunningverlening is namelijk het tot stand brengen van meer mededinging op de markt van mobiele telecommunicatie. Dit ongeacht of de vergunningverleningsprocedure op basis van een vergelijkende toets of op basis van een veiling plaats vindt.

Het vierde lid geeft de situatie weer dat het aantal aanvragers die aan de in het derde lid bedoelde eisen voldoen, het aantal te verlenen vergunningen niet overtreft. In dat geval behoeft er geen veiling te worden georganiseerd. Een veiling is namelijk alleen nodig in de situatie dat er meer aanvragers zijn dan te verlenen vergunningen. In de situatie zoals omschreven in dit lid, worden alleen de kosten van vergunningverlening aan de vergunninghouder in rekening gebracht.

Het vijfde lid geeft de situatie weer dat het aantal aanvragers die aan de in het derde lid bedoelde eisen voldoen, het aantal te verlenen vergunningen wel overtreft. In dat geval overtreft de vraag het aanbod en zal er een veiling worden georganiseerd van het gebruiksrecht op de frequenties die ter beschikking worden gesteld voor de uitvoering van een bepaalde vergunning. Alleen die aanvragers die aan de in het derde lid bedoelde eisen voldoen, mogen aan de veiling deelnemen.

Op basis van het zesde lid zal ondergetekende bepalen op welke datum de veiling een aanvang zal nemen. Deze datum zal in ieder geval liggen binnen drie maanden na het moment waarop is vastgesteld dat het aantal aanvragers die aan de eisen bedoeld in het derde lid voldoen, groter is dan het aantal te verlenen vergunningen. Deze periode is nodig om de laatste voorbereidingen voor de veiling te treffen, waaronder het versturen van de uitnodigingen, het bespreken van een lokatie, het tijdig op de hoogte brengen van alle betrokkenen. Ook de aanvragers kunnen zich in deze periode nader op de veiling voorbereiden.

Uit oogpunt van consistentie met het wetsvoorstel veilen frequenties commerciële omroep, is in het zevende lid opgenomen dat het toekennen van het gebruiksrecht voor de betrokken aanvragers resulteert in een met de minister te sluiten standaardovereenkomst.

Indien eenmaal duidelijk is welke aanvrager het gebruiksrecht op de frequenties heeft verworven, verleent ondergetekende de vergunning aan die aanvrager. Het achtste lid maakt duidelijk dat het verwerven van het gebruiksrecht op de frequenties en het sluiten van de standaardovereenkomst automatisch leidt tot vergunningverlening.

Artikel I, onderdeel I

Er zal gekozen worden voor het regime van vergunningverlening na veiling, indien het gaat om een zakelijke toepassing waarvoor de frequenties schaars zijn. Vergunningverlening door middel van een vergelijkende toets blijft echter een mogelijkheid. Het gaat hier om de wijze van vergunningverlening aan degene die de vergelijkende toets als beste heeft doorstaan. Deze wijze van vergunningverlening wordt gekozen indien ondergetekende het nodig vindt om zelf de keuze van een bepaalde vergunninghouder te maken aan de hand van door haar opgestelde criteria en om nog aanvullende eisen te stellen aan de aanvragers van een vergunning. Dit kan geschieden wanneer tevoren de criteria voor toetreding tot de veiling niet kunnen worden vastgesteld of wanneer er redenen van maatschappelijk en economisch belang voor de overheid zijn om actief sturend de toewijzing te beïnvloeden. De eerste twee leden van het oude artikel 13h zijn ongewijzigd gebleven. Verder is het artikel aangepast aan de opzet van het nieuwe artikel 13h, maar materieel gelijk gebleven aan het oude artikel 13h.

In het derde lid worden de eisen waaraan de aanvragers moeten voldoen, in tegenstelling tot het oude artikel 13h, niet meer bij wet en bij algemene maatregel van bestuur geregeld maar door ondergetekende vastgesteld. De reden hiervoor is de volgende. Op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel jj, stelt ondergetekende de eisen vast waaraan aanvragers moeten voldoen om aan de veiling te mogen deelnemen. Dit zijn tevens de minimumeisen voor vergunningverlening. Artikel 13h, derde lid (nieuw), bepaalt dan ook dat een vergunning wordt geweigerd indien niet aan de door ondergetekende te stellen eisen wordt voldaan. Het zou onevenwichtig zijn indien deze minimumeisen in het kader van de vergunningverleningsprocedure op grond van het onderhavige artikel bij wet en algemene maatregel van bestuur zouden worden geregeld. Wel wordt aangegeven waarop die eisen betrekking kunnen hebben. Overigens zijn ze inhoudelijk ongewijzigd gebleven.

Artikel I, onderdeel K

Deze wijziging is nodig om aan te geven dat dit artikel wat betreft de wijze van vergunningverlening afwijkt van artikel 13h en artikel 13ha. Duidelijk is dat aan KPN in afwijking van het bepaalde in zowel artikel 13h als artikel 13ha op aanvraag geen vergunning voor DCS 1800 zal worden verleend op basis van artikel 13i. Zoals reeds in het algemene deel is toegelicht kwam KPN wel automatisch in aanmerking voor een vergunning voor GSM en voor ERMES, maar niet voor DCS 1800. Reeds in de memorie van toelichting bij de wet van 16 juni 1994, is aangegeven dat KPN niet voor alle technische systemen van hoofdstuk IIA een bijzondere positie wordt toegekend (art. 13i, eerste lid) en hierbij werd gedoeld op DCS 1800. Voor GSM en ERMES lag de situatie anders daar KPN namelijk als concessiehouder al bezig was met voorbereidingen en investeringen voor die systemen. Voor DCS 1800 was dit niet het geval. Bovendien zal KPN evenals de andere GSM-vergunninghouder, op grond van artikel 13a, tweede lid, worden uitgesloten van vergunningverlening voor DCS 1800. Voor de volledigheid wordt hier nog vermeld dat het technische systeem DCS 1800 niet op grond van artikel 13i, eerste lid, bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen. In de memorie van toelichting bij de wet van 16 juni 1994 (kamerstukken II 1993/94, 23 444, nr. 3, blz. 7) is aangegeven dat aan KPN een vergunning verleend zal worden voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen technische systemen, en dat het hier de systemen GSM en ERMES betreft.

Artikel I, onderdeel L

Artikel 13k, dat gaat over de duur van de vergunning, is aangevuld met bepalingen over frequenties. Dit houdt in dat de inhoud van het oude artikel 13e hierin is opgenomen. Op grond van dit artikel werden, tegelijkertijd met de vergunningverlening, bij beschikking frequenties toegekend. Tijdens de looptijd van de vergunning kon ondergetekende wijzigingen aanbrengen in de toegekende frequenties. Daarnaast is de specifieke situatie van het veilen van het gebruiksrecht op frequenties in dit artikel verwerkt. Verder worden in dit artikel de momenten waarop de vergunning in werking treedt en de frequenties gebruikt mogen worden gelijkgeschakeld. Hetzelfde geldt voor de duur van het gebruiksrecht op de frequenties en de vergunning.

Op grond van het eerste lid zullen frequenties bij beschikking worden toegekend in alle situaties waarin er geen veiling plaatsvindt. Indien er wel een veiling plaatsvindt zal de aanvrager die het hoogste bod uitbrengt het gebruiksrecht op de frequenties verkrijgen. In dat geval is een beschikking waarbij de frequenties worden toegekend overbodig, maar zal hem, na afloop van de veiling, een standaardovereenkomst ter tekening worden voorgelegd. De momenten van inwerkingtreding van de beschikking dan wel van het gebruiksrecht enerzijds en vergunning anderzijds vallen samen.

Het derde lid bepaalt tevens dat de duur van de vergunning gelijk is aan de duur van de beschikking dan wel van het gebruiksrecht op de geveilde frequenties. De frequenties mogen slechts gebruikt worden voor het systeem waarvoor men een vergunning heeft verkregen.

Het vijfde lid voorziet in de mogelijkheid voor ondergetekende wijzigingen aan te brengen in de bij beschikking toegekende frequenties dan wel in frequenties waarvan het gebruiksrecht is geveild. Uitgangspunt hierbij is dat er zo zorgvuldig mogelijk wordt omgegaan met de rechten van de vergunninghouders. Van deze mogelijkheid zal dan ook slechts gebruik worden gemaakt indien er geen andere oplossing is, bijvoorbeeld als de wijzigingen het gevolg zijn van internationale afspraken. De nieuw toe te kennen frequenties zullen gelijkwaardig zijn aan de oorspronkelijke frequenties en er zal geen wijziging kunnen worden aangebracht in de hoeveelheid frequenties.

Het wijzigen van frequenties leidt bijna altijd tot aanpassing van het net en dus tot extra kosten voor de vergunninghouder. Deze kosten komen voor diens rekening en kunnen niet op de overheid worden verhaald. Potentiële aanvragers kunnen hiermee bij het uitbrengen van hun bod rekening houden.

Krachtens het tweede lid van artikel 13k, van de Wtv, zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij de wet van 28 maart 1996 (Stb. 230), geeft ondergetekende uiterlijk twee jaar voor afloop van de geldigheidsduur van een vergunning aan de houder van een vergunning kennis of de vergunning kan worden verlengd en – indien dit het geval is – voor welke periode. In artikel 13k, zesde lid, van het onderhavige wetsvoorstel, wordt dit tijdstip echter op drie jaar voor afloop van de geldigheidsduur van een vergunning gesteld. Deze verlenging van twee naar drie jaar berust op de berekening van alle in artikel 11 van het Besluit vergunningen mobiele telecommunicatie genoemde termijnen en het tijdsbestek dat nodig is voor de verlening van een nieuwe vergunning indien de bestaande vergunninghouder heeft meegedeeld niet voor verlenging in aanmerking te willen komen. Met de verlenging van twee naar drie jaar worden artikel 13k van de Wtv en artikel 11 van het Besluit vergunningen mobiele telecommunicatie met elkaar in overeenstemming gebracht.

Het zevende lid is het tweede lid van het oude artikel 13e en is inhoudelijk ongewijzigd gebleven.

Artikel I, onderdeel M

Artikel 13l van de Wtv was dwingend geformuleerd. De voorschriften die aan een vergunning worden verbonden voor technische systemen waarvan de frequenties zijn geveild, zullen echter beperkter zijn dan voor systemen waarvoor vergunningverlening is geschied na een vergelijkende toets. Vandaar de mogelijkheid om niet alle genoemde voorschriften aan de vergunning te verbinden. Dit zal ook gelden voor de DCS 1800-vergunning.

Artikel I, onderdeel N

Met de toevoeging van een nieuw onderdeel c aan artikel 13u, tweede lid, wordt voorkomen dat de vergunninghouder zijn vergunning overdraagt aan één van de vergunninghouders die op grond van artikel 13a, tweede lid, van vergunningverlening zijn uitgesloten. Het nieuwe onderdeel d beoogt te voorkomen dat een aanvrager die niet aan de minimumeisen voldoet en dus niet tot de veiling wordt toegelaten, later alsnog in het bezit komt van de vergunning. Met het nieuwe onderdeel f wordt voorkomen dat een vergunninghouder zijn vergunning overdraagt aan een bedrijf waarvan het aannemelijk is dat door vergunningverlening de beoogde mededinging niet tot stand zal komen. Indien overdracht van een vergunning aan een van de in deze onderdelen genoemde partijen voorzien is, zal ondergetekende toestemming voor de overdracht weigeren.

Artikel I, onderdeel O

Artikel 13ij verklaart artikel 13x van toepassing in de verhouding tussen elk van de GSM-vergunninghouders enerzijds en de DCS 1800-vergunninghouder anderzijds. Artikel 13x was enkel geschreven voor de verhouding tussen Koninklijke PTT Nederland N.V. (KPN) als vergunninghouder voor een bepaald systeem en een andere vergunninghouder voor hetzelfde systeem. Gezien het feit dat de GSM-vergunninghouders en de toekomstige DCS 1800-vergunninghouder overeenkomstige diensten aanbieden, acht ondergetekende het gerechtvaardigd om ook in de verhouding tussen die vergunninghouders het treffen van bepaalde maatregelen mogelijk te maken om de ongelijkwaardigheid in de mededingingssituatie zoveel mogelijk te beperken. Het volledig opheffen van de ongelijkwaardigheid tussen de vergunninghouders is niet mogelijk. Dit alleen al omdat de vergunningen vanuit verschillende gezichtspunten niet zonder meer aan elkaar gelijk zijn. Het streven is er daarom op gericht zoveel mogelijk gelijkwaardigheid in de mededingingspositie tussen de vergunninghouders te bereiken. Dit artikel is het derde voorbeeld van de asymmetrische regelgeving in dit wetsvoorstel. Het spreekt voor zich dat beide GSM-vergunninghouders een voorsprong hebben ten opzichte van de DCS 1800-vergunninghouder vanwege de eerdere vergunningverlening en daardoor de eerdere aanleg en exploitatie van de telecommunicatie-infrastructuur voor GSM. Van deze bepaling zal enkel gebruik worden gemaakt indien de DCS 1800-vergunninghouder daarom verzoekt.

Op grond van artikel 13s dient de DCS 1800-vergunninghouder in ieder geval als dienstaanbieder op een GSM-net te worden toegelaten, vooruitlopend op het operationeel worden van zijn eigen net. Op grond van het onderhavige artikel kan deze vergunninghouder er ook voor kiezen om deze diensten met zijn eigen nummers door een GSM-vergunninghouder te laten verzorgen. Zodra een deel van het DCS 1800-net operationeel is kan de DCS 1800-vergunninghouder op zijn verzoek beschikken over de GSM-infrastructuur waarover deze de diensten kan verzorgen («roaming»). Het is aan de DCS 1800-vergunninghouder te beslissen van welk GSM-net hij uiteindelijk gebruik wil maken.

Tenslotte moet de GSM-vergunninghouder meewerken aan nummer-behoud. Dit betekent dat de GSM-vergunninghouders er aan moeten meewerken, dat een GSM-abonnee, als hij overstapt op het DCS 1800-net, zijn oorspronkelijke abonneenummer kan behouden.

Artikel I, onderdeel P

De invoeging van deze nieuwe paragraaf vloeit voort uit de toezegging van ondergetekende tijdens het algemeen overleg met de vaste Commissie voor verkeer en waterstaat op 14 mei 1996 (kamerstukken II 1995/96, 24 095, nr. 8). Tijdens dit overleg verklaarde ondergetekende bereid te zijn de mogelijkheid te verschaffen technische experimenten uit te voeren met de overblijvende frequenties, dat wil zeggen de 7 MHz die niet nodig zijn voor de DCS 1800-vergunning, mits de activiteiten van de nieuwe DCS 1800-vergunninghouder daarmee niet in gevaar komen.

In de wereld van de telecommunicatie, in het bijzonder op het gebied van de systemen voor mobiele telecommunicatie, bedoeld in hoofdstuk IIa van de Wtv, gaan de technologische ontwikkelingen zeer snel. Daarbij zal een onderneming in deze sector, waar de investeringen vaak miljarden guldens beslaan, graag eerst een proef achter de rug hebben alvorens tot definitieve investeringsbeslissingen over te gaan.

De Wtv voorziet tot nu toe niet in een regime om dergelijke experimenten mogelijk te maken. Het voorgestelde artikel beoogt hierin te voorzien. Uiteraard dienen de voor experimenten benodigde frequenties ook daadwerkelijk beschikbaar te zijn. In beginsel zal eenieder de mogelijkheid worden gegeven experimenten uit te voeren.

In de ministeriële regeling, op grond waarvan de Minister van Verkeer en Waterstaat aan belangstellenden de mogelijkheid tot experimenten kan verlenen, zal het beleidsmatig kader voor de experimenten worden neergelegd. Daarbij kan gedacht worden aan voorschriften en beperkingen met betrekking tot de duur van experimenten, de frequenties, het voorkomen van storing, de aard van experimenten, de beperking van het geografische gebied en het aantal aan te sluiten randapparaten.

Artikel I, onderdeel Q

In artikel I, onderdeel Q, is aan artikel 41 van de Wtv een nieuw derde lid toegevoegd. Dit derde lid voorziet expliciet in de mogelijkheid de kosten van de vergunningverlening, indien deze plaats vindt door middel van een veiling, ten laste te brengen van de vergunninghouder.

Deze toevoeging is nodig omdat het huidige artikel 41 slechts voorziet in de mogelijkheid de «kosten van de bemoeiingen met betrekking tot de vergunning» te verhalen. Bij de vergunningverlening na een vergelijkende toets werden deze kosten in rekening gebracht bij de degene aan wie de vergunning werd verleend. De wetgever hoefde bij het opstellen van deze bepaling uiteraard geen rekening te houden met de kosten van een veiling. Deze kosten maakten dan ook geen onderdeel uit van bovenvermelde kosten van de bemoeiingen met betrekking tot de vergunning.

Bij vergunningverlening na veiling zal vanzelfsprekend wel rekening moeten worden gehouden met de kosten van de veiling. Het uitgangspunt bij veiling is dat de opbrengst van de veiling voldoende zal zijn om de kosten van de veiling te kunnen dragen. In beginsel zullen deze kosten dan ook in mindering worden gebracht op de veilingopbrengst. In dat geval is een nadere regeling niet noodzakelijk. Mocht de opbrengst van de veiling niet voldoende zijn om te kunnen voorzien in deze kosten, dan biedt het thans voorgestelde derde lid de minister de mogelijkheid om, analoog aan de bij de vergelijkende toets gevolgde procedure, de kosten alsnog in rekening te brengen.

Artikel II

Deze overgangsbepaling ziet op een vergoeding die de bestaande GSM-vergunninghouders en de ATF 3-machtiginghouder verschuldigd zijn voor de frequenties die zij voor de uitvoering van hun vergunning in gebruik hebben.

Het eerste lid bepaalt dat deze vergoeding slechts is verschuldigd indien het gebruiksrecht op de frequenties voor DCS 1800 wordt geveild. De mogelijkheid dat de GSM-vergunninghouders een vergoeding voor de GSM-frequenties zouden moeten gaan betalen, is reeds aangekondigd, onder meer in het zogenaamde GSM-tenderdocument, bedoeld in artikel 5 van het Besluit vergunningen mobiele telecommunicatie (Stb. 1995, 531) en in een brief van ondergetekende waarin het volgende wordt aangegeven: «GSM-vergunninghouders kunnen als gevolg van de Nota Frequentiebeleid met marktconforme criteria voor het gebruik en verdeling van frequenties te maken krijgen» (kamerstukken I, 1993/1994 23 444, nr. 339a). Uitgangspunt voor de vergoeding is dan ook het schaarse karakter van de frequenties die alle partijen die zich op deze markt – in dit geval die van de mobiele telecommunicatie – bevinden, in gebruik hebben. Indien de DCS 1800-vergunninghouder voor zijn frequenties moet betalen moeten de GSM-vergunninghouders (en de ATF 3-machtiginghouder) het ook. Het tweede lid bepaalt dat in elk geval een eenmalige vergoeding verschuldigd is. De vergoeding betreft de frequenties die de GSM-vergunninghouders reeds in gebruik hebben. Het is mogelijk dat er later nog meer frequenties aan de GSM-vergunninghouders worden toegewezen ten koste van de ATF 3-frequenties. Voor deze frequenties moet telkenmale betaald worden. Uiteraard dienen de GSM-vergunninghouders voor het gebruik van deze frequenties te betalen naar rato van het aantal jaren dat zij deze nog toegewezen krijgen.

In het derde lid wordt aangegeven op welke wijze de eenmalig verschuldigde vergoeding wordt berekend. Hierbij dient onderscheid te worden gemaakt tussen de situatie dat slechts een vergunning voor DCS 1800 wordt verleend en dat er meerdere vergunningen worden verleend. Weliswaar is het de bedoeling, zoals hiervoor reeds is aangegeven, dat slechts één DCS 1800-vergunning zal worden verleend, op wetsniveau ligt dit gegeven echter niet vast. Vandaar dat in deze bepaling met de mogelijkheid van meer DCS 1800-vergunningen rekening is gehouden.

In het hierna volgende wordt uitgegaan van een veiling van slechts één DCS 1800-vergunning. Om de vergoeding, verschuldigd door de GSM-vergunninghouders, te berekenen geldt het volgende. De opbrengst van de veiling wordt gedeeld door het aantal geveilde frequenties. Hieruit volgt de prijs per DCS 1800-frequentie. Dit bedrag wordt vervolgens gedeeld door vijftien (de geldigheidsduur van de DCS 1800-vergunning) waaruit een jaarprijs resulteert. Voor de GSM-frequenties geldt eenzelfde prijs per frequentie per jaar. De vergoeding wordt berekend door de prijs per GSM-frequentie per jaar te vermenigvuldigen met het aantal in gebruik zijnde GSM-frequenties per vergunninghouder en met het aantal jaren, en tiende delen daarvan, van de resterende looptijd van de GSM-vergunning, gerekend vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

In het geval er meerdere vergunningen worden verleend, wordt het gemiddelde van de betaalde veilingprijzen als uitgangspunt voor de gehele berekening genomen.

Het bepalen van de jaarprijs per frequentie is belangrijk omdat de GSM-vergunninghouders op een later moment nog meer frequenties kunnen verwerven ten koste van de ATF 3-frequenties. Men dient dan slechts voor de frequenties te betalen gedurende de resterende jaren van de vergunning. Dit wordt hieronder nader toegelicht.

In het vierde lid worden de eerste drie leden wat de eenmalige vergoeding betreft van overeenkomstige toepassing verklaard op ATF 3. Omdat op de markt van de mobiele telecommunicatie ook de machtiginghouder van ATF 3 actief is, welke tevens gebruik maakt van de GSM-band, is deze derhalve eveneens een vergoeding verschuldigd voor de frequenties die hij in gebruik heeft. Ook deze vergoeding is eenmalig verschuldigd. De geldigheidsduur van de ATF 3-machtiging is vijf jaar na 1

september 1994 met een mogelijkheid van verlenging (Besluit overgangsregeling ATF en SMF (Stb. 1994, 631)). Van een vaste looptijd van vijftien jaar is derhalve geen sprake. Om de voor ATF 3 verschuldigde vergoeding te bepalen wordt hier uitgegaan van een fictieve machtigingduur van tien jaar. Tevens is de termijn van tien jaar nodig met het oog op eventuele terugbetaling indien de frequenties ter beschikking worden gesteld aan de GSM-vergunninghouders.

De leden vijf en zes zijn noodzakelijk omdat ATF 3-frequenties die voor die dienst in gebruik zijn, in principe ten gunste van GSM-gebruik komen. Indien een dergelijke situatie zich binnen tien jaar na de inwerkingtreding van de machtiging voordoet, zal een deel van de vergoeding, die de machtiginghouder van ATF 3 voor deze frequenties heeft betaald, aan deze moeten worden terugbetaald en dient de GSM-vergunninghouder, die deze frequenties verkrijgt, een vergoeding te betalen. Dit geschiedt uiteraard naar rato van het aantal jaren dat de frequenties niet meer door de ATF 3-machtiginghouder onderscheidenlijk nog door de GSM-vergunninghouders gebruikt zullen worden. Het is echter ook mogelijk dat de ATF 3-frequenties om een andere reden dan voor GSM-gebruik binnen eerdergenoemde periode van tien jaar aan ondergetekende worden teruggegeven. Ook in dat geval vindt teruggave van een deel van de vergoeding plaats naar rato van het aantal jaren dat de frequenties niet meer door de ATF 3-machtiginghouder worden gebruikt. Over de wijze waarop deze teruggave zal plaatsvinden kunnen nadere regels worden gesteld. Ondergetekende zal ATF 3-frequenties die niet zijn teruggegeven direct ten behoeve van (een van) de GSM-vergunning-houders volgens de gebruikelijke procedure toewijzen.

De frequenties die thans nog door KPN worden gebruikt voor het aanbieden van de dienst ATF 3, kunnen om twee redenen binnen de gestelde fictieve machtigingsduur worden teruggegeven aan de overheid. In de eerste plaats maakt ATF 3 gebruik van frequenties in dezelfde band als GSM. Krachtens richtlijn nr. 87/372/EEG i (PbEG L 196) moet de Nederlandse overheid ervoor zorgen dat ATF 3-frequenties in voldoende mate beschikbaar komen voor GSM. Om deze reden kan het zijn dat KPN gedwongen wordt om deze frequenties terug te geven, ten behoeve van één of beide GSM-vergunninghouders. De tweede reden voor teruggave is dat KPN op vrijwillige basis besluit deze frequenties terug te geven.

Met deze mogelijkheden voor teruggave van de frequenties aan de overheid, onderscheidt de ATF 3-machtiging zich van zowel de GSM-vergunningen als de nog te verlenen DCS 1800-vergunning. In tegenstelling tot de ATF 3-machtiging kennen deze vergunningen een expliciete vergunningduur van 15 jaar, waarbij de te gebruiken hoeveelheid frequenties onlosmakelijk aan de vergunning verbonden is. Voorts leidt bovengenoemd onderscheid ertoe dat, anders dan voor ATF 3, niet is voorzien in een terugbetalingsregeling voor GSM.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, A. Jorritsma-Lebbink

Bijlage 1 Artikel richtlijn

1, eerste lid, a 1, eerste lid, b 1, tweede lid

1, derde lid – artikel 3bis

– artikel 3ter – artikel 3quater – artikel 3 quinquies

2, eerste lid

2, tweede lid

2, derde lid

2, vierde lid

3, 5 en 6 4

Transponeringstabel Richtlijn 96/2/EG i Wtv volgens onderhavig wetsvoorstel

1, eerste lid, w en x

behoeft geen implementatie, is gericht tot de Lid-Staat reeds geregeld in artikel 4, en in amvb grotendeels reeds geregeld, verder:

hoofdstukken IIa en III, met name de artikelen 13b, 13g, 13h, 13ha, 14 en 17

13k

gehele Wtv, met name hoofdstukken II, IIa en III

4, 13p tot en met 13r

artikel III van het onderhavige wetsvoorstel (vergunningverlening DCS 1800 vindt naar verwachting plaats medio 1997)

gebruik van DECT is in beginsel vrij: voor DECT is geen machtiging nodig; DECT wordt beschouwd als randapparatuur hoofdstukken IIa en III (geen verbod op combinaties)

hierin is reeds voorzien door huidige Wtv, met name hoofdstuk IIa; mededinging wordt uitgebreid met onderhavige wetsvoorstel behoeven geen implementatie, zijn gericht tot de Lid-Staat is niet op Nederland van toepassing

De Minister van Verkeer en Waterstaat, A. Jorritsma-Lebbink

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.