Memorie van toelichting - Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 1997

Deze memorie van toelichting i is onder nr. 2 toegevoegd aan wetsvoorstel 25000 XVI - Vaststelling begroting Volksgezondheid, Welzijn en Sport 1997.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 1997; Memorie van toelichting  
Document­datum 17-09-1996
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST16678
Kenmerk 25000 XVI, nr. 2
Van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1996–1997

25 000 XVI

Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 1997

Nr. 2

MEMORIE VAN TOELICHTING

INHOUDSOPGAVE

blz.

blz.

INLEIDING

  • a. 
    Algemeen
  • b. 
    Financiële prioriteitenstelling

HOOFDPUNTEN VAN BELEID

  • a. 
    Gezondheidsbeleid
  • b. 
    Sociaal Beleid
  • c. 
    Verzekeringen en Prijsvorming Zorgsector
  • d. 
    Genees- en hulpmiddelenvoorziening
  • e. 
    Geestelijke Gezondheidszorg, Verslavingszorg en Maatschappelijke Opvang
  • f. 
    Gehandicaptenbeleid
  • g. 
    Ouderenbeleid h. Curatieve Somatische Zorg i. Jeugdbeleid j. Sport
  • k. 
    Verzetsdeelnemers, Vervolgden en Burgeroorlogsgetroffenen
  • l. 
    Informatiebeleid
  • m. 
    Onderzoeksbeleid
  • n. 
    Internationaal Beleid
  • o. 
    Arbeidskosten/arbeidsmarkt

RIJKSINSTITUUT VOOR VOLKSGEZONDHEID EN MILIEUHYGIËNE

STAATSTOEZICHT OP DE VOLKSGEZONDHEID

  • a. 
    Inspectie voor de Gezondheidszorg
  • b. 
    Inspectie Gezondheidsbescherming en Veterinaire Inspectie
 

2

5.

INSPECTIE JEUGDHULPVERLENING EN JEUGD-

 

2 7

 

BESCHERMING

47

6.

FINANCIEEL BELEID EN BEHEER

48

9

 
  • a. 
    Beleidsmatige mutaties ten opzichte van de
 

9

 

Begrotingswet 1996

48

11

 
  • b. 
    Beleidsevaluatie

48

14

 
  • c. 
    Financieel beheer

49

16

     
 

7.

BESTUURLIJKE ORGANISATIE

50

18

 
  • a. 
    Algemeen

50

20

 
  • b. 
    Centralisatie/decentralisatie

50

22

 
  • c. 
    Zelfstandige bestuursorganen

51

25

 
  • d. 
    Raad op maat

51

27

 
  • e. 
    Publieke Dienstverlening

52

29

     
 

8.

DEPARTEMENTALE ORGANISATIE

53

31

 
  • a. 
    Reorganisatie

53

33

 
  • b. 
    Personeelsbeleid

53

33

 
  • c. 
    Voorlichting

54

35

 
  • d. 
    Nieuwbouw

55

38

     
 

9.

MARKTWERKING, DEREGULERING EN WETGEVINGS-

 
   

KWALITEIT

57

41

 
  • a. 
    MDW Fase II

57

   
  • b. 
    MDW Fase III

57

44

 
  • c. 
    Administratieve lastenverlichting
 

44

 

sociale ziektekostenverzekering

57

45

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

59

1.

2.

3.

4.

  • 1. 
    INLEIDING a. Algemeen

«Wij leven in een snel veranderende samenleving» is een weliswaar juiste, maar ook wel afgesleten constatering. Het roept berusting op of het leidt tot onmachtgevoelens over wat ons te wachten staat in de nabije toekomst.

Toch gebruiken de staatssecretaris en ik deze uitspraak om er de Memorie van Toelichting mee te openen. Veranderingen zijn binnen zekere grenzen wel degelijk kenbaar. Van die kennis maken wij gebruik voor beleid, dat niet achteraf repareert, maar anticipeert en activeert.

Het onlangs gepubliceerde Sociaal en Cultureel Rapport 1996 biedt ons dat beeld van een snel veranderende samenleving. Met behulp van wetenschappelijk onderzoek worden de belangrijkste veranderingen in de Nederlandse samenleving zichtbaar. Het Sociaal en Cultureel Rapport richt zich op brede ontwikkelingen waarover betrouwbare gegevens bestaan. De werkelijkheid zal vaak wat kleuriger en veelvormiger zijn dan in cijfers en tabellen tot uitdrukking kan komen. Maar de analyses bieden belangrijke inzichten en aanknopingspunten voor de missie van ons departement.

De staatssecretaris en ik willen de gezondheid en de zelfstandigheid van burgers en hun participatie in de samenleving bevorderen en daardoor bijdragen aan de kwaliteit en de stabiliteit van de samenleving. Wij geven daarbij bijzondere aandacht aan hen bij wie de zelfredzaamheid tijdelijk of zelfs permanent ontbreekt. Uitgangspunt daarbij zijn de potenties van de burgers. Wat de burger zelf kan, moet de burger zelf ook doen. Slechts waar en voor zover dat vermogen ontbreekt, past zorg en aandacht. Dit kan samengevat worden als schakelen tussen potenties en problemen. Het gaat bij de potenties niet alleen om de mogelijkheden van burgers zelf, maar ook om de potenties die in verschillende maatschappelijke sectoren zijn te vinden. Kennis en kwaliteit in de ene sector kunnen de oplossing bieden voor problemen in de andere sector. Die afstemming, die schakeling, ligt besloten in de rol van coö rdinerend minister voor het sociaal-cultureel beleid, in het besef dat de samenleving zich niets gelegen laat liggen aan indelingen in sectoren.

Een mijlpaal is bereikt met de installatie van de nieuwe adviesorganen: de Voorlopige raad voor de volksgezondheid en de zorggerelateerde dienstverlening (RVZ) en de Voorlopige raad voor maatschappelijke ontwikkeling (RMO). Met ingang van 1 januari 1997 zullen zij hun definitieve vorm krijgen. Beide raden dienen voor hun eigen terrein ons te adviseren over belangrijke strategische en maatschappelijke vraagstukken; zij moeten daarbij verder kijken dan de eigen sector en verder dan de korte termijn. Juist de raden zullen in staat zijn te schakelen tussen potenties en problemen om zo een verkokerde aanpak te voorkomen. Naast de beide adviesorganen blijft de Gezondheidsraad actief als college dat mij voorlicht over de stand van de wetenschap en mij zodoende in staat stelt het volksgezondheidsbeleid wetenschappelijk te funderen.

Het kabinet is thans halverwege zijn regeerperiode. De doelstellingen van het regeerakkoord gelden nog onverkort. De komende periode zal staan in het teken van het afronden van de ons opgedragen taken.

Het regeerakkoord bevat drie hoofdthema’s: werkgelegenheid, herijking van verantwoordelijkheden en deregulering.

Indien de loonkosten lager zijn, zullen werkgevers meer mensen in dienst nemen. Hoe lager de collectieve uitgaven, des te lager zijn ook de loonkosten. Daarom wil het kabinet de collectieve uitgaven beteugelen.

De overheid werkt toe naar een evenwichtiger verdeling van verant- woordelijkheden – ook financiële – tussen de staat, maatschappelijke organisaties, beroepsbeoefenaren en de burger. Dat is een andere reden om de collectieve uitgaven aan banden te leggen.

De uitgaven voor de gezondheidszorg en de daarmee verwante maatschappelijke dienstverlening beslaan een belangrijk deel van de collectieve uitgaven. Daarbij heeft de overheid sinds de jaren zestig een sterk sturende rol. In de eerste plaats om de toegang tot de zorgvoorziening voor burgers te garanderen. In de tweede plaats om de kwaliteit van dienstverlening te handhaven. Verder strekt de rol van de overheid zich uit tot de kostenbeheersing en de verdeling van de beschikbare middelen, de planning van ziekenhuizen en andere instellingen, en de prijsvorming van de dienstverlening.

Een belangrijke beleidsdoelstelling is sinds enige jaren het vergroten van de verantwoordelijkheid van de aanbieders van zorg, van de patiënten en de verzekerden en van de zorgverzekeraars. Als gevolg hiervan wordt, waar mogelijk, de rol van de overheid beperkt.

Bij het zoeken naar nieuwe evenwichten in de verdeling van verantwoordelijkheden maakt het kabinet wel onderscheid. Waar het gaat om dure en langdurige zorg die individueel niet goed verzekerbaar is, herneemt de overheid de eerste verantwoordelijkheid voor de verdeling van de beschikbare financiële middelen. Waar het gaat om de reguliere medische hulpverlening door huisarts en ziekenhuis, verschuiven met de verzekeraarsbudgettering verantwoordelijkheden van de overheid naar de verzekeraars en aanbieders van zorg.

Het hiervoor geschetste vormt de achtergrond waartegen het beleid het komende jaar wordt voortgezet. Dat laat zich typeren in vier centrale thema’s die ook verder in deze Memorie van Toelichting nader zullen worden uitgewerkt.

Sociale uitsluiting

Achterstand en ongelijkheid is een vraagstuk van alle tijden. In de vorige eeuw duidden wij het aan met «de sociale quaestie», tegenwoordig spreken wij van sociale uitsluiting. Alom wordt erkend dat sociale uitsluiting een van de grotere problemen is die zich in onze moderne samenleving voordoen. De overheid heeft weliswaar met behulp van de verzorgingsstaat veel achterstanden weggewerkt en de levenskansen van mensen positief beïnvloed. Maar lang niet iedereen wordt bereikt en lang niet iedereen heeft in dezelfde mate profijt van die overheidssteun. Een nieuwe ronde met nieuwe kansen creëert onvermijdelijk weer nieuwe verliezers. Grote groepen mensen zijn vanwege bepaalde kenmerken en omstandigheden niet in staat volwaardig aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen.

De uitsluiting doet zich in verschillende vormen voor. Bijvoorbeeld als een probleem dat gekoppeld is aan een bepaalde levensfase, waarbij ouderen voortijdig aan de zijlijn gezet worden. Of als een ruimtelijk probleem waarbij kansarme groepen steeds meer geconcentreerd raken in wijken, die een getto dreigen te worden. In zijn rapport Sociale Zekerheid en zorg wijst de Voorlopige raad voor de volksgezondheid en zorggerelateerde dienstverlening op de gevolgen van de privatisering in de sociale zekerheid. Deze privatisering brengt werkgevers ertoe, zich actief te bemoeien met de gezondheid van hun werknemers. Dat heeft positieve kanten, zoals een grotere aandacht voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden. Maar er zijn ook risico’s. Er dreigt een toenemende «selectie op gezondheid aan de poort»; en werkgevers zoeken begrijpelijkerwijs naar arrangementen waarbij werknemers sneller worden behandeld dan niet-werknemers. Het kabinet is van mening dat diverse maatregelen genomen moeten worden om dit tegen te gaan; het heeft zijn steun uitgesproken aan een initiatiefwet die de medische keuringen bij aanstellingen beperkt. Tevens zijn diverse initiatieven in ontwikkeling, gericht op het terugdringen van wachttijden in de zorg. Voorrangsarrangementen zijn strijdig met het principe dat slechts medische criteria de plaats op de wachtlijst bepalen.

Verantwoord burgerschap

Het voorkomen van processen die leiden tot sociale uitsluiting vraagt niet alleen om acties van de overheid. Bij het creëren van betekenisvolle sociale relaties, het instandhouden van netwerken en het verlenen van zorg op menselijke maat, hebben burgers meestal zelf de sleutel tot succes in handen.

Vandaar dat wij in ons beleid een belangrijke plaats inruimen voor al die vormen van burgerschap waarin de eigen verantwoordelijkheid tot uitdrukking komt. Dat zijn maatschappelijke verbanden die zich tussen de overheid en de privé-sfeer bevinden, ook wel aangeduid met particulier initiatief of maatschappelijk middenveld. De angelsaksische benaming daarvoor is «civil society». In de zorgsector bestaat er een lange traditie van niet-collectieve dienstverlening en beheer. Ook op de beleidsterreinen sport, jeugd en ouderen is dat het geval. Het laat zien hoe overheid en particulier initiatief elkaar aanvullen, en ook niet zonder elkaar kunnen. De sportsector is een goed voorbeeld van een sector die zich kenmerkt door de grote inzet van vrijwilligers. De georganiseerde sportbeoefening, met ruim 4 miljoen sporters, wordt immers mede mogelijk gemaakt door meer dan een half miljoen vrijwilligers. Zonder hun inzet zou georganiseerde sportbeoefening niet mogelijk zijn.

Het vrijwilligerswerk is de hoeksteen in dat bouwwerk van de «civil society». Het aangaan van zelfgekozen samenwerkingsverbanden en bijbehorende verantwoordelijkheden biedt een tegenwicht tegen de oprukkende individualisering. Het laat alternatieven zien voor de alsmaar voortschrijdende professionalisering.

Wij moeten ons hierbij hoeden voor al te moralistische bespiegelingen over de burgerzin en altruïsme; we moeten de effecten ervan evenmin onderschatten. Nog altijd verricht meer dan een kwart van de bevolking met enige regelmaat vrijwilligerswerk. Er wordt op deze groep een toenemend beroep gedaan.

Nogmaals, voor onze sectoren is het voorbereiden van beleid en een effectieve uitvoering ervan niet mogelijk zonder goede afstemming en overleg met deze «vrijwillige» organisaties en instellingen.

Zorgvernieuwing

Voorgaande kabinetten hebben een begin gemaakt met het herijken van de rol van de overheid en van uitvoerende partijen in de zorgsector. Door dit kabinet is gekozen voor een stapsgewijze aanpak voor verbetering van het huidige systeem in al zijn facetten. Daarbij hoort ook dat de zorg zich in toenemende mate aanpast aan de vragen en wensen van patiënten of gebruikers. Binnen de geestelijke gezondheidszorg en de zorgverlening aan ouderen en gehandicapten zijn processen van zorgvernieuwing gestart.

Zorgvernieuwing kan ook tot stand komen door kritisch te kijken naar doelmatigheid en effectiviteit van de zorgverlening. In het veld zijn daarvoor veel initiatieven ontwikkeld. De voorstellen tot verbetering liggen op tafel, maar zijn nog te weinig overgenomen en ingevoerd. Ook hier geldt weer dat er een grote verantwoordelijkheid ligt bij de uitvoerende instellingen. Zij moeten niet alleen oog hebben voor de geleverde zorg en diensten als product, maar ook voor de manier waarop ze als organisatie doelmatiger kunnen werken.

De inspanningen van de staatssecretaris en mij richten zich op het beperken van verzekeringsaanspraken tot noodzakelijke en werkzame zorg, het verlagen van de prijzen van geneesmiddelen, het beperken van de intramurale zorgverlening om extra groei van ambulante hulpverlening mogelijk te maken, en het vergroten van de doelmatigheid in de dienstverlening.

Als een uitwerking van de budgetafspraken heeft een ambtelijke werkgroep in 1995 nieuwe wegen gezocht om de kostengroei in de zorgsector te beheersen met behoud van de kwaliteit en de toegankelijkheid van de zorg. De voorstellen van de werkgroep waren gericht op het vergroten van de doelmatigheid en de flexibiliteit in de zorgverlening. Ook uit de Tweede Kamer zijn voorstellen terzake gedaan.

In 1995 en in 1996 hebben wij verschillende uitgewerkte voorstellen voorgelegd aan de Tweede Kamer. Op grond van het overleg met de Vaste Commissie voor VWS hebben wij deze voorstellen inmiddels aangepast. Het is onze bedoeling het komend jaar verder te gaan met het uitwerken en het invoeren van deze doelmatigheidsmaatregelen. De voorstellen hebben enkele gemeenschappelijke kenmerken: zij zijn niet alleen gericht op kostenbeheersing, maar evenzo op het verbeteren van de hulpverlening (meer «zorg op maat»). De voorstellen leggen daarmee een grote verantwoordelijkheid bij de instellingen, de beroepsoefenaren, de verzekeraars en de beheerskantoren in de gezondheidszorg.

De beleidsmaatregelen hebben een accommoderend en faciliterend karakter; het beleid moet de ruimte creëren waarbinnen de dienstverlenende instellingen en beroepsgroepen zelf kunnen verder gaan in de processen van zorgvernieuwing.

Eén van de manieren waarop wij willen inspelen op de veranderende vraag, is het persoonsgebonden budget. Dat budget bestaat uit een geldbedrag, afhankelijk van de hoeveelheid zorg die iemand nodig heeft. In principe kan de ontvanger van dat geld zelf de hulp inkopen die hij of zij nodig heeft. Op grond van experimenten met een dergelijk budget hebben wij in 1996 een subsidieregeling ingevoerd. De komende jaren willen wij het budget geleidelijk uitbreiden. Voor 1997 is in totaal een bedrag van f 127 miljoen beschikbaar.

Een variant op het persoonsgebonden budget is het persoonsvolgend budget.

Kenmerk hiervan is dat als iemand van zorgarrangement wil wisselen, de instelling van vertrek de zorgkosten verrekent met een andere instelling. Dit versterkt de positie van de zorgvrager. Met name in de verstandelijk gehandicaptensector worden mede naar aanleiding van de evaluatie van het persoonsgebonden budget de mogelijkheden van het persoonsvolgend budget – onder de conditie van budgettaire neutraliteit – overwogen.

De zorgvernieuwing krijgt ook gestalte via een onafhankelijke, objectieve en – fasegewijs – integrale indicatiestelling voor de aanspraak op zorg in de care-sector. Deze moet leiden tot een zo goed mogelijke aansluiting tussen de – individuele – zorgbehoefte van de zorgvrager en het zorgaanbod.

De zorgvernieuwing staat niet los van financiële verantwoordelijkheden. Het gaat niet alleen om het uitbreiden van het aantal verschillende vormen van zorg. Het is evenzeer nodig dat de instellingen en andere betrokkenen kritisch kijken naar de doelmatigheid en de effectiviteit van de hulpverlening.

In opdracht van VWS zijn daar afgelopen jaren verschillende studies naar uitgevoerd. Die rapporten wijzen op vele mogelijkheden tot verbetering. De komende jaren willen wij meer aandacht besteden aan de vraag hoe die voorstellen ook in de praktijk tot werkelijke verbeteringen leiden in de organisatie van het zorgproces. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt in eerste instantie bij de hulpverlenende instellingen zelf. Het gaat daarbij zowel om een doelmatiger hulpverlening als om een doelmatiger organisatie van de zorg.

Het verbeteren van de organisatie leidt ook tot andere verhoudingen tussen de instellingen en de verschillende beroepsbeoefenaren en beroepsgroepen. De zorg is teamwerk geworden; het beeld van de dokter als zelfstandig werkende medicus is vervangen door een beeld van samenwerking tussen verschillende disciplines en samenwerking met het management van de instelling. Anno 1996 zien we dat in nagenoeg alle ziekenhuizen in Nederland de medisch specialisten en het ziekenhuisbestuur op weg zijn naar één geïntegreerde organisatie. Het proces beperkt zich echter niet tot de muren van het ziekenhuis. De CommissieBiesheuvel wees er in 1994 op dat betere samenwerking nodig is tussen de verschillende soorten instellingen en de thuiszorg. Deze commissie sprak van een «zorgcontinuüm».

Ook de Commissie-Welschen legde in haar rapport uit 1994 de nadruk op de noodzaak tot samenwerking tussen de verschillende voorzieningen voor de ouderenzorg. Uiteindelijk hebben de aanbevelingen van deze commissie geleid tot het voorstel de financiering van de verzorgingshuizen onder de AWBZ te brengen. In juni 1996 heeft de Tweede Kamer unaniem ingestemd met de Overgangswet verzorgingshuizen naar de AWBZ. Het voorstel ligt nu in de Eerste Kamer. Als deze overheveling wordt gerealiseerd vallen de belangrijkste vormen van dienstverlening voor ouderen (de verpleeghuizen, de verzorgingshuizen en de thuiszorg) onder een en hetzelfde financieringsregime. Daarnaast is aan de Tweede Kamer toegezegd dat vóór het eind van het jaar een stappenplan zal worden ingediend dat aangeeft hoe de mogelijkheden van het doorvoeren van het scheiden van wonen en zorg worden verkend. Dit moet leiden tot het uitbrengen van een verslag vó ór 1 januari 1999. Op basis daarvan zal dan een discussie over de invoering van de scheiding kunnen plaatsvinden. Een en ander maakt een betere samenwerking mogelijk, en dat vergemakkelijkt de substitutie van de ene zorgvorm voor de andere. Ook in de geestelijke gezondheidszorg is sprake van zorgvernieuwing in de vorm van een steeds betere samenwerking tussen de verschillende aanbieders. De betrokken patië nten ervaren dit als een duidelijke kwaliteitsverbetering. De komende jaren zullen wij vanuit het ministerie van VWS steun verlenen aan de nieuwe vormen van samenwerking en waar mogelijk stimuleren, maar alweer: de verantwoordelijkheid ligt primair bij de hulpverleners zelf. Uiteindelijk is dat in ons aller belang.

Werkgelegenheid

Al eerder is in deze inleiding gewezen op het belang van de werkgelegenheid in de zorg- en welzijnsberoepen. Volgens de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek werken hier ongeveer 750 000 mensen. Dat komt overeen met zo’n 12,5 procent van de totale werkgelegenheid. De afgelopen jaren hebben de instellingen actief meegedaan met de inspanningen om werk te bieden aan mensen met een lager opleidingsniveau die al langer werkloos zijn. In 1995 en in 1996 gaat het om ongeveer 12 000 nieuwe banen. Hiermee wordt permanente werkgelegenheid gecreëerd voor mensen die op andere manieren geen werk konden vinden. Ook zal in 1997 verder invulling worden gegeven aan het creëren van zogenoemde Melkert-banen in de zorgsector.

  • b. 
    Financiële prioriteitenstelling

De begroting van mijn departement kent twee verschillende budgettaire kaders: het Budgettair Kader Zorg (BKZ) en het kader voor de Rijksbegroting-in-enge-zin. In het Jaaroverzicht Zorg (JOZ) 1997 gaan de staatssecretaris en ik uitvoerig in op de financiële prioriteitenstelling binnen het totale BKZ. Voor het begrotingsgefinancierde deel van het BKZ komt hieronder de financiële prioriteitenstelling aan de orde. Daarnaast behandelen we de prioriteitenstelling binnen het deel dat valt onder de Rijksbegroting-in-enge-zin.

Prioriteiten

Het kabinet heeft in de afwegingen rond de opstelling van de begroting 1997 prioriteit gegeven aan het cluster criminaliteitsbestrijding in de meest brede zin van het woord. Binnen dat kader is ook extra geld uitgetrokken voor preventieve maatregelen, waaronder nadere uitwerking van de voornemens uit de Drugnota. In dat kader heeft het kabinet f 18 miljoen structureel aan de begroting van VWS toegevoegd.

Tevens heeft het kabinet conform de voornemens uit de nota «De andere kant van Nederland, Preventie en Bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting (Kamerstukken II, 1995/1996, 24 515, nrs. 1 en 2) f 15 miljoen extra uitgetrokken ten behoeve van de opvang van dak- en thuislozen.

Posterioriteiten

De beraadslagingen in het kabinet hebben eveneens geleid tot ombuigingstaakstellingen. Enerzijds was dat nodig voor het oplossen van oude tekorten op de rijksbegroting, anderzijds om de extra uitgaven te dekken die voor de prioriteiten zijn uitgetrokken. Deze ombuigingen betreffen het kader van de rijksbegroting-in-enge-zin.

Voor ons betreft het de volgende ombuigingstaakstelling (uitgedrukt in miljoenen guldens):

1997             1998             1999             2000

8,9              16,9              21,9              21,9

Wij hebben de invulling van deze taakstelling gevonden op diverse onderdelen van de begroting.

Allereerst zal het materiële budget van het departement met structureel f 1,8 miljoen worden gekort.

Ook het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) heeft een taakstelling opgelegd gekregen. Het betreft f 0,1 miljoen op de materiële uitgaven.

Tevens zal door een pro-actieve opstelling inzake de Pensioen- en Uitkeringsraad in overleg een meerjarenperspectief worden uitgewerkt voor de toekomst van de uitvoering van de wetten voor oorlogsgetroffenen. Door demografische ontwikkelingen en door stroomlijning van de uitvoering zullen op termijn besparingen op de uitvoeringskosten realiseerbaar zijn (f 2,5 miljoen in 1997 oplopend tot f 10 miljoen in 2000).

Na een aantal jaren van facilitering van emancipatieprojecten op de beleidsterreinen van VWS hebben de beleidsdirecties de emancipatoire aspecten geïncorporeerd in de beleidsontwikkeling. De faciliteringsbij-drage van f 0,8 miljoen kan hierdoor komen te vervallen.

De taakstelling die uit een vorige ombuigingsronde op het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW) rust, is met ingang van 1998 met f 1 miljoen structureel verhoogd. Daarnaast is aan het Verwey-Jonker Instituut vanaf 1999 een taakstelling van f 0,5 miljoen opgelegd in het licht van afspraken over een meer marktgerichte oriëntatie van dat instituut.

Bij de vorming van de Stichting Forum (clustering minderheden organisaties) is in eerste instantie een reserve aangehouden voor de financiering van onvoorziene ontwikkelingen rond de clustering. Deze reserve kan nu vervallen.

Tenslotte is een resterend deel van de taakstelling voor VWS voorlopig geparkeerd. In de loop van 1997 zal meer duidelijkheid ontstaan over de concrete maatregelen die voor dit restant kunnen worden getroffen. Bij suppletoire wet en in de ontwerp-begroting voor 1998 zullen deze maatregelen worden voorgesteld.

Voor een preciezer uitwerking van de bovenstaande voorstellen verwijzen wij naar de artikelsgewijze toelichting.

Werkgelegenheidsgelden

Ook in de begroting 1997 is ten laste van de daartoe uitgetrokken gelden in het Regeerakkoord (Cluster I) weer een tranche van circa f 100 miljoen toegevoegd. Het meerjarig beeld ziet er als volgt uit:

Werkgelegenheidsgelden (exclusief indexering ontwikkeling Wet minimumloon)

1996             1997             1998             1999             2000

 

begroting 1996

300

400

400

400

400

Afdrachtskortingseffecten

         

Eerste SW 1996

-20

-36

–33

-31

-18

begroting 1997*

-

87

177

178

180

reservering aanv. post

         

miljoenennota*

-

-

80

162

157

Totaal                                                              280               451               624               709               719

  • inclusief afdrachtskortingen

De effecten van afdrachtskortingen, op grond van de Wet vermindering afdracht loonbelasting (WVA) hangen samen met lastenverlichting die bij werkgevers optreden. Dit impliceert dat deze correctie geen effect heeft op het aantal Melkert-banen dat kan worden gerealiseerd.

  • 2. 
    HOOFDPUNTEN VAN BELEID
  • a. 
    Gezondheidsbeleid

Tot het terrein van het Gezondheidsbeleid behoren alle onderwerpen die kunnen worden gerekend tot het terrein van de openbare gezondheid (Public Health). Het gaat derhalve om de preventie van alle denkbare gezondheidsrisico’s, om de bescherming van de gezondheid, om het patiënten- en chronisch ziekenbeleid, en om de consumentenbescherming in de meest brede zin.

Gezondheidsbevordering en preventie

De Ziekenfondsraad heeft aanbevolen de algemene aspecten van aan individuen toe te rekenen programmatische preventie te financieren uit het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ). Najaar 1996 zal ik een standpunt hierover innemen.

Sinds medio 1996 beschermt de Wet op het bevolkingsonderzoek de bevolking tegen risico’s van bevolkingsonderzoek. Over vijf jaar zal een evaluatie naar de effecten van deze wet worden uitgevoerd. Inmiddels is vanuit de Europese Unie (EU) belangstelling getoond voor de ervaringen die wij opdoen met het in goede banen leiden van deze categorie medisch onderzoek.

Uit een inspectie-onderzoek naar de betrokkenheid van gemeentebesturen bij de Wet collectieve preventie volksgezondheid (Wcpv) blijkt een grote diversiteit in de mate van lokaal-bestuurlijke betrokkenheid. Ik heb een commissie ingesteld die een visie ontwikkelt op de manier waarop de aandacht voor collectieve preventie op lokaal niveau kan worden versterkt. In 1997 wordt bekeken op welke wijze de aanbevelingen van het rapport, dat eind 1996 verschijnt, gestalte kunnen krijgen.

Steeds meer micro-organismen ontwikkelen resistentie tegen antibiotica. In 1996 is de Stichting Werkgroep Antibiotica Beleid (SWAB) opgericht. Deze stichting beoogt het bevorderen van de kwaliteit van antibiotica prescriptie met het doel om de antimicrobiële resistentie-problematiek te beheersen. Hiervoor zal in 1997 subsidie beschikbaar komen. Verder zal in 1997 een evaluatie plaatsvinden van het functioneren van de Landelijke Coö rdinatiestructuur voor de Infectieziektenbestrijding. Op basis hiervan zal de verdere positionering van deze coö rdinatie-structuur worden bezien.

In navolging van het eindadvies van de Nationale Commissie AidsBe-strijding (NCAB) ga ik door met het huidige Aidsbeleid mede gericht op publieke bewustwording van de noodzaak van veilige sex en met gerichte aandacht voor verdere implementatie en samenwerking. Dit betekent voortzetten van het verstrekken van basissubsidies aan enkele organisaties die betrokken zijn bij de uitvoering van de bestrijding van HIV/AIDS maar ook van andere seksueel overdraagbare aandoeningen. Voorts beheert en besteedt de Stichting AIDS Fonds het ontwikkelings- en onderzoeksbudget op basis van een convenant tussen VWS en de stichting. Eind 1997 is een evaluatie van het convenant gepland.

In het kader van de verdere ontwikkeling van het alcoholmatigings-beleid zal naar verwachting in 1997 een voorstel tot wijziging van de Drank- en horecawet aan de Tweede Kamer aangeboden worden. Verder zal begin 1997 een regeringsstandpunt over de werking van de Code voor alcoholhoudende dranken (zelfregulering van de alcoholbranche) bepaald worden.

De kabinetsnota Tabaksontmoedigingsbeleid (Kamerstukken II, 1995/1996, 24 743 nr.1) bevat voornemens inzake reclamebeperking, preventie, rookverboden, leeftijdsgrenzen en accijns. De nota is mede gebaseerd op overleg met de tabaksbranche.

Bij de implementatie van de kabinetsnota over de herijking van het kansspelbeleid zal ook mijn bijdrage aan de preventie van gokverslaving betrokken worden. In 1997 worden de eerste experimenten met de Gezondheidseffectrapportage voorzien.

Consumentenveiligheid

Gezien de ontwikkelingen op het terrein van de preventie van ongevallen in de privé sfeer en tijdens sport en recreatie, wordt een beleidsnota voorbereid. De staatssecretaris verwacht deze nota in 1997 aan de Tweede Kamer te kunnen aanbieden.

Het Warenwetbesluit brandveiligheid nachtkleding heeft de Staatssecretaris in 1996 ingetrokken. De verwachting is dat hierover in 1997 met het bedrijfsleven een convenant vastgesteld zal worden. Nog dit jaar wordt de publicatie van een wettelijke regeling met betrekking tot de veiligheid van attractie- en speeltoestellen verwacht, die in 1997 in werking treedt. Naar verwachting kan in 1997 een wettelijke maatregel om nikkelallergie te voorkomen, van kracht worden. Een maatregel die de verhandeling van onder andere kleding die bepaalde AZO-kleurstoffen bevat verbiedt, wordt nog dit jaar van kracht. De staatssecretaris is voornemens om met ingang van 1997 een wettelijke regeling in te voeren, die het bedrijfsleven verplicht informatie over bepaalde gevaarlijke preparaten beschikbaar te stellen aan het Nationaal Vergiftigingen Informatiecentrum. Nog voor de jaarwisseling 1996/1997 zal de Staatssecretaris een onderzoek laten uitvoeren met betrekking tot de verhandeling en het gebruik van illegaal vuurwerk.

Met ingang van 1997 zal een nieuwe letselregistratie van start gaan. De gegevens uit deze registratie zullen ondersteuning bieden bij het beleid aangaande letselpreventie. Binnenkort zal de eerste fase in de ontwikkeling van een model ter berekening van de kosten van ongevalsletsels zijn afgerond. In 1997 wordt de verdere invulling van het model ter hand genomen.

Voeding en veterinair beleid

Voor het voedingsbeleid is betrouwbare informatie over het gebruik van voeding in Nederland van essentieel belang. In overleg met de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zal de staatssecretaris daarom in 1997 een derde Voedselconsumptiepeiling starten. De voedingsvoorlichtingsorganisaties die gevestigd zijn in het voedingscentrum onderzoeken met de financiële steun van de overheid de mogelijkheden voor een nauwere samenwerking. In 1997 zal moeten blijken of de hiertoe opgerichte Stichting Voedingscentrum alle bestaande taken op dit terrein kan overnemen.

Nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe ingrediënten die verkregen zijn met behulp van genetisch gemodificeerde organismen, of die nieuwe micro-organismen bevatten, moeten op veiligheid worden getoetst voordat zij op de markt gebracht worden. Tevens moet in deze gevallen zorgvuldig, conform de Warenwetregeling, naar de maatschappelijke aspecten (consumentenvoorlichting) worden gekeken. De Europese verordening op het terrein van de «novel foods» (nieuwe voedingsmiddelen) wordt zeker dit begrotingsjaar verwacht. De Nederlandse Warenwetregeling zal dan worden ingetrokken.

Ook het komende begrotingsjaar zullen de BSE-affaire en het beleid ter zake nog volop aandacht krijgen. Een nieuwe vleeskeuringswet bevindt zich nog in de voorbereiding. Het komende jaar zal veel energie gestoken moeten worden in de implementatie van het MDW-rapport over de levensmiddelenwetgeving.

Patië nten-/consumentenbeleid en chronische ziekten

Een belangrijk onderdeel van het patië nten-/consumentenbeleid vormt de financiële ondersteuning van patiënten-/consumentenorganisaties. Zij spelen een belangrijke rol bij de bevordering van een goede afstemming van het aanbod op de zorgvraag. Deze organisaties dragen daarmee bij aan een doelmatig functioneren van het zorg- en verzekeringsstelsel. In lijn met de behandeling van de nota Patiënten/consumentenbeleid in de zorgsector (kamerstukken II, 1991/1992, 22 702, nrs. 1–2) en de met algemene stemmen aangenomen motie (kamerstukken II, 1991/1992, 22 702, nr. 8), waarin de regering wordt verzocht met voorstellen te komen voor een structurele basisfinanciering van patiënten/consumentenorganisaties vanuit de premiegelden, zijn voorbereidingen getroffen om ten behoeve van het beoogde fonds een Zelfstandig Bestuurs Orgaan op te richten op basis van een aparte wettelijke regeling. Gaandeweg is hierbij duidelijk geworden dat het fonds niet voldeed aan de inmiddels aangescherpte aanwijzingen voor ZBO’s, waardoor het niet mogelijk was het fonds op basis van de beoogde wet vorm te geven. Voor het veld is dat aanleiding geweest om medio dit jaar de Stichting Patiëntenfonds in het leven te roepen. Tegen deze achtergrond zullen bedoelde organisaties worden bekostigd door het onlangs opgerichte patiëntenfonds. Hiervoor is in 1997 een bedrag van f 12 miljoen beschikbaar.

De ontwikkeling van beleid voor mensen die langdurig op zorg zijn aangewezen, zal ook dit jaar krachtig ter hand worden genomen. Het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM) heeft in het project Focal Point Preventie Chronische Ziekten een ziekte-overstijgend beeld gegeven van de mogelijkheden tot secundaire en tertiaire preventie van chronische ziekten, via veranderingen in leefstijl van individuen. Daarnaast blijft de maatschappelijke positie van chronisch zieken een punt van aandacht. Daarbij kan worden gedacht aan de ontwikkeling van flankerend beleid op het terrein van onder andere de arbeidsparticipatie van mensen die langdurig van zorg afhankelijk zijn. Naast de realisering van het patiëntenfonds blijft een krachtiger positie van de patiënt in de driehoek veld/verzekeraars/patië nt-consument om inzet vragen. In verband daarmee laat ik een vooronderzoek doen naar het inhoudelijk en financieel draagvlak om samen met (die) partijen een scenariostudie te doen naar de toekomstige positie van de patiënt-consument.

Beleid inzake de aansturing van projecten, experimenten en onderzoek

Vooruitlopend op het voorstel van de Wet op de organisatie ZorgOnder-zoek Nederland, is de organisatie ZorgOnderzoek Nederland (ZON) van start gegaan. ZON zal zich als intermediaire organisatie bezighouden met de aansturing en financiering van projecten, experimenten en onderzoek op het terrein van volksgezondheid en zorg en heeft tot doel de doelmatigheid van de beleidsuitvoering op dit gebied te vergroten.

In mei 1996 heeft de Raad voor Gezondheidsonderzoek (RGO) advies uitgebracht betreffende prioriteiten voor preventieonderzoek. Najaar 1996 zal ik hierover een standpunt innemen.

  • b. 
    Sociaal Beleid

Bij de installatie op 6 juni 1996 van de Voorlopige raad voor maatschappelijke ontwikkeling (RMO) heeft de staatssecretaris in haar inleiding de raad als motto meegegeven: «Schakelen tussen problemen en potenties». Dit motto geldt bij uitstek voor het sociaal-cultureel beleid dat wij wensen te voeren. Samenwerking zal daarin centraal staan. Samenwerking tussen departementen, tussen sectoren, tussen instellingen en organisaties. Dat alles vanuit de gedachte dat het onmogelijk is het complexe probleem van sociale uitsluiting vanuit één sector of invalshoek aan te pakken.

Gezinsbeleid

Rondom het tijdstip van indiening van de onderhavige begroting zal het kabinet een beleidsbrief over het gezinsbeleid naar de Tweede Kamer sturen, waarin het zijn visie geeft op de maatschappelijke positie en functie van het gezin. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) zal naar verwachting februari 1997 een verkennend onderzoek op dit terrein afronden (zie bijlage 13).

Emancipatiebeleid

Het bevorderen van de zelfstandigheid en maatschappelijke participatie van burgers draagt bij aan de kwaliteit en de stabiliteit van de samenleving. Vanuit die doelstelling wordt ook aan het emancipatiebeleid van VWS als geïntegreerd onderdeel van het beleid op deelterreinen inhoud gegeven. Emancipatiebeleid houdt met name rekening met de specifieke positie van vrouwen in de groepen waarop het beleid van VWS zich richt. Vanuit dezelfde uitgangspunten wordt aan het homo-emancipatiebeleid gestalte gegeven. Eind van dit jaar wordt onder meer een onderzoek afgerond naar de positie van oudere homoseksuele mannen en lesbische vrouwen.

In september 1995 heeft de vierde wereldvrouwenconferentie in Beijing plaatsgevonden. Het slotdocument van Beijing wordt gebruikt als referentiekader voor het Nederlandse emancipatiebeleid. In de beleidsbrief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SoZaWe) «Emancipatiebeleid 1997–2000», die bij de begroting van het ministerie van SoZaWe naar de Kamer gaat, wordt de Kamer geïnformeerd over de uitwerking van het toekomstig emancipatiebeleid van het kabinet.

Armoedebestrijding

Om een goed beeld te krijgen van het armoedevraagstuk laat de minister van SoZaWe een monitoring-systeem ontwikkelen. Samen met de minister van SoZaWe wordt tot het jaar 2000 jaarlijks een «sociale conferentie» georganiseerd als forum voor publieke gedachtenwisselin-gen over nieuwe vormen van armoedebestrijding.

Maatschappelijk ondernemerschap

Maatschappelijk ondernemerschap is het samenbrengen van «ondernemersbelangen», het vervullen van allerhande behoeften aan maatschappelijke diensten. Die behoeften kunnen liggen in de sfeer van het wijk- en buurtbeheer (onder andere de fietsenstalling), buitenschoolse activiteiten, persoonlijke dienstverlening (onder andere boodschappen-dienst en schoonmaakwerk) etcetera.

Door publiek-private samenwerking te stimuleren worden banen gecreëerd voor langdurig werklozen. Waar mogelijk worden dit uiteindelijk reguliere banen.

De staatssecretaris wil bevorderen dat nieuwe experimenten van start zullen gaan.

In die experimenten worden de mogelijkheden om met behoud van uitkering te werken benut (nieuwe Algemene Bijstandswet). Tevens worden met die experimenten andere kansrijke werkterreinen verkend.

Welzijnsregeling inburgering nieuwkomers

Afspraken tussen kabinet en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) hebben geleid tot wijziging van het bekostigingsbesluit welzijnsbeleid en de totstandkoming van de Welzijnsregeling Inburgering Nieuwkomers (WIN, Staatscourant 246, DVMA/M-954306, 19 december 1995). In 1997 zal frequent een Nieuwsbrief integratie nieuwkomers verschijnen. De cursussen deskundigheidsbevordering voor projectleiders en trajectbegeleiders vanuit de Hogeschool Rotterdam worden voortgezet en geactualiseerd. Voor gemeenten en arbeidsbureaus zal een handboek verschijnen met daarin opgenomen een handleiding voor doorstroming van nieuwkomers naar de arbeidsmarkt. Deze handleiding zal gebaseerd zijn op methodieken die zich in de praktijk hebben bewezen. In drie gemeenten worden tenslotte experimenten uitgevoerd om te bezien op welke wijze vrijwilligerswerk een bijdrage kan leveren aan een versnelde inburgering van nieuwkomers. De resultaten zullen in 1997 na evaluatie landelijk overdraagbaar worden gemaakt.

Onderwijsachterstanden

Er is thans een redelijk aanbod van programma’s om jonge – vaak allochtone – kinderen voor te bereiden op succesvolle deelname aan het onderwijs. Programma’s die door ouders thuis uitgevoerd kunnen worden. Praktijkervaring leert evenwel dat er een flinke groep kinderen is die niet met een dergelijk gezinsprogramma kan worden bereikt. Voor deze kinderen wordt stimulering buitenshuis met name in peuterspeelzalen en de eerste fase van het basisonderwijs nagestreefd.

De staatssecretaris en haar collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OC&W) willen de aansluiting van voorschoolse activiteiten op de start in de basisschool verbeteren.

Met het oog hierop wordt gewerkt aan een tweetal nieuwe voorschoolse programma’s – Caleidoscoop en Piramide – die beginnen in de peuterspeelzaal en doorlopen tot groep 1 en 2 van de basisschool. Deze programma’s zullen in twaalf experimentele lokaties worden uitgevoerd met een looptijd tot 1999.

Het eerste experiment met de verlengde schooldag op de basisschool is onlangs afgerond. In 1997 zal in het voortgezet onderwijs een soortgelijke aanpak uitgeprobeerd worden.

Racismebestrijding

Evenals het afgelopen jaar zullen samen met het ministerie van OC&W in het kader van het programma multi-culturele samenleving tal van activiteiten worden ondersteund die met name gericht zijn op de jeugd, zoals «Pop Against Racism» en «School zonder Racisme». Tevens wordt in afstemming met andere ministeries uitvoering gegeven aan het Europees jaar tegen racisme (1997).

E én-loket

Het programma «Overheidsloket 2000» van het ministerie van Binnenlandse Zaken richt zich op integrale dienstverlening en informatieverstrekking aan burgers en dan met name op ouderen, gehandicapten en chronisch zieken. Wij sluiten bij dit programma aan op een project elektronische publieksinformatie over maatschappelijke aangelegenheden.

Leefbaarheid

De sociale dimensie van de leefomgeving krijgt in 1997 aandacht. Via diverse regionale projecten wordt getracht burgers nog meer dan thans het geval is te betrekken bij de sociale infrastructuur in hun wijk of buurt.

Vier grote steden

Met de vier grote steden zijn in 1994 convenanten afgesloten die specifiek ingaan op thema’s die deel uitmaken van de grote-stadspro-blematiek. Het convenant met de gemeente Den Haag, «Maatschappelijk herstel», is gericht op het terugdringen van maatschappelijk isolement. Met de gemeente Rotterdam is het convenant «Voorschoolse achterstands-bestrijding nul- tot zesjarigen» afgesloten. Het convenant met de gemeente Utrecht, «Wijkjongerenperspectieven», is erop gericht zoveel mogelijk (allochtone) jongeren «op het goede pad» te houden. Het convenant met de gemeente Amsterdam, «Bij de les blijven», richt zich op het tegengaan van schooluitval.

De vier steden zullen in 1997 de resultaten bekendmaken door middel van werkbezoeken en conferenties. Tevens zal gestreefd worden naar verspreiding van die resultaten.

Internationaal

In het kader van het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie zal voorjaar 1997 een conferentie over het thema «sociale integratie» worden gehouden. Ook zal een bijdrage worden geleverd aan de (internationale) implementatie van het Verenigde Naties-actieprogramma van de Sociale Top, waartoe aan de Verenigde Naties-Commissie voor Sociale Ontwikkeling een coö rdinerende rol is toebedacht. Problemen van achterstand en uitsluiting komen ook in 1997 aan de orde in bilaterale uitwisselingsprojecten en contacten, met name in die met enkele Midden-Europese landen.

  • c. 
    Verzekeringen en Prijsvorming Zorgsector

In het voorlaatste jaar van deze kabinetsperiode staan, met uitzondering van de herstructurering van de ziekenfondsverzekering geen grote ingrepen in het verzekeringsstelsel op stapel. Sleutelbegrippen voor het komende jaar zijn: vernieuwing; doelmatigheid; bevorderen van eigen verantwoordelijkheid van verzekeraars, aanbieders van zorg en verzekerden; deregulering. Voor een uitgebreide beschrijving van mijn beleid in deze verwijs ik u tevens naar het Jaaroverzicht zorg 1997.

Vernieuwing

De doelstelling van de zorgvernieuwing en van de flexibilisering van de AWBZ is het leveren van «zorg op maat». De overleggen met de Vaste Commissie van VWS en de koepels van de verschillende zorgaanbieders hebben ertoe geleid dat het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering zodanig wordt aangepast dat in de aanspraken een flexibel aanbod van zorg mogelijk wordt gemaakt. De randvoorwaarden van het Regeerakkoord, een stringente aanbodbeheersing via de Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV), kostenbeheersing via de Wet tarieven gezondheidszorg (WTG) en het leveren van zorg vanuit de ingevolge de AWBZ toegelaten instellingen, zijn daarbij essentieel.

Naast een flexibilisering van de aanspraken blijven de «zorg op maat»-regelingen voortbestaan als ontwikkelingsbudget. Zij dienen als vliegwiel om extra prikkels voor zorgvernieuwing te behouden.

Doelmatigheid

Ter bevordering van de doelmatigheid in de zorg heb ik de voorzitter van de Ziekenfondsraad in mijn brief van 10 juni 1996 aangegeven dat ik het een goede ontwikkeling zou vinden indien de Commissie Ontwikkelingsgeneeskunde van de Raad in samenwerking met de gezondheidsraad op korte termijn prioriteit geeft aan de toetsing op doelmatigheid van een lijst van 126 verstrekkingen. Op langere termijn zou de aandacht van de Commissie hoofdzakelijk gericht moeten zijn op het bestrijden van ondoelmatigheid in de sociale ziektekostenverzekeringen.

Eigen verantwoordelijkheid verzekeraars

De invoering per 1 januari 1996 van het zogenaamde splitsingsmodel in de budgettering van de ziekenfondsen heeft geleid tot een beduidende verbetering in de werking van het budgetteringssysteem. Verdere uitwerking van dit systeem zal het naar verwachting mogelijk maken in 1997 en 1998 het financiële risico dat de ziekenfondsen in het kader van de budgettering lopen, verder te vergroten. De verantwoordelijkheid van de ziekenfondsen voor doelmatige zorgcontracten met aanbieders van zorg zal hierdoor toenemen. Om de ziekenfondsen hiervoor ook meer mogelijkheden te bieden, zullen de zorgaanspraken binnen de Ziekenfondswet (ZFW) – nog in 1996 – worden geflexibiliseerd. Hiermee kunnen de ziekenfondsen een flexibeler invulling van de verstrekkingen, zoals vastgelegd in de Zfw, vergoeden. De verstrekkingen blijven materieel ongewijzigd. Bij de toepassing van deze regeling door ziekenfondsen geldt als conditie dat de uitgaven voor vervangende hulp een aantoonbare besparing opleveren in vergelijking met de kosten van de wettelijke als verstrekking geregelde hulp die zij vervangt. De toetsing daarop vindt vooraf plaats. In 1997 zal daarnaast verder worden gewerkt aan de vormgeving van de met de ziekenfondsbudgettering samenhangende wijzigingen in het stelsel van prijsvorming, zoals uiteengezet in de nota «De prijs die zorg verdient» van 1995 (Kamerstukken II, 1995/1996, 24 478, nr. 1, 2).

Eigen verantwoordelijkheid verzekerden

De bevordering van de verantwoordelijkheid van verzekerden krijgt onder andere gestalte in de invoering van een eigen-bijdragensysteem in de ziekenfondsverzekering. Per 1 januari 1997 zal een systeem van eigen bijdragen worden ingevoerd overeenkomstig de brief aan de Tweede Kamer d.d. 4 april 1996 (Kamerstukken II 1995/1996, 24 678, nr. 1). Het eigen-bijdragensysteem komt in de plaats van het in het regeerakkoord aangekondigde eigen risico aan de voet. Met de particuliere ziektekostenverzekeraars is in het kader van het streven naar convergentie overeengekomen dat tevens per 1 januari 1997 zal worden ingezet op invoering van een eigen risico aan de voet van tenminste f 200 voor alle particulier verzekerden die dat thans nog niet hebben. Gelijktijdig zal het reeds bestaande eigen risico voor specialistische hulp in de standaard(pakket)-polissen op grond van de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen (WTZ) worden omgezet in een algemeen eigen risico aan de voet van f 200 (f 100 voor alleenstaanden).

Herstructurering ziekenfondsverzekering

Overeenkomstig de uitkomsten van het wetgevingsoverleg op 27 november 1995 over de reparatie van de Wet Van Otterloo richt het kabinet zich erop nog in deze kabinetsperiode knelpunten in het bestaande verzekeringsstelsel weg te nemen. Daartoe zal een wetsvoor- stel worden voorbereid betreffende de herstructurering van de ziekenfondsverzekering, waarin onder meer de reparatie van de Wet Van Otterloo wordt voorzien.

Een eventuele meer ingrijpende wijziging van het stelsel van ziektekostenverzekering in de richting van een verzekering, gebaseerd op inkomen, waardoor ook voor onder meer kleine zelfstandigen toegang tot de ziekenfondsverzekering ontstaat, acht het kabinet niet mogelijk binnen deze kabinetsperiode. Wel is het kabinet bereid het voor de voorbereiding van een dergelijke wijziging noodzakelijke onderzoek te doen uitvoeren. Bij de formatie van het volgende kabinet kunnen dan nadere besluiten worden genomen.

  • d. 
    Genees- en hulpmiddelenvoorziening

Kostenbeheersing loopt als een rode draad door het geneesmiddelen-beleid van de laatste jaren. Invoering van de Wet geneesmiddelenprijzen, meer marktwerking en het bevorderen van rationeel en optimaal geneesmiddelengebruik en substitutiebeleid zijn daarbij sleutelbegrippen. Voor een uitgebreide beschrijving van de ingezette maatregelen ter realisering van een adequaat kostenbeheersingsbeleid verwijs ik naar hoofdstuk 14 van het Jaaroverzicht zorg 1997.

Wet geneesmiddelenprijzen

Met het in werking treden op 9 februari 1996 van de Wet geneesmiddelenprijzen (WPG) heb ik de bevoegdheid gekregen maximumprijzen vast te stellen voor geneesmiddelen.

Pogingen om zonder gebruik te maken van het wettelijk instrument tot prijsverlagingen te komen, hebben niet tot het gewenste resultaat geleid. Om die reden heb ik mij genoodzaakt gezien gebruik te maken van het instrument van de wettelijke prijsbeheersing.

Op 28 juni 1996 is een ontwerp-wijziging van de Regeling Maximumprijzen Geneesmiddelen gepubliceerd (Staatscourant van 28 juni 1996 nr. 122), waarmee de maximumprijzen van de tweede tranche – zetpillen en insulines – zijn bekendgemaakt. De eerste tranche werd 26 maart 1996 bekendgemaakt. In 1997 zullen de effecten van de wet nauwlettend gevolgd worden.

Interdepartementale Werkgroep Geneesmiddelendistributie

Een aantal van de door de Interdepartementale Werkgroep Geneesmiddelendistributie (IWG) gedane aanbevelingen ter verbetering van marktwerking in de geneesmiddelensector zijn inmiddels gerealiseerd. Ik noem ondermeer:

– generiek verbod op individuele prijsbinding;

– wegnemen van de de facto verplichting tot magistrale bereiding in iedere apotheek en de voorschriften inzake de openingstijden;

– aanpassen van de wettelijke eisen aan de inventaris en de inrichting van de apotheek;

– wegnemen van het verbod op prijsaanduiding voor geneesmiddelen door drogisten;

– mededingingsonderzoeken naar gedragingen van de koepels en de totstandkoming casu quo inhoud van overeenkomsten.

Op termijn zal moeten blijken of het in gang gezette proces, dat inmiddels kan rekenen op een breed draagvlak binnen en buiten de farmaceutische sector, daadwerkelijk leidt tot prijsconcurrentie in de geneesmiddelensector.

Dit proces en de uitkomsten daarvan zullen nauwlettend worden gevolgd. Niet alleen zullen namelijk de kwaliteit en kostenbeheersing van de farmaceutische hulp moeten worden gewaarborgd. Het mag ook niet zo zijn dat marktpartijen, via afspraken en mededingingsbeperkende gedragingen, de door de overheid geschapen ruimte voor meer marktwerking inperken.

Doelmatigheid en kwaliteit in de geneesmiddelenvoorziening

Op het terrein van de geneesmiddelenvoorziening stimuleert de overheid de kwaliteit en doelmatigheid via het bevorderen van rationeel en optimaal geneesmiddelgebruik en substitutiebeleid. Daartoe is een aantal maatregelen getroffen.

Er is f 3,52 miljoen beschikbaar gesteld voor de uitvoering van het drie-jarenplan om huisartsen ertoe te bewegen geneesmiddelen voortaan op stofnaam te laten voorschrijven. Het gaat hierbij om de uitvoering van afspraken die met de huisartsen zijn gemaakt, in het verlengde van de paritaire werkgroep huisartsen.

De verenigingen van medische specialisten zijn uitgenodigd om mee te denken over mogelijkheden om het op stofnaam voorschrijven – en meer in het algemeen het doelmatig voorschrijven – onder deze beroepsgroep te stimuleren. Voor de meerjarige stimulering hiervan zijn reeds vanaf 1996 middelen gereserveerd.

Via het farmacotherapie-overleg tussen huisartsen en apothekers op lokaal niveau worden afspraken gemaakt om te komen tot een rationeel voorschrijfbeleid. Op deze wijze wordt meegewerkt aan het verbeteren van de kwaliteit van de doelmatigheid van de geneesmiddelenvoorziening. Voor het lokale farmacotherapie-overleg bestaat een landelijke en regionale ondersteuningsstructuur, die mede met overheidsfinanciering in stand wordt gehouden.

Goede, deskundige en objectieve geneesmiddeleninformatie is een essentieel middel om een verantwoord geneesmiddelgebruik – en daarmee de kwaliteit en de kostenbeheersbaarheid van de geneesmiddelenvoorziening – te bevorderen. Daartoe ondersteunt de overheid de stichting Geneesmiddelenbulletin die zorg draagt voor onafhankelijke, snelle en actuele informatie over geneesmiddelen voor artsen en apothekers. Dit bulletin is een waardevolle informatiebron gebleken voor het farmacotherapie-overleg.

Reclame voor geneesmiddelen

Binnenkort zal aan de Tweede Kamer een nota van wijziging worden toegezonden inzake het aanhangige voorstel tot wijziging van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening op het punt van het toezicht op de reclame voor geneesmiddelen. Hierin wordt uiteengezet dat op reclame voor geneesmiddelen rechtstreeks overheidstoezicht noodzakelijk is.

Deze aanpak sluit medewerking van partijen in het veld – beroepsgroepen, industrie, reclamewereld – overigens niet uit, maar het uiteindelijk toezicht dient in elk geval bij de overheid te blijven.

Kostenbeheersingsbeleid medische hulpmiddelen

Om de aan verzekeraars opgelegde budgetkorting medische hulpmiddelen te faciliteren en om de kostenontwikkeling van de medische hulpmiddelen in te dammen, zal in 1996 een projectgroep kostenbeheersing medische hulpmiddelen worden ingesteld. Deze zal na een gedegen marktverkenning adviseren over een pakket te nemen maatregelen. Na politieke besluitvorming kan medio 1997 een aanvang worden gemaakt met de daadwerkelijke invoering.

Reorganisatie bloedvoorziening

In 1996 zal een aanvang worden gemaakt met de herstructurering van de bloedvoorziening in Nederland. Het is de bedoeling dat er één landelijke organisatie zal komen, waarin de bloedbanken en het Centraal Laboratorium voor de Bloedtransfusiedienst (CLB) zullen worden ondergebracht. Hierbij zal tevens worden geë xpliciteerd wat de ministe-riële verantwoordelijkheid terzake inhoudt. Daarmee kan de komende jaren de kwaliteit van de voorziening worden gehandhaafd en de doelmatigheid worden vergroot.

  • e. 
    Geestelijke Gezondheidszorg, Verslavingszorg en Maatschappelijke Opvang

GeestelijkeGezondheidszorg

Het veld van de geestelijke gezondheidszorg blijft sterk in ontwikkeling; een ontwikkeling die zich richt op verdere vermaatschappelijking en vernieuwing van de zorg. Het doel van deze ontwikkeling is de zorgverlening beter te laten aansluiten op de behoeften van de zorgvragers. Ook is het nodig de voor de geestelijke gezondheidszorg beschikbare middelen op de meest doelmatige wijze in te zetten. Dit laatste wordt van steeds groter belang, omdat naar verwachting de vraag naar geestelijke gezondheidszorg de komende jaren belangrijk zal toenemen. (de nota «Onder Anderen» (Kamerstukken II, 1993/1994, 23 067, nr. 1).

De vermaatschappelijking en vernieuwing van de zorg komt op velerlei wijze tot uitdrukking. Belangrijke elementen in dit verband zijn de deconcentratie van psychiatrische ziekenhuizen, de ontwikkeling van nieuwe woonvormen buiten de muren van het ziekenhuis en de extramu-ralisering van de zorg. Verder valt de toenemende samenwerking tussen de verschillende geestelijke gezondheidszorginstellingen te constateren. Hierbij worden gemeenschappelijke programma’s ontwikkeld en aangeboden en een werkelijk zorgcontinuüm gecreëerd. Daarnaast speelt de ontwikkeling van nieuwe behandelmethodieken en zorgconcepten, zoals psychiatrische thuiszorg, begeleid zelfstandig wonen en dag-structurering.

Belangrijke beleidsonderwerpen die samenhangen met de zorgvernieuwing in de geestelijke gezondheidszorg zijn de vormgeving van de poortwachtersfunctie, de organisatie van een onafhankelijke indicatiestelling en het persoonsgebonden budget.

Op dit moment wordt in alle care-sectoren gewerkt aan een onafhankelijke, objectieve en geïntegreerde indicatiestelling. Specifiek voor die indicatiestelling in de geestelijke gezondheidszorg is de verwevenheid van care- en cure-elementen. Het Indicatie Overleg GGZ (IOG), waarin vertegenwoordigers vanuit het veld zitting hebben, is gevraagd nadere voorstellen voor de vormgeving (protocollering) van indicatiestelling binnen de wettelijke verankerde randvoorwaarden te doen. De Kamer zal over de voortgang rond de indicatiestelling worden geïnformeerd.

Over het persoonsgebonden budget in de geestelijke gezondheidszorg heeft de Nationale Commissie Chronisch Zieken in mei 1996 een advies uitgebracht. Mede op grond van dit advies is besloten de Ziekenfondsraad te vragen nadere voorwaarden op te stellen voor een beperkt aantal experimenten met persoonsgebonden budget in de geestelijke gezondheidszorg.

Na afloop van de experimenteerfase zal bezien worden of en voor wie persoonsgebonden budget in de geestelijke gezondheidszorg ingevoerd zal worden.

Bijzondere aandacht vereist in de komende periode ook de verdere ontwikkeling van een samenhangend zorgcircuit op de terreinen van de ouderenpsychiatrie en de forensische psychiatrie.

Begin 1997 zal de Tweede Kamer de eerste evaluatie van de Wet Bijzondere Opneming Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ) worden aangeboden, vergezeld van beleidsvoornemens waartoe deze evaluatie eventueel aanleiding zal geven. Aandacht zal daarbij worden gegeven aan de rechtspositie van de patië nt, de relatie met de openbare geestelijke gezondheidszorg, de werklast voor Justitie en de rechterlijke macht alsmede de uitvoeringslast van de BOPZ voor betrokken zorginstellingen.

Verslavingsbeleid

De Tweede Kamer heeft in maart 1996 de nota «Het Nederlandse drugbeleid-continuïteit en verandering» (Kamerstukken II, 1995/1996, 24 077, nr. 3) behandeld. In dit debat is het algemene beleid voor de komende jaren vastgelegd.

Een voortgangsrapportage over het door de regering te voeren drugbeleid is inmiddels aan de Kamer aangeboden.

Dit najaar zal een kabinetsstandpunt worden ingenomen over de toekomst van de financiering van de regionale ambulante verslavingszorg na afloop van de Tijdelijke Wet Stimulering Sociale Vernieuwing (TWSSV) per 1-1-1998.

De veranderingen in de verslavingsproblematiek van gebruikers en de steeds groter wordende variëteit van doelgroepen nopen tot verbetering van de effectiviteit, de kwaliteit en de organisatie van de verslavingszorg. Een onderzoeksprogramma naar de effectiviteit van de verslavingszorg, waaronder de methadonverstrekking, zal dit najaar van start gaan. Door de NEVIV worden in samenwerking met de Jellinekkliniek voorbeeldprojecten ter verbetering van de kwaliteit ontwikkeld. De NEVIV heeft inmiddels opdracht gekregen om in overleg met een breed samengestelde werkgroep voorstellen te ontwikkelen voor verdere vernieuwing van de verslavingszorg.

Ter verbetering van de kwaliteit van de drugpreventie zal dit najaar een steunpunt opgericht worden. De 06-informatielijn van het NIAD die dit voorjaar van start is gegaan, is succesvol gebleken en zal worden versterkt en verbeterd.

Dit najaar zal een publiciteitscampagne van start gaan die het gebruik van cannabis zal moeten terugdringen. Het voornemen bestaat in het volgende jaar een campagne tegen het XTC-gebruik te voeren.

Het gebruik van XTC en aanverwante drugs vereist vooral een actief beleid terzake van monitoring en preventie. Ten behoeve hiervan is thans een onderzoeksprogramma in uitvoering. Over een aantal onderdelen daarvan zal dit najaar gerapporteerd worden. Een evaluatie van de notitie «Stadhuis en House» is op 12 juli jl. aan de Kamer aangeboden.

Voor de verdere intensivering van de monitoring van het druggebruik en de kwaliteitsverbetering van zorg en preventie is voor 1997 een extra structureel bedrag van f 5 miljoen beschikbaar gesteld. De positie van minderheden zal daarbij bijzondere aandacht krijgen.

Het overlastbeleid zal worden geïntensiveerd. Met ingang van 1997 komt hiervoor f 10,5 miljoen extra structureel beschikbaar; in totaal zal dan f 60 miljoen voor het overlastbeleid zijn bestemd (f 45,3 miljoen VWS en f 14,7 miljoen Justitie). Het merendeel van dit bedrag wordt door VWS besteed aan klinische voorzieningen en ambulante (gemeentelijke) projecten. In het overlastbeleid gaat het om een keten van zorgvoorzieningen die meer toegesneden zijn op problematische verslaafden. Voor deze categorie is het huidige aanbod veelal niet toereikend. Ook wordt aandacht besteed aan een betere aansluiting tussen justitiële voorzieningen en zorgvoorzieningen.

De voorbereiding van het wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van het op medische indicatie verstrekken van heroïne is in volle gang. De Kamer is bij schrijven van 21 juni jl. over de stand van zaken geïnfor-meerd.

De Centrale Commissie Behandeling Heroïneverslaafden draagt zorg voor de opzet en de landelijk gecoö rdineerde uitvoering van de studie. Aan de hand van het onderzoeksprotocol zal de Commissie haar bevindingen dit najaar rapporteren. Daarna kan worden bepaald op welke plaatsen het onderzoek zal plaatsvinden en hoe groot het aantal deelnemers zal moeten zijn.

Voor 1997 en verdere jaren wordt een intensivering van het heroïne-experiment voorzien, conform het gestelde in de voornoemde nota. Hiervoor wordt op jaarbasis een extra bedrag van f 2,5 miljoen gulden gereserveerd zodat jaarlijks in totaal f 4 miljoen ter beschikking staat.

Maatschappelijke opvang

In 1996 is het beleid om te komen tot een betere afstemming tussen de maatschappelijke opvang en de geestelijke gezondheidszorg gecontinueerd. De Regeling subsidiëring zorg op maat geestelijke gezondheidszorg wordt in 1997 voortgezet. Voor sociaal-psychiatrische begeleiding in voorzieningen van maatschappelijke opvang, waaronder sociale pensions, is in 1997 binnen het zorgvernieuwingsfonds voor zorg op maat in de geestelijke gezondheidszorg f 10 miljoen beschikbaar.

De capaciteit in de maatschappelijke opvang is echter tot op heden ontoereikend, met name in de «witte-vlekken»-gebieden (gebieden waar geen sociale pensions aanwezig zijn) wordt dit als een probleem gezien. De minister van Sociale Zaken heeft in zijn nota «De Andere kant van Nederland» (Kamerstukken II, 1995/1996, 24 515, nr. 2) opgenomen dat het kabinet extra middelen ter beschikking stelt voor de maatschappelijke opvang ter hoogte van f 15 miljoen. Bij de verdeling van deze middelen zal prioriteit worden gegeven aan de «witte-vlekken»-problematiek.

De afgelopen tijd is er veel aandacht geweest voor de toekomstige financiering van de maatschappelijke opvang na beëindiging van de Tijdelijke Wet Stimulering Sociale Vernieuwing (TWSSV). Hierover is verschillende malen gecorrespondeerd met de Tweede Kamer. Vanwege de ongewenste herverdeeleffecten wordt afgezien van overdracht van deze middelen naar het Gemeentefonds. Dit betekent dat de financiering van de maatschappelijke opvang na de beëindiging van de TWSSV wordt vormgegeven via een gerichte toedeling van rijksmiddelen naar gemeenten waar deze voorzieningen geconcentreerd zijn, waarbij tevens voldoende beleidsvrijheid voor de gemeenten wordt nagestreefd. Omdat het kabinet heeft besloten de TWSSV met een jaar te verlengen, zal deze wijze van toedeling daarom pas op 1 januari 1998 van kracht zijn.

  • f. 
    Gehandicaptenbeleid

Zorgvernieuwing en kwaliteitsverbetering staan centraal in het gehandicaptenbeleid. Een betere onderlinge samenhang tussen voorzieningen en het bevorderen van doelmatigheid en efficiency zijn daarbij belangrijke instrumenten. Daarnaast is er aandacht voor programma’s die gericht zijn op vernieuwing in de zorg voor mensen met een handicap.

Zorgvoorzieningen

In de afgelopen periode is gebleken dat gerichte maatregelen nodig zijn om te komen tot verbetering en innovatie van het zorgsysteem. Hiervoor zijn in het Meerjarenprogramma intersectoraal gehandicaptenbeleid 1995–1998 «De perken te buiten» van 23 mei 1995 (Kamerstukken II, 1994/1995, 24 170, nrs. 1 en 2) aanzetten gegeven.

Inmiddels is een aantal maatregelen getroffen om tot zorgvernieuwing en kwaliteitsverbetering te komen. Genoemd kunnen worden: de introductie van het persoonsgebonden budget en de aanpak om te komen tot een geïntegreerde onafhankelijke en objectieve indicatiestelling.

De Tweede Kamer ontving op 28 maart 1996 een beleidstoetsingskader gehandicaptenzorg (Kamerstukken II, 1995/1996, 24 170, nr. 15), waarin de bevordering van kleinschaligheid in de intramurale zorg en transmuralise-ring van het zorgaanbod wordt behandeld. Dit kader vormt het uitgangspunt voor planning- en bouwbeslissingen in 1996 en volgende jaren.

Een zorgelijke ontwikkeling is het (weer) stijgen van de wachtlijsten voor de verschillende voorzieningen, zoals inrichtingen en gezinsvervangende tehuizen. Medio 1996 is via een eerste rapportage van het zogenaamde ZorgRegistratie Systeem (ZRS) het zicht op deze wachtlijsten verhelderd.

In de eerste actualisatie van «De perken te buiten», die na het zomerreces van 1996 zal verschijnen, zullen ten aanzien van AWBZ-bekostigde zorgvoorzieningen de contouren worden geschetst van een samenhangende innovatieve zorgvisie. Hierin kan met name de flexibilisering van de AWBZ-verstrekkingen (ontschotting, zorgcontinuüm) aan de orde komen. Deze zorgvisie zal bovendien moeten leiden tot doelmatigheid en efficiency, opdat met het bestaande budget – inclusief het jaarlijks acceptabel geachte accres – een passend zorgaanbod kan worden geleverd, ook voor degenen die nu op de wachtlijsten staan.

De Kamer kan in 1996 voorts het regeringsstandpunt over de plaatsings-problematiek van gedragsproblematische, licht verstandelijke jeugdigen tegemoet zien. Hierin worden verbindingen gelegd naar jeugdhulpverlening, jeugdbescherming, jeugdpsychiatrie en justitie. Aanleiding hiervoor is de nota «Vorm en kleur» van de Nederlandse Vereniging voor Gehandicaptenzorg.

Interdepartementale Stuurgroep Gehandicaptenbeleid

Bij VWS is het secretariaat van de Interdepartementale Stuurgroep Gehandicaptenbeleid (ISG) ondergebracht. De ISG heeft haar werkzaamheden over de periode 1 juli 1991–1 juli 1995 geëvalueerd. Mede op grond van deze evaluatie is in de nieuwe instellingsbeschikking opgenomen dat zowel de coördinatie van het beleid ten aanzien van mensen met een handicap als de coördinatie van het beleid voor mensen met een chronische ziekte onder auspiciën van de ISG blijven plaatsvinden.

Vernieuwingsprogramma’s Welzijnsnota

In het kader van de Welzijnsnota «Naar eigen vermogen» (Kamerstukken II, 1994/1995, 23 900 XVI, nr. 22) wordt wat betreft vernieuwingsprogramma’s op het terrein van het gehandicaptenbeleid in de komende periode met name aandacht besteed aan de onderwerpen vroeghulp, tijdelijke opvang, alsmede allochtonen met een handicap.

De projecten «vroeghulp kinderen met motorische stoornissen en hun ouders» en «tijdelijke opvang lichamelijk gehandicapten» zullen in het najaar 1997 worden afgerond.

Deze projecten moeten resultaten leveren die bijdragen aan de ontwikkeling van een samenhangende aanpak op het gebied van regelgeving, diagnostiek, begeleiding en informatie.

Wat betreft het project «tijdelijke opvang», zal in het najaar van 1996 een tussenbalans worden opgemaakt. Deze tussenbalans zal inzicht moeten verschaffen in de (potentiële) behoefte aan tijdelijke opvang, in de ervaringen met logeerfaciliteiten bij bestaande voorzieningen en in de functionele eisen die aan de tijdelijke opvang moeten worden gesteld.

In het kader van de uitvoering van de nota «Naar eigen vermogen» zal extra aandacht worden gegeven aan de verbetering van de aansluiting van de reguliere dienstverlening op de behoeften van allochtone mensen met een handicap. Basis hiervoor vormt een rapport van het Verwey-Jonker Instituut van november 1995 over de situatie van allochtonen met een handicap en de beleidsaanbevelingen van het Gestructureerd overleg gehandicaptenbeleid-VWS. Hierover is op 16 april 1996 een tussenbericht gezonden aan de Tweede Kamer. In dit kader zijn onder andere projecten van start gegaan die tot doel hebben de ouderparticipatie van allochtone ouders op scholen van speciaal onderwijs te bevorderen. Ook het bevorderen van de sociale en economische participatie van allochtonen met een handicap en het stimuleren van het gebruik van algemene voorzieningen door deze categorie zijn onderwerpen die geschikt zijn voor een projectbenadering.

Internationale betrekkingen gehandicaptenbeleid

Het communautaire actieprogramma Helios II ter bevordering van gelijke kansen en de integratie van gehandicapten eindigt op 31 december 1996.

De communautaire en de nationale evaluatie van het programma vinden in de eerste helft van 1997 plaats. Tot die tijd zal geen besluitvorming plaatsvinden over een mogelijk vervolg.

De Europese Commissie zal voorlopig geen nieuw programma presenteren.

Overigens zijn onderdelen van het Helios II programma opgenomen in het bredere Sociale Actieprogramma 1995–1998 van de Europese Commissie.

  • g. 
    Ouderenbeleid

Meedoen, meedenken en meebeslissen van ouderen, met andere woorden integratie en participatie, blijft het centrale uitgangspunt van het ouderenbeleid van het kabinet. Het overgrote deel van de ouderen is volop maatschappelijk actief. Accenten zullen dan ook gelegd worden op beleid voor die groepen ouderen die dat extra nodig hebben, bijvoorbeeld allochtone ouderen en oudere vrouwen.

Voor ouderen die dat nodig hebben, dient een adequate zorg gegarandeerd te zijn, die kwalitatief goed en voor ieder financieel bereikbaar is. Ook hier hebben kwetsbare groepen ouderen meer aandacht van de overheid nodig dan andere.

Speerpunt in het voorzieningenbeleid is de komende jaren de modernisering van de ouderenzorg, waarbij voor de gehele intramurale ouderenzorg één systeem van planning en financiering zal ontstaan en waar uitgaande van de menselijke waardigheid in iedere levensfase ook extra aandacht zou moeten worden geschonken aan de privacy en het leefklimaat in verpleeghuizen.

Modernisering ouderenzorg

De Tweede Kamer heeft op 25 juni 1996, in het kader van de modernisering van de ouderenzorg, het wetsvoorstel Overgangswet verzorgingshuizen met algemene stemmen aanvaard. Naar verwachting zal de Eerste Kamer het voorstel in september van dit jaar behandelen. Er wordt naar gestreefd het wetsvoorstel met ingang van 1 januari 1997 in werking te laten treden.

Het voorstel beoogt:

– intrekking van de Wet op de bejaardenoorden (WBO);

– subsidiëring van de verzorgingshuizen door de Ziekenfondsraad, op basis van een subsidieregeling, vanuit het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten gedurende de periode 1997–2000;

provincies en grote steden dienen nog op basis van de WBO plannen op te stellen voor de periode 1997–2000. Deze plannen zijn voor de Ziekenfondsraad de leidraad voor de subsidiëring;

ook de activiteiten op het terrein van het flankerende ouderenbeleid en vormen van dienstverlening die thans op grond van de artikelen 2b en 2c van de WBO worden gefinancierd, vallen onder genoemde subsidieregeling van de Ziekenfondsraad;

– provincies en grote steden stellen periodiek een regiovisie vast in overleg met gemeenten, gebruikers, zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Op grond van deze regiovisie kunnen provincies en grote steden in bepaalde gevallen aan de Minister van VWS verzoeken de Ziekenfondsraad een aanwijzing te geven om, binnen het beschikbare macro-kader, in afwijking van de plannen subsidies te verlenen;

– instelling van onafhankelijke indicatieorganen, voor (onder andere) de sector verpleging en verzorging. De gemeentebesturen wordt opgedragen erin te voorzien dat er ten behoeve van de inwoners van hun gemeente een onafhankelijk indicatieorgaan werkzaam is;

– harmonisatie van de eigen bijdragen in verzorgingshuizen. Dat houdt in dat bij de verzorgingshuizen de zogenoemde vermogenstoets vervalt. Voor de bewoners van verzorgingshuizen en verpleeghuizen gaat een inkomensafhankelijke eigen bijdrage gelden analoog aan de huidige eigen bijdrage regeling voor de AWBZ. De maximale eigen bijdrage is in beginsel f 3 150 per maand. Voor de bewoners van verzorgingshuizen wordt dit maximum op grond van een grotere privacy verhoogd met f 300 zodat bewoners van verzorgingshuizen maximaal f 3 450 per maand aan eigen bijdrage verschuldigd zijn. Voor patiënten in de AWBZ-instellingen die voor 1 januari 1997 zijn opgenomen geldt een overgangsregeling, die in het JOZ nader is uitgewerkt.

Tevens bevat het wetsvoorstel bepalingen over het onderbrengen van duurzaam verblijf en verzorging in een verzorgingshuis als aanspraak op grond van de AWBZ, vanaf 1 januari 2001. Voor het eind van 1996 zal een stappenplan aan het parlement worden aangeboden voor een onderzoek naar de mogelijkheid van het scheiden van wonen en zorg. Dit zal ertoe leiden dat, conform het bepaalde in de Overgangswet Verzorgingshuizen, vó ór 1 januari 1999 aan beide kamers der Staten-Generaal verslag zal worden uitgebracht over de wijze waarop deze zorg als aanspraak in de AWBZ kan worden opgenomen. Op basis van het verslag zal dan een discussie kunnen plaatsvinden. In dit licht bezien kan de huidige bepaling, dat duurzaam verblijf en verzorging in een verzorgingshuis – dus incluis de wooncomponent – uiterlijk per 1 januari 2001, als onderdeel zal worden opgenomen in de AWBZ, als voorlopig worden gekenschetst.

In verband hiermee komt de rijksbijdrage voor de WBO vanaf 1 januari 1997 te vervallen. In artikel 24.02 Ouderenbeleid is een p.m. bedrag opgenomen voor de afwikkeling van de jaren vóór 1997 en voor mogelijke kosten voor bejaardenoorden met een bijzondere functie voor beroepszaken en reserveringen. Voor de uitvoering van de Overgangswet verzorgingshuizen is sprake van premieheffing in de AWBZ waarmee, naast de eigen bijdrage, het benodigde bedrag beschikbaar komt.

Vó ór eind 1996 zal het landelijk plan Bejaardenoorden met een Bijzondere Functie 1997–2000 (VBF) worden vastgesteld. Hierin worden de voornemens met betrekking tot deze groep verzorgingshuizen vastgelegd. De uitvoering hiervan is eveneens in handen van de Ziekenfondsraad.

Integraal actieprogramma

Met de bewaking van de uitvoering van het Integraal Actieprogramma Ouderenbeleid 1995–1998 is de Interdepartementale Stuurgroep Ouderenbeleid belast. Driemaal per jaar rapporteert de Stuurgroep over de uitvoering van het actieprogramma in een voortgangsbulletin, dat aan de meest betrokken partijen toegezonden wordt.

Begin 1997 zal de Voortgangsrapportage Ouderenbeleid verschijnen, waarin tevens zal worden gereageerd op de in december 1996 uit te brengen rapportage Ouderen van het Sociaal en Cultureel Planbureau. In deze rapportage zal aandacht worden besteed aan de cumulatie van eigen bijdragen voor ouderen, conform de wens van de Tweede Kamer bij de behandeling van het Integraal Actieprogramma.

Op basis van een advies van een voorbereidingscommissie onder auspiciën van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) zal bezien worden op welke wijze invulling gegeven kan worden aan een langlopend onderzoeksprogramma «Verouderings-onderzoek», als opvolger van het NESTOR-programma.

In 1997 zal gewerkt worden aan het stroomlijnen van subsidieaanvragen voor projecten en onderzoeken, de afstemming met ZorgOnderzoek Nederland (ZON) en clustering van projecten en onderzoeken tot programma’s. Daarnaast zal er voortgezette aandacht zijn voor inhoudelijke thema’s, zoals de positie van allochtone ouderen. Hiermee wordt voortgebouwd op de in 1996, op initiatief van de minister van Binnenlandse Zaken, gehouden workshops en ronde-tafelconferenties. Andere onderwerpen die aan de orde zullen komen, zijn kwaliteitsverbetering van de zorg (onder andere facilitering «Modernisering ouderenzorg»), ouderen en technologie en de positie van oudere vrouwen.

Het komende jaar zal de uitvoering van de beleidsbrief Geriatrie (Kamerstukken II, 1995/1996, 24 319, nr.1) centraal staan. De wijze waarop de geriatrische afdeling in ziekenhuizen in de toekomst als bijzondere functie gestimuleerd zal worden, zal zijn beslag krijgen in de Wet op de bijzondere medische verrichtingen.

Het stimuleringsbeleid inzake geriatrische netwerken is in uitvoering. Er zijn per 1 juni 1996 vier proefprojecten van start gegaan, die tot 1 juni 1999 zullen duren. Ter voorbereiding van de implementatie zal de komende jaren een landelijke klankbordgroep functioneren, waarin alle betrokken koepelorganisaties deelnemen.

Verder wordt het komende jaar een extra instroom van geriaters beoogd.

Leeftijdsdiscriminatie

Uiterlijk 1 oktober 1996 dienen maatschappelijke organisaties te reageren op het kabinetsrapport Leeftijdsgrenzen in wet- en regelgeving. Het kabinet zal aan de hand van deze reacties nagaan welke conclusies hieraan kunnen worden verbonden en zal de Tweede Kamer hiervan op de hoogte stellen. Bij deze overweging betrekt het kabinet tevens de uitkomsten van de Landelijke melddag leeftijdsdiscriminatie van 29 februari 1996.

Najaar 1996 wordt tevens het onderzoek afgerond naar de juridische mogelijkheden tot subsidievermindering of -intrekking indien door VWS gesubsidieerde organisaties volharden in het hanteren van leeftijdsgrenzen in statuten en reglementen.

Internationale samenwerking

Gebruikmakend van het Nederlands Platform Ouderen en Europa als intermediaire organisatie zal in 1997 de Europese uitwisseling en samenwerking op een breed terrein worden ondersteund en gestimuleerd.

Aan het Nederlands Instituut voor Gerontologie is opdracht gegeven een overzicht te maken van de inhoud en omvang van internationale samenwerking op het terrein van ouderenonderzoek. Het Nationaal Comité Dag van de Ouderen heeft de voorbereiding van de organisatie van het Internationaal Jaar van de Ouderen (Verenigde Naties; 1999) ter hand genomen.

  • h. 
    Curatieve Somatische Zorg

Voor het beleid op het terrein van de curatieve somatische zorg wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van het JOZ 1997. In dit verband wordt kort ingegaan op: geneeskundige hulpverlening bij rampen, implementatie van de Wet op de orgaandonatie, Nederlands Kanker Instituut, medisch-ethische vraagstukken en beroepen en opleidingen.

Geneeskundige hulpverlening bij rampen

De minister van Binnenlandse Zaken en ik hebben het initiatief genomen voor het project versterking geneeskundige hulpverlening bij rampen (GHR). De aanleiding van dit project is een kritische rapportage van de Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding en de Inspectie voor de Gezondheidszorg over de organisatie en kwaliteit van de GHR. In nauw overleg met het veld is intussen een gemeenschappelijke visie op de gewenste organisatie en kwaliteit van de GHR geformuleerd. Hierover hebben wij u per brief van 12 juli 1996 geïnformeerd (Kamerstukken II, 1995/1996, 24 400 XVI, nr. 95).

Eind 1996 zal – opnieuw in nauw overleg met het veld – een actieprogramma worden opgesteld dat tot verbetering van de GHR moet leiden. De uitvoering van dit programma zal in 1997 starten.

Van belang hierbij is dat met de betrokkenen overeenstemming bestaat over het uitgangspunt dat de geneeskundige hulpverlening in rampsituaties haar basis moet vinden in de reguliere spoedeisende medische hulpverlening. Verder achten wij het van belang dat de lokale overheid betrokken is bij de organisatie van de spoedeisende medische hulpverlening. Deze betrokkenheid vloeit mede voort uit de verantwoordelijkheid van de lokale overheid voor de rampenbestrijding in het algemeen.

Besluitvorming over de decentralisatie van de ambulancehulpverlening zal in verband worden gebracht met de verbetering van de spoedeisende medische hulpverlening.

Implementatie Wet op de orgaandonatie

Met de unanieme aanvaarding door de Eerste Kamer van het wetsvoorstel Wet op de orgaandonatie (Kamerstukken I, 1995/1996, 22 358) is een langdurige periode van denken en debatteren over een maatschappelijk breed gedragen wettelijke regeling voor het afstaan van organen ten behoeve van transplantatiedoeleinden afgesloten. Nu is het de tijd van het «doen». In 1997 treden reeds delen van de wet in werking: de regelingen aangaande de hersendood en het hersendoodprotocol, alsmede de verplichting tot het opstellen van een ziekenhuisprotocol. De eerder door de betrokken (belangen)organisaties uitgesproken bereidheid om aan de invoering van de Wet op de orgaandonatie mee te werken, heeft vorm gekregen door de deelname van deze organisaties aan de door mij ingestelde Stuurgroep Uitvoering Wet op de orgaandonatie. Het vertalen van de door de Stuurgroep vastgestelde plannen voor de drie onderscheiden deelprojecten «ziekenhuizen en beroepsgroepen», «voorlichting» en «register» in concrete activiteiten en gewenste resultaten, zal in 1997 worden voortgezet dan wel gestart. De uiteindelijke resultaten zullen er toe leiden dat in de loop van 1998 de Wet op de orgaandonatie in zijn geheel, dus met inbegrip van de bepalingen die betrekking hebben op de centrale registratie van wilsbeschikkingen, in werking zal treden.

Nederlands Kanker Instituut

Belangrijke voorwaarden voor het Nederlands Kanker Instituut (NKI) om op topniveau te kunnen blijven functioneren zijn de zelfstandigheid van het instituut en de verwevenheid van het preklinisch onderzoek met het klinisch onderzoek in het Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis. Zoals aangegeven in het standpunt op de Brede Analyse Gezondheidsonderzoek van 11 december 1995 (Kamerstukken II, 1995/1996, 20 423, nr. 18), blijft het NKI onder de financiële verantwoordelijkheid van VWS ondanks het fundamentele karakter van het onderzoek.

Medisch-ethische vraagstukken

De evaluatie van de meldingsprocedure ethiek zal in de loop van het najaar worden afgerond. Het rapport over het evaluatie-onderzoek wordt eind 1996 verwacht. Een nadere uitwerking van de onderzoeksresultaten zal in de loop van 1997 plaatsvinden.

Het is van belang dat over de uitkomsten van het evaluatie-onderzoek nationaal en internationaal goede voorlichting wordt gegeven.

De juridische benadering die de meldingsprocedure impliceert, is niet altijd toegesneden op specifieke aandachtsvelden als beslissingen inzake het behandelen van ernstig zieke of zwaar gehandicapte pasgeborenen. Daarom is een overleggroep op het terrein van de neontologie ingesteld, die tot taak heeft, op grond van zorgvuldigheidseisen voor medisch handelen ten aanzien van ernstig aangedane pasgeborenen, voorstellen te doen voor een procedure van melding en toetsing van gevallen waarin dat handelen leidt tot opzettelijke levensbeëindiging. Deze overleggroep zal begin 1997 haar conclusies publiceren.

Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg

Eind 1997 zal de implementatie van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG) volgens plan zijn voltooid. De Wet BIG komt daarmee in volle omvang in de plaats van de bestaande wetgeving op het terrein van de beroepsuitoefening. Herregistratie, regeling van specialismen, uitbreiding van het Tuchtrecht tot alle onder artikel 3 vallende beroepen, toelatingsbeleid van buitenlandse diplomahouders en regeling van nieuwe beroepen, vragen nog de nodige aandacht.

Nieuw opleidingsstelsel verpleging en verzorging

De ondertekening van een convenant op 26 juni 1996 door de minister van OC&W, de Nederlandse Zorgfederatie en mij vormde de definitieve beslissing tot de invoering op 1 augustus 1997 van het nieuwe opleidingsstelsel verpleging en verzorging. De theoriecomponent van het onderwijs zal vanaf die datum worden gefinancierd door de minister van OC&W. Het hiervoor bedoelde budget, zoals vastgesteld in eerder genoemd convenant, zal naar het ministerie van OC&W worden overgeheveld.

Overdracht opleidingen

De VWS-opleidingen mondhygiëne, oefentherapie-Cesar, oefentherapie-Mensendieck, orthopedie en podotherapie zijn op 1 september 1996 onder het regime van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek gebracht. De overdracht van de begrotingsgelden aan het ministerie van OC&W geschiedt op 1 januari 1997. De bemoeienis van het ministerie van VWS met initiële opleidingen blijft beperkt tot het krachtens de Wet BIG regelen van de deskundigheid en de opleidingseisen waaraan een beginnende beroepsbeoefenaar moet voldoen. Alleen de dagopleiding tot verloskundige berust dan nog onder het beheer van het ministerie van VWS.

  • i. 
    Jeugdbeleid

Jeugdbeleid heeft als doel de maatschappelijke positie van jeugdigen te versterken door ze meer kansen te bieden en uitval uit gezin, school en werk tegen te gaan. Dat kan door een samenhangend beleid dat de sociale binding versterkt en participatie en integratie van jeugdigen bevordert.

Jeugd betrekken bij beleid

Jeugdigen worden ook in 1997 meer betrokken bij het beleid. Participatie van jeugdigen in het lokale en in het landelijke beleid zal worden gestimuleerd langs verschillende lijnen:

– participatie bij de ontwikkeling van op jeugdigen gericht beleid door gebruik te maken van jeugdpanels;

– participatie in de evaluatie van de cumulatieve effecten van jeugdbeleid door jeugdpanels te betrekken bij beleidseffect-analyses;

– participatie in de vorm van een nationaal jeugddebat.

Bij de (landelijke) jeugdpanels zullen de ervaringen van een aantal gemeenten en provincies hiermee worden gebruikt. Door de jongerenorganisatie Codename Future wordt een referendum onder honderdduizend jongeren gehouden. De uitkomsten worden ook voor een meer permanente vorm van een nationaal jeugddebat gebruikt.

Jeugdorganisaties

Eén van de instrumenten ter bevordering van de maatschappelijke participatie van jeugdigen is de subsidiëring (instellings- en projectsubsidie) van jeugdorganisaties, zoals Scouting, Plattelandsjongeren, identiteitsgebonden jeugdorganisaties, jongerenafdelingen van vakbonden en georganiseerd speeltuinwerk.

Jeugdmonitor

Om ontwikkelingen te kunnen signaleren en analyseren en om de effecten van jeugdbeleid in brede zin op de maatschappij te kunnen volgen, komt er een monitor. De interdepartementale Commissie Jeugdonderzoek en de Stichting Jeugdinformatie Nederland waartoe het Programmering-College onderzoek jeugd behoort, zal de monitorfunctie vorm geven.

Jeugd en audiovisuele media

Jeugdigen moeten kunnen worden beschermd tegen onverhoedse confrontatie met voor hen ongeschikte audiovisuele producten. Dat dient preventief te gebeuren, maar bovenal consistenter en effectiever dan nu het geval is. Gestreefd wordt naar een bredere aanpak, die in gelijke mate betrekking heeft op alle media. Dit doel kan het best worden bereikt door te bevorderen dat binnen de bedrijfstak concrete afspraken worden gemaakt over bijvoorbeeld leeftijdsclassificatie. De aanbieders van deze producten dragen immers de verantwoordelijkheid voor de door hen te leveren productinformatie.

Het vernieuwde convenant met de videobranche van 6 mei 1996 past in deze aanpak. In dit systeem van zelfregulering passen ook sancties voor bedrijven die zich niet aan de afspraken houden. Artikel 240a van het Wetboek van Strafrecht is het juridisch sluitstuk van dit systeem.

Bezien wordt of een vergelijkbaar convenant kan worden afgesloten met de filmbranche. Er is dan geen behoefte meer aan een overheidsorgaan dat zelf films classificeert.

Voor de omroepen geldt binnen de kaders van de Mediawet in principe hetzelfde.

Over deze onderwerpen zal de Kamer zo spoedig mogelijk worden geïnformeerd.

Kinderopvang

Het waarborgfonds voor de kinderopvang voor investeringsgaranties is vanaf september 1996 operationeel. De trajecten voor het informatiesysteem, de kwaliteit van de kinderopvang en de verbetering van de bedrijfsvoering worden in 1997 voortgezet. Door deze decentralisatie-begeleidende maatregelen kan de sector verder groeien en verbeterd worden.

Bevorderen lokaalpreventief jeugdbeleid

Gemeenten ontwikkelen preventief jeugdbeleid, de rijksoverheid is verantwoordelijk voor het tot stand komen van een richtinggevend kader en voor het faciliteren van nieuwe ontwikkelingen. Al in oktober 1995 is de projectgroep Ontwikkeling lokaal preventief jeugdbeleid geïnstalleerd om dit beleid te stimuleren en te faciliteren. In 1997 gaat de projectgroep verder met de uitvoering van haar Plan van aanpak, dat eerder mei 1996 is goedgekeurd. Daartoe dient zij eind 1996 een activiteitenplan 1997 in. Voor 1997 (en voor 1998) is in principe een bedrag van f 4 miljoen gereserveerd.

De projectgroep heeft zichzelf drie prioriteiten gesteld. In de eerste plaats het creëren van draagvlak voor preventief jeugdbeleid en een positieve visie op de jeugd. Daarnaast is er het ondersteunen van gemeenten bij het ontwerpen van een vraaggericht aanbod. Tenslotte gaat het de projectgroep om het structureel betrekken van jeugd bij beleid en bij datgene wat zich in de leefomgeving afspeelt.

De experimenten van het Programma Opvoedingsondersteuning lopen tot eind 1996 door. Op grond van het evaluatieonderzoek zal implementatie plaatsvinden. De experimentfase van de Home Start-projecten in Limburg is met succes afgesloten. Op een aantal plaatsen worden nieuwe projecten opgezet.

Jeugdhulpverlening

Vanaf 1996 zijn extra middelen voor jeugdzorg beschikbaar: oplopend van f 50,1 miljoen in 1996 naar f 75 miljoen in 1999 en daarna. Tachtig procent wordt ingezet voor capaciteitsuitbreiding met 1500 tot 2000 plaatsen. De overige twintig procent wordt in de periode 1996–1999 aangewend voor verbetering van de kwaliteit en doelmatigheid, daarna voor capaciteitsuitbreiding.

Een deel van de landelijke residentiële voorzieningen wordt gedecentraliseerd en ingezet als regionale capaciteit, een deel blijft landelijk. Het budget voor te decentraliseren voorzieningen wordt per 1 januari 1997 overgedragen aan provincies met een tekort aan hulpaanbod. Landelijk resteert een capaciteit van 450 plaatsen, bedoeld als landelijke achter-vangcapaciteit. Landelijk blijven ook de identiteitsgebonden voorzieningen, waarbij een beperkte capaciteit wordt opgetrokken naar het intensieve niveau. Een specialistische voorziening voor autisten wordt ingepast in de AWBZ-systematiek.

In het kader van de uitvoering van het regeringsstandpunt Regie in de Jeugdzorg (Kamerstukken II, 1994/1995, 23 400 XVI, nr. 100) loopt in de periode 1996–1999 een aantal projecten ter verbetering van de kwaliteit en doelmatigheid:

Kwaliteitszorg. In 1997 zullen er basiskwaliteitscriteria voor de hulpvarianten in de jeugdzorg zijn en zal een managementinformatiesysteem voor de voorzieningen in de jeugdzorg worden ontwikkeld.

Beleidsinformatie. In 1997 wordt begonnen met de invoering van systemen voor Planning en Control en voor Bron- en Beleidsinformatie.

Toegang. Aan de hand van eind 1996 vast te stellen centrale systeemeisen zal er in 1997 per provincie/regio één toegang tot de geïndiceerde jeugdzorg komen.

Zorgprogrammering. Op basis van een regeringsstandpunt (september 1996) op het RVZ-advies «programmatische jeugdzorg» zal in 1997 worden begonnen met de systematische en planmatige ontwikkeling van vraaggerichte zorgprogramma’s.

De ervaringen tijdens het eerste jaar met de wettelijke regeling ouderbijdragen zijn onderzocht. In overleg met betrokken ministeries wordt gezocht naar een oplossing van geconstateerde knelpunten

Internationaal jeugdbeleid

Voortgaande internationalisering leidt tot intensivering van het internationale jeugdbeleid. De stichting NIZW/Exis zal voor een aantal landen het gevoerde jeugdbeleid in kaart brengen.

  • j. 
    Sport

De sport heeft in het te voeren rijksbeleid erkenning en vertaling gekregen van de grote maatschappelijke betekenis die zij vervult. De sport blijft bijdragen aan het vergroten van de onderlinge solidariteit, de sociale cohesie en de stabiliteit. Tevens heeft de sport betekenis voor belangrijke individuele waarden als zelfstandigheid, zelfredzaamheid, ontplooiing en sociale participatie. De sport is daarnaast ook in sterk toenemende mate van economische betekenis.

Dit kabinet heeft de bestuurlijke en politieke aandacht voor sport expliciet gemaakt met het besluit tot het uitbrengen van een integrale sportnota. De staatssecretaris zal deze nota op korte termijn aan de Tweede Kamer aanbieden. De nota geeft een overzicht van de stappen die gezet zullen worden om de relaties tussen het sportbeleid van dit ministerie en het beleid van andere ministeries te versterken.

De beleidsvoornemens zijn gebaseerd op een intensievere samenwerking met andere ministeries. Deze worden dan ook uitgenodigd de nodige inspanningen te verrichten teneinde het beleid mede vorm te geven.

Sport, Tolerantie en Fair Play

In april 1996 heeft in Amsterdam een ronde-tafelconferentie plaatsgevonden over «Sport, Tolerantie en Fair Play». Vele bij de Raad van Europa aangesloten landen en diverse internationale organisaties hebben deze conferentie bijgewoond. Ze vormde het begin van een internationale beweging om tolerantie en fair play in de sport te bevorderen en om negatieve ontwikkelingen als racisme en discriminatie tegen te gaan. In vervolg op de conferentie zal een impuls worden gegeven aan bestaande en nieuwe initiatieven. Daarbij zullen topsporters, sportbestuurders, ouders van jonge sporters, bedrijven en media worden ingeschakeld. Aanbevelingen hiervoor zijn tijdens de conferentie aanvaard. In ons land zal in samenwerking met de ingestelde stuurgroep en in overleg met betrokken organisaties een actieprogramma worden opgesteld en uitgevoerd voor de periode 1996–2000.

Jeugd in Beweging

Nadat in december 1995 de Tweede Kamer is geïnformeerd over de beleidsvoorstellen met betrekking tot de bestrijding en de preventie van bewegingsarmoede onder jongeren, is in 1996 de projectgroep Jeugd in Beweging geformeerd. Een actieplan is in voorbereiding. Veel gemeenten en organisaties hebben projectvoorstellen ingediend. Deze voorstellen worden betrokken bij de voorbereiding en uitvoering van het actieplan.

Participatie en integratie

In het sportstimuleringsbeleid wordt voor maatschappelijke doelstellingen een steeds grotere plaats ingeruimd.

Het beleid zal gericht zijn op bevolkingsgroepen waarvan bekend is dat de deelneming aan sport achterblijft bij de deelneming van de bevolking als geheel. Tot die groepen behoren gehandicapten, allochtonen, ouderen (55+), vrouwen, achterstandsgroepen in grote steden, asielzoekers, homoseksuelen en chronisch zieken. Al naar gelang de omstandigheden en wensen van de specifieke groep wordt het beleid aangepast aan de doelgroep en op gedifferentieerde wijze ten uitvoering gebracht. Dit betekent dat er bijvoorbeeld in het ene geval extra aandacht kan zijn voor een gelijkwaardige behandeling, terwijl voor een tweede groep een zwaar accent ligt op integratie in het bestaande sportaanbod en het tegengaan van discriminatie en bij een derde de participatie in kaderfuncties in het vrijwilligerswerk wordt nagestreefd.

Sport en gezondheid

Omdat de gunstige effecten van sport en bewegen op de gezondheid en het welbevinden groot zijn, zal in de actie «Nederland in Beweging» en «Jeugd in Beweging» de nadruk liggen op het bevorderen van verantwoord sportief bewegen. Blijvende aandacht is nodig voor de preventie en efficiënte behandeling van sportblessures; dit ook gezien de maatschappelijke kosten die ermee gemoeid zijn. De sportbonden zullen nadrukkelijk worden gewezen op hun verantwoordelijkheid voor een zo gezond en veilig mogelijke sportbeoefening. Ten aanzien van het tegengaan van het gebruik van doping zal worden onderzocht in hoeverre het huidige beleid voldoet. Voorts zal in samenwerking met het Nederlands Olympisch Comité * Nederlandse Sport Federatie (NOC*NSF) de behoefte aan sportmedische zorg worden onderzocht; dit om betrokken instanties in staat te stellen daarop in te spelen en voor een adequate planning van activiteiten zorg te dragen.

Topsport

Het topsportbeleid staat in het teken van de evaluatie van de afgelopen Olympische en Paralympische periode en de voorbereiding op de nieuwe cyclus, op weg naar de jaren 1998 en 2000. Zowel de uitkomsten van de ronde-tafelbijeenkomsten van 1995, als de ervaringen opgedaan met deelname aan de Olympische Spelen en het organiseren van enkele topsportevenementen in ons land in 1996, bleken daarbij van grote waarde. Dat geldt ook voor de deelname van gehandicapte sporters aan de Paralympics. De betrokken organisaties en NOC*NSF zullen verdergaande afspraken maken over de opname van gehandicapte sporters in het Fonds voor de Topsporter.

De sportwereld komt in 1998 voor twee grote uitdagingen te staan. Op de eerste plaats de Olympische Winterspelen in Nagano en de eindronde van het Wereldkampioenschap voetbal in Frankrijk. In de tweede plaats is er de organisatie van een groot aantal topevenementen in eigen land. De voorbereidingen hierop komen in het begrotingsjaar over een breed gebied in volle gang. Waar nodig (en mogelijk) verleen ik daaraan mijn bijdrage.

Inmiddels wordt ervaring opgedaan met de subsidiëring van meerjaren-topsportbeleidsplannen van de landelijke organisaties. Het ligt in het voornemen dit jaar, samen met NOC*NSF, aan de hand van evaluatie te komen tot een zo overzichtelijk en doelgericht mogelijke subsidieverlening op het gebied van de topsport, hetgeen mede nieuwe impulsen moet geven voor de breedtesport.

Internationaal

Het beleid met betrekking tot het versterken van de Nederlandse inbreng in internationale sportorganisaties wordt voortgezet. Dit mede met het oog op het naar Nederland halen van (grootschalige) internationale evenementen.

Op bilateraal gebied zijn de contacten met Zuid-Afrika, China, Indonesië en Slowakije geïntensiveerd, hetgeen zal leiden tot uitwisseling van kennis en inzichten op diverse terreinen van de sport. Hierbij is sprake van een relatie die tot wederzijds voordeel op sportgebied kan strekken.

In het kader van een raamprogramma Welzijn en Cultuur – opgesteld ten behoeve van Suriname en gefinancierd door de minister voor Ontwikkelingssamenwerking – zal ook een aantal sportprojecten tot uitvoering komen. Hierbij zal Nederlandse expertise worden ingezet.

In het kader van de EU is de discussie van belang over het opnemen van een artikel voor sport in het te wijzigen Verdrag van Maastricht. De Europese sportorganisaties pleiten hier al enige tijd voor en willen dit aspect tot onderwerp maken van de Intergouvernementele Conferentie (IGC).

In het kader van de Raad van Europa zal een accent worden gelegd op de uitvoering van de resolutie, die tijdens de grote manifestatie in Amsterdam op 11 april 1996 is aangenomen op het terrein van Sport, Tolerantie en Fair Play.

Sport in Koninkrijksverband

In 1995 werden voor het eerst sinds 1983 weer de Koninkrijksspelen voor de jeugd opnieuw georganiseerd. Met deze spelen wordt met name beoogd de Koninkrijksgedachte tussen Aruba, de Nederlandse Antillen en Nederland uit te dragen. Zij beogen een stimulans te vormen voor jongeren die in de drie rijksdelen om aan sportaktiviteiten deel te nemen en kunnen bovendien het wederzijds begrip tussen deze jongeren bevorderen. Aangezien de Koninrijksspelen 1995 een succes genoemd kunnen worden, is besloten tot voortzetting eens in de twee jaar. In 1997 zullen de Koninkrijksspelen op Curaçao plaatsvinden.

  • k. 
    Verzetsdeelnemers, Vervolgden en Burger-oorlogsgetroffenen

In de komende jaren zal de vraag beantwoord moeten worden, hoe de kwaliteit en continuïteit van de materiële en immateriële dienstverlening aan verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen gewaarborgd kan worden.

Hoe de voorlichting over de Tweede Wereldoorlog tegen de achtergrond van herdenken op 4 mei en vieren op 5 mei de komende jaren gestalte moet krijgen, is eveneens een belangrijk aandachtspunt.

Pensioen- en Uitkeringsraad

In april 1996 heeft de Tweede Kamer de evaluatie van de Wet regeling behandeltermijnen ontvangen (Kamerstukken II, 1995/96, 20 454, nr. 34). Hieruit blijkt dat de wet een gunstige uitwerking heeft gehad op de behandelduur van de aanvragen en bezwaarschriften. De Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR) verwacht in de komende periode een verdere verbetering in de behandelduur te bereiken.

Mede in relatie tot de privatisering van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) is tussen de PUR en het ABP overeengekomen het servicecontract betreffende de uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 (Wubo) en de Wetten buitengewoon pensioen (Wbp) door het ABP te beëindigen. De uitvoering van deze wetten in Heerlen zal gefaseerd worden overgeheveld naar de PUR te Leiden. Mijn inzet is om organisatorische maatregelen voor te bereiden om bij een afnemende werklast toch continuïteit, kwaliteit en doelmatigheid te waarborgen bij de uitvoering van de wetten voor oorlogsgetroffenen. Daartoe heb ik een aantal initiatieven ontplooid die zicht moeten geven op aard en omvang van deze problematiek. Het gaat hierbij onder meer om een actualisering door het Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven van de ramingen voor de toekomstige aanvraag-ontwikkeling.

Jeugdvoorlichting en Tweede Wereldoorlog

Het kabinet heeft in november 1995 (Kamerstukken II, 1995/96, 24 400 III, nr. 10) een standpunt ingenomen over het advies van het Nationaal Comité 4 en 5 mei over de wijze waarop na 1995 de herdenking en viering vorm zullen krijgen.

Kern van dat standpunt was het belang van de voortzetting van het jeugdvoorlichtingsbeleid WO II–heden. Voorlichting over de achtergronden van de Tweede Wereldoorlog is nodig om de betekenis van de 4 mei-herdenking en de 5 mei-viering te kunnen blijven begrijpen. Na overleg met de betrokken instellingen en musea heb ik in juni 1996 de Tweede Kamer een brief over de toekomst van het jeugdvoorlichtings-beleid WO II–heden toegestuurd (Kamerstukken II, 1995/96, 19 958, nr. 11). Een aantal herinneringscentra zal blijvend door mij worden ondersteund. De oorlogs- en verzetsmusea zullen op basis van hun educatieve functie een beroep kunnen doen op projectsubsidies.

Immateriële hulpverlening

Door demografische ontwikkelingen zal de hulpvraag van oorlogsgetroffenen de komende jaren afnemen. In 1995 heeft een vooronderzoek plaatsgevonden naar mogelijkheden voor samenwerking tussen de zogenoemde begeleidende instellingen (Stichting 1940–1945, Stichting Joods Maatschappelijk Werk, Stichting Burger-Oorlogsgetroffenen en Stichting Pelita) om na te gaan of op deze wijze continuïteit en kwaliteit van de hulpverlening gewaarborgd kan worden. Uit de resultaten van het onderzoek (Kamerstukken II, 1995/96, 23 057, nr. 15) blijkt dat voor samenwerking tussen de instellingen onvoldoende draagvlak bestaat. Per instelling zal in de komende tijd een toekomstscenario worden uitgewerkt, waarbij nadrukkelijk aandacht zal worden besteed aan samenwerking op korte of langere termijn met de algemene hulpverlening. Het onderzoek naar actuele en toekomstige benutting van opgebouwde expertise in de ondersteuningsstructuur voor oorlogsgetroffenen (Stichting Informatie- en Coö rdinatie-orgaan Dienstverlening Oorlogsgetroffenen (ICODO)) ten behoeve van algemene hulpverlening aan geweldsgetroffenen (Stichting Pharos) is in juni 1996 afgerond. Rondom de jaarwisseling zal ik de Tweede Kamer informeren over de toekomst van de immateriële hulpverlening aan oorlogsgetroffenen.

  • l. 
    Informatiebeleid

Informatiebeleid en informatietechnologie

Op dit moment is uitwerking van de brief van oktober 1995 aan de Tweede Kamer over het informatiebeleid (Kamerstukken II, 1995/1996, 24 126, nr. 6) en de notitie over informatietechnologie van februari 1996, (Kamerstukken II, 1995/1996, 24 029, nr. 1) gaande.

In 1996 verschijnt een Jaarlijks Overzicht Zorg 1997 en in 1997 een tweede editie van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning, evenals een Staat van de gezondheidszorg en een Staat van de gezondheidsbescherming. Deze laatste twee producten beschouw ik als een eerste proeve op dit terrein.

In Europees verband zal in 1997 een communautair actieprogramma voor gezondheidsmonitoring binnen het actiekader op het gebied van de volksgezondheid van start gaan.

Op basis van een ontwerp-programmering door ZorgOnderzoek Nederland zal ik een programma «Informatietechnologie in de zorg», gericht op de ontwikkeling en toepassing van gemeenschappelijk te gebruiken elektronische patiëntendossiers, vaststellen. Met de uitvoering hiervan kan dan worden begonnen. Ik zal twee projecten voordragen voor financiering door het Nationaal Actieplan Elektronische Snelweg in 1997. Het project met zorginformatie (project Delft) past in bovengenoemd programma. Het andere project over sociale informatie dient aan te sluiten bij het «Overheidsloket 2000» van het ministerie van Binnenlandse Zaken.

Op basis van een eind 1996 te verwachten advies van de Voorlopige raad voor de volksgezondheid en zorggerelateerde dienstverlening zal het ingezette beleid zonodig worden verfijnd.

  • m. 
    Onderzoeksbeleid

Op het gebied van gezondheidszorgonderzoek zijn in 1996 belangrijke stappen gezet op weg naar een nieuwe structuur. Verder wordt in onderstaande paragraaf onder andere kort ingegaan op het Projecten Experimenten Onderzoek-programma 1997, de inrichting van de onderzoeksinfrastructuur, de Raad voor Gezondheidsonderzoek en het wetenschapsbeleid.

Projecten Experimenten Onderzoek-programma 1997

Het programma Projecten Experimenten Onderzoek (PEO) 1997 zullen wij eind oktober 1996 aan de Eerste en Tweede Kamer aanbieden.

Er wordt geleidelijk toegewerkt naar een geïntegreerde presentatie van de onderzoeksplannen op de beleidsterreinen waar de staatssecretaris en ik voor verantwoordelijk zijn. Het zojuist genoemde PEO-programma 1997 heeft betrekking op de sector volksgezondheid en op het zorggerelateerde deel van het welzijnsonderzoek.

Niet in het PEO-programma opgenomen, maar wel zeer substantieel, is het hoofdzakelijk met premiegelden gefinancierde programma Ontwikkelingsgeneeskunde, waaraan elders aandacht wordt besteed.

ZON en NWO

De Vaste Commissies voor VWS en OC&W hebben zich op 24 februari 1996 gebogen over het gehele dossier aangaande de Brede Analyse van het Gezondheidsonderzoek (BAGO). Na rijp beraad is gekozen voor een structuur van twee nauw met elkaar samenwerkende intermediaire organisaties.

Vooruitlopend op het voorstel van de Wet op de organisatie ZorgOnder-zoek Nederland, is voorlopig de organisatie ZorgOnderzoek Nederland (ZON) van start gegaan.

De Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) is de andere (reeds bestaande) intermediaire organisatie die zich meer richt op strategisch en fundamenteel onderzoek.

Het gaat voor mijn beleid binnen NWO vooral – maar niet uitsluitend – om het Gebiedsbestuur Medische Wetenschappen. Zoals tijdens het eerder genoemde Algemene Overleg is aangekondigd, lag het in de bedoeling om ook een convenant met NWO af te sluiten. Hieraan is inmiddels uitvoering gegeven en dit convenant werd op 13 mei 1996 van kracht.

Inrichting onderzoeksinfrastructuur

In lijn met de (in belangrijke mate door de regering overgenomen) aanbevelingen van de stuurgroep BAGO vinden nog steeds herschikkingen in met name het buiten-universitaire veld plaats. Het tempo wordt in belangrijke mate bepaald door het veld zelf dat hierin een eigen verantwoordelijkheid heeft.

Het Nederlands Instituut voor Arbeidsomstandigheden (NIA) te Amsterdam en de onderzoekseenheid voor arbeid en gezondheid van TNO-Leiden zullen nog in 1996 gefuseerd worden en zullen ook fysiek samengaan: eerst in Amsterdam en daarna in Hoofddorp.

In de sector van het welzijnsonderzoek is de infrastructuur goed uitgekristalliseerd.

Er zijn meerjarenafspraken gemaakt met de Onderzoekschool Arbeid, Welzijn en Sociaal-economisch Bestuur om studies te verrichten naar de werking van en veranderingen in de verzorgingsstaat. Primair gaat het om interdisciplinair onderzoek dat de grensvlakken van zorg en welzijn verkent.

Het Verwey-Jonker Instituut verricht binnen de infrastructuur vooral het beleidsgerichte sociaal-wetenschappelijke onderzoek. Het onderzoek is geprogrammeerd op basis van drie – ook meerjarige – thema’s. Die behelzen vraagstukken van maatschappelijke participatie, ontwikkelingen in het lokaal welzijnsbeleid en informele zorg en zorgvernieuwing.

Raad voor Gezondheidsonderzoek

De Raad voor Gezondheidsonderzoek (RGO) zal binnenkort definitief worden ingesteld (voor een periode van zes jaar). De Raad wordt mede ingesteld door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, formeel betrokken bij alle «sectorraden», maar ook door de minister van Economische Zaken, in verband met een te versterken relatie met het technologiebeleid.

Het (voortschrijdende) RGO-werkprogramma voor de periode 1997 en verdere jaren is (thans voor het eerst) als bijlage 15 toegevoegd

Wetenschapsbeleid

De Overlegcommissie Verkenningen (OCV) bood op 23 mei 1996 haar eindrapport «Een vitaal kennissysteem» aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan.

Het bevat ook een substantieel hoofdstuk over de sector gezondheidsonderzoek. Het, samen met de RGO voorbereide en separaat te publiceren, basisdocument bevat nog veel meer informatie.

In «Wetenschapsbudget 1997» zal de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de marsroute met betrekking tot de follow-up uit de doeken doen.

Ook de RGO zal een rol spelen bij het nader uitwerken van een aantal opties.

Onderzoek in EU-context

Het thans in voorbereiding zijnde vijfde Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling van de Europese Unie zal in de loop van 1998 van start gaan; het is thans in voorbereiding.

Onze inbreng is erop gericht te trachten een onderzoeksprogramma tot stand te brengen dat meer gericht is op «problem solving» (met aansprekende doelstellingen) dan op «technology push».

Tijdens de periode van het voorzitterschap van de Europese Unie zal een conferentie plaats vinden over het thema «Innovative research and appropriate health care for the citizens of Europe». Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 2n. over internationaal beleid.

  • n. 
    Internationaal Beleid

De beleidsterreinen volksgezondheid, welzijn en sport spelen in international verband geleidelijk aan een steeds belangrijker rol. Binnen de Europese Unie is dit mede het gevolg van de totstandkoming van de interne markt in Europa.

Waar mogelijk zullen wij de internationale samenwerking bevorderen, zowel in multilateraal als in bilateraal verband. Over de internationale samenwerking in het kader van het welzijnsbeleid is reeds eerder aan de Kamer gerapporteerd in de Welzijnsnota 1995–1998 (Kamerstukken II, 1994/1995, 23 900, XVI, nr. 22). Een notitie over het internationaal volksgezondheidsbeleid is medio 1996 naar de Kamer verzonden (Kamerstukken II, 1995/1996, 24 126, nr. 13).

Multilaterale samenwerkingbinnen Europa

In het kader van de Europese Unie zal de internationale samenwerking op de terreinen van volksgezondheid, welzijn en sport worden voortgezet. De Europese Commissie heeft ingevolge artikel 129 een aantal actieprogramma’s ontwikkeld en deels ook al in uitvoering genomen. Het betreft programma’s op het gebied van: AIDS en andere infectieziekten; kankerbestrijding; gezondheidsbevordering, -voorlichting, -opvoeding en -opleiding; gezondheidsmonitoring; ongevallen; zeldzame ziekten; aan vervuiling gerelateerde ziekten. De samenwerking op het gebied van drugs vindt plaats op basis van het Globaal Actieplan Drugsbestrijding, waarvan het actieprogramma preventie van drugsverslaving een onderdeel vormt. Aan deze programma’s zullen wij deelnemen; nieuwe programma’s zullen wij mede voorbereiden.

Op het gebied van welzijn zal de samenwerking in het kader van het Jeugd voor Europa-programma III (artikel 126) in 1997 worden voortgezet. Samenwerking in het kader van andere actieprogramma’s in EU-verband is afhankelijk van communautaire besluitvorming over lopende of voorgestelde actieprogramma’s (onder andere gehandicapten, ouderen, sociale uitsluiting) De Europese Commissie zal binnenkort het Sociaal Actieprogramma 1995–1997, waarin het Europese sociaal beleid nadere invulling krijgt, herzien.

Bijzonder groot belang wordt gehecht aan het Europees Jaar tegen Racisme en Xenofobie (1997); mede in het kader van het Nederlandse voorzitterschap zal VWS hieraan een actieve bijdrage leveren.

In de periode januari-juli 1997 zal Nederland het Voorzitterschap van de Europese Unie vervullen. De staatssecretaris en ik zullen naast de Gezondheidsraad intensief betrokken zijn bij de Sociale Raad (bijvoorbeeld ouderen en gehandicapten), de Interne Markt Raad (onder andere richtlijnen met betrekking tot geneesmiddelen) en de Landbouwraad (bijvoorbeeld richtlijnen op het gebied van levensmiddelen). In het kader van het Voorzitterschap bereiden de staatssecretaris en ik, deels in samenwerking met de Europese Commissie, een aantal internationale symposia en conferenties voor op het gebied van gezondheids- en sociaal beleid.

In samenwerking met de Europese Commissie en NWO zal een conferentie over de prioriteiten in het Europese gezondheidsonderzoek worden belegd. Wij zullen de Kamer tijdig informeren over deze, en andere door Nederland te nemen initiatieven in het kader van de voorzitterschapsnota van het kabinet.

De Raad van Europa richt zich in de kern op individuele en sociale rechten; veel activiteiten hebben raakvlakken met onderwerpen in mijn portefeuille. Wij zullen actieve deelname aan de discussie over de reorganisatie van de structuur en werkwijze van de Raad voortzetten. In verband hiermee is de Raad voornemens de verschillende activiteiten op het gebied van volksgezondheid, naast de activiteiten op het terrein van bloed en organen/weefsels, te integreren in het werkprogramma voor de middellange termijn. Al deze activiteiten zullen worden gevat onder het hoofdthema «Prioriteitenstelling en gezondheidszorg».

Samenwerking zal ook worden voortgezet in de Comités voor volksgezondheid, migratie en integratievraagstukken, sociaal beleid, bio-ethiek, jeugdzaken, revalidatie en integratie van mensen met een handicap en sportzaken. Daarnaast zal er ook sprake zijn van samenwerking op de terreinen van kwaliteitsgarantie van geneesmiddelen (Europese Pharmacopoeia), drugs (Pompidou Group), veiligheid en gezondheid op het werk en gezondheidsbescherming.

Verenigde Naties

In het kader van de samenwerking binnen de Verenigde Naties (VN) willen wij een bijdrage leveren aan de totstandkoming van hervormingen van VN-organisaties gericht op een grotere doelmatigheid. De inhoudelijke samenwerking zal, zoals ook de afgelopen jaren, in het bijzonder plaats vinden met enkele gespecialiseerde organisaties zoals de United Nations Educational, Scientific and Cultural Organisation (UNESCO) en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Daarnaast maken ook enkele specifieke Fondsen en Programma’s deel uit van deze samenwerking: het United Nations Development Programme (UNDP), het United Nations Drug Control Programme (UNDCP), het Kinderfonds van de VN (UNICEF) en het United Nations AIDS Programme (UNAIDS). Samenwerking strekt zich tenslotte ook uit tot enkele commissies zoals de Commission for Social Development en de Commission on Narcotic Drugs.

Waar mogelijk zullen wij de afstemming en samenwerking op specifieke terreinen binnen het VN-systeem bevorderen. Het recent opgerichte UNAIDS-programma, waarin zes VN-instellingen (UNDP, UNICEF, UNFPA

(UN Population Fund), UNESCO, en Wereldbank) participeren, geldt als een goed voorbeeld van deze samenwerking.

De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) blijft voor ons, zowel mondiaal als regionaal van groot belang aangezien het de enige intergouvernementele organisatie is die primair op de volksgezondheid is gericht.

Een belangrijk element van het hervormingsproces vormt de herziening van de «Health for All by the year 2000»-Strategie van de WHO. Deze herziening zal in consultatie met de lidstaten plaatsvinden en zal in mei 1998 gepresenteerd worden tijdens het vijftigjarig bestaan van de WHO.

De rol van het International Agency for Research on Cancer (IARC), waaraan VWS een financiële en inhoudelijke bijdrage levert, lijkt onder de in 1994 nieuw aangetreden directeur van toenemend belang. Medio 1996 zal het WHO Kankerprogramma uit Genève overgaan naar Lyon, zodat onderzoek en beleid optimaal van elkaar kunnen profiteren.

De samenwerking met de Wereldbank zal, gezien de groeiende aandacht voor hervormingen in de gezondheidszorg van deze organisatie, worden geïntensiveerd.

Het mondiale karakter van de sport draagt op velerlei manieren bij aan het versterken van de internationale contacten. Naast het sportieve belang heeft een succesvolle presentatie op het sterk in de belangstelling staande internationale sportpodium een belangrijke positieve uitstraling voor geheel Nederland. Meer dan in het verleden zou hiervan op doelgerichte wijze gebruik kunnen worden gemaakt. Wij streven naar versterking van de samenwerking tussen beleidspartners op dit gebied.

Bilaterale samenwerking

Diverse beleidsterreinen van dit ministerie lenen zich bij uitstek voor concrete acties en samenwerkingsprojecten. Zij trekken blijkens ervaringen in de afgelopen jaren de aandacht van onze bilaterale partners. Voorbeelden hiervan zijn de terreinen jeugd, ouderen, sociaal beleid, sport, en hervormingen in de gezondheidszorg.

Bilaterale partners voor VWS zijn in beginsel beperkt tot een aantal prioritaire landen, te weten: lidstaten van de Europese Unie, landen in Midden- en Oost-Europa, de Verenigde Staten en Canada, en landen waarmee Nederland bijzondere historische dan wel actueel strategische handelsbetrekkingen onderhoudt. Tot de eerstgenoemde categorie rekenen wij Indonesie¨, Suriname, Zuid-Afrika en Israël. De tweede categorie omvat onder andere China en Japan. In het kader van het Europese beleid inzake het Middellandse Zee-gebied, zullen de bilaterale contacten worden versterkt met landen vanwaar migranten afkomstig zijn (zoals Marokko, Turkije en Tunesie¨). De mogelijkheid voor contacten met de andere Maghreb-landen zullen worden verkend.

Wij zullen waar mogelijk de samenwerking met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking intensiveren in door het Directoraat-Generaal voor Internationale Samenwerking (DGIS) mede te financieren projecten in Suriname, Zuid-Afrika en China. Uitbreiding van deze samenwerking tot een cluster van nader aan te geven zogenaamde DAC-landen (landen vallend onder het Development Assistance Committee van de OESO) kan wellicht aan de orde zijn.

Voorzover mogelijk, mede afhankelijk van de wensen van een bilaterale partner, zullen wij ook in het komende jaar gezamenlijk met de minister van Buitenlandse Zaken, instemmen met periodiek overleg in het kader van Culturele Akkoorden. Het doet ons genoegen dat het begrip cultuur in vele landen ook beleidsterreinen van welzijn, sport en, zij het nog in mindere mate, volksgezondheid omvat. Daar waar samenwerking niet via een Cultureel Akkoord kan worden gestimuleerd, kan een ander samenwerkingsprotocol meestal dienstig zijn voor hetzelfde doel.

  • o. 
    Arbeidskosten/arbeidsmarkt

In de zorg- en welzijnssector werken volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zo’n 750 000 mensen. Dat komt overeen met 12,5 procent van de werkgelegenheid in Nederland. De nieuwe vormgeving van het arbeidsvoorwaardenbeleid, de ontwikkeling van arbeidsmarkt en werkgelegenheid en de stand van zaken rond arbeidsmarktonderzoek en informatievoorziening komen in deze paragraaf in kort bestek aan de orde.

Arbeidskosten

Op het terrein van het arbeidsvoorwaardenbeleid was 1996 het eerste jaar waarin de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ova) geheel volgens het nieuwe overlegmodel, het zogenaamde post-WAGGS-model, tot stand is gekomen. Alle stadia van het model zijn daarbij doorlopen, ook het stadium van het inschakelen van de in het post-WAGGS-model genoemde adviescommissie, de commissie-Van Voorden.

Uiteindelijk is het tot een aanbod van VWS gekomen waarmee de betrokken werkgeversvertegenwoordigers konden instemmen. Bij dat aanbod is, zoals in de Memorie van Toelichting bij de begroting 1996 is aangekondigd, ook rekening gehouden met een bijdrage uit de instellingsbudgetten uit hoofde van productiviteitsontwikkelingen.

In de cao’s op diverse VWS-beleidsterreinen zijn – net als in diverse marktsectoren en bij diverse overheidssectoren – afspraken vastgelegd over een verdergaande arbeidsduurverkorting. Deze arbeidsvoorwaarden-afspraak heeft duidelijk ook arbeidsmarktgevolgen. Uiteraard zal deze nieuwe arbeidsmarktontwikkeling in het komende jaar aandacht vergen.

Arbeidsmarkt en werkgelegenheid

Over het algemeen gesproken bestaan op dit moment in het VWS-veld geen fricties tussen vraag en aanbod van arbeidskrachten. De verwachtingen voor de nabije toekomst zijn echter onzeker. Een ontwikkeling die de komende tijd de nodige aandacht vergt, is het teruglopen van de aantallen leerlingen in het inservice-onderwijs voor verplegenden en verzorgenden. Er is nu duidelijkheid over het nieuwe opleidingsstelsel voor verpleegkundigen en verzorgenden. Dit stelsel zal per 1 augustus 1997 in werking treden.

Meer en meer wordt het arbeidsmarktbeleid op regionaal niveau vorm gegeven. In de intramurale sector en in de sector verzorgingshuizen werkt men al jaren met een regionale structuur. Enkele belangrijke nieuwe initiatieven zijn de toekenning door het sectorfonds in de intramurale sector van regionaal beleidgeld voor het voeren van een op de regio toegespitst arbeidsmarktbeleid en de ontwikkeling van een model om op regionaal niveau de personeelsbehoefte op korte en middellange termijn in de zorgsector te bepalen. Dit model vervult een rol in het regionaal overleg tussen zorginstellingen, onderwijsinstellingen en arbeidsvoorziening.

De sectorfondsen in het VWS-veld zijn nu ongeveer vijf jaren actief. Daarom heeft het ministerie van VWS een breed opgezet evaluatieonderzoek naar de sectorfondsen in gang gezet. In dat onderzoek wordt met name naar de efficiency en de effectiviteit van de fondsen gekeken. VWS zal daarnaast ook de huidige bestuurlijke verhoudingen met de fondsen onder de loep nemen. De eerste helft van 1997 zullen de uitkomsten van het onderzoek beschikbaar zijn.

Voorjaar 1996 is een tussentijds evaluatieonderzoek afgerond inzake de uitvoering in de zorgsector van de Wet bevordering evenredige arbeidsdeelname allochtonen. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in 1995 de helft van de zorginstellingen het personeel naar etnische afkomst registreert. Daarnaast is twintig procent van de instellingen bezig met het ontwikkelen van een registratiesysteem. De afspraak in het akkoord met de Stichting van de Arbeid om in vier jaar tijd 3800 allochtonen toe te voegen aan het personeelsbestand in de zorgsector is halverwege de rit al voor 3000 plaatsen gerealiseerd. Daardoor komt het aandeel allochtonen in de groep werkende personen met een zorgberoep op 7% uit. Eind van dit jaar zal een specifiek onderzoeksrapport worden gepubliceerd over de implementatie van de WBEAA in de zorgsector.

Extra zorgbanen (Melkert-banen)

In 1995 zijn in de zorgsector zevenduizend structurele extra zorgbanen van omgerekend 32 uur per week gecreëerd, waarvan naar schatting 1900 in de vier grote steden. Inmiddels zijn ongeveer 6000 van deze banen feitelijk ingevuld. De in 1995 beschikbare f 100 miljoen is uitgezet bij de intramurale gezondheidszorg, bejaardenoorden, dagverblijven en gezinsvervangende tehuizen en thuiszorg.

De in 1995 gecreëerde banen leggen een aanzienlijk beslag op de middelen voor 1996 en verder. In de meerjarenraming is in totaal een oploop naar f 800 miljoen in 1999 voorzien, exclusief correctie wegens afdrachtskorting en loonbijstelling. Daarmee kunnen in de zorgsector uiteindelijk twintigduizend reguliere banen van gemiddeld 32 uur gecreëerd worden.

In 1996 is een aantal nieuwe sectoren aan het banenplan toegevoegd: maatschappelijke opvang, jeugdhulpverlening en medische kinderdagverblijven. In 1996 zijn de instellingen in de vier grote steden en randgemeenten in de gelegenheid gesteld om als eerste voor toewijzing van extra zorgbanen in aanmerking te komen. Ten behoeve van de coö rdinatie van de aanvragen en de bezetting van deze banen zijn vier regiepunten opgericht. VWS verleent voor een deel van de exploitatie een incidentele financiële bijdrage aan deze regiepunten.

Bovenop de banen voor 1995 zijn er in 1996 bijna 6000 toegekend. Hiermee is vooruitgelopen op de tranche 1997. De banen zullen in de loop van 1996 en deels in 1997 worden bezet.

Voor de inzet van de nog vrij besteedbare middelen in 1997 en volgende jaren zal een stimulerend beleid worden gevoerd om de arbeidsplaatsen vooral te scheppen in grote steden. Er zal nog worden bezien of in 1997 ook andere zorgsectoren in aanmerking kunnen komen. In overleg met de werkgevers zal tot een nadere invulling worden gekomen.

In de sector kinderopvang zijn in 1995 via de gemeentelijke route ongeveer 600 aanvullende banen in de functie groepshulp gerealiseerd.

Onderzoek/informatievoorziening

Samen met de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Binnenlandse Zaken, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en Economische Zaken heb ik tot nu toe een subsidie verstrekt aan de Stichting Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek (OSA). Onlangs heb ik aan de OSA het voornemen kenbaar gemaakt de structurele subsidie per 1 januari 1997 te beëindigen. Voor het algemene programma is een andere constellatie gekozen, waaraan VWS op projectbasis deelneemt indien het gaat om specifieke projecten die van belang zijn voor VWS.

Voor het Onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorgsector, dat tot en met 1997 loopt, blijft de uitvoering en afronding bij de OSA.

Voor de verbetering van de informatievoorziening is het afgelopen jaar een aantal stappen gezet. Zo zal in het najaar van elk jaar de Rapportage Arbeidsmarkt Zorgsector (RAZ) verschijnen, waarin het meest recente cijfermateriaal over de arbeidsmarkt is opgenomen. Met de sectorfondsen in de zorgsector wordt gewerkt aan een meer planmatige opzet van de informatievoorziening. Aan de informatie over personeelsstromen op de arbeidsmarkt wordt gewerkt via het opzetten van een stroommodel door het Instituut voor sociaal en wetenschappelijk beleidsonderzoek en advies/Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt. Deze beschrijving van de arbeidsmarkt zal aan het eind van dit jaar gevuld worden met cijfers van de Bedrijfsvereniging Voor de Gezondheid, Geestelijke en Maatschappelijke Belangen. Nauwe afstemming van dit door de OSA gecoördineerde project vindt plaats met het speciaal voor de regio’s ontwikkelde Regiomarge-model.

Ten aanzien van arbeidsmarktonderzoek worden in oktober 1996 de resultaten van onderzoek van diverse partijen in de zorgsector gepresenteerd. Het Onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorgsector en arbeidsmarktonderzoeken van sectorfondsen maken deel uit van die presentatie.

Eerder is toegezegd dat de Tweede Kamer via een jaarlijkse beleidsbrief in het najaar zal worden geïnformeerd over het arbeidsmarktbeleid met betrekking tot de VWS-sectoren. Tevens is toegezegd dat de Tweede Kamer zal worden gerapporteerd over de arbeidsmarkteffecten 1995.

Er is op dit moment voor VWS geen materiaal beschikbaar dat aanleiding geeft tot het opstellen van een beleidsbrief in aanvulling op de passages over dit onderwerp in deze Memorie van Toelichting en het JOZ.

Tezijnertijd zal de Tweede Kamer in ieder geval aanvullend geïnformeerd worden over het jaarlijkse integrerend rapport van de OSA, over de Rapportage Arbeidsmarkt Zorgsector 1996 (RAZ) en over de arbeidsmarkteffecten 1995.

  • 3. 
    RIJKSINSTITUUT VOOR VOLKSGEZONDHEID EN MILIEUHYGIËNE

Algemeen

Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM), als kenniscentrum voor de rijksoverheid op het gebied van volksgezondheid, milieu en (in de toekomst) natuur), verricht de volgende werkzaamheden:

  • a. 
    onderzoek dat gericht is op ondersteuning van de beleidsontwikkeling en op de uitoefening van toezicht op de terreinen van volksgezondheid, milieu en natuur;
  • b. 
    periodieke rapportage over de toestand en de toekomstige ontwikkelingen van de volksgezondheid, milieu en natuur;
  • c. 
    andere door de ministers op te dragen werkzaamheden.

De primaire opdrachtgevers voor het RIVM zijn de ministers van VWS, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV).

Naast de genoemde taken kan het RIVM uit een oogpunt van algemeen belang andere werkzaamheden verrichten. Deze werkzaamheden moeten wel zijn opgenomen in een meerjaren activiteiten programma (MAP).

Door de uitvoering van het MAP-Directieonderzoek geeft het instituut invulling aan zijn strategische taakontwikkeling op de langere termijn. Dit onderzoek is gericht op toekomstige onderzoekbehoeften van de opdrachtgevende departementen.

Positionering

Het RIVM ressorteert wat betreft de beheersmatige aspecten (organisatorisch, personeel en budgettair) onder de minister van VWS. Binnen mijn verantwoordelijkheid voor de volksgezondheid ben ik politiek verantwoordelijk voor het RIVM. Een en ander is opgenomen in de ontwerp-RIVM-wet. Hierin zijn tevens de professionele autonomie en een actualisering van de taakomschrijving van het RIVM vastgelegd. De naam van het instituut zal worden gewijzigd in Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Ook bevat het wetsontwerp de instelling van een commissie van toezicht, die het wetenschappelijke niveau van het instituut moet waarborgen.

Het voornemen bestaat de vaccinproductietaak van het RIVM te concentreren bij de aan het RIVM gelieerde Rijksstichting SVM, onder handhaving van de vrijgifte-verantwoordelijkheid van het RIVM. In de Wet Milieubeheer is de planbureaufunctie van het RIVM voor het milieu vastgelegd. In het verlengde van de milieu-planbureaufunctie zal het RIVM ten behoeve van LNV (in de toekomst) de natuur-planbureaufunctie vervullen. Een en ander zal in opdracht van de minister van LNV en in samenwerking met de betreffende LNV-instituten plaatsvinden.

Volksgezondheidsonderzoek

De inhoudelijke invulling van het volksgezondheidsonderzoek zal voor 1997 min of meer op dezelfde leest geschoeid zijn als 1996. Uiteraard zullen er wel enkele (kleine) accentverschuivingen optreden. De prioritaire aandachtsgebieden op het gebied van de volksgezondheid kunnen als volgt samengevat worden.

Volksgezondheidstoekomstverkenningen (VTV). Het RIVM heeft de opdracht gekregen zorg te dragen voor de opstelling en publicatie van een VTV in 1997. Het eerste VTV-document is in 1993 verschenen. Naast een actualisering van VTV’93, zal in VTV’97 tevens aandacht geschonken worden aan de zorgbehoefte en het zorggebruik per ziektecategorie. Veel innen het RIVM uit te voeren (epidemiologisch) onderzoek dient een bijdrage te leveren aan VTV’97 of de daaropvolgende VTV’s).

Infectieziektenonderzoek. De kwalitatieve versterking van de infectieziektenexpertise zal zich onder meer uiten in een versterkte aandacht voor de epidemiologie van luchtweginfecties en «(re)emerging infections». Voorts zal in het kader van de surveillance van infectieziekten, in overleg met het veld, een verdere implementatie plaatsvinden van een elektronisch landelijk netwerk waarin gegevens inzake infectieziekten systematisch verzameld, geanalyseerd, geïnterpreteerd en teruggekoppeld zullen worden.

Risico-evaluatie. De normstelling, toelating en risico-management ten aanzien van de toelating van stoffen en de beoordeling van (dier)-geneesmiddelen blijft een peiler van het onderzoeksprogramma.

Relatie tussen milieu en volksgezondheid. Aan een verdere versterking van de monitoring-activiteiten en van de attenderings- en interface-taken zal nadere aandacht besteed worden. Hierbij zal het vrijwilligersonderzoek een steeds belangrijkere rol spelen.

Vaccinontwikkeling. Prioriteiten liggen bij de toegepaste vaccinontwikkelingen die op middellange termijn tot aanpassing van het Rijksvaccinatieprogramma kunnen leiden (onder andere meningitis-vaccins).

Milieu-onderzoek

Ten behoeve van het milieuonderzoek gaat het RIVM voor 1997 uit van de volgende basisstructuur:

  • a. 
    Beschrijving van de causaliteitsketen van economisch handelen tot resulterende kwaliteit van milieu, natuur, ruimte en gezondheid. Een keten van onderling geharmoniseerde simulatiemodellen operationaliseert dit.
  • b. 
    Beschrijving van de relaties met economische en sociale determinanten door ontwikkeling van volwaardige interfaces op deze terreinen middels samenwerkingsverbanden met onderzoeksinstellingen en planbureaus.
  • c. 
    Continuering van «monitoring» als legitimatie voor modelmatige uitspraken (generalisatie).

«Verkenningsgeoriënteerde» uitspraken zouden gebaseerd moeten blijven op zelf verkregen «state of the environment»-informatie. Meer specifiek streeft het RIVM de volgende ontwikkelingen na:

  • 1. 
    Het realiseren van een geharmoniseerd instrumentarium waarmee de causaliteitsketen kan worden beschreven.
  • 2. 
    Het operationeel maken van afwegingskaders met betrekking tot economie en «ecologie», onder andere ten aanzien van (veranderingen aan) infrastructurele werken.
  • 3. 
    Ondersteuning van de uitvoering van het milieubeleid door: – onder nog nader vast te stellen financiële voorwaarden het beschikbaar stellen van RIVM-instrumentarium aan provincies;

– onderzoek naar de vereenvoudiging van de milieuregelgeving door methodische verkenning van emissiebeleid versus effect/depositiebeleid, zodat het beleid kan nagaan in hoeverre kan worden volstaan met emissieplafonds die zijn afgeleid uit grenswaarden voor de milieukwaliteit;

– het in het algemeen nastreven van meer ondersteuning voor grote beleidsvraagstukken.

Directieonderzoek

De in gang ingezette versterking van innoverend en anticiperend onderzoek op een aantal speerpunten zal verder worden uitgebouwd. Speerpunten ten aanzien van toekomstverkenningen zijn met name integratie van informatie en modellering van toekomstverkenningen alsmede onderzoek naar betere indicatoren en naar de determinanten van chronische ziekten en milieukwaliteit. Met betrekking tot risicoschatting en normstelling zijn met name de kwantitatieve risicoschatting en expositieevaluatie en modellering speerpunten. Ontwikkelingsonderzoek ter ondersteuning van beleid en staatstoezicht bij volksgezondheids- en/of milieuvraagstukken zal met name gericht zijn op twee onderwerpen: de rol die endogene factoren spelen in de gezondheidsstatus van de mens en onderzoek naar de relatie milieu en volksgezondheid.

  • 4. 
    STAATSTOEZICHT OP DE VOLKSGEZONDHEID
  • a. 
    Inspectie voor de Gezondheidszorg

De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft krachtens de Gezondheidswet zowel een wetshandhavende als een adviserende taak. Op basis van haar taakuitvoering in 1996, en op basis van signalen die de Inspectie uit het veld ontving, is de Inspectie voornemens in haar werkplan voor 1997 een aantal omvangrijke thematische onderzoeken te gaan aanvatten. In deze paragraaf wordt een overzicht van deze thema’s gegeven.

Gezondheidszorg in penitentiaire inrichtingen

De Tweede Kamer zal in het najaar 1996 een brief ontvangen van de minister van Justitie over de voornemens ten aanzien van de gezondheidszorg in penitentiaire inrichtingen. Voor wat betreft de organisatie zullen veranderingen worden doorgevoerd om de kans op herhaling van calamiteiten te verminderen.

De Inspectie zal de veranderingen op de voet volgen door middel van een onderzoek bij alle inrichtingen en het aanscherpen van de meldingsprocedures. Dit krijgt vorm in een thematisch project, dat in 1997 wordt afgerond. De Inspectie zal het onderzoek in samenwerking met het RIVM verrichten.

Vrijheidsbeperkende maatregelen inniet-BOPZ aangemerkte instellingen of -settings

De Inspectie ontvangt de laatste tijd signalen dat steeds vaker in noodsituaties vormen van vrijheidsbeperking worden toegepast in instellingen en situaties die niet onder de werking van de Wet bijzondere opname psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ) vallen. Het gaat dan bijvoorbeeld om reguliere en psychiatrische thuiszorgsituaties, verzorgingshuizen en gezinsvervangende tehuizen. De Inspectie is voornemens om in 1997 onderzoek te doen naar aard en omvang hiervan.

Zorg voor asielzoekers

De organisatie van de zorg aan asielzoekers is in beweging. In 1996 hebben de besprekingen tussen de COA (Centrale Opvang Asielzoekers) en de LVGGD (Landelijke Vereniging van Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdiensten) geleid tot nieuwe afspraken. De Inspectie zal in 1997 een onderzoek instellen naar de geleverde zorg in asielzoekerscentra. Daarbij zal het gaan om de curatieve zorg, maar ook om preventie, jeugdzorg en vaccinatiebeleid. Zij zal extra aandacht schenken aan de eventuele schadelijke effecten van het langdurig verblijf in de centrale opvang op de geestelijke gezondheid van asielzoekers. De Inspectie zal haar bevindingen in een openbaar rapport vastleggen.

Informatie uit de klachtencommissies

De Inspectie zal in 1997 verder gaan met het structuren en automatiseren van de informatie afkomstig van de klachtencommissies in de sector van de gezondheidszorg. Dit gebeurt naar aanleiding van de rapportage van het Nederlands Instituut voor Eerstelijnsgezondheidszorg (NIVEL).

In 1997 zal de Inspectie voor de Gezondheidszorg voor de eerste keer een Staat van de Gezondheidszorg (SGZ) publiceren. Hierin zal zij aandacht schenken aan de ontwikkeling van het kwaliteitsbeleid en aan de toegankelijkheid van de zorg in de verschillende zorgsectoren. Bij deze eerste uitgave gaat het om een verkenning van de stand van zaken. Op

basis van de ervaringen die hiermee worden opgedaan, zal de Inspectie ook besluiten over de wijze waarop zij deze ontwikkelingen voortaan in kaart zal brengen.

  • b. 
    Inspectie Gezondheidsbescherming en Veterinaire Inspectie

De twee belangrijkste taken van het Staatstoezicht – handhaving enerzijds, signalering en advisering anderzijds – liggen in elkaars verlengde.

Onder handhaving wordt verstaan het nagaan of een individueel bedrijf zich aan de wet houdt en het eventueel maatregelen nemen om dit te bevorderen of af te dwingen.

Signalering en advisering omvat het stellen van diagnoses (op grond van handhaving, surveillance en monitoring) en het aangeven van therapieën.

Een belangrijk deel van de aan deze taken gerelateerde activiteiten van de Inspectie Gezondheidsbescherming (IGB) betreft het verrichten van inspecties bij bedrijven en het verrichten van chemisch en microbiologisch onderzoek. De aantallen door de IGB uit te voeren inspecties en monsteronderzoeken in 1997 geven derhalve een indicatie van de door de IGB te leveren prestaties. Hierbij zullen in 1997, mede op basis van marktonderzoek, de volgende accenten worden gelegd.

Handhaving

Het aantal bedrijven groeit. Daardoor stijgt ook het aantal te handhaven objecten. Tegelijkertijd is er sprake van een accentverschuiving: de sectoren horeca en detailhandel groeien sterk, terwijl de ambachtelijke sector krimpt. Binnen de handhaving zal de aandacht ook gericht zijn op een stijging van nieuwe verkoopvormen, zoals bijvoorbeeld partyverkoop.

Deze ontwikkelingen leiden ertoe dat niet langer sprake kan zijn van een uniforme werkwijze in de handhaving. De Inspectie ontwikkelt handha-vingsmethodieken die zijn toegesneden op de specifieke situatie. Hierbij zal ook aandacht bestaan voor het snel en effectief afhandelen van maatregelen overeenkomstig het systeem van bestuurlijke boetes.

De Inspectie zal binnen de handhaving meer oog hebben voor productveiligheid. Het zogenaamde non-food-onderdeel krijgt meer aandacht, zowel bij de inspectie- als bij de laboratoriumactiviteiten.

Signalering en advisering

De Inspectie zal deze taak in 1997 verder invulling geven. Mede door het lopende reorganisatieproces zal op termijn capaciteit kunnen worden vrijgemaakt voor monitoring, surveillance en retrospectief onderzoek. Al in 1997 zal meer expertise worden ingezet voor risico-inschatting. Het belang van het microbiologisch onderzoek ten opzichte van het chemisch onderzoek, zal binnen de signalering toenemen.

De signalering zal zich ook vooral richten op de import en de productieketen. Kennis over productiemethoden zal worden uitgebreid.

De Inspectie zal in 1997 keuzen maken en prioriteiten stellen op basis van kennis van en ervaring met het totale pakket aan activiteiten. Signalering en advisering enerzijds en handhaving anderzijds zijn hierbij niet los van elkaar te zien; beide ondersteunen elkaar.

Zoals eerder gezegd zal in 1997 de IGB in samenwerking met de Veterinaire Inspectie (VI) voor het eerst een Staat van de Gezondheidsbescherming (SGB) publiceren. Hierbij zal vooral aandacht geschonken worden aan consumentenproducten en de invloed van de omgang met dieren op de gezondheid van de mens. De eerste rapportage zal het karakter van een inventarisatie van de stand van zaken hebben.

De definitieve inhoud van de SGB zal worden vastgesteld op grond van de opgedane ervaringen.

Reorganisatie

In 1996 is de eerste aanzet gegeven voor een ingrijpend reorganisatieproces bij de IGB en de VI. Het aantal vestigingen loopt als gevolg daarvan terug van de huidige achttien tot een aantal dat zich tussen drie en negen zal bevinden.

Doelstelling van het reorganisatieproces is te komen tot een organisatie die:

– optimaal invulling kan geven aan haar missie. Deze missie luidt: «De nieuwe gezondheidsbeschermingsinspectie geeft onafhankelijk invulling aan de gezondheids- en consumentenbescherming in de gehele productieketen van levensmiddelen en non-foods, door het uitvoeren, toetsen en initiëren van beleid en het signaleren van bedreigingen»;

– kan inspelen op de veranderende omgeving, de markt;

– de resultaten van de uitgevoerde taken beter kan uitdragen;

– beter antwoord kan geven op vragen over de staat van de volksgezondheid.

– sterk en flexibel is, waarbij alle taken zijn geïntegreerd.

Begin 1996 is de visie van de organisatie bekend gemaakt. Aan het einde van dit jaar volgt het organisatierapport, begin 1997 is het formatierapport te verwachten.

  • 5. 
    INSPECTIE JEUGDHULPVERLENING EN JEUGDBESCHERMING

De Inspectie Jeugdhulpverlening en Jeugdbescherming oefent in 1997 toezicht uit op de kwaliteit van de jeugdhulpverlening en jeugdbescherming. Dat gebeurt op basis van de Wet op de Jeugdhulpverlening en de daaruit voortvloeiende regelgeving. Zij rapporteert en adviseert aan de ministers van VWS en Justitie en aan de bestuurders van de provincies en grootstedelijke regio’s.

De activiteiten voor 1997 worden mede naar aanleiding van de wensen van de rijksoverheid en de provincies vastgesteld. Thema’s worden zowel op landelijk als op regionaal niveau ingevuld.

Voor de interne organisatie heeft de Inspectie reeds in 1996 een start gemaakt met het opzetten van een kwaliteitszorgsysteem. Dit traject zal doorlopen in 1997.

De Inspectie zal in 1997 haar jaarcyclus meer expliciet vormgeven naar meerjarenperspectief, jaarwerkplan, uitvoering van toezichtsactiviteiten, jaarwerkplan en jaarverslag meer. Inspectiemethodieken en instrumenten gekoppeld aan de aandachtsgebieden van de inspectie worden verder ontwikkeld. De Inspectie zal haar relatie met de provinciale en grootstedelijke overheden verder uitbouwen.

  • 6. 
    FINANCIEEL BELEID EN BEHEER
  • a. 
    Beleidsmatige mutaties ten opzichte van de Begrotingswet 1996

Een overzicht van de belangrijkste beleidsmatige mutaties (inclusief ombuigingen) is opgenomen bij de artikelsgewijze toelichting. De cijfers staan in paragraaf 1.2 «Aansluiting met de begroting 1996» van de artikelsgewijze toelichting. In die paragraaf is een aansluitingstabel tussen de Begrotingswet 1996 en de ontwerpbegroting 1997 opgenomen. Voor een inhoudelijke toelichting op de ontwikkeling van de meerjarencijfers verwijs ik naar paragraaf 1.b «Financiële prioriteitenstelling» van deze inleiding.

  • b. 
    Beleidsevaluatie

Beleidsevaluatie vindt plaats langs verschillende, elkaar aanvullende wegen. Het proces van beleidsevaluatie is niet los te zien van de beleidsontwikkeling en -uitvoering. De jaarlijkse budgetcyclus vormt dan ook het belangrijkste spoor waarlangs beleidsevaluatie wordt geïnitieerd en uitgevoerd. Het betreft daarbij onder meer heroverwegingsonderzoeken, monitorfuncties, uitvoeringsonderzoeken en de periodieke evaluaties in het kader van de opstelling van het JOZ. Bij deze activiteiten zijn beleidsevaluatie en beleidsontwikkeling zeer nauw met elkaar verweven. Tevens vinden extern wetenschappelijke onderzoeken plaats die van betekenis zijn voor (her)formulering van beleidsdoelen. Dat kan gebeuren door het Sociaal Cultureel Planbureau, maar ook door commissies die werkzaam zijn op het terrein van VWS. Tenslotte rekenen wij ook eenmalige of periodiek uitgevoerde evaluaties van specifieke subsidiemaatregelen of beleidsmaatregelen tot de beleidsevaluatie.

De resultaten van de beleidsevaluatie kunnen aanleiding vormen het getoetste beleid, de regeling dan wel de grondslagen te herzien of te heroverwegen.

Informatie over de door VWS uitgevoerde beleidsevaluaties is opgenomen in bijlage 6 b. In deze ontwerpbegroting vormt de (subsidie)regeling – zoals opgenomen in bijlage 6 a. – één van de criteria voor de aansluiting met de beleidsevaluaties. Door middel van een verwijzing in bijlage 6 b. wordt de relatie gelegd tussen de evaluatie en de subsidie. De beleidsevaluatie op het terrein van VWS kent echter een bredere reikwijdte dan de subsidieregeling. De relatie tussen de beleidsevaluatie en de desbetreffende activiteit wordt in deze gevallen gelegd door een verwijzing naar het relevante hoofdstuk in het JOZ of naar de desbetreffende wet of regeling.

De uitvoering van het proces en de presentatie van de beleidsevaluaties in de ontwerpbegroting zal in fasen worden verbeterd. In deze begroting is een eerste stap gemaakt door een relatie te leggen tussen de evaluatie en de subsidie, het beleidskader of de desbetreffende regeling. Verder zijn de subsidie-uitgaven in de artikelsgewijze toelichting, daar waar dit mogelijk en zinvol bleek, zoveel mogelijk toegelicht met kengetallen. Voor de komende begroting streef ik naar een opzet van de presentatie van de beleidsevaluatie, waarbij het inzicht in de resultaten, alsmede van de conclusies en de eventueel te nemen vervolgacties naar aanleiding daarvan kan worden verhoogd.

Voorts ben ik voornemens om, uitgaande van de bestaande budgetcycli en processen, te onderzoeken langs welke weg een meer gerichte sturing in het beleidsevaluatieonderzoek kan worden gerealiseerd.

  • c. 
    Financieel beheer

Administratieve organisatie

Uit het departementale accountantsrapport bij de rekening over 1995 kan de conclusie worden getrokken dat de administratieve organisatie naar behoren functioneert. Het ministerie heeft in 1996 een omvangrijke reorganisatie uitgevoerd, die onder meer heeft geleid tot een gewijzigde opzet van het financieel beheer. De uitvoering van het voorheen bij de beleidsdirecties gedecentraliseerde financieel begrotingsbeheer is nu geconcentreerd bij een centrale bekostigingseenheid. De hiermee gepaard gaande wijziging van de verantwoordelijkheidsstructuur noopt tot een herbezinning op de administratieve processen en aanpassing van de administratieve organisatie.

Financiële informatiesystemen

De belangrijkste financiële beheers-, uitvoerings- en verantwoordingsprocessen worden ondersteund door het geautomatiseerde financiële administratiesysteem IFIS. Het departementale accountantsrapport bij de rekening over 1995 concludeert dat de in 1995 in productie genomen controleprogrammatuur heeft geleid tot een verhoging van de betrouwbare en continue werking van het systeem. Begin 1996 zijn de actuele IFIS-gegevens overgezet naar de nieuwe organisatiestructuur van het ministerie. Hiermee sluit de administratie aan op de nieuwe organisatie.

Accountantscontrole

De departementale accountantsdienst voert een volkomen controle uit, die uitmondt in een verklaring bij de financiële verantwoording van het ministerie. Het departementale controleberaad (Audit Committee) bewaakt de voortgang van de genomen maatregelen die de door de Accountantsdienst geconstateerde tekortkomingen moeten opheffen.

Geïntegreerd subsidiebeleid

Aan het geïntegreerd subsidiebeleid wordt permanent aandacht besteed vanuit verschillende invalshoeken. Het beleid, gericht op het voorkomen en bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O), is geïntegreerd in het gevoerde subsidiebeleid en -beheer.

Het beleid voor het subsidiebeheer is op hoofdlijnen geformuleerd en vastgelegd in de Handreiking subsidiebeheer. In het verlengde daarvan zijn de departementale algemene subsidievoorwaarden (Algemene Subsidiebepalingen bepaalde Gesubsidieerde Instellingen (ASGI) en de Algemene Subsidiebepalingen voor Projecten (ASP)) van toepassing op subsidies die worden verstrekt op basis van de Begrotingswet. Deze algemene subsidievoorwaarden – en overigens alle subsidieregelingen – zullen worden getoetst en aangepast aan de desbetreffende regelgeving van de Algemene Wet Bestuursrecht.

In de sanctierichtlijn is opgenomen wanneer het ministerie moet rappelleren dan wel welke sanctie het ministerie kan opleggen als de (subsidie-)relatie nalatig blijft. Een daartoe ingestelde werkgroep heeft deze richtlijn grondig onderzocht op de handelwijze die aanleiding geeft tot het instellen van een sanctie en op de uitvoerbaarheid van de gestelde termijnen en opgelegde sancties. Ik zal naar aanleiding van dit onderzoek bezien in hoeverre de Handreiking subsidiebeheer en de sanctierichtlijn aanpassing behoeven.

  • 7. 
    BESTUURLIJKE ORGANISATIE
  • a. 
    Algemeen

Kenmerkend voor de beleidsterreinen van VWS is dat beleidsvorming en -uitvoering in hoge mate afhankelijk zijn van andere overheden (provincies en gemeenten) en van het veld (individuen, instellingen en organisaties). Deze Memorie van Toelichting getuigt daar op vele plaatsen van. Goed bestuurlijk overleg met die overheden en de organisaties is daarom voor mijn ministerie van groot belang en de Staatssecretaris en ik investeren daar ook in. Dat is onontbeerlijk voor een goede afweging van de verschillende beleidsopties en voor het verkrijgen van een zo groot mogelijke overeenstemming over de te kiezen richting.

Daarbij moet overigens wel helder blijven dat op hoofdlijnen het maken van keuzes uit de verschillende opties uiteindelijk een verantwoordelijkheid is van regering en parlement. Dit primaat van de politiek ligt ook ten grondslag aan de Raad op maat-operatie en de doorlichting van de zelfstandige bestuursorganen, waarover hieronder meer.

De ontwikkelingen op het gebied van de organisatie van het binnenlands bestuur, een primaire taak van de bewindslieden van Binnenlandse Zaken, zijn dus voor VWS van groot belang. Van even groot belang is een goede organisatie van de verschillende veldpartijen. Dit is primair een zaak van betrokkenen zelf, maar waar dat mogelijk is bevorderen wij bundeling van belangen en tegengaan versnippering, al was het maar om inefficiënte besteding van subsidiemiddelen te voorkomen.

  • b. 
    Centralisatie/decentralisatie

De Tweede Kamer heeft de minister van Binnenlandse Zaken op 24 juni 1996 gevraagd een overzicht te geven van alle beleidsterreinen waarbij sprake is van decentralisatie of recentralisatie. De minister van Binnenlandse Zaken heeft de afzonderlijke ministeries daarop verzocht in het algemeen deel van de Memorie van Toelichting een overzicht te geven van taken waarbij decentralisatie of recentralisatie aan de orde is. Tevens zou daarbij moeten worden aangegeven welke decentralisatie-trajecten zijn afgerond in deze kabinetsperiode. Met onderstaand overzicht wordt aan dit verzoek tegemoet gekomen.

Een van de decentralisatie-trajecten die is afgerond, maar weliswaar nog steeds zeer actueel is, is de collectieve preventie. Doel van de Wet Collectieve Preventie is dat gemeenten de verantwoordelijkheid voor de collectieve preventie op zich nemen. Gemeenten dienen gemeentelijke gezondheidsdiensten in te stellen en in stand te houden. Eind vorig jaar stelde de IGZ vast dat de bestuurlijke betrokkenheid van gemeentebestuurders bij de collectieve preventie te gering is. In vervolg hierop heb ik de Commissie Versterking Collectieve Preventie (de commissie Lemstra) ingesteld die tot taak heeft voorstellen te ontwikkelen om de bestuurlijke betrokkenheid te vergroten.

Taken waarbij recentralisatie gedeeltelijk aan de orde is, is de maatschappelijke opvang en ambulante verslavingszorg. Over beide beleidsterreinen heeft de Staatssecretaris op 21 juni 1996 een brief naar de Tweede Kamer gezonden. In deze brief werd geconstateerd dat het kabinet erkent dat er zich grote verdeelproblemen zouden voordoen, indien de middelen voor de maatschappelijke opvang en ambulante verslavingszorg zouden worden overgeheveld naar het gemeentefonds. Daarom zal bij de uitwerking van de financiering van beide beleidsterreinen worden gezorgd voor een gerichte toedeling van rijksmiddelen aan gemeenten waar deze voorzieningen geconcentreerd zijn.

Een andere taak waarbij recentralisatie – zij het slechts gedeeltelijk – aan de orde is, is de Wet Ziekenhuisvoorzieningen. In de nota «Zorg in de Regeerakkoord (Kamerstukken II, 1994–1995, 24 124, nrs. 1–2) heeft het kabinet aangekondigd de Wet ziekenhuisvoorzieningen te zullen wijzigen. Een voorstel van wet tot vervanging van de Wet ziekenhuisvoorzieningen door de Wet bouwbeheersing zorgvoorzieningen is onlangs aan de Raad van State voorgelegd. Het huidige stelsel is gebaseerd op provinciale planning. Conform de uitgangspunten van het regeerakkoord, waarin de WZV wordt gehandhaafd als aanbodregulerend instrument vanuit de verantwoordelijkheid van het rijk voor de infrastructuur voor de zorgsector, zal in het herziene systeem het rijk de primaire verantwoordelijkheid dragen om de bouwprogramma’s voor de intramurale zorg vast te stellen. De provincie wordt in de gelegenheid gesteld te adviseren over de concept-programma’s en krijgt een belangrijke rol in de coö rdinatie van de totstandkoming van regiovisies.

Tot slot taken waarbij decentralisatie aan de orde is, is het ambulancevervoer. Op grond van het de Wet Ambulancevervoer wijzen de provincies gebieden aan waarvoor een centrale post ambulancevervoer (CPA) moet worden ingesteld. De planning en het beleid inzake ambulancevervoer is een provinciale aangelegenheid, de financiering daarentegen een taak van verzekeraars. De taakverdeling ten aanzien van de CPA’s is ten dele volgend op de taakverdeling ten aanzien van de politie en brandweer. Zodra over de politie en brandweer meer duidelijkheid ontstaat, kan over de nadere toedeling van taken voor CPA’s besloten worden. Overigens zal het zittend ziekenvervoer per 1-1-1998 naar de gemeenten worden gedecentraliseerd.

  • c. 
    Zelfstandige bestuursorganen

De doorlichting van de zelfstandige bestuursorganen is in volle gang. In de rapportage die de minister van Binnenlandse Zaken dit najaar naar de Tweede Kamer zal sturen, zal hij aangeven dat voor de bestaande zelfstandige bestuursorganen nadere afwegingen worden gemaakt over vormgeving en structuur. Dat zal gebeuren aan de hand van de Aanwijzingen voor zelfstandige bestuursorganen.

VWS zal een toezichtsfilosofie ontwikkelen, met name in relatie tot de op afstand geplaatste uitvoering van taken. Ik verwijs ook naar hetgeen in onderstaande paragraaf over de uitvoeringsorganen volksgezondheid en zorggerelateerde dienstverlening is vermeld.

  • d. 
    Raad op maat

In het nieuwe adviesstelsel voor de rijksoverheid dat op 1 januari 1997 in werking zal treden hebben de Voorlopige raad voor de volksgezondheid en de zorggerelateerde dienstverlening (RVZ) en de Voorlopige Raad voor maatschappelijke ontwikkeling (RMO) hun plaats gekregen. Het parlementaire besluitvormingsproces van de desbetreffende instellingswetten vordert gestaag. Hetzelfde geldt voor het wetsvoorstel dat ten doel heeft de Gezondheidsraad opnieuw als wetenschappelijk adviesorgaan in te stellen.

In het verlengde van de stroomlijning van de adviesstructuur is, met inachtneming van dezelfde uitgangspunten, ook de uitvoeringsstructuur van de volksgezondheid en de zorggerelateerde dienstverlening onder de loep genomen. De resultaten daarvan zijn neergeslagen in de notitie «Uitvoeringsorganen van de volksgezondheid en zorggerelateerde dienstverlening», die ik onlangs aan de Staten-Generaal heb toegestuurd (Kamerstukken II, (1995–1996), 21 427, nr. 155). Mede in relatie tot de doorlichting van de zelfstandige bestuursorganen zullen in vervolg op deze notitie conclusies worden getrokken over positionering en vormgeving van deze uitvoeringsorganen.

Per 1 januari 1997 zal de definitieve adviesstructuur in werking treden. De RVZ zal rondom prinsjesdag het eerste werkprogramma gereed hebben. Het werkprogramma zal zo spoedig mogelijk naar de Tweede Kamer worden gezonden. De RMO heeft na de installatie op 6 juni jongstleden de opstelling van haar werkprogramma 1996/1997 ter hand genomen. De RMO streeft er naar om vóór de behandeling van de begroting het eerste werkprogramma gereed te hebben. Zodra dit het geval is zullen wij het werkprogramma beschikbaar stellen.

  • e. 
    Publieke Dienstverlening

De onderwerpen die in het beleid van VWS aan de orde komen hebben veelal directe invloed op het leven van burgers. De aard van de beleidsterreinen volksgezondheid, welzijn en sport brengt dat met zich mee.

Toch heeft het departement slechts in zeer beperkte mate direct contact met burgers. De individuele burger is direct in beeld bij de Pensioen- en Uitkeringsraad en bij de inning van ouderbijdragen voor vrijwillige plaatsing in gastgezinnen in het kader van de jeugdhulpverlening. Deze laatste taak wordt uitgevoerd door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO), waarvoor de primaire verantwoordelijkheid bij de minister van Justitie is gelegd.

Wat betreft de PUR geldt dat behandeltermijnen wettelijk geregeld zijn. De PUR stelt voortgangsrapportages op over het klantenbestand. Hierin zijn ontwikkelingen in onder andere het aantal klanten, gemiddelde doorlooptijden en aantallen afgedane aanvragen opgenomen.

Voorts hebben de Inspecties voor Gezondheidszorg, de Jeugdhulpverlening en Jeugdbescherming en de Gezondheidsbescherming contacten met burgers. Dat kan gebeuren omdat burgers klachten hebben over het functioneren van instellingen en organisaties of omdat zij zich ongerust maken over gebeurtenissen die gevolgen hebben voor de volksgezondheid.

De Inspecties gebruiken deze klantcontacten als signalering voor mogelijk disfunctioneren van organisaties of instellingen, waaruit voor de volksgezondheid bedreigende situaties zouden kunnen ontstaan.

De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft een nieuwe leidraad ontwikkeld, zodat in de richting van het publiek duidelijkheid kan worden verschaft over de aard van de klachtbehandeling door de Inspectie. Immers, op grond van de klachtwet volksgezondheid is de klachtbehandeling aan lokale klachtcommissies toebedeeld. De Inspectie fungeert echter niet als beroepsinstantie in deze klachtbehandeling.

Op centraal niveau krijgt het ministerie ook te maken met publieks-contacten, bijvoorbeeld in het geval van burgerbrieven, verzoeken om inlichtingen en andere aspecten van voorlichting en communicatie. Gedragslijn is hierbij dat dergelijke contacten, door middel van een heldere organisatie en goede bewaking, zorgvuldig worden afgehandeld.

  • 8. 
    DEPARTEMENTALE ORGANISATIE
  • a. 
    Reorganisatie

Departementale organisatie

Begin dit jaar is de verandering in de organisatiestructuur van de bestuurskern van het departement geëffectueerd.

Een grootscheepse reorganisatie, die in hoge mate zijn oorsprong vindt in de bij de kabinetsformatie overeengekomen overheveling van Culturele Zaken naar het ministerie van OC&W en de onderbrenging van de opvang Asielzoekers bij het ministerie van Justitie.

De omvorming van een ministerie, waarin de onderscheiden beleids-kolommen domineerden tot een ministerie waarvan de onderlinge samenhang uitgangspunt is voor de organisatie, beperkt zich niet tot de structuur. In de nieuw gevormde structuur zal ook de planning, de procesgang van de beleidsontwikkeling en de bedrijfscultuur op de nieuwe situatie moeten worden geënt. Gekozen is voor een aanpak waarin de vormgeving van de werkprocessen nauw wordt gerelateerd aan de beleidsproducten, zodat de inhoud en de praktijk van alledag leidend zijn. In die aanpak kunnen ook de ervaringen die vanaf 1 maart 1996 met de nieuwe organisatie zijn opgedaan, worden meegenomen.

Na de kabinetsformatie is met grote voortvarendheid gewerkt aan het ten uitvoer brengen van de organisatorische gevolgen. Binnen vijf maanden is de overheveling van onderdelen van het ministerie naar andere ministeries uitgevoerd, terwijl binnen anderhalf jaar de reorganisatie van de bestuurskern is geë ffectueerd.

  • b. 
    Personeelsbeleid

Op concernniveau stelt de bestuursraad inhoudelijke en budgettaire kaders vast. Directeuren (hoofdinspecteurs) kunnen hierbinnen het personeelsbeleid voeren met betrekking tot aangelegenheden als afslankingstaakstellingen, sociaal beleidskader, raamregeling kinderopvang, ziekteverzuimbeleid, doelgroepenbeleid en emancipatiebeleid. Managementrapportages en beleidsevaluaties informeren de bestuursraad voor sturing op hoofdlijnen. Overigens vloeit een groot deel van de beleidskaders voort uit kabinetsbesluiten of uit afspraken in het georganiseerd overleg tussen de minister van Binnenlandse Zaken en de vakcentrales (sectoroverleg rijk).

De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het personeelsbeleid en de beslissingsbevoegdheid over personele aangelegenheden ligt bij het lijnmanagement. Kernthema’s in het personeelsbeleid zijn vooral mobiliteit en professionele ontwikkeling.

De interne mobiliteit behoeft gestructureerde aandacht opdat een optimale «matching» kan plaatsvinden tussen de organisatie en de kwaliteiten van de medewerkers.

Met ingang van 1 januari 1997 wordt de (gemiddeld) 36-urige werkweek ingevoerd. Ultimo juni 1996 werden in overleg met de Bijzondere Commissie de voor VWS geldende randvoorwaarden vastgesteld. Inmiddels is gestart met de decentrale uitvoering. Aan de hand van deze implementatie zal de werkelijke praktijk pas duidelijk worden. Gelet op de beperkte financiële middelen dient de arbeidstijdverkorting grotendeels te worden opgevangen door efficiencywinst.

Het ziekteverzuimpercentage van VWS-totaal bedraagt in het jaar 1995 5,6%. VWS kan hiermee een vergelijking met het percentage ziektever- zuim binnen de sector rijk en met het bedrijfsleven goed doorstaan. Wel is er in vergelijking met het jaar 1994 (4,9%) is er bij het ministerie sprake van een stijging van 0,7%. Voor 1997 dient het ziekteverzuim op zijn minst niet verder te stijgen.

  • c. 
    Voorlichting

De activiteiten van het departement op het gebied van voorlichting en communicatie vallen onder te brengen in drie taakgebieden: de ondersteuning van beleid door de inzet van communicatie als beleidsinstrument, de presentatie van beleid en de interne communicatie.

Een interdepartementale werkgroep onder de vlag van de Voorlichtingsraad zal in het komende jaar een bijdrage leveren aan de theorievorming van overheidscommunicatie. Dat zal gebeuren in de vorm van een notitie, die als basis kan dienen voor een toekomstblik in het vakgebied. Maatschappelijke ontwikkelingen, voortschrijdend inzicht in de ethiek van het vak, maar ook de veranderde taakopvatting van de rijksoverheid nopen tot deze herbezinning.

Voorlichting als beleidsinstrument

Bij de inzet van voorlichting als instrument van beleid geldt terughoudendheid. Deze terughoudendheid houdt verband met de reserves die, ook in communicatiewetenschappelijke kringen, bestaan ten aanzien van de effectiviteit van brede massamediale campagnes die gedragsverandering ten doel hebben. Voorzover massamediale campagnes worden gevoerd, hebben die overwegend het karakter van serviceverlening en informatieverstrekking.

Bovendien blijkt communicatie effectiever naarmate de zender directer de ontvanger kan bereiken. Daarom beoordeelt de directie Voorlichting en Communicatie bij iedere voorgenomen campagne steeds expliciet de vraag of niet andere organisaties, op afstand, de verantwoordelijkheid voor een campagne dienen te dragen. In de praktijk leidt dat vaak tot de overdracht van uitvoerende voorlichtingstaken aan derden: maatschappelijke organisaties, koepels en andere overheden en overheidsinstanties.

Dergelijke overdracht van taken past ook binnen het streven van de rijksoverheid om zich tot de kerntaken, en dan met name beleidsvorming, te beperken. Wel kan in een beginfase van een dergelijke campagne er een taak voor de rijksoverheid blijven op het gebied van de planvorming en het voeren van overleg met derden die een campagne uiteindelijk zullen dragen.

De voornemens op het gebied van voorlichting als instrument van beleid dienen steeds toetsbaar te zijn. Daartoe dienen alle beleidsnota’s van het departement een communicatieparagraaf te bevatten waarin de voorgenomen voorlichtingsactiviteiten worden vermeld en toegelicht. Steeds vaker gaat het daarbij om specifieke voorlichting voor welomschreven en gericht te benaderen doelgroepen.

Presentatie van beleid

Het juridisch kader voor voorlichtingstaken ten behoeve van de presentatie van beleid, binnen de organisatie veelal het werk van de persvoorlichters, is de Wet openbaarheid van bestuur.

Ook het taakgebied van de presentatie is in beweging als gevolg van verschillende maatschappelijke ontwikkelingen. Een van die ontwikkelingen is de voortschrijdende versnippering van de media. Het aantal nieuwsmedia stijgt nog altijd. Steeds meer – vooral lokale – radio- en televisiestations, een toenemend aantal commerciële radio- en televisiestations en meer special-interest-media betreden het speelveld. Het gevecht om de aandacht van het publiek wordt daardoor sterker, zodat incidenten onevenredig worden uitvergroot. Op het terrein van Volksgezondheid, Welzijn en Sport blijkt dat bijvoorbeeld nadrukkelijk uit de toegenomen aandacht van de media voor met name het werkterrein van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid.

Een van de taken van het kerndepartement is het stimuleren van het maatschappelijk debat over gezondheid en welzijn. Het maatschappelijk debat is een continu proces van meningsvorming in de maatschappij. Doel van het debat is de Nederlandse burger meer inzicht te geven in de ontwikkelingen, zodat deze mondiger keuzen kan maken voor zinniger en zuiniger zorg. De taak van voorlichting hierbij is tweeledig. Voorlichting draagt bij aan de monitorfunctie ten behoeve van het debat. Bovendien kan voorlichting de specifieke communicatiedeskundigheid inzetten bij een effectieve vormgeving van het debat.

Interne voorlichting

Het derde taakgebied waaraan de directie Voorlichting en Communicatie in het komende jaar prioriteit wil geven, is de interne communicatie. De ingrijpende reorganisatie die het departement heeft ondergaan, maakt dit taakgebied des te actueler. Niet alleen is de klassieke interne communicatie in de vorm van het personeelsblad Diagonaal een belangrijk instrument. Ook de informatievoorziening in een departement dat verkokering tussen de oude kolommen wil doorbreken en nieuwe vormen van verkokering wil voorkomen, vergt veel aandacht en de inzet van nieuwe onconventionele communicatie-instrumenten. Met behulp van alerte interne communicatiekanalen kan ook de signaleringsfunctie een nieuwe impuls krijgen. Het doorgeven van signalen – van buiten naar binnen, van de ene directie naar de andere, tussen beleid en inspectie van de beleidsambtenaren naar de ambtelijke en politieke leiding – kan bijdragen aan een wezenlijke kwaliteitsverbetering van de beleidsvorming op het departement.

Nieuwe media

Als nieuwe vorm van informatie-overdracht aan het algemeen publiek gaat Internet een steeds volwassener positie innemen.

Bij VWS heeft de directie Voorlichting en Communicatie, evenals bij andere ministeries, een coö rdinerende taak bij de uitvoering van het VWS-loket op Internet. In interdepartementaal verband wordt op dit moment een zoeksysteem ten behoeve van de informatie van de rijksoverheid ontwikkeld. De rijksoverheid zal dit systeem op Internet aan informatiezoekenden aanbieden.

  • d. 
    Nieuwbouw

De bouw van een nieuw groot rijkskantoorgebouw in «De Resident», een nieuw in ontwikkeling gebracht centrumgebied in Den Haag tussen Centraal Station en Binnenhof, is eind 1995 daadwerkelijk van start gegaan. Het geheel te renoveren Transitorium vormt ongeveer de helft van dit complex.

Ontwikkelaar MAB draagt, in een publiek-private-samenwerkings-constructie, zorg voor de ontwikkeling van het project, dat door twee architecten is ontworpen. Het kantoorgebouw zal, tegen markt-voorwaarden, worden verhuurd aan de Rijksgebouwendienst. Deze dienst zorgt voor extra investeringen die nodig zijn om het complex geschikt te maken als ministerie. De gebruikers dienen zelf, volgens de Regeling taakverdeling Rijkshuisvesting 1991, te zorgen voor financiering van inrichting, meubilair en datanetwerk.

Het nieuwe complex Castalia/Helicon biedt plaats aan circa tweeduizend mensen. Op het VWS-kernministerie zullen ongeveer 1300 ambtenaren werkzaam zijn. Ook overige onderdelen van VWS die niet tot het kernministerie behoren, zullen hier worden gehuisvest. De verhuizing van Rijswijk naar het centrum van Den Haag staat gepland voor zomer 1998.

  • 9. 
    MARKTWERKING, DEREGULERING EN WETGEVINGSKWALITEIT
  • a. 
    MDW Fase II

Het ministerie werkt volop mee aan de operatie Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (MDW). Inmiddels is een project afgerond dat zich richt op ziekenhuizen. In de rapportage is geconcludeerd dat marktwerking in de ziekenhuissector kan leiden tot doelmatiger gebruik van schaarse middelen. De werkgroep doet verschillende aanbevelingen. Deze liggen voor een groot deel in de lijn van het al in gang gezette beleid. Dit geldt ook voor twee belangrijke voorwaarden die de werkgroep noemt: meer risicodragende verzekeraars en de beschikbaarheid van adequate instrumenten om mededinging te kunnen handhaven. In de ziekenhuiszorg zal overigens nooit volledige marktwerking kunnen ontstaan. Een zekere mate van sturing door de overheid blijft nodig, evenals een zekere mate van samenwerking tussen zorgaanbieders. Er zal een projectgroep worden ingesteld die zich zal buigen over de uitwerking van de aanbevelingen.

In 1997 zal in belangrijke mate uitwerking worden gegeven aan de aanbevelingen gedaan in het MDW-rapport «Levensmiddelenwetgeving», dat medio 1996 aan de Tweede Kamer is aangeboden. De wetgeving op het terrein van voeding en levensmiddelen is naar aard en origine complex. In het implementatieplan, zoals dat najaar 1996 door het Kabinet aangeboden wordt aan de Tweede Kamer, is aangegeven dat er naar wordt gestreefd om de nationale regelgeving op 1 januari 1998 aan de MDW-criteria te hebben aangepast. Het gaat hier om een majeure dereguleringsoperatie, die in 1997 grote inzet zal vragen van VWS. Dit geldt ook voor de te nemen maatregelen op het vlak van normalisatie en certificatie op het terrein van het levensmiddelenbeleid.

  • b. 
    MDW Fase III

Nieuwe projecten om de marktwerking te onderzoeken, staan op stapel. Gekozen is voor een project «Concurrentie en prijsvorming in de gezondheidszorg». Daarbij komt het hele instrumentarium met betrekking tot de prijsvorming in de zorg aan bod. Een praktische afbakening van het brede onderwerp is gevonden in de beperking tot tandartsen en fysiotherapeuten. Gekeken zal worden naar de mogelijkheden de prijzen op meer marktconforme manieren tot stand te laten komen. Tevens zal worden bezien of algemene scenario’s kunnen worden ontwikkeld die aangeven onder welke condities een overgang plaats zal kunnen vinden van een min of meer gereguleerde prijsvorming naar een vrijere prijsvorming.

Eveneens komt de kinderopvang als studie-object aan de orde in deze fase. Onderzocht wordt welke factoren de vraag bepalen en op welke wijze het aanbod daarop kan aansluiten.

  • c. 
    Administratieve lastenverlichting sociale ziektekostenverzekering

Overeenkomstenstelsel Ziekenfondswet/AWBZ

Aan het sedert 1992 bestaande overeenkomstenstelsel in de Ziekenfondswet en AWBZ zal onderhoud worden gepleegd. Door het plegen van onderhoud op punten waar de werking onvoldoende is of te veel franje bevat kan een stapsgewijze aanpassing leiden tot vermindering van administratieve lasten en een beter inzicht in mededingingsmogelijk-heden.

Sofinummer Ziekenfondswet

Met ingang van 1 april 1996 gebruiken ziekenfondsen verplicht het sociaal-fiscaal nummer van de verzekerde bij het uitwisselen van gegevens over een verzekerde met andere instanties die ook mogen beschikken over het sofinummer. Dat zijn onder andere de werkgevers, de Sociale verzekeringsbank, de bedrijfsverenigingen, de gemeentelijke sociale diensten en de pensioen- en uitkeringsinstanties waarmee de ziekenfondsen frequent gegevens uitwisselen. Het gebruik van het nummer vereenvoudigt de identificatie en vergroot de doelgerichtheid van de informatie-uitwisseling.

Aan- en afmelding werknemers

Bij het begin en einde van een dienstverband is de werkgever verplicht hiervan melding te doen aan een ziekenfonds (voorzover een werknemer verplicht verzekerd is) en aan de bedrijfsvereniging. Beide meldingen bevatten vergelijkbare gegevens en vinden bijna gelijktijdig plaats.

Het Gemeenschappelijk Administratie Kantoor (GAK) en ziekenfonds OLM Het Groene Land, hebben een praktijk-onderzoek verricht naar de integratie van aan- en afmeldingen. Uit het onderzoek kwam naar voren dat bij integratie de verscheidenheid aan vormen waarin de lastenverlichting bij werkgevers tot uiting komt, niet erg groot is. Het merendeel van de werkgevers die lastenverlichting verwachten, denken dat het voordeel voor de eigen organisatie slechts gering zal zijn.

Vrijwel alle ziekenfondsen hebben hun werkgebied uitgebreid tot heel Nederland.

Dat houdt in dat werkgevers geconfronteerd (kunnen) worden met verschillende ziekenfondsen, waar ze in het verleden meestal met één of enkele, lokale, ziekenfondsen zaken deden. Naar aanleiding van klachten van werkgevers over toegenomen administratieve lastendruk, heeft de Ziekenfondsraad onderzoek gedaan naar het functioneren van het aan- en afmeldsysteem van de Ziekenfondswet. Dat onderzoek heeft uitgewezen dat zich geen echte knelpunten voordoen. Wel zal de Ziekenfondsraad de ontwikkelingen op het gebied van gegevensverstrekking nauwgezet volgen; waar nodig zal het systeem worden aangepast. Vermindering van de administratieve belasting voor werkgevers is daarbij leidraad.

VoornemensVWS

Het gebruik van het sociaal-fiscaal nummer in het berichtenverkeer ten behoeve van de uitvoering van de sociale ziektekostenverzekering zal worden vergroot. Zorgverzekeraars zullen bij wet worden verplicht het sofinummer op te nemen in de verzekerdenadministratie van de AWBZ en te gebruiken bij uitwisseling van gegevens met andere instanties die het nummer mogen gebruiken. Daarnaast zal wettelijke verankering volgen van het gebruik van het nummer bij de uitvoering van eigen-bijdrageregelingen.

De wenselijkheid van het creëren van een centrale verwijsindex van zorgverzekerden zal worden onderzocht. Doel is met name om zo dubbele inschrijvingen en samenloop van verzekeringen te voorkomen. Een centrale verwijsindex kan bovendien een rol spelen bij de fraudebestrijding in de overige sociale zekerheidswetten. In het onderzoek komt ook de mogelijkheid van een centraal aan- en afmeldpunt aan de orde.

Daarnaast zal worden bezien op welke wijze het gebruik van «smartcards» bij kan dragen tot een doelmatiger zorgproces en een doelmatiger uitvoering van de sociale ziektekostenverzekering.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING 1. Inleiding

1.1 Leeswijzer bij de Artikelsgewijze Toelichting (AGT) 1997

Qua presentatie verschilt de ontwerp-begroting 1997 niet van de ontwerp-begroting 1996.

Bij de toelichting per artikel is aan het begin een tabel opgenomen met daarin opgenomen de meerjarencijfers per onderdeel. Daaronder treft u vervolgens de toelichting bij die onderdelen aan. Als gevolg van deze tabel wordt de tabel «De onderverdeling naar artikelonderdelen en de economische en functionele codering» niet meer opgenomen. De economische en functionele coderingen zijn echter per onderdeel terug te vinden in de bijlagen 10 en 11.

In de toelichting per artikel en/of artikelonderdeel wordt consequent onderscheid gemaakt tussen a)-, b)- en c)-teksten. Onderstaand wordt kort aangegeven welke inhoud of strekking de desbetreffende teksten hebben:

a)-tekst: In deze tekst wordt aangegeven welk beleid er wordt gevoerd respectievelijk gaat worden met de beschikbare middelen (beleidsuitgaven).

b)-tekst: In deze tekst wordt aangegeven welke (juridische) basis ten grondslag ligt aan de uitgaven en de ontvangsten (bijvoorbeeld de Welzijnswet 1994 of de Begrotingswet). Als dat niet de Begrotingswet is, wordt daarnaast, indien relevant, aangegeven dat de hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet.

c)-tekst: In deze tekst worden de begrotingsmutaties, ten opzichte van de Begrotingswet 1996 inclusief 1e Suppletore wet 1996, nader toegelicht. Het betreft een toelichting op de mutaties die onder de noemer «Nieuwe wijzigingen» in de tabellen «Opbouw vanaf de vorige begroting» zijn vermeld. De in deze tabellen genoemde «Nieuwe nominale wijzigingen» worden niet toegelicht. Deze mutaties hebben betrekking op de toedeling van de loon- en/of prijsbijstelling.

Aan het begin van de c)-teksten is, als er mutaties zijn, een tabel opgenomen met daarin aangegeven welke kasmutaties dienen te worden toegelicht. De som van de subtotalen per artikelonderdeel vormen samen de regel «Nieuwe wijzigingen» in het model «Opbouw uitgaven (of ontvangsten) vanaf de vorige ontwerp-begroting».

1.2 De geïntegreerde verplichtingen-kas-administratie

Voor alle uitgavenartikelen zijn zowel verplichtingenramingen – opgebouwd vanuit het juridische verplichtingenbegrip – als kasramingen opgenomen.

Voor subsidies of bijdragen die in principe van jaar op jaar (structureel) worden toegekend zal, mede gelet op uitspraken van de rechter, reeds in het jaar voorafgaande aan het subsidiejaar een juridisch onontkoombare verplichting ontstaan. Daarbij speelt geen rol of het ministerie een beschikking heeft afgegeven. In de ontwerp-begroting en de begrotingsadministratie wordt met dit gegeven rekening gehouden. Administratief-technisch houdt dit in dat bij structurele subsidies op een vaste datum (15 september) een verplichting voor het volgende jaar wordt vastgelegd.

Dit kan er toe leiden dat ten behoeve van mutaties in structurele subsidies de verplichtingenraming moet worden verhoogd zonder dat dit effect hoeft te hebben op het totaal van de kasuitgaven. In dergelijke gevallen staat het deel van de verplichtingen dat waarschijnlijk niet tot betaling komt, in de begrotingsmodellen opgenomen onder de regel WNTB (waarvan niet tot betaling komt).

In onderstaande Tabel 1.1 is een overzicht opgenomen van die artikelen waarbij de verplichtingenraming in beginsel gelijk is aan de kasraming. Dit laat onverlet dat ten tijde van het opstellen van de Slotwet/Rekening kan blijken dat op onderdelen, met name bij materiële uitgaven, de normale verplichtingen-kasbenadering had moeten gelden. Hiervoor wordt alsdan gecorrigeerd.

In onderstaande tabel wordt onderscheid gemaakt naar een tweetal categorieën. Per categorie wordt aangegeven wat voor soort artikelen het betreft en op welke regel of regeling het betrekking heeft.

Categorie 1: Artikelen met personeelsgebonden uitgaven en materiële uitgaven. Hiervoor geldt de uitzonderingsbepaling in artikel 4, lid 6, onder a van de Comptabiliteitswet en de «Aanwijzingsregeling verplichtingen = kas 1991» (zie Categorie 5 van deze regeling).

Categorie 2: Speciale artikelen zoals «Loonbijstelling», «Prijsbijstelling» en «Onvoorzien». Hiervoor geldt de «Aanwijzingsregeling verplichtingen = kas 1991» (zie Artikel 1, Categorie 2a. en 2c. van deze regeling).

Tabel 1.1 Artikelen waarbij Verplichtingenraming = Kasraming

Categorie1:                                        Categorie 2:

U22.01                                                 U22.03

U22.07                                                 U22.04

U23.01                                                 U22.05

U26.01 U27.01

In de ontwerp-begroting zijn realisatiecijfers 1995 opgenomen, zoals ook gepresenteerd in de Rekening 1995. Deze realisatiecijfers zijn zowel op artikelonderdeelniveau als op artikelniveau apart naar boven afgerond voor de uitgaven en normaal afgerond voor de ontvangsten. Hierdoor sluit de som van de componenten niet in alle gevallen aan op de totalen van de realisatie 1995. Het betreft hier dus slechts afrondingsverschillen.

1.3 Toelichting kengetallen

In de begroting van VWS worden de uitgaven, verplichtingen en ontvangsten verantwoord en toegelicht, voorzover deze voortvloeien uit de Begrotingswet.

Het merendeel van de uitgaven waar het ministerie betrokken is bij de beleidsbepaling betreft echter de zorgsector, waarvan de voorwaarden en de financiering worden geregeld via het verzekeringsstelsel op basis van de desbetreffende wetgeving.

De uitkomsten van de financiële prioriteitsstelling in de zorgsector worden dan ook niet in de begroting maar in het Jaar Overzicht Zorg (JOZ) uiteengezet.

Hierin zijn kengetallen opgenomen met betrekking tot de zorgsector.

Voor een nader inzicht in deze gegevens wordt verwezen naar dit document.

Ter voorbereiding van de ontwerp-begroting 1997 zijn de mogelijkheden onderzocht de uitgaven en ontvangsten op een zinvolle wijze toe te lichten met kengetallen. In overleg met het Ministerie van Financiën is met name aandacht geschonken aan een verbetering van het inzicht in de ramingen door middel van kengetallen. Het gaat hierbij zowel om kengetallen welke de onderbouwing voor de raming vormen als om gegevens die bijdragen aan vergroting van het inzicht in de ramingen.

Bij de verkenning van de vraag welke uitgaven zinvol kunnen worden toegelicht met ramingskengetallen is naar voren gekomen dat slechts een deel van de uitgaven zich leent voor een toelichting met kengetallen. In veel gevallen zijn de ramingen niet gebaseerd op volume-gegevens of is er slechts een indirecte relatie met volume-gegevens. Een en ander geldt met name ten aanzien van de uitgaven voor projecten en experimenten. De omvang van het subsidie per project kan sterk uiteenlopen en het aantal projecten kan evenmin grondslag vormen voor de raming. Inhoud en aard van de projecten lopen dermate uiteen dat het presenteren van het aantal gesubsidieerde projecten alsmede een gemiddelde van de uitgaven per project geen toegevoegde (sturings)informatiewaarde biedt.

Een meer kwalitatief inzicht in de samenhang tussen de verschillende projecten en de daaraan ten grondslag liggende beleidsprioriteiten wordt geboden in PEO-programma’s. Op het terrein van de Volksgezondheid wordt dit inzicht geboden in het «PEO-programma volksgezondheid en zorg 1996» (Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 XVI, nr. 16). In het najaar van 1996 zal het «PEO-programma volksgezondheid en zorg 1997» aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

In de Welzijnsnota «Naar eigen vermogen» wordt voor wat betreft het welzijnsbeleid een overzicht gegeven van de programma’s. De Kamer wordt middels voortgangsnota’s inzicht geboden in de stand van zaken bij de uitvoering.

Een belangrijk deel van de uitgaven heeft betrekking op de subsidieverlening aan organisaties en instellingen wier activiteiten van belang zijn voor de versterking of het behoud van de (kennis)infrastructuur in de betreffende sector. De basis voor subsidiëring vormen de activiteiten van deze organisaties.

In het kader van het beleidsmodel welzijn worden een vijftal activiteiten onderscheiden (onderzoek, informatievoorziening, werkontwikkeling, opleiding en beroepskwalificaties en de platformfunctie). Op het volksgezondheidsterrein worden organisaties gesubsidieerd met een vergelijkbare functie voor het beleidsterrein Volksgezondheid.

Ten aanzien van de subsidies ten behoeve van de landelijke infrastructuur geldt dat de gesubsidieerde activiteiten en de daaraan verbonden kosten niet of nauwelijks zijn uit te drukken in homogene en vergelijkbare grootheden. De inhoud en de aard van de activiteiten en de daarvoor verleende subsidies zijn dermate divers en lenen zich derhalve niet voor een zinvolle toelichting met kengetallen.

Over het algemeen zijn de uitgaven gemoeid met de subsidiëring vanuit de rijksoverheid van het uitvoerend werk zinvol toe te lichten met kengetallen, mits ten aanzien van deze activiteiten kwalitatief toereikende kengetallen kunnen worden ontwikkeld.

Ook de overdrachtsuitgaven waarmee uitvoerend werk wordt gefinancierd, zoals de overdrachten aan provincies en grootstedelijke regio’s in het kader van de Wet jeugdhulpverlening, en overdrachten waarmee

 

13 915

13 970

27 885

1 085 170

32 315

1117 485

834 687

22 643

857 330

0

45 591

45 591

146 023

124 940

270 963

20 788

9 715

30 503

83 106

185 201

268 307

inkomensoverdrachten aan gezinnen worden gefinancierd, zoals de pensioenen en uitkeringen in het kader van de wetten en regelingen voor oorlogsgetroffenen, vormen zinvol met kengetallen toe te lichten bedragen.

Tenslotte bestaan er toepassingsmogelijkheden bij de raming van de apparaatsuitgaven van het kerndepartement en die van de aan het departement verbonden diensten.

Onderstaande tabel geeft voor de relevante artikelen een overzicht van de niet zinvol toe te lichten bedragen per artikel omdat de desbetreffende bedragen betrekking hebben op uitgaven voor infrastructuur en projecten, experimenten en onderzoek.

Tabel 1.2 Overzicht budgetten PEO/Infrastructuur (bedragen x f 1000)

Uitgavenartikel                                                    Zinvol                 Niet zinvol                          Totaal

24.02                                                                        9840                         26554                         36394

24.03

24.04

24.05

24.07

24.09

25.01

25.02

Naast uitgaven voor PEO en infrastructuur zijn ook andere uitgaven-categorieën waar de ramingen niet zijn gebaseerd op volumegegevens en derhalve niet zinvol kunnen worden toegelicht met kengetallen. Voorbeelden hiervan zijn de Rijksbijdragen Volksgezondheid en bepaalde specifieke artikelen, zoals Loonbijstelling, Prijsbijstelling en Onvoorzien.

In de ontwerp-begroting 1997 zijn kengetallen opgenomen bij de uitgavenartikelen 22.01, 22.06, 22.07, 23.01. 24.02, 24.04, 24,05, 24.07, 24.08, 24.09, 25.01, 25.03, 26.01, 27.01 en bij de uitgaven van het agentschap CBG.

Van de als «zinvol toe te lichten» aangemerkte uitgaven is thans circa 80 % toegelicht met ramingskengetallen.

Met betrekking tot de doelmatigheidskengetallen is een pilot-project in voorbereiding ten aanzien van de uitgaven voor het Jeugdbeleid. Onderzocht wordt de mogelijkheid deze uitgaven toe te lichten met doelmatigheidskengetallen. Het streven is erop gericht de eerste resultaten hiervan zichtbaar te maken in de begroting 1998. In deze begroting worden reeds enige doelmatigheidskengetallen gepresenteerd. Het gaat daarbij om een (deel van) de uitgavenartikelen 23.01 (onderdeel 6), 24.05 (onderdeel 2), 24.07 (onderdeel 2), 24.09 (onderdelen 1 en 2), 25.01 (onderdeel 1), 25.02 (onderdeel 7), 25.03 (onderdeel 3), en artikel 26 (onderdeel 5). Verdere toepassingsmogelijkheden worden onderzocht bij de Inspectie Gezondheidszorg, de Inspectie Jeugdhulpverlening en jeugdbescherming en het RIVM. Thans is circa 27 % van de zinvol met doelmatigheidskengetallen toe te lichten bedragen toegelicht.

1.4 Aansluiting met de Begrotingswet 1996

Evenals vorig jaar wordt met de presentatie per artikel een beeld geschetst van verleden, heden en toekomst. Significante wijzigingen in beleid respectievelijk in de cijfers ten opzichte van vorig jaar worden bij de c)-tekst van de toelichting op de artikelen of artikelonderdelen vermeld.

Voor de ontwerp-begroting als geheel ziet de aansluiting tussen de Begrotingswet 1996 en de daarbij behorende meerjarencijfers en de ontwerp-begroting 1997 er als volgt uit.

Tabel 1.3 Aansluitingstabel Begrotingswet 1996 en Ontwerp-begroting 1997 (bedragen x f 1 miljoen)

UITGAVEN

Artikel

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Begrotingswet 1996

Eindejaarsmarge 1995

Van Financiën: Loonbijstelling 1996

Van Financiën: Prijsbijstelling 1996

Kasschuif JHV

Uitkeringen oorlogsslachtoffers

Naijleffect stimuleringsuitk. BIV

BSE-maatregelen

Van GF: Orgaandonatie

Afroming Melkert–banen

Privatisering gem. ziekenhuizen

Diverse mutaties < f 5 miljoen

Stand Voorjaarsnota 1996

Taakstelling Kaderbrief 1997 Extrapolatie wachtgelden Extrapolatie loonbijstelling Naar OCW: Inservice-opleidingen Van Financiën: aanv. OVA-bijstelling Verl. desalderingsmiddelen Jeugdbeleid Bijdrage Justitie aan tolkendiensten Opvang dak- en thuislozen Naar Justitie: tolkendiensten Naar OCW: Inservice-opleidingen Naar OCW: Paramedische opleidingen Maatregelen drugsnota Van SZW: Illegalenfonds Van Justitie: TBS-klinieken Melkertbanen (tranche 1997) Indexering Melkert-banen Naar OCW: Inservice-opleidingen Van GF: Inning eigen bijdragen Lastenverlichting (dekkingsplan) Diverse desalderingen RIVM Diverse mutaties < f 5 miljoen

Stand ontwerp-begroting 1997

ONTVANGSTEN

Begrotingswet 1996

Eindejaarsmarge 1995 Diverse mutaties < f 5 miljoen

Stand Voorjaarsnota 1996

Verl. desalderingsmiddelen Jeugdbeleid Diverse desalderingen RIVM Bijdrage Justitie aan tolkendiensten Diverse mutaties < f 5 miljoen

12 630,9 9 898,3 9 895,5 9 843,0 9 820,3 9 820,3

 

div.

35,3

 

13,1

     

U22.03

146,6

115,0

114,8

112,6

110,5

110,5

U22.04

46,0

34,7

34,6

34,2

34,1

34,1

U24.04

-7,2

2,4

2,4

2,4

   

U24.05

10,2

9,1

7,6

9,0

5,8

  • 17,4

U24.06

9,0

         

U25.02

6,5

         

U25.02

3,3

         

U25.03

  • 20,0

-36,0

-33,0

  • 31,0
  • 18,0
  • 18,0

U25.03

15,4

18,5

22,0

35,4

   

div.

-0,2

-4,5

  • 4,7

-4,7

-4,7

-4,7

 

12 875,8

10 037,4

10 052,3

10 000,9

9 948,0

9 924,8

div.

 

-8,9

  • 16,9
  • 21,9
  • 21,9
  • 21,9

U22.02

         
  • 5,2

U22.03

         

5,4

U22.03

 

-4,2

       

U22.03

18,0

13,3

13,4

13,3

13,3

13,3

U24.04

 
  • 5,0
  • 5,0
  • 5,0
  • 5,0
  • 5,0

U24.09

  • 1,8
  • 1,8
  • 1,8
  • 1,8
  • 1,8
  • 1,8

U24.09

 

15,0

15,0

15,0

15,0

15,0

U24.09

  • 6,4
  • 6,4
  • 6,3
  • 6,3
  • 6,3
  • 6,3

U25.01

   
  • 5,0
  • 5,0
  • 5,0
  • 5,0

U25.01

 
  • 14,2
  • 14,2
  • 14,2
  • 14,2
  • 14,2

U25.02

 

18,0

18,0

18,0

18,0

18,0

U25.02

 

11,0

11,0

9,1

9,1

9,1

U25.03

 

6,3

12,9

18,2

18,6

18,7

U25.03

 

87,0

177,0

178,0

180,0

190,0

U25.03

2,8

4,2

4,2

4,2

4,2

4,2

U25.03

 

-71,2

  • 163,9
  • 163,9
  • 163,9
  • 163,9

U25.03

 

30,0

35,0

40,0

50,0

50,0

U25.03

 
  • 180,0
       

U27.01

 

16,0

14,1

13,6

13,6

13,1

div.

5,2

0,7

0,4

0,4

0,4

0,4

 

12 893,5

9 952,2

10 140,2

10 092,7

10 052,1

10 038,7

 

1996

1997

1998

1999

2000

2001

 

228,3

222,9

226,4

213,1

213,0

213,0

M25.01

-4,3

         

div.

4,3

 
  • 0,1

-0,1

-0,2

-0,2

 

228,3

222,9

226,3

213,0

212,8

212,8

M24.01

 
  • 5,0
  • 5,0
  • 5,0
  • 5,0
  • 5,0

M27.01/02

 

16,0

14,1

13,6

13,6

13,1

M24.02

  • 1,8
  • 1,8
  • 1,8
  • 1,8
  • 1,8
  • 1,8

div.

4,1

-0,4

  • 0,6

-0,6

-0,6

-0,6

Stand ontwerp-begroting 1997

230,6

231,8

232,9

219,0

218,5

218,5

Wetsartikel 1 (uitgaven/verplichtingen) HOOFDBELEIDSTERREIN 22 ALGEMEEN

Algemeen

Op dit hoofdbeleidsterrein treft men de personele en materiële uitgaven van het ministerie aan. Het betreft in hoofdzaak uitgaven ten behoeve van het kernministerie te Rijswijk.

Artikel 22.01 Personeel en materieel algemeen

Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 

Art. ond. Omschrijving

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

01             Actief regulier personeel

02             Overige personele uitgaven

03             Post-actieven

04             Personeel ten laste van derden

05             Materieel

136 821

10 584

17 956

9 056

59 652

127 350

14 923

15  121 518

68 481

129 706

11 995

18 510

716

70 135

125 313

12 171

20 992

602

66 161

126128

12 234

20 945

483

52 975

126 563

12 234

20 885

483

54 484

126 563 12 234

20 885

483

54 484

Totaal artikel

234 066

226 393

231 062

225 239

212 765

214 649

214 649

22.01 Onderdeel 01 Actief regulier personeel

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven hebben betrekking op betalingen van salarissen (inclusief sociale lasten) van ambtenaren werkzaam bij het kerndepartement zoals vermeld in Bijlage 1A van deze begroting.
  • b) 
    De Ambtenarenwet, de Begrotingswet, alsmede de werknemersverzekeringen (ZW, ZFW, WAO en WW) en de Wet op de loon- en inkomstenbelasting voor de overhevelingstoeslag (AAW, AOW, AWBZ en WW) dienen als basis voor de uitgaven. De ABP-wet dient als basis voor de uitgaven met betrekking tot het werkgeversaandeel in de ABP-premie. De hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Departementale reorganisatie Integratie VI en IGB Bijdrage verhuiskosten VWS

3 000 - 688

4 500 -724

4 500

  • 754
  • 564

4 500 -754

Totaal onderdeel

2 312

3 776

3 182

3 746

In verband met de doorwerking van de departementale reorganisatie wordt dit onderdeel ten laste van uitgavenartikel 22.03 verhoogd met f 3 miljoen in 1997 en f 4,5 miljoen structureel vanaf 1998. Vooruitlopend op de komende integratie van de Veterinaire Inspectie (VI) met de Inspectie Gezondheidsbescherming (IGB) is besloten de budgetten van de VI onder te brengen bij de IGB. Hiertoe wordt dit onderdeel verlaagd met f 0,688 miljoen in 1997, oplopend tot f 0,754 miljoen in 2000, ten gunste van uitgavenartikel 26.01, onderdeel 01.

Dit onderdeel wordt in 1999 met f 0,564 miljoen verlaagd ten gunste van onderdeel 05 van dit uitgavenartikel in verband met de bijdrage van het voormalig Directoraat-Generaal Welzijn in de verhuiskosten van VWS.

22.01 Onderdeel 02 Overige personele uitgaven

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven zijn bestemd voor de kosten van langdurig zieken en voor afdrachten aan de belastingdienst en het Algemeen burgerlijk pensioenfonds (ABP), alsmede de kosten voor de bedrijfsgezondheidszorg.

Daarnaast worden op dit onderdeel de uitgaven geraamd bestemd voor vergoedingen aan personeel van de kosten woon-werkverkeer, pensionkosten, functieverplaatsingskosten en verhuis- en inrichtingskosten. Ook de uitgaven bestemd voor het geven van cursussen en opleidingen ten behoeve van het personeel worden op dit onderdeel geraamd. Tegenover de uitgaven staan ontvangsten op ontvangstenartikel 22.01, onderdeel 04.

  • b) 
    De Ambtenarenwet dient als juridische basis voor de uitgaven. De hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Herijking raming langdurig zieken/AAW Correctie structuur Van BIZA: RBB-budget

  • 203 137 825
  • 198 137 825
  • 194 137 825
  • 194 137 825

Totaal onderdeel

759

764

768

768

Dit onderdeel wordt verlaagd met f 0,203 miljoen in 1997, aflopend tot f 0,194 miljoen in 2000, als gevolg van het desalderen van uitgaven en ontvangsten ten behoeve van langdurig zieken (AAW-uitkeringen). Ontvangstenartikel 22.01, de onderdelen 03 (nieuwe gevallen) en 04 (oude gevallen), wordt eveneens verlaagd. Daarnaast wordt dit onderdeel vanaf 1997 ten laste van onderdeel 05 van dit uitgavenartikel structureel verhoogd met f 0,137 miljoen als gevolg van een correctieboeking.

Het Ministerie van Binnenlandse Zaken heeft aangegeven tot structurele overheveling van het RBB-budget voor VWS te willen overgaan, indien een meerjarige overeenkomst met de RBB wordt aangegaan. Inmiddels is op 1 juli jl. een meerjarige overeenkomst (tot 1 juli 1999) met de RBB ondertekend, zodat f 0,825 structureel wordt overgeboekt van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

22.01 Onderdeel 03 Post-actieven

  • a) 
    Op dit onderdeel worden de uitgaven geraamd bestemd voor de betaling van wachtgeld aan post-actieven (bijvoorbeeld Rijkswacht-geldregeling, korte en lange uitkering 1966).
  • b) 
    De ABP-wet dient als basis voor de uitgaven. De hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Departementale reorganisatie Uitvoeringskosten USZO

3 000 1 588

3 000 1112

3 000 1 087

3 000 1 087

Totaal onderdeel

4 588

4 112

4 087

4 087

In verband met de doorwerking van de departementale reorganisatie wordt dit onderdeel ten laste van uitgavenartikel 22.03 structureel verhoogd met f 3 miljoen.

Daarnaast wordt dit onderdeel ten laste van uitgavenartikel 22.03 verhoogd met f 1,588 miljoen in 1997, aflopend tot f 1,087 miljoen in 2000, ten behoeve van de door de Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid- en onderwijs (USZO) te maken kosten. Deze kosten zijn een uitvloeisel van de uitvoering van de sociale zekerheid bij de overheid, waarbij de uitvoeringsorganisaties zijn samengevoegd en geprivatiseerd.

Deze kosten werden voorheen gedekt door de beherende departementen, maar na de totstandkoming van de USZO omgeslagen over alle deelnemende departementen.

22.01 Onderdeel 04 Personeel ten laste van derden

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven betreffen betalingen van salarissen (inclusief sociale lasten) van ambtenaren die werkzaamheden verrichten voor derden uit de collectieve en niet-collectieve sector. Tegenover deze uitgaven staan ontvangsten die verantwoord worden op ontvangstenartikel 22.01, onderdeel 05.
  • b) 
    De Ambtenarenwet dient als juridische basis voor de uitgaven. De hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Correctie P–budget CBG

-316

-316

-316

-316

Totaal onderdeel

-316

-316

-316

-316

Dit onderdeel wordt met f 0,316 miljoen verlaagd in verband met een correctie op het bij de verlening van de status van agentschap aan de DCBG overgedragen budget. Het ontvangstenartikel 25.06 wordt met dezelfde bedragen verlaagd.

22.01 Onderdeel 05 Materieel

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven betreffen voor een deel de materiële uitgaven ten behoeve van het kernministerie in Rijswijk. Binnen de materiële uitgaven valt een onderscheid te maken tussen personeelsgebonden uitgaven, zoals bijvoorbeeld reis- en verblijfkosten en overige materiële uitgaven. De overige materiële uitgaven hebben hoofdzakelijk betrekking op de bedrijfsvoering van het ministerie, daarnaast vallen er bijvoorbeeld ook uitgaven voor automatiseringssystemen en voorlichting onder.

Vervolgens worden op dit onderdeel uitgaven geraamd welke bestemd zijn voor de volgende onafhankelijke advies- en onderzoeksorganen: Raad voor het jeugdbeleid, de Nederlandse filmkeuring en de Gezondheidsraad.

Tot slot zijn de op dit onderdeel geraamde uitgaven bestemd voor het afrekenen van subsidievoorschotten welke in voorgaande jaren zijn verstrekt. Het betreft het afrekenen van subsidies uit «voorgaande jaren», die thans beleidsmatig niet meer in de ontwerpbegroting voorkomen.

  • b) 
    De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven. De Gezondheidsraad heeft een specifieke wettelijke basis: Gezondheidswet (artikel 22).

De uitgaven ten behoeve van de bedrijfshulpverlening (facilitaire uitgaven) zijn gebaseerd op het Besluit bedrijfshulpverlening Arbeidsomstandighedenwet (Stb. 783, 1993). De hoogte van deze uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Invulling taakstelling Kaderbrief 1997

-1 182

-1 761

-1 788

-1 788

TIFOZ

900

900

900

900

Raad op Maat

 

1 343

1 343

1 343

Integratie VI en IGB

-913

-913

-913

-913

Adviescommissie voor dierproeven

-5

-5

-5

-5

Bijdrage kantoorautom. VHI

-15

-15

-15

-15

Farmacopee Commissie

-85

-85

-85

-85

Informatievoorzieningsbeleid

-45

-45

-45

-45

Bijdrage verhuiskosten VWS

   

564

 

Correctie structuur

-137

-137

-137

-137

Reiskosten SCP

-15

-15

-15

-15

Totaal onderdeel

-1 497

-733

-196

-760

Een deel van de in de Kaderbrief 1997 opgenomen taakstelling wordt op dit onderdeel ingevuld door middel van een korting op de materiële uitgaven.

Daarnaast wordt dit onderdeel ten laste van de Rijksbijdrage Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (uitgavenartikel 25.03, onderdeel 01) vanaf 1997 structureel verhoogd met f 0,9 miljoen ten behoeve van de Task Force Informatie Voorziening (TIFOZ). Dit project is door VWS opgezet met als streven de informatie ten behoeve van het FOZ te verbeteren.

In verband met de herstructurering van de adviesraden in het kader van Raad op Maat wordt dit onderdeel vanaf 1998 ten laste van uitgavenartikel 25.01, onderdeel 01, structureel verhoogd met f 1,343 miljoen ten behoeve van de nieuwe raad voor de Volksgezondheid. Vooruitlopend op de komende integratie van de Veterinaire Inspectie (VI) met de Inspectie Gezondheidsbescherming (IGB) is besloten de budgetten van de VI onder te brengen bij de IGB. Hiertoe wordt dit onderdeel vanaf 1997 structureel verlaagd met f 0,913 miljoen, ten gunste van uitgavenartikel 26.01, onderdeel 04. Eveneens wordt dit onderdeel, ten gunste van uitgavenartikel 26.01, onderdeel 04, structureel verlaagd met respectievelijk f 0,005 miljoen in verband met de uitgaven voor de adviescommissie voor dierproeven en f 0,015 miljoen in verband met kantoorautomatisering. In verband met de feitelijke onderbrenging van het Rijksinstituut voor Geneesmiddelenonderzoek (RIGO) te Leiden in de beheersstructuur van het RIVM wordt dit onderdeel vanaf 1997 ten gunste van uitgavenartikel 27.01, onderdeel 05, structureel verlaagd met f 0,130 miljoen. Hiervan is f 0,085 ten behoeve van de Farmacopee commissie en f 0,045 miljoen ten behoeve van informatie-voorzieningsbeleid.

Voorts wordt dit onderdeel ten laste van onderdeel 01 van dit uitgavenartikel in 1999 incidenteel verhoogd met f 0,564 miljoen als gevolg van de bijdrage van het voormalig Directoraat-Generaal Welzijn in de verhuiskosten van VWS.

Dit onderdeel wordt vanaf 1997 ten gunste van onderdeel 02 van dit uitgavenartikel structureel verlaagd met f 0,137 miljoen als gevolg van een correctieboeking.

Tenslotte wordt dit onderdeel, ten gunste van uitgavenartikel 22.06, structureel verlaagd met f 0,015 miljoen ten behoeve van door het SCP te maken vervoerskosten.

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

U2201

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

225 382

226 103

205 950

206 791

206 791

 

1e Suppletore wet

 

-3 193

-3 350

9 700

-3 480

  • 1 596
 

Nieuwe wijzigingen

 

2 030

5 846

7 603

7 525

7 525

 

Nieuwe nominale wijzigingen

 

2 174

2 463

1 986

1 929

1 929

 

Stand ontwerp-begroting 1997

234 036

226 393

231 062

225 239

212 765

214 649

214 649

Kengetallen

Onderstaande cijfers hebben betrekking op het kerndepartement, exclusief 21,6 fte projectenpool.

 

Tabel I: Formatie en

personele en

materiële uitgaven kerndepartement VWS

     

Kern-departement

 

Formatieve bezetting

P-budget

P-overig

Materieel personeels gebonden

Materieel directie gebonden

Totaal

Totale begr. sterkte

Gemiddeld per fte

 

1 137,0 1 137 n.v.t.

110 070

1 137

96 807

3 695 1 137 3 250

6 978 1 137 6 137

44 844 n.v.t. n.v.t.

(Normbedragen per fte in guldens, overige bedragen x f 1 000)

De hier opgenomen kengetallen dienen ter onderbouwing van de raming, alsmede ter illustratie van de gemiddelde kosten per fte. Het betreft de personele en materiële uitgaven ten behoeve van het kerndepartement. De totale begrotingssterkte is gebaseerd op de bezetting van het kerndepartement exclusief tijdelijke, c.q. projectplaatsen. De buitendiensten zijn eveneens niet in dit overzicht opgenomen. Voor de overige personeelskosten en de personeelsgebonden materiële kosten zijn normbedragen vastgesteld. De norm ten behoeve van de overige personeelskosten bedraagt f 3250,–. Voor de personeelsgebonden materiële kosten wordt voor de beleidsdirecties een norm van f 7500,– per fte gehanteerd. Voor de stafdirecties en de facilitaire diensten wordt uitgegaan van een normbedrag van f 5000,– per fte. In verband met de nieuwe organisatorische inrichting van het Ministerie met ingang van 1 maart 1996 zijn gegevens over de voorgaande jaren per directie niet beschikbaar.

Artikel 22.02 VUT-uitkeringen en suppletie wachtgelden trendvolgers

Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 

Art. ond. Omschrijving

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

00 VUT-uitkeringen en suppletie wachtgelden trendvolgers

460

14 800

37 741

32 703

27 671

22 871

17 653

Totaal artikel

460

14 800

37 741

32 703

27 671

22 871

17 653

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven zijn bestemd voor VUT-uitkeringen en wachtgeldsuppletievergoedingen aan werknemers in de gesubsidieerde sector.
  • b) 
    De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven. De hoogte van de uitkeringen is in de diverse CAO’s vastgelegd.

c)

Mutaties op dit uitgavenartikel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Parkeren taakstelling Kaderbrief 1997

-2 750

-5 502

-7 971

-5 471

Totaal artikel

-2 750

-5 502

-7 971

-5 471

Een deel van de in de Kaderbrief 1997 opgenomen taakstelling is nog niet met concrete maatregelen belegd. In de loop van 1997 zal daar meer duidelijkheid over ontstaan, zodat respectievelijk bij Najaarsnota 1997 en ontwerp-begroting 1998 concrete invulling zal plaatsvinden.

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

U2202

t/m 1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerpbegroting 1996

   

44 299

44 891

40 897

36 393

29 111

 

Amendementen

   

-3 062

  • 2 174
  • 1 697
     

1e Suppletore wet

   
  • 27 010
  • 2 945
  • 1 649
  • 1 334
  • 1 236
 

Nieuwe wijzigingen

   
  • 137
  • 2 750
  • 5 502

-7 971

  • 5 471
 

Nieuwe nominale wijzigingen

   

710

719

654

583

467

 

Stand ontwerpbegroting 1997

 

460

14 800

37 741

32 703

27 671

22 871

17 653

Relatie verplichtingen en uitgaven (bedragen x f 1000)

U2202

t/m 1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

 

Verplichtingenstand ontwerp-begroting

1997

460

14 800

37 741

32 703

27 671

22 871

17 653

1995

460

           

1996

 

14 800

         

1997

   

37 741

       

1998

     

32 703

     

1999

       

27 671

   

2000

         

22 871

 

2001

           

17 653

Uitgaven stand ontwerp-begroting

1997

na 2001

460

14 800

37 741

32 703

27 671

22 871

17 653

 

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen

x f 1000)

     

U2202

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerpbegroting 1996

 

44 299

44 891

40 897

36 393

29 111

 

Amendementen

 

-3 062

  • 2 174
  • 1 697
     

1e Suppletore wet

 
  • 27 010
  • 2 945
  • 1 649
  • 1 334
  • 1 236
 

Nieuwe wijzigingen

 
  • 137

-2 750

  • 5 502

-7 971

  • 5 471
 

Nieuwe nominale wijzigingen

 

710

719

654

583

467

 

Stand ontwerpbegroting 1997

460

14 800

37 741

32 703

27 671

22 871

17 653

Artikel 22.03 Loonbijstelling Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 

Art. ond. Omschrijving

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

00 Loonbijstelling

0

32 065

16 006

15 192

13 604

17 172

22 590

Totaal artikel

0

32 065

16 006

15 192

13 604

17 172

22 590

  • a) 
    Op dit artikel wordt de loonbijstelling ondergebracht. Vervolgens vindt tijdens de uitvoering van de begroting bij Suppletore wet de toedeling plaats naar de daarvoor bestemde artikelen.
  • b) 
    De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven.

c)

Mutaties op dit uitgavenartikel (bedragen x f 1000)

1997

1998

1999

2000

Van Financiën: aanv. OVA-bijstelling Parkeren taakst. Kaderbrief 1995 Departementale reorganisatie Uitvoeringskosten DUO/USZO Invoering 36-urige werkweek RIVM Meerkosten inservice-opleidingen

13 295

  • 2 100
  • 6 000
  • 1 588 - 200

-4 200

13 360 - 2 100 -7 500 -1112 -200

13 308

  • 2 100
  • 7 500
  • 1 087 - 200

13 268

  • 2 100 -7 500
  • 1 087 - 200

Totaal artikel

793

2 448

2 421

2 381

Dit artikel wordt vanuit de Aanvullende post in de Miljoenennota structureel verhoogd met ca. f 13,3 miljoen als gevolg van een aanvulling op de reeds bij Voorjaarsnota 1996 ontvangen OVA-bijstelling.

Voorts wordt dit artikel ten gunste van uitgavenartikel 25.02, onderdeel 04, structureel verlaagd met f 2,1 miljoen. Het betreft te vinden dekking voor een besparingsverlies, vanwege het vooralsnog niet realiseren van een ombuiging uit de begrotingsvoorbereiding 1995. In de loop van 1997 zal daar meer duidelijkheid over ontstaan, zodat respectievelijk bij Najaarsnota 1997 en ontwerp-begroting 1998 concrete invulling zal plaatsvinden.

In verband met de doorwerking van de departementale reorganisatie wordt dit artikel ten gunste van uitgavenartikel 22.01, de onderdelen 01 en 03, verlaagd met f 6,0 miljoen in 1997 en met f 7,5 miljoen in de jaren vanaf 1998.

Dit artikel wordt ten laste van uitgavenartikel 22.01, onderdeel 03, verlaagd met f 1,588 miljoen in 1997, aflopend tot f 1,087 miljoen in 2000, ten behoeve van de door de Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid- en onderwijs (USZO) te maken kosten. Deze kosten zijn een uitvloeisel van de uitvoering van de sociale zekerheid bij de overheid, waarbij de uitvoeringsorganisaties zijn samengevoegd en geprivatiseerd.

In verband met de invoering van de 36-urige werkweek in 1997 is het ter handhaving van de 24-uurs bereikbaarheid van het RIVM noodzakelijk om extra middelen aan de begroting van het RIVM toe te voegen. In verband daarmee wordt dit uitgavenartikel structureel verlaagd met f 0,2 miljoen ten gunste van uitgavenartikel 27.01, onderdeel 01. De dekking wordt gevonden in de op dit uitgavenartikel voorkomende TOD-gelden (Toeslag Onregelmatige Dienst), die in het kader van de uitdeling van de loonbijstelling aan de VWS-begroting zijn toegekend.

De additionele kosten van de overheveling van de inservice-opleidingen voor verpleging en verzorging naar de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen per 1 augustus 1997 bedragen in 1997 f 4,2 miljoen. Deze kosten worden voorlopig ten laste gebracht van dit uitgavenartikel. De definitieve dekking wordt bezien tijdens de uitvoering in 1997.

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

U2203

1995 1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

41 089

43 237

39 495

39 529

44 502

 

1e Suppletore wet

123 208

91 644

91 449

89 236

87 263

 

Nieuwe wijzigingen

16 321

  • 793

2 448

2 421

2 381

 

Nieuwe nominale wijzigingen

  • 148 553

-118 082

-118 200

-117 582

-116 974

 

Stand ontwerp-begroting 1997

32 065

16 006

15 192

13 604

17 172

22 590

Artikel 22.04 Prijsbijstelling Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 

Art. ond. Omschrijving

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

00 Prijsbijstelling

0

670

3 718

52

196

607

607

Totaal artikel

0

670

3 718

52

196

607

607

  • a) 
    Op dit artikel wordt de prijsbijstelling ondergebracht. Vervolgens vindt tijdens de uitvoering van de begroting bij Suppletore wet de toedeling plaats naar de daarvoor bestemde artikelen.
  • b) 
    De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven.

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

U2204

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

113

3 357

107

207

2 907

 

1e Suppletore wet

 

46 034

34 685

34 606

34 220

31 772

 

Nieuwe nominale wijzigingen

 
  • 45 477
  • 34 324

-34 661

-34 231

-34 072

 

Stand ontwerp-begroting 1997

 

670

3 718

52

196

607

607

Artikel 22.05 Onvoorzien Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 

Art. ond. Omschrijving

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

00 Onvoorzien

0

272

277

277

277

277

277

Totaal artikel

0

272

277

277

277

277

277

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven zijn naar hun aard vooraf niet expliciet aanwijsbaar. Vervolgens vindt tijdens de uitvoering van de begroting bij Suppletore wet de toedeling plaats naar de daarvoor bestemde artikelen.
  • b) 
    De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven. Dit artikel vindt zijn grondslag in artikel 5, lid 6 van de Comptabiliteitswet.

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp–begroting (bedragen x f 1000)

 

U2205

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

272

277

277

277

277

 

Stand ontwerp-begroting 1997

 

272

277

277

277

277

277

Artikel 22.06 Sociaal en cultureel planbureau Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 

Art. ond. Omschrijving

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

00 Sociaal en cultureel planbureau

4 281

4 132

4 064

3 995

4 056

4 056

4 056

Totaal artikel

4 281

4 132

4 064

3 995

4 056

4 056

4 056

  • a) 
    De op dit artikel geraamde uitgaven hebben betrekking op de materiële uitgaven van het Sociaal en cultureel planbureau (SCP) zoals bijvoorbeeld reis- en verblijfkosten en de onderzoeksactiviteiten van het SCP.
  • b) 
    De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven. c)

Mutaties op dit uitgavenartikel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Invulling taakstelling Kaderbrief 1997 Reiskosten SCP

  • 68 15
  • 137 15
  • 141 15
  • 141 15

Totaal artikel

  • 53
  • 122
  • 126
  • 126

Een deel van de in de Kaderbrief 1997 opgenomen taakstelling wordt op dit uitgavenartikel ingevuld door middel van een korting op de materiële uitgaven (aanschaf databestanden en uitbesteding onderzoek aan derden).

Voorts wordt dit artikel ten laste van uitgavenartikel 22.01, onderdeel 05, structureel verhoogd met f 0,015 miljoen ten behoeve van door het SCP te maken vervoerskosten.

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

U2206

t/m 1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerpbegroting 1996

   

3 716

3 856

3 856

3 856

3 856

 

1e Suppletore wet

   

242

242

242

307

307

 

Nieuwe wijzigingen

   

-88

  • 178
  • 122
  • 126
  • 126
 

Nieuwe nominale wijzigingen

   

19

19

19

19

19

 

Stand ontwerpbegroting 1997

794

4 155

3 889

3 939

3 995

4 056

4 056

4 056

Relatie verplichtingen en uitgaven (bedragen x f 1000)

U2206

t/m 1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Verplichtingenstand ontwerp-begroting

1997

794

4 155

3 889

3 939

3 995

4 056

4 056

4 056

Uitgaven stand ontwerpbegroting 1997

 

1995

769

3 512

           

1996

25

518

3 589

         

1997

 

125

300

3 639

       

1998

     

300

3 695

     

1999

       

300

3 756

   

2000

         

300

3 756

 

2001

           

300

3 756

na 2001

300

4 281

4 132

4 064

3 995

4 056

4 056

4 056

 

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen

x f 1000)

     

U2206

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerpbegroting 1996

 

3 856

3 856

3 856

3 856

3 856

 

1e Suppletore wet

 

242

242

242

307

307

 

Nieuwe wijzigingen

 

15

  • 53
  • 122
  • 126
  • 126
 

Nieuwe nominale wijzigingen

 

19

19

19

19

19

 

Stand ontwerpbegroting 1997

4 281

4 132

4 064

3 995

4 056

4 056

4 056

Kengetallen

Het geraamde bedrag aan materiële uitgaven heeft betrekking op de volgende kostensoorten:

A.  Onderzoekskosten: – aanschaf data (bestanden, tabellen, uitbesteding dataverzameling)

– productiekosten (cahiers, studies e.d.)

– opdrachten aan derden (uitbesteding van deelonderzoeken)

B.  Materiële kosten – personeelskosten (niet zijnde salariskosten) – bureaukosten – automatiseringskosten – reiskosten binnen- en buitenland

  • huisvestingskosten

Tabel I: Toelichting materiële uitgaven SCP

Realisatie 1995 Raming 1996

1997

Aantal fte Gemiddeld per fte

49 87 361

47 87 915

47 86 468

Ten behoeve van inzicht in de raming is vermeld het aantal wetenschappelijk onderzoekers en de gemiddelde uitgaven per onderzoeker.

Voor de raming van de materiële uitgaven van het Sociaal Cultureel Planbureau is uitgegaan van een gemiddeld aantal wetenschappelijk onderzoekers van 47 fte per jaar. Dit kengetal is samengesteld uit 2 componenten, namelijk 40 fte vaste onderzoekers en 7 fte tijdelijke onderzoekers. Deze tijdelijke onderzoekers worden gefinancierd uit aan derden in rekening gebrachte kosten. De ontvangsten hiervoor worden verantwoord op het ontvangstenartikel 22.01, onderdelen 04 en 05. De gemiddelde materiële uitgaven per fte zijn voor 1996 f 87 915,- per jaar. In dit bedrag zijn ook de materiële kosten voor directie, automatiserings- en ondersteunend personeel begrepen. De totale materiële kosten zijn in 1995 hoger dan in 1996 en 1997 als gevolg van de uitvoering van meer ad hoc opdrachten ten behoeve van derden.

Artikel 22.07 Inspectie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming

Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 

Art. ond. Omschrijving

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

00 Inspectie jeugdhulpverlening en bescherming

3 215

3 444

3 426

3 476

3 555

3 615

3 615

Totaal artikel

3 215

3 444

3 426

3 476

3 555

3 615

3 615

Algemeen

De Inspectie Jeugdhulpverlening en Jeugdbescherming (IJHV/JB) is van start gegaan op 1 april 1994 en valt organisatorisch direct onder de Secretaris-Generaal van VWS.

De opdracht van de inspectie luidt als volgt: «het uitoefenen van toezicht op de kwaliteit van de Jeugdhulpverlening en Jeugdbescherming op grond van de Wet op de jeugdhulpverlening en de daaruit voortvloeiende regelgeving en gericht op de toetsing van kwaliteitsbeleid en de werking van kwaliteitssystemen». a) De op dit artikel geraamde uitgaven hebben betrekking op de personele en materiële uitgaven van de Inspectie Jeugdhulpverlening en Jeugdbescherming. Het artikel is opgebouwd uit de volgende vier uitgavencategorieën: Uitgaven actief regulier personeel

De volgende personeelskosten worden ten laste van dit uitgavenbudget geraamd: salarissen, differentiatie in beloning, verhuis- en verplaatsingskosten, inhuur externen, hulpkrachten via servicebureaus en wachtgelden.

Overige uitgavenpersoneel

De kosten voor vorming en opleiding van de medewerkers van de inspectie worden ten laste van dit uitgavenbudget geraamd. Tevens zijn de meerkosten voor het organisatie- en ontwikkelingstraject hierin opgenomen. Algemene uitgaven

Ten laste van dit uitgavenbudget worden de reiskosten binnenland/ buitenland en de reis-/verblijfkosten voor plenaire inspectiebijeenkomsten, w.o. themadagen en trainingen geraamd. Automatiserings-, beheers- en administratieve kosten De volgende kosten worden op dit uitgavenbudget geraamd: druk- en bindwerk van rapporten die voor het verrichten van de wettelijke taken van de inspectie opgesteld moeten worden zoals jaarwerkplan, jaarverslag en themarapporten, contributies en lidmaatschappen, representatiekosten, bureaukosten en projecten & activiteiten informatisering/automatisering.

  • b) 
    De Wet op de Jeugdhulpverlening, de Begrotingswet en de Ambtenarenwet dienen als basis voor de uitgaven.

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

U2207

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

2 990

2 990

2 990

2 920

2 920

 

1e Suppletore wet

 

422

402

452

532

592

 

Nieuwe nominale wijzigingen

 

32

34

34

103

103

 

Stand ontwerp-begroting 1997

3 215

3 444

3 426

3 476

3 555

3 615

3 615

Kengetallen

Het aantal instellingen waarop de IJHV/JB toezicht uitoefent bedraagt 373: – 223 uitvoerders, rijksinrichtingen, gezinsvoogdij-instellingen en regionale voorzieningen van landelijk georganiseerde uitvoerders – 127 plaatsende instanties, niet tevens uitvoerder – 23 regionale samenwerkingsverbanden jeugdhulpverlening

 

Tabel I: Onderbouwing personele component (ambtelijk personeel) IJHV/JB

         

Realisatie 1995

Raming 1996

1997

1998

1999

2000

2001

Gemiddelde (verwachte) bezetting infte’s 27 Gemiddelde prijs per fte 101 101

27 27 106 667 106 926

27 106 926

27 106 889

27 106 889

27 106 889

In bovenstaande tabel zijn ter illustratie van de raming kengetallen over de gemiddelde prijs en de gemiddelde bezetting opgenomen. De kengetallen hebben betrekking op de personele component. Voor 1995 zijn de werkelijke bezetting en de gerealiseerde gemiddelde prijs per fte weergegeven. Voor de jaren vanaf 1996 is op basis van het beschikbare budget (exclusief wachtgelden) en de geraamde begrotingssterkte de gemiddelde prijs per fte vermeld.

HOOFDBELEIDSTERREIN 23 STAATSTOEZICHT OP DE VOLKSGEZONDHEID

Algemeen

De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), gevormd door de integratie van de Geneeskundige Inspectie van de Volksgezondheid, de Geneeskundige Inspectie voor de Geestelijke Volksgezondheid en de Inspectie van de Volksgezondheid voor de Geneesmiddelen, is in formele zin per 1 januari 1995 van start gegaan. De personele en materiële uitgaven van de Inspectie voor de Gezondheidszorg worden op dit hoofdbeleidsterrein geraamd.

De IGZ is belast met de volgende kerntaken:

  • a. 
    De handhaving van de wettelijke voorschriften op het gebied van de volksgezondheid;
  • b. 
    Het uitbrengen van adviezen en het verstrekken van inlichtingen aan onze minister, op verzoek of uit eigen beweging met betrekking tot vraagstukken op het gebied van de volksgezondheid;
  • c. 
    Het behandelen/onderzoeken van meldingen.

Naar aanleiding van recent ingevoerde, dan wel binnenkort van kracht wordende wetgeving: de wet BIG, de wet BOPZ, nieuwe uitvoeringsbepalingen op grond van de Wet medische hulpmiddelen, en de in 1995 door het parlement aangenomen wet Klachtrecht cliënten zorgsector is besloten tot een gefaseerde personeelsuitbreiding van 49 plaatsen, te realiseren in het jaar 2000. Deze wetten vragen van de IGZ nieuwe werkwijzen en methodieken; deze zijn volop in ontwikkeling.

Artikel 23.01 Personeel en materieel Inspectie gezondheidszorg

Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 

Art. ond. Omschrijving

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

01             Actief regulier personeel

02             Overige personele uitgaven

03             Post-actieven

04             Personeel ten laste van derden

05             Materieel

06             Registratie Wet BIG

26 263

1  076

2 042 953

6 435 2 794

27 828

638

1 367

937

5 208

8 482

28 831 643 1 431 1 439 5 378 7 487

29 905 648 1 443 1 439 5 378 7 160

30 915

652

1 451

1  439 5 378

2 764

31 826

652

1 451

1  439 5 622

2 764

31 826

652

1 451

1  439 5 622

2 764

Totaal artikel

39 560

44 460

45 209

45 973

42 599

43 754

43 754

23.01 Onderdeel 01 Actief regulier personeel

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven betreffen betalingen van salarissen (inclusief sociale lasten) van ambtenaren zoals vermeld in Bijlage 1A van deze begroting. Daarnaast betreft het uitgaven ten behoeve van uitzendkrachten, inhuur externen en andere personele uitgaven (beloningsdifferentiatie, kinderopvang, consignatie en dergelijke).
  • b) 
    De Ambtenarenwet dient als juridische basis voor de uitgaven. De hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet.

Kengetallen

 

Tabel I: Onderbouwing actief regulier

             
 

Realisatie 1995

Raming 1996

1997

1998

1999

2000

2001

Gemiddelde (verwachte) bezetting in fte’s Gemiddelde prijs per fte

267 94 810

310 89 768

320 90 097

330 90 621

340 90 926

350 90 931

350 90 931

In bovenstaande tabel zijn ter illustratie van de raming kengetallen over de gemiddelde bezetting en de gemiddelde prijs per fte opgenomen. Voor 1995 zijn de werkelijke bezetting en de gerealiseerde gemiddelde prijs per fte weergegeven. Voor de jaren vanaf 1996 is op basis van het beschikbare budget en de geraamde begrotingssterkte de gemiddelde prijs per fte vermeld.

23.01 Onderdeel 02 Overige personele uitgaven

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven zijn bestemd voor vergoedingen aan personeel van de verplaatsingskosten, differentiatie in beloning, vorming en opleiding, werving en selectie en ouderschapsverlof.
  • b) 
    De Ambtenarenwet dient als juridische basis voor de uitgaven. De hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet.

23.01 Onderdeel 03 Post-actieven

  • a) 
    Op dit onderdeel worden de uitgaven geraamd bestemd voor de betaling aan post-actieven (bijvoorbeeld Rijkswachtgeldregeling, korte en lange uitkering 1966).
  • b) 
    De ABP-wet dient als basis voor de uitgaven. De hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet.

23.01 Onderdeel 04 Personeel ten laste van derden

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven betreffen betalingen van salarissen (inclusief sociale lasten) van ambtenaren die werkzaamheden verrichten voor derden uit de collectieve en niet-collectieve sector.
  • b) 
    De Ambtenarenwet dient als juridische basis voor de uitgaven. De hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Werken voor derden

500

500

500

500

Totaal onderdeel

500

500

500

500

Dit onderdeel wordt structureel verhoogd met f 0,5 miljoen als gevolg van de meerontvangsten op het terrein van exportverklaringen, bloed, sera en vaccins (deelopbrengst RIVM) en de vergoedingen opiumverloven. De verschuldigde vergoeding voor een verlof binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen bedraagt f 70,–.

 

8.8

10

15

 

58

58

108 914

93 700

96 000

De verwachting is dat er ca. 2000 verloven per jaar worden afgegeven.

Het corresponderende ontvangstenartikel 23.01, onderdeel 03, wordt met hetzelfde bedrag verhoogd.

Kengetallen

Tabel I: Onderbouwing personeel ten laste van derden

Realisatie 1995 Raming 1996             1997

Gemiddelde (verwachte) bezetting in fte’s

Begrotingssterkte

Gemiddelde prijs per fte

Ter illustratie en ter onderbouwing van de raming zijn vermeld de gemiddelde (verwachte) bezetting, de toegekende begrotingssterkte en de gemiddelde prijs per fte. Bij derden is de inzet van de begrotingsplaatsen gerelateerd aan de inkomsten. Aan de IGZ zijn 58 begrotingsplaatsen toegekend naar de mate er financiering voor komt. Voor 1996 is er financiering voor ca. 10 fte’s en voor de jaren 1997 en volgende is er dekking voor ca. 15 fte. De geraamde middelsom is gebaseerd op de gegevens over 1995 en 1996.

23.01 Onderdeel 05 Materieel

  • a) 
    Op dit onderdeel zijn de materiële uitgaven geraamd ten behoeve van de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ). Deze uitgaven zijn zowel ten behoeve van het centrale deel van de IGZ als voor de (7) regionale dienstonderdelen. Andersoortige uitgaven ten laste van dit onderdeel betreffen uitgaven ten behoeve van onderzoeken te verrichten door de IGZ en uitgaven ten behoeve van uit te geven bulletins en jaarrapportages. Tenslotte worden ten laste van dit onderdeel de registratie van psychotherapeuten en de kosten van juridische bijstand gefinancierd.
  • b) 
    De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven. c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Hoger aantal registraties

150

150

150

150

Totaal onderdeel

150

150

150

150

Dit onderdeel wordt structureel verhoogd met f 0,15 miljoen als gevolg van een groter aantal registraties van psychotherapeuten. De restitutie van f 350,= vindt plaats ten laste van dit uitgavenartikel. Het corresponderende ontvangstenartikel 23.01, onderdeel 04, wordt eveneens verhoogd.

Kengetallen

Ter illustratie en ter onderbouwing van de raming wordt in de hierna volgende tabel nader inzicht gebonden in de opbouw van de materiële uitgaven. De materiële uitgaven worden gedaan zowel ten behoeve van het centrale deel van de IGZ als voor de (zeven) regionale dienst- onderdelen. Voor de variabele kosten is een normbedrag per fte vastgesteld. Andersoortige uitgaven ten laste van dit onderdeel betreffen uitgaven ten behoeve van onderzoeken, te verrichten door de IGZ en uitgaven ten behoeve van uit te geven bulletins en jaarrapportages. Tenslotte worden ten laste van dit onderdeel de registratie psychotherapeuten en de kosten van juridische bijstand gefinancierd.

Tabel I: Onderbouwing materiële component

 
 

Realisatie 1995

Raming 1996

1997

Vaste kosten (in f 1 miljoen) Genormeerde variabele kosten per fte Andersoortige kosten x f miljoen

2.2 1.5 2.7

2.6 1.5 1.3

2.6 1.5 1.3

Totaal

6.4

5.4

5.4

De norm voor de variabele kosten per fte bedraagt f 8600,– voor 1995 en f 8800,– voor de jaren daarna.

In 1995 zijn op dit onderdeel de incidentele herinrichtingskosten verantwoord.

Voor het centrale gedeelte (120 fte’s) komen aanschaffingen, huisvesting, representatie en werkplekinrichting ten laste van het budget materieel van het kerndepartement.

23.01 Onderdeel 06 Registratie Wet BIG

  • a) 
    Op dit onderdeel zijn de personele en materiële uitgaven geraamd ten behoeve van de werkzaamheden voortvloeiend uit de wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (wet BIG). In het kader van de wet BIG wordt aan de Minister van VWS de taak opgelegd om voor de beroepsbeoefenaren een register in te stellen. Het gaat daarbij om de beroepen die in artikel 3 van de wet worden genoemd: arts, tandarts, apotheker, klinisch psycholoog, psychotherapeut, verloskundige en verpleegkundige. De uitgaven voor de BIG-registraties zijn een kostendekkende activiteit (zie het ontvangstenartikel 23.01, onderdeel 05).
  • b) 
    De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven.

Kengetallen

Voor kengetallen met betrekking tot het aantal registraties wordt verwezen naar de toelichting bij het ontvangstenartikel 23.01, onderdeel 05. Zoals hiervoor reeds aangegeven, wordt een kostendekkend tarief gehanteerd. Dit tarief bedraagt thans f 130,– per registratie. Gezien de spreiding van het aantal registraties gedurende de eerste periode van tien jaar, lopen de uitgaven en ontvangsten niet parallel. Over de gehele periode heen zijn de ontvangsten en uitgaven gelijk.

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp–begroting (bedragen x f 1000)

 

U2301

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp–begroting 1996

 

42 505

43 963

44 713

41 348

42 248

 

1e Suppletore wet

 

1 547

147

147

147

391

 

Nieuwe wijzigingen

   

650

650

650

650

 

Nieuwe nominale wijzigingen

 

408

449

463

454

465

 

Stand ontwerp–begroting 1997

39 560

44 460

45 209

45 973

42 599

43 754

43 754

HOOFDBELEIDSTERREIN 24 WELZIJN

Algemeen

Het welzijnsbeleid heeft als doel het op individueel niveau bevorderen van zelfstandigheid, onafhankelijkheid en sociale participatie en het op het niveau van de samenleving bevorderen van een evenwichtige ontwikkeling, sociale cohesie en solidariteit, oftewel het voorkomen en oplossen van maatschappelijke problemen.

Artikel 24.02 Ouderenbeleid

Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

Art. ond Omschrijving

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

01

Doeluitkering Wet op de bejaardenoorden

3 096 551 3 150 057

 

02

Bejaardenoorden met een bijzondere

             
 

functie

140 677

143 829

pm

pm

pm

pm

pm

03

Overige uitgaven bejaardenoorden

8 619

8 732

8 732

8 732

8 732

8 732

8 732

04

Algemeen ouderenbeleid

19 625

29 545

27 662

27 074

27 906

27 906

27 906

Totaal artikel

3 265 471 3 332 163

36 394

35 806

36 638

36 638

36 638

Algemeen

Het ouderenbeleid heeft betrekking op voorzieningen en activiteiten ten behoeve van ouderen. Doelstelling van beleid is de integratie en participatie van ouderen in de samenleving. Een voorstel van wet Overgangswet verzorgingshuizen is 25 juni 1996 aanvaard door de Tweede Kamer. Naar verwachting zal de Eerste Kamer het voorstel in september behandelen. Er wordt in dit voorstel van de Begrotingswet van uitgegaan dat per 1 januari 1997 het wetsvoorstel Overgangswet verzorgingshuizen in werking treedt. De intrekking van de Wet op de bejaardenoorden in samenhang met de in werking treding van de Overgangswet verzorgingshuizen houdt in dat de financiering van de intramurale zorg niet langer plaatsvindt via dit uitgavenartikel. Verder betreft het hier ondersteunende activiteiten op het terrein van het ouderenbeleid via diverse projecten en onderzoeken.

24.02 Onderdeel 01 Doeluitkering Wet op de bejaardenoorden

  • a) 
    Er zal sprake zijn van de afhandeling van declaraties van de specifieke uitkering aan de provincies en de vier grote steden van de jaren vó ó r 1997.
  • b) 
    De Overgangswet verzorgingshuizen dient als basis voor de afhandeling. De hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Overheveling WBO naar de AWBZ

  • 3 096 058
  • 3 096 058
  • 3 096 058
  • 3 096 058

Totaal onderdeel

  • 3 096 058
  • 3 096 058
  • 3 096 058
  • 3 096 058

In verband met de overgang van de specifieke uitkering aan de provincies en de vier grote steden op basis van de doeluitkering Wet op de Bejaardenoorden (WBO) naar de AWBZ-financiering per 1 januari 1997, wordt dit onderdeel vanaf 1997 structureel verlaagd met f 3 096,058 miljoen ten gunste van uitgavenartikel 25.03, onderdeel 01. Dit bedrag is inclusief de kosten ten behoeve van flankerend beleid en reikwijdteverbreding, maar exclusief de loon-en prijsbijstelling 1996 (zie ook uitgavenartikel 25.03, onderdeel 01).

24.02 Onderdeel 02 Bejaardenoorden met een bijzondere functie

  • a) 
    Op dit onderdeel wordt een p.m. bedrag geraamd. Er zal sprake zijn van de afhandeling van nabetalingen en afrekeningen betreffende de subsidië ring van de bejaardenoorden met een bijzondere functie (de zogenaamde landelijke bejaardenoorden) als bijdrage in de kosten van de jaren vóór 1997. Daarnaast een p.m. bedrag voor beroepszaken en reserveringen.
  • b) 
    De op de Overgangswet verzorgingshuizen gebaseerde Subsidieregeling ZFR dient als basis voor de afhandeling. De hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Overheveling BBF naar de AWBZ

  • 141 365
  • 141 365
  • 141 365
  • 141 365

Totaal onderdeel

  • 141 365
  • 141 365
  • 141 365
  • 141 365

In verband met de overgang van het BBF-gedeelte van de doeluitkering WBO naar de AWBZ-financiering per 1 januari 1997, wordt dit onderdeel vanaf 1997 structureel verlaagd met f 141,365 miljoen ten gunste van uitgavenartikel 25.03, onderdeel 01. Dit bedrag is inclusief flankerend beleid en reikwijdteverbreding, maar exclusief de loon- en prijsbijstelling 1996 (zie ook uitgavenartikel 25.03, onderdeel 01).

24.02 Onderdeel 03 Overige uitgaven bejaardenoorden

  • a) 
    Op dit onderdeel zal sprake zijn van de afhandeling van afrekeningen betreffende de toedeling van compensatiemiddelen aan de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg, ten behoeve van respectievelijk de projecten ADL-huis Goes, 1-oktober bedden en PNL (Perspectievennota Limburg).
  • b) 
    De Overgangswet verzorgingshuizen dient als basis van de afhandeling.

De hoogte van de overige uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet.

24.02 Onderdeel 04Algemeenouderenbeleid

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven betreffen subsidies op basis van genormeerde bedragen ten behoeve van de verzorging van in bejaardenpensions woonachtige ouderen, innovatief ouderenbeleid door middel van projecten en onderzoek, subsidies ten behoeve van deskundigheidsbevordering, landelijke organisaties van en voor ouderen, voorlichtingsprojecten, landelijk flankerend beleid en internationaal beleid.
  • b) 
    De op de Welzijnswet 1994 gebaseerde Subsidieregeling welzijnsbeleid dient als basis voor de uitgaven. De hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet.

Kengetallen

Onderdeel 04 van dit uitgavenartikel heeft betrekking op een drietal uitgavencategorieën, waarvan het leeuwendeel betrekking heeft op infrastructurele subsidies en subsidies ten behoeve van projecten en onderzoek. Daarnaast heeft een deel van de uitgaven betrekking op uitvoerend werk. Het gaat om subsidies bestemd voor tien bejaardenpensions. Vanaf 1988 wordt deze subsidieregeling afgebouwd.

De subsidiëring vindt plaats op basis van een normbedrag per verzorgde. Het normbedrag voor een volledig verzorgingsjaar bedraagt f 29 709,-. Voorts wordt ten behoeve van de raming rekening gehouden met een eigen bijdrage van f 11 800,–. Thans verblijven er nog 28 personen in de hier bedoelde bejaardenpensions.

 

Tabel I: Bejaardenpensions

     
 

Realisatie 1995

Raming 1996

1997

Aantal personen

Gemiddeld bedrag per verzorgingsjaar

34

28 ca. f 18 000,–*

28

  • Normbedrag, exclusief geraamde eigen bijdrage

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

U2402

t/m 1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerpbegroting 1996

   

3 265 429

3 263 709

3 264 487

3 265 249

3 265 903

 

1e Suppletore wet

 

4 551

7 032

7 530

7 530

7 530

   

Nieuwe wijzigingen

   

-3 202 265 -

3 240 250 -

3 239 769 -

3 237 662-

3 237 976

 

Nieuwe nominale wijzigingen

   

57 119

622

612

628

628

 

Stand ontwerpbegroting 1997

3 186 253

3 310 518

124 834

31 113

32 860

35 745

36 085

36 638

Relatie verplichtingen en uitgaven (bedragen x f 1000)

U2402

t/m 1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Verplichtingenstand ontwerp-begroting

1997

3 186 253 3 310 518 124 834         31113          32 860          35 745          36 085

36 638

Uitgaven stand ontwerpbegroting 1997

 

1995

3 180 221

85 250

           

1996

2 887

3 224 353

104 923

         

1997

1 296

665

17 618

16 815

       

1998

655

150

2 141

14 298

18 562

     

1999

654

87

152

 

14 298

21 447

   

2000

540

13

     

14 298

21 787

 

2001

           

14 298

22 340

na 2001

14 298

Artikel 24.03 Gehandicaptenbeleid Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

3 265 471

3 332 163

36 394

35 806

36 638

36 638

36 638

 

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

U2402

1995

1996 1997 1998

1999

2000

2001

Stand ontwerpbegroting 1996

 

3 267 493 3 265 663 3 265 087

3 265 903

3 265 903

 

1e Suppletore wet

 

7 551 7 532 7 530

7 530

7 530

 

Nieuwe wijzigingen

 
  • 3 237 423 -3 237 423 -

3 237 423 -

3 237 423

 

Nieuwe nominale wijzigingen

 

57 119 622 612

628

628

 

Stand ontwerpbegroting 1997

3 265 471

3 332 163 36 394 35 806

36 638

36 638

36 638

Art. ond. Omschrijving

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

00 Gehandicaptenbeleid

29 121

28 933

27 885

28 116

28 373

28 373

28 373

Totaal artikel

29 121

28 933

27 885

28 116

28 373

28 373

28 373

Algemeen

Het gehandicaptenbeleid heeft als algemene doelstelling te bevorderen dat gehandicapte personen zoveel mogelijk in alle levensverbanden en op alle levensterreinen overeenkomstig hun levensfase in relatie tot hun sociaal-culturele context kunnen functioneren en zich binnen hun mogelijkheden ten volle kunnen ontplooien. Met het oog op realisatie van deze doelstelling kunnen activiteiten van particulier initiatief worden ondersteund, die direct of indirect zijn gericht op de bevordering van het maatschappelijk functioneren, de begeleiding, de verzorging en de behartiging van de belangen van gehandicapten.

  • a) 
    De op dit artikel geraamde uitgaven zijn bestemd voor subsidies aan diverse instellingen op het terrein van verstandelijk, lichamelijk en/of zintuiglijk gehandicapten.

De uitgaven op grond van de Welzijnswet zullen worden gedaan ten behoeve van:

– subsidies aan verenigingen van ouders van gehandicapten dan wel van gehandicapte kinderen. – subsidies aan overige organisaties voor gehandicaptenwerk. – subsidies ten behoeve van het Consulentschap Gespecialiseerd

Jeugd- en Volwassenenwerk. – subsidies ten behoeve van de arbeidsintegratie van verstandelijk gehandicapten. – subsidie ten behoeve van het nieuwe zorgregistratiesysteem voor verstandelijk gehandicapten. – subsidies voor diverse projecten, zoals er zijn:

  • a) 
    project niet aangeboren hersenletsel;
  • b) 
    project beroepsopleidingen gehandicapten;
  • c) 
    project kleinschaligheid;
  • d) 
    projecten met betrekking tot de emancipatie van gehandicapten;
  • e) 
    projecten met betrekking tot de beeldvorming van gehandicapten;
  • f) 
    projecten met betrekking tot allochtonen en gehandicaptenzorg;
  • g) 
    projecten met betrekking tot internationale activiteiten; h) projecten in het kader van de tijdelijke opvang lichamelijk gehandicapten en de vroeghulp aan 0–4 jarigen met motorische stoornissen en hun ouders; – subsidies voor diverse kleinere projecten, wachtgeldverplichtingen en nabetalingen oude jaren.
  • b) 
    De op de Welzijnswet 1994 gebaseerde Subsidieregeling welzijnsbeleid dient als basis voor de uitgaven. De hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet.

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

U2403

t/m 1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerpbegroting 1996

   

25 828

25 785

27 060

27 606

27 698

 

1e Suppletore wet

   

243

241

139

139

139

 

Nieuwe wijzigingen

   
  • 130
  • 284
  • 58

1

   

Nieuwe nominale wijzigingen

   

539

524

531

536

536

 

Stand ontwerpbegroting 1997

24 534

32 537

26 480

26 266

27 672

28 282

28 373

28 373

Relatie verplichtingen en uitgaven (bedragen x f 1000)

U2403

t/m 1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Verplichtingenstand ontwerp-begroting

1997

24 534          32 537

26 480          26 266          27 672          28 282

28 373

28 373

Uitgaven stand ontwerpbegroting 1997

 

1995

20 574

8 547

           

1996

2 149

23 886

2 898

         

1997

1 333

63

23 566

2 923

       

1998

387

41

16

23 343

4 329

     

1999

91

     

23 343

4 939

   

2000

         

23 343

5 030

 

2001

           

23 343

5 030

na 2001

23 343

Kengetallen

29 121

28 933

27 885

28 116

28 373

28 373

28 373

 

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen

x f 1000)

     

U2403

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerpbegroting 1996

 

27 822

27 120

27 446

27 698

27 698

 

1e Suppletore wet

 

243

241

139

139

139

 

Nieuwe wijzigingen

 

329

         

Nieuwe nominale wijzigingen

 

539

524

531

536

536

 

Stand ontwerpbegroting 1997

29 121

28 933

27 885

28 116

28 373

28 373

28 373

Voor kengetallen wordt verwezen naar hoofdstuk 6, met bijbehorende bijlage B 6, van het JOZ 1997, waarin gedetailleerd wordt ingegaan op gebruik en capaciteit op dit beleidsterrein.

Artikel 24.04 Jeugdbeleid Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 

Art. ond. Omschrijving

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

01             Doeluitkering Wet op de jeugdhulpverlening

02             Overige uitgaven jeugdhulpverlening

03             Overige uitgaven jeugdbeleid

848 936

89 337

358 705

906 405 102 050 130 475

935 094

77 351

105 040

936 054

77 739

104 954

947 934 78 397 94 770

947 934 75 997 94 770

947 934 75 997 94 770

Totaal artikel

1 296 978

1 138 930

1 117 485

1118 747

1 121 101

1 118 701

1 118 701

Algemeen

Het jeugdbeleid heeft als algemene doelstelling de kansen van jeugdigen te bevorderen en uitval tegen te gaan. Het versterken van de maatschappelijke positie van jeugdigen en het bevorderen van participatie in de samenleving zijn belangrijke elementen in dit beleidsperspectief. De kerntaken van het jeugdbeleid zijn:

– Het signaleren, analyseren en politiek bespreekbaar maken van ontwikkelingen in de maatschappij in hun effecten voor het jeugdbeleid en van de effecten van het jeugdbeleid op ontwikkelingen in de maatschappij; – Zorg dragen voor de instandhouding en innovatie van het jeugd-stelsel en de bijbehorende structuren, instanties en functies; – Afstemming van het jeugdbeleid door het creëren en in stand houden van netwerken met andere overheden, maatschappelijke organisaties en internationale circuits.

Deze kerntaken zijn gericht op:

– Versterking van de maatschappelijke positie en participatie van jeugdigen;

– Verbetering van de structuur en de kwaliteit van het jeugdstelsel in het bijzonder kinderopvang en de preventieve en curatieve jeugdzorg;

– Versterking van de positie van gebruikers van het jeugdstelsel;

– Versteviging van de bestuurlijke samenhang in het jeugdstelsel.

24.04 Onderdeel 01 Doeluitkering Wet op de jeugdhulpverlening

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven betreffen de aan de provincies en de als provincie aangemerkte grootstedelijke regio’s verstrekte doeluitkeringen ter bestrijding van de kosten van de regionale jeugdhulpverleningsvoorzieningen en samenwerkingsverbanden.

Tegenover de uitgaven in het kader van de doeluitkering staan ontvangsten inzake ouderbijdragen die zijn gebaseerd op de Wet op de jeugdhulpverlening en desinvesteringen (ontvangstenartikel 24.03) en bijdragen van het Ministerie van Justitie aan de samenwerkingsverbanden jeugdhulpverlening (ontvangstenartikel 24.02). Tegenover de uitgaven staan tevens ontvangsten voortvloeiend uit het afrekenen van in voorgaande jaren verstrekte subsidievoorschotten (ontvangstenartikel 24.01).

  • b) 
    De basis voor de doeluitkering wordt gevormd door de Wet op de jeugdhulpverlening. De hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Herschikking capaciteitsuitbreiding Decentr. landelijke voorzieningen Verlaging desalderingsmiddelen

47 200

29 165

  • 500

48 160

29 165

  • 500

60 040

29 165

  • 500

60 040

29 165

  • 500

Totaal onderdeel

75 865

76 825

88 705

88 705

De capaciteitsuitbreiding heeft betrekking op de intensivering 1996 en latere jaren. Daarnaast wordt een aantal landelijk werkende residentië le voorzieningen jeugdhulpverlening gedecentraliseerd vanaf 1997. Beide mutaties betreffen een overboeking van onderdeel 02 van dit uitgavenartikel. In het beleidskader preventieve en curatieve jeugdzorg 1997–2000 zijn de ramingen van de onderscheiden doeluitkeringen en landelijk werkende residentiële voorzieningen opgenomen.

In verband met een verwachte afname van nabetalingen en ontvangsten op af te rekenen subsidievoorschotten wordt dit onderdeel vanaf 1997 structureel verlaagd met f 0,5 miljoen. Het corresponderende ontvangstenartikel 24.01, onderdeel 01, wordt eveneens verlaagd.

Kengetallen

In de gepresenteerde tabel worden de volume en financiële ontwikkelingen bij de verstrekte doeluitkeringen aan de provincies en de als provincie aangemerkte grootstedelijke regio’s weergegeven.

De capaciteit heeft betrekking op het aantal plaatsen of bedden. Gelet op de aangeboden voorzieningen is dit bij ambulant niet van toepassing. De gegevens zijn ontleend aan informatie van de Stichting Registratie Jeugdhulpverlening (SRJV) en het Interprovinciaal Overleg (IPO). Deze capaciteitsgegevens zijn indicatief omdat nog geen eenduidige definitie is gehanteerd alsook de volledigheid van registratie nog niet is gerealiseerd. Eveneens maakt een aantal provincies geen onderscheid tussen Justitie en Jeugdhulpverleningsplaatsen.

In het beleidskader preventieve en curatieve jeugdzorg 1997–2000 zijn de ramingen van de onderscheiden doeluitkeringen opgenomen. In het najaar 1996 worden de provinciale plannen 1997 bekend waarbij inzicht wordt gegeven over de verdeling tussen residentieel, pleegzorg, dagbehandeling en ambulant.

Tabel I: Capaciteiten residentieel, pleegzorg en dagbehandeling, alsmede bedragen inclusief ambulant en exclusief intensiveringsmiddelen 1996 voor de jaren 1995 en 1996 (stand ontwerp-begroting, bedragen x f miljoen)

Provincies/regio                        Residentieel Capaciteit Pleegzorg Capaciteit

1995             1996             1995             1996             1995

Dagbehandeling Capaciteit 1996             1995             1996

Bedrag

 

Groningen

256

250

375

375

121

144

30,3

30,9

Friesland

281

268

330

330

137

137

35,0

35,6

Drenthe

187

187

187

187

138

138

23,2

23,2

Overijssel

291

291

342

342

295

295

42,9

43,6

Gelderland

791

784

890

890

500

504

95,5

94,9

Flevoland

80

80

110

110

52

52

11,5

12,1

Utrecht

552

552

493

493

313

313

61,2

60,5

Noord–Holland

650

623

507

507

327

377

65,8

67,0

Zuid–Holland

562

373

680

446

593

395

71,9

75,2

Zeeland

90

90

269

269

111

111

13,6

14,5

Noord-Brabant

812

801

1 062

1 057

532

541

98,6

102,1

Limburg

819

795

602

564

537

537

94,7

93,7

Amsterdam

730

630

858

896

565

562

93,7

95,3

Rotterdam

638

593

771

808

264

388

55,0

56,1

Den Haag

370

424

527

573

223

311

37,2

47,9

Totaal raming

7 109

6 741

8 003

7 847

4 708

4 805

830,1

852,6

Met de toegekende intensiveringsmiddelen van totaal f 40 miljoen wordt extra aanbod gecreëerd. In het hierna gepresenteerde overzicht wordt hierin nader inzicht geboden. Het betreft een samenvattend overzicht van het totaal van de provinciale intensiveringsplannen.

Tabel II: Inzet van intensiveringsmiddelen 1996 voor de diverse hulpvarianten

Provincies/regio

Intensief Dagbehande-ambulant                      ling

Pleegzorg Residentieel

Overig

Totaal jeugdigen/

plaatsen

Drenthe

Overijssel

Gelderland

Flevoland

Zuid-Holland

Haaglanden

Zeeland

Noord-Brabant

 

57

 

7

-

66

123/7

275

58

52

123

 

275/233

660

16

14

69

 

660/99

126

30

   

32

126/62

172

 

100

 

213

385/100

60

       

60/-

90

   

34

28

90/62

470

63

100

121

 

470/284

Totaal/aantal Totaal/bedrag (f mln)

1 910 14

167 6

307 5

373

10

279 5

2 189/847 40

Toelichting:

– De cijfers voor intensief ambulant en overig geven aantallen jeugdigen weer. De overige cijfers plaatsen. – Weergegeven zijn de provinciale uitbreidingsplannen 1996. – De oploop in middelen vanaf 1997 is nog niet in deze plannen verdisconteerd. – Het extra aanbod intensieve ambulante hulp moet er toe leiden dat meer jeugdigen worden geholpen die anders residentieel moeten worden opgevangen.

24.04 Onderdeel 02 Overige uitgaven jeugdhulpverlening

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven betreffen de subsidies voor de landelijke voorzieningen van jeugdhulpverlening, alsmede subsidies en overige uitgaven ten behoeve van kwaliteitsverbetering en vernieuwing van de jeugdhulpverlening. Hieronder worden begrepen:

– Landelijke preventieve jeugdhulpverleningsvoorzieningen;

– Landelijke ambulante jeugdhulpverleningsvoorzieningen;

– Landelijke residentiële jeugdhulpverleningsvoorzieningen;

– Landelijke pleegzorg voorzieningen;

– Innovatiebeleid onder meer op het terrein van de bestrijding kindermishandeling, de thuisloze jongeren, de aansluiting tussen vraag en aanbod en de toegankelijkheid van het stelsel van jeugdzorg, de ontwikkeling zorgprogramma’s en de structurering van de informatievoorziening op dit beleidsterrein.

Tegenover de uitgaven op dit onderdeel staan ontvangsten inzake ouderbijdragen die zijn gebaseerd op de wet (ontvangstenartikel 24.03)

en bijdragen van het Ministerie van Justitie (ontvangstenartikel 24.02).

Tegenover de uitgaven staan tevens ontvangsten voortvloeiend uit het afrekenen van subsidievoorschotten (ontvangstenartikel 24.01).

  • b) 
    De Wet op de jeugdhulpverlening en de Welzijnswet 1994 dienen als juridische basis voor de subsidie-uitgaven. De wijze van bekostiging vindt plaats op grond van het Besluit tijdelijke regeling bekostiging jeugdhulpverlening en het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid. De hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Herschikking capaciteitsuitbreiding Decentr. landelijke voorzieningen Herverdeling taakstelling RA Verlaging desalderingsmiddelen Overdracht VKM

  • 47 200
  • 29165

-91

  • 1 000

727

  • 48 160
  • 29 165

447

  • 1 000

727

  • 60 040
  • 29165

4 581

  • 1 000

727

  • 60 040
  • 29 165

4 581

  • 1 000

727

Totaal onderdeel

  • 76 729

-77 151

  • 84 897
  • 84 897

De herschikkingen met betrekking tot de capaciteitsuitbreiding en de decentralisatie van landelijk werkende residentiële voorzieningen hebben betrekking op overboekingen naar onderdeel 01 van dit uitgavenartikel. In het beleidskader preventieve en curatieve jeugdzorg 1997–2000 zijn de ramingen van de onderscheiden doeluitkeringen en landelijke voorzieningen opgenomen. Door middel van een herschikking tussen onderdeel 02 en onderdeel 03 vindt een herverdeling van de in het Regeerakkoord aangekondigde subsidietaakstelling plaats zoals deze in de begroting 1996 is verwerkt.

In verband met een verwachte afname van nabetalingen en ontvangsten op af te rekenen subsidievoorschotten wordt dit onderdeel vanaf 1997 structureel verlaagd met f 1,0 miljoen. Het corresponderende ontvangstenartikel 24.01, onderdeel 01, wordt eveneens verlaagd.

Dit onderdeel wordt ten laste van uitgavenartikel 25.02, onderdeel 04, structureel verhoogd met f 0,727 miljoen in verband met de subsidiëring van de Vereniging tegen Kindermishandeling (VKM).

Kengetallen

In de gepresenteerde tabel worden de volume en financiële ontwikkelingen bij de landelijke voorzieningen weergegeven. De capaciteit heeft betrekking op het aantal plaatsen of bedden. Gelet op de aangeboden voorzieningen is dit bij ambulant niet van toepassing.

Tabel I: Capaciteit en bedrag landelijke voorzieningen voor de jaren 1995, 1996 en 1997 (bedragen x f 1 miljoen)

 
 

Realisatie 1995

Raming

1996

 

1997

Voorziening

Capaciteit

Bedrag

Capaciteit

Bedrag

Capaciteit

Bedrag

Residentieel

Pleegzorg

Ambulant

902

327

n.v.t.

62,8 4,1 0,2

902

327

n.v.t.

 

67,9 3,4 0,2

525

327

n.v.t.

38,4 3,4 0,2

Totaal

 

67,1

   

71,6

 

42,1

De capaciteit en het bedrag ten aanzien van residentiële voorzieningen in 1997 nemen ten opzichte van 1996 af omdat een zestal landelijke instellingen worden gedecentraliseerd en deel gaan uitmaken van de doeluitkering aan de provincies.

24.04 Onderdeel 03 Overige uitgaven jeugdbeleid

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven zijn onder andere bestemd voor:

– Ontwikkeling lokaal preventief jeugdbeleid en de stimulering van opvoedingsondersteuning; – Versterking van de maatschappelijke positie en de participatie van jeugdigen, onder meer door het ondersteunen van landelijke jeugdorganisaties en het organiseren van jeugddebatten; – Internationaal jeugdbeleid; – Jeugdonderzoek;

– Specifieke en gemengde internaten voor kinderen van binnenschippers en kermisexploitanten; – Projecten en experimenten voor de kinderopvang voor onder meer kwaliteitszorg en beleidsinformatie. Voorts zijn op dit onderdeel uitgaven geraamd ten behoeve van wachtgeld-aanspraken met betrekking tot het onderhavige beleidsterrein.

Tegenover bovenstaande uitgaven staan ontvangsten via bijdragen van andere ministeries (ontvangstenartikel 24.02). Tegenover de uitgaven voor de internaten voor kinderen voor binnenschippers en kermisexploitanten staan ontvangsten van ouderbijdragen (ontvangstenartikel 24.03).

Tegenover de uitgaven staan tevens ontvangsten voortvloeiend uit het afrekenen van subsidievoorschotten (ontvangstenartikel 24.01).

  • b) 
    Het op de Welzijnswet 1994 gebaseerde bekostigingsbesluit welzijnsbeleid dient als basis voor de subsidie-uitgaven. De hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Herverdeling taakstelling RA Verlaging desalderingsmiddelen

91 -3 500

–447 -3 500

-4 581 -3 500

-4 581 -3 500

Totaal onderdeel

-3 409

-3 947

-8 081

-8 081

Door middel van een herschikking tussen onderdeel 02 en onderdeel 03 vindt een herverdeling plaats van de in het Regeerakkoord aangekondigde subsidietaakstelling, zoals deze in de begroting 1996 is verwerkt.

In verband met een verwachte afname van nabetalingen en ontvangsten op af te rekenen subsidievoorschotten wordt dit uitgavenartikel vanaf 1997 structureel verlaagd met f 3,5 miljoen. Het corresponderende ontvangstenartikel 24.01, onderdeel 01, wordt eveneens verlaagd.

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

U2404

t/m 1994             1995             1996             1997             1998             1999             2000             2001

Stand ontwerpbegroting 1996

1 105 255 1 050 857 1114 999 1112 428 1112 428

1e Suppletore wet

16 007            2 905            3 745            4 679            2 279

Nieuwe wijzigingen

3 786          -5 006          -4 374          -6 673          -4 273

Nieuwe nominale wijzigingen

18 207          18 206          18 227          18 267          18 267

Stand ontwerpbegroting 1997

1400 578 1021905 1143 255 1066 962 1132 597 1128 701 1128 701 1128 701

Relatie verplichtingen en uitgaven (bedragen x f 1000)

U2404

t/m 1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Verplichtingen stand ontwerp–begroting

1997

1 400 578 1 021 905 1 143 255 1 066 962 1 132 597 1 128 701 1 128 701 1 128 701

 

WNTB

   

10 000

10 000

10 000

10 000

10 000

10 000

1995

1 224 360

72 618

           

1996

61 123

945 308

132 499

         

1997

57 631

2 453

1 000 655

56 746

       

1998

57 464

1 526

101

1 000 216

59 440

     

1999

       

1 063157

57 944

   

2000

         

1 060 757

57 944

 

2001

           

1 060 757

57 944

Uitgaven stand ontwerpbegroting 1997

1 296 978

1 138 930

1117 485

1118 747

na 2001

1 060 757

1 121 101

1118 701

1118 701

 

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen

x f 1000)

     

U2404

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerpbegroting 1996

 

1 099 011

1 098 885

1 100 114

1 102 428

1 102 428

 

1e Suppletore wet

 

19 435

4 667

4 679

4 679

2 279

 

Nieuwe wijzigingen

 

2 277

-4 273

-4 273

–4 273

-4 273

 

Nieuwe nominale wijzigingen

 

18 207

18 206

18 227

18 267

18 267

 

Stand ontwerpbegroting 1997

1 296 978

1 138 930

1117 485

1118 747

1 121 101

1118 701

1118 701

Artikel 24.05 Verzetsdeelnemers, vervolgden en burgeroorlogsgetroffenen

Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

Art. ond. Omschrijving

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

01             Wetten en regelingen oorlogsgetroffenen

02             Vergoeding van apparaatskosten

03             Overige uitgaven

 

777 519

773 739

755 163

734 380

80 598

84 136

79 524

75 553

29 631

25 217

22 643

22 473

712 846 689 542 666 342 73 076          69 048          69 048

22 512          22 512          22 512

Totaal artikel

887 746 883 092 857 330 832 406 808 434 781 102 757 902

Algemeen

Het beleid richt zich op de materiële en immateriële dienstverlening aan verzetsdeelnemers, vervolgden, burgeroorlogsgetroffenen en hun nabestaanden alsmede het bevorderen van een sociaal-educatief kader.

24.05 Onderdeel 01 Wetten en regelingen oorlogsgetroffenen

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven zijn bestemd voor: – Pensioenen aan verzetsdeelnemers en hun nabestaanden; – Pensioenen voor door de oorlog getroffen vaarplichtige zeelieden en hun nabestaanden;

– Uitkeringen aan vervolgingsslachtoffers en hun nabestaanden;

– Uitkeringen aan burger-oorlogsslachtoffers en hun nabestaanden;

– Pensioenen aan verzetsdeelnemers in het voormalig Nederlands-Indië en hun nabestaanden;

– Uitkeringen aan oorlogsslachtoffers in het voormalig Nederlands-Indië ;

– Een tegemoetkoming in kosten motorrijtuigenbelasting voor oorlogsgetroffenen;

  • b) 
    Als basis voor de toekenning van pensioenen, uitkeringen en tegemoetkomingen dienen: – De Wet buitengewoon pensioen 1940–1945; – De Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers; – De Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945; – De Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945; – De Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet; – De Algemene oorlogsongevallenregeling Indonesie¨; – De Begrotingswet en het besluit Vergoeding motorrijtuigenbelasting.

Kengetallen

In de gepresenteerde tabellen worden de volume en financiële ontwikkelingen bij de uitkerings- en pensioenregelingen voor oorlogsgetroffenen over de jaren 1995 (realisatie) en 1996 en 1997 (raming) weergegeven.

De aantallen betreffen het jaargemiddelde van het aantal door de PUR beheerde pensioenen en uitkeringen. De bedragen betreffen jaartotalen in miljoenen guldens.

De posten «Overige betalingen» betreffen voornamelijk nabetalingen bij nieuwe toekenningen en bij definitieve vaststellingen, bijzondere voorzieningen en overhevelingstoeslag.

Tabel I: Wet buitengewoon pensioen 1940–1945 (bedragen x f 1 miljoen)

Realisatie 1995 totaal bedrag Raming 1996 totaal bedrag 1997 gemidd. totaal bedrag gemidd. aantal                                  gemidd. aantal                                                  aantal

 

Pensioenen Verzetsdeelnemers

4 404

164

4 176

155

3 929

145

Nabestaanden

3 948

80

3 904

79

3 848

78

Totaal pensioenen

8 352

244

8 080

234

7 777

223

Overige betalingen

 

19

 

17

 

18

Totaal

263

251

241

Tabel II: Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers (bedragen x f 1 miljoen)

Realisatie 1995 totaal bedrag Raming 1996 totaal bedrag gemidd. aantal                                  gemidd. aantal

1997 gemidd. totaal bedrag aantal

Pensioenen

Zeelieden-oorlogsslachtoffer Nabestaanden Totaal pensioenen Overige betalingen

 

213

10

204

10

191

10

606

20

565

18

535

18

819

30

769

28

726

28

 

1

 

1

 

0

Totaal

31

29

28

Tabel III: Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet (bedragen x f 1 miljoen)

Realisatie 1995 totaal bedrag Raming 1996 totaal bedrag gemidd. aantal                                  gemidd. aantal

1997 gemidd. totaal bedrag aantal

Pensioenen Verzetsdeelnemers Nabestaanden Totaal pensioenen Overige betalingen

 

200

4

199

4

194

4

129

1

131

2

135

2

329

5

330

6

329

6

 

3

 

1

 

0

Totaal

Tabel IV Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 (bedragen x f 1 miljoen)

Realisatie 1995 totaal bedrag Raming 1996 totaal bedrag gemidd. aantal                                  gemidd. aantal

1997 gemidd. totaal bedrag aantal

Periodieke uitkeringen

Vervolgden

Nabestaanden

Totaal periodieke uitkeringen

NMIK-uitkeringen art. 21b

Overige betalingen

 

15 781

224

15 733

225

15 470

221

9 544

71

9 510

71

9 493

70

25 325

295

25 243

296

24 963

291

6 361

22

6 001

21

5 897

19

 

86

 

87

 

86

Totaal

403

404

396

Tabel V: Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 (bedragen x f 1 miljoen)

Realisatie 1995 totaal bedrag Raming 1996 totaal bedrag gemidd. aantal                                  gemidd. aantal

1997 gemidd. totaal bedrag aantal

Periodieke uitkeringen

Burger-oorlogsslachtoffers

Nabestaanden

Totaal periodieke uitkeringen

Toeslag VLO art. 19 niet in comb.

met per. uitkering

Overige betalingen

 

2 676

29

2 813

30

2 914

31

1 010

6

1 022

6

1 037

6

3 686

35

3 835

36

3 951

37

4 017

14

4 481

15

4 861

17

16

15

12

Totaal

65

66

66

8

7

6

Tabel VI: Algemene Oorlogsongevallenregeling Indonesië (bedragen x f 1 miljoen)

Realisatie 1995 totaal bedrag Raming 1996 totaal bedrag      1997 gemidd. totaal bedrag gemidd. aantal gemidd. aantal                                                  aantal

Periodieke uitker.entoeslagen 877 7 816 7                        759 6

Overige betalingen 0 0                                                           0

Totaal 7 7                                                           6

Tabel VII: Compensatieregeling motorrijtuigenbelasting (bedragen x f 1 miljoen)

Realisatie 1995 totaal bedrag Raming 1996 totaal bedrag      1997 gemidd. totaal bedrag gemidd. aantal gemidd. aantal                                                  aantal

Personen met compensatie 780 0.8 765 0.9                        750 0.9

Uit bovenstaande gegevens blijkt dat de Wet uitkeringen vervolgings-slachtoffers 1940–1945 (Wuv) en de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945 qua grootte de belangrijkste regelingen zijn. De in 1984 tot stand gekomen Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 (Wubo) is inmiddels derde in grootte. Ten aanzien van deze wet wordt nog steeds een groei verwacht. In deze tabellen is geen rekening gehouden met de loon- en prijsbijstelling 1996.

24.05 Onderdeel 02 Vergoeding van apparaatskosten

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven zijn bestemd voor een vergoeding van door organisaties gemaakte kosten bij de uitvoering van de wetten voor oorlogsgetroffenen en de Algemene oorlogs ongevallenregeling Indonesië. Tevens worden ten laste van dit onderdeel niet-personeelsgebonden materiële uitgaven gebracht, waaronder automatiseringsuitgaven ten behoeve van de ramings-modellen.
  • b) 
    De Wet op de pensioen- en uitkeringsraad en de Subsidieregeling dienstverlening voor oorlogsgetroffenen dienen deels als basis voor de uitgaven. De wijze van bekostiging is vastgelegd in de amvb ex artikel 23 van de Wet op de pensioen- en uitkeringsraad respectievelijk genoemde Subsidieregeling. De hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Invulling taakstelling Kaderbrief 1997

-2 500

-5 000

-7 500

-10 000

Totaal onderdeel

-2 500

-5 000

-7 500

-10 000

Een deel van de in de Kaderbrief 1997 opgenomen taakstelling wordt op dit uitgavenartikel ingevuld via een korting op de apparaatsuitgaven van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR). Door demografische ontwikkelingen en een pro-actief herstructureringsbeleid lijkt een netto-opbrengst van deze ordegrootte mogelijk, zonder schade aan de kwaliteit van de dienstverlening.

Kengetallen

In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de aantallen in 1995 afgehandelde aanvragen en bezwaarschriften door de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR) en de Commissie Algemene Oorlogsongevallen-regeling Indonesie¨, alsmede de voor 1996 en 1997 geraamde aantallen.

De cijfers zijn één van de indicatoren voor de omvang van de uitvoeringswerkzaamheden van de uitvoerende instanties. Een andere indicator is de omvang van de beheerde uitkerings- en pensioen-bestanden. Zie hiervoor de prestatiegegevens bij onderdeel 01 (Wetten en regelingen oorlogsgetroffenen). De bekostiging van de PUR is mede afhankelijk van het aantal afgehandelde aanvragen alsmede de omvang van de beheerde uitkerings- en pensioenbestanden.

Bij de behandeling van de aanvragen zijn ook de zogenaamde begeleidende instellingen betrokken, die sociale rapportages en verzets-rapportages opstellen: Stichting 1940–1945, Stichting Pelita, Stichting Joods Maatschappelijk Werk en Stichting Burgeroorlogsgetroffenen. Het Nederlandse Rode Kruis verricht verificatiewerkzaamheden in verband met de behandeling van aanvragen. Het bekostigingsniveau van de begeleidende instellingen en het Nederlandse Rode Kruis zijn mede afhankelijk van het aantal afgehandelde sociale rapportages c.q. verificatieverzoeken.

Nadere informatie over de uitvoering van de wetten voor oorlogsgetroffenen is te vinden in de Voortgangsrapportage uitvoering wetten oorlogsgetroffenen en de daarbij gevoegde evaluatie Wet regeling behandeltermijnen. Deze stukken zijn op 1 april 1996 aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 1995–1996, 20 454, nr. 34). Voorts kan worden verwezen naar het jaarverslag van de PUR dat jaarlijks aan de Tweede Kamer ter beschikking wordt gesteld.

Tabel I: Productie eerste aanvragen, vervolgaanvragen en bezwaarschriften

 
 

Realisatie

Raming

1997

 

1995

1996

 

Wetten buitengewoon pensioen (verzet en zeelieden)

     

– eerste aanvragen

226

231

182

  • vervolgaanvragen

684

669

723

– bezwaarschriften

203

217

207

Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet

     

– eerste aanvragen

64

33

24

  • vervolgaanvragen

49

55

43

– bezwaarschriften

47

37

18

Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945

     

– eerste aanvragen

3 674

2 545

2 137

  • vervolgaanvragen

7 003

6 467

6 306

– bezwaarschriften

2 275

2 201

1 880

Wet uitker. burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945

     

– eerste aanvragen

3 141

2 569

1 882

  • vervolgaanvragen

2 017

2 212

2 015

– bezwaarschriften

820

1 141

943

Algemene Oorlogsongevallenregeling Indonesie¨

     

– aanvragen

65

   

Uit bovenstaande gegevens blijkt dat de Wubo en de Wuv het grootste aantal aanvragen kent. Het grote aantal aanvragen bij de Wubo is toe te schrijven aan het feit dat de Wubo een vrij nieuwe regeling is (tot stand gekomen in 1984), die de laatste jaren meer algemene bekendheid heeft gekregen.

24.05 Onderdeel 03 Overige uitgaven

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven worden besteed ten behoeve van de subsidiëring van het Nationaal Comité 4 en 5 mei en jeugdvoorlichting op het beleidsterrein van oorlogsgetroffenen, alsmede om een bijdrage te verlenen ten behoeve van de instandhouding van de educatieve functie van nationale verzetsmusea en herinneringscentra. Voorts zijn de op dit onderdeel geraamde uitgaven bestemd voor subsidies aan instellingen die hulp verlenen aan oorlogsgetroffenen.
  • b) 
    De Subsidieregeling dienstverlening voor oorlogsgetroffenen dient als basis voor de uitgaven aan instellingen die hulp verlenen aan oorlogsgetroffenen. De wijze van bekostiging is in deze regeling vastgelegd. De hoogte van deze uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet. De Begrotingswet dient als basis voor de overige uitgaven.

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp–begroting (bedragen x f 1000)

 

U2405

t/m 1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerpbegroting 1996

   

855 955

837 601

817 029

794 511

773 199

 

1e Suppletore wet

   

13 148

9 648

8 148

9 548

6 348

 

Nieuwe wijzigingen

   

–4 867

-5 311

-6 927

-8 800

-11 100

 

Nieuwe nominale wijzigingen

   

11 886

12 521

12 209

11 875

11 555

 

Stand ontwerpbegroting 1997

95 023

885 740

876122

854 459

830 459

807 134

780 002

757 902

Relatie verplichtingen

en uitgaven (bedragen

x f 1000)

         

U2405

t/m 1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Verplichtingen stand ontwerp–begroting

1997

95 023 885 740 876 122 854 459 830 459 807 134 780 002 757 902

Uitgaven stand ontwerpbegroting 1997

 

1995

94 839

792 907

           

1996

102

92 833

790 157

         

1997

62

 

85 965

771 303

       

1998

20

   

83 156

749 230

     

1999

       

81 229

727 205

   

2000

         

79 929

701 173

 

2001

           

78 829

679 073

887 746

883 092

857 330

832 406

808 434

781 102

757 902

na 2001

78 829

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

U2405

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerpbegroting 1996

 

858 058

837 661

817 049

794 511

773 199

 

1e Suppletore wet

 

13 148

9 648

8 148

9 548

6 348

 

Nieuwe wijzigingen

   

-2 500

-5 000

-7 500

-10 000

 

Nieuwe nominale wijzigingen

 

11 886

12 521

12 209

11 875

11 555

 

Stand ontwerp– begroting 1997

887 746

883 092

857 330

832 406

808 434

781 102

757 902

Artikel 24.07 Sportbeleid Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 

Art. ond. Omschrijving

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

01             Landelijke sportvoorzieningen

02             Overige uitgaven landelijke taken

33 183 25 113

26 367 22 850

25 449 20 142

24 863 18 736

24 246 20 931

24 246 20 931

24 246 20 931

Totaal artikel

58 296

49 217

45 591

43 599

45 177

45 177

45 177

Algemeen

Door de grote maatschappelijke betekenis die de sport inmiddels heeft, heeft het ook de erkenning en vertaling gekregen in het te voeren rijksbeleid. Door het Kabinet is de aandacht voor de sport expliciet gemaakt en is besloten tot het uitbrengen van een integrale interdepartementale sportnota. In de nota zal worden aangegeven dat het sportbeleid zich o.a. richt op het instandhouden en waar mogelijk verbeteren van de organisatorische infrastructuur, de kwaliteit van personeel en vrijwilligers in begeleidende funkties en het wegnemen van drempels die de mogelijkheden tot sportbeoefening voor bepaalde groepen door omstandigheden onevenredig belemmeren. Hierbij zal vooral aandacht worden besteed aan sportbeoefening door gehandicapten, ouderen en door specifieke groepen in achterstandswijken. De afzonderlijke projecten als Sport, Tolerantie en Fair Play en Jeugd in Beweging krijgen extra aandacht. Tenslotte vormt ook de Topsport een duidelijk aandachtspunt in het sportbeleid.

De resultaten van het tot medio 1995 gevoerde beleid zijn inmiddels gemeld in de voortgangsrapportage van de Welzijnswet die de Kamer onlangs is aangeboden.

24.07 Onderdeel 01 Landelijke sportvoorzieningen

  • a) 
    Het doel van de op dit onderdeel geraamde uitgaven is het tot stand brengen en in stand houden van een adequate en toegankelijke sportinfrastructuur. Ter realisering daarvan worden subsidies beschikbaar gesteld in de kosten van het algemeen functioneren van landelijke organisaties. Voorts worden voor diverse thema’s (projectmatig) subsidies verstrekt, zoals: veiligheid, arbeids-aangelegenheden en arbeidsvoorwaarden en sociale vernieuwing.

Daarnaast worden subsidies verstrekt aan landelijke sportorganisaties in het kader van internationale activiteiten. Tevens zijn op dit onderdeel uitgaven geraamd die zijn bestemd voor het verstrekken van subsidies op het gebied van accommodaties en materialen waarbij de volgende thema’s van belang zijn: kwaliteitsverbetering, innovatie, veiligheid en milieu en topsportaccommodaties.

  • b) 
    De Welzijnswet 1994 dient als basis voor de uitgaven. De subsidies worden verstrekt op basis van de Subsidieregeling Welzijnsbeleid (Stcrt. 1995, 250). De hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Herverdeling taakstellingen RA

1 100

1 135

29

29

Totaal onderdeel

1 100

1 135

29

29

De in het Regeerakkoord aangekondigde subsidietaakstelling op het gebied van Welzijn en het aandeel in de compensatie van de intensivering op het terrein van Jeugdhulpverlening zijn met de NOC*NSF besproken. Besloten is om te bezuinigen op de subsidies aan de landelijke organisaties, en de projecten sportorganisaties en het innovatiebeleid te ontzien.

Ale gevolg hiervan vindt een herschikking binnen dit uitgavenartikel plaats, waardoor dit onderdeel wordt verhoogd in 1997 met f 1,1 miljoen, in 1998 met f 1,135 miljoen en in de jaren 1999 en 2000 met f 0,029 miljoen.

Kengetallen

Tabel I: Landelijke sportorganisaties en geregistreerde lidmaatschappen

Landelijke sportvoorzieningen                                                  Realisatie Raming             1997

1995             1996

Landelijke sportorganisaties                                                                  63                 63                 62

Geregistreerde lidmaatschappen                                             3177 550 3200 000 3300 000

Het totaal aantal landelijke sportorganisaties daalt van 64 in 1994 tot 62 in 1997. Het aantal geregistreerde lidmaatschappen blijft naar verwachting stabiel.

De uitgaven voor dit beleidsonderdeel zijn begroot op f 22,096 miljoen, waarvan f 18,456 miljoen ten behoeve van de landelijke sportorganisaties. Het subsidie per landelijke sportorganisatie komt tot stand door middel van het volgende schijvensysteem:

 
 

aantal leden

subsidie per lid

schijf 1

1 - 2 500

f 43,75

schijf 2

2 501 - 25 000

f 31,80

schijf 3

25 001 - 75 000

f 16,10

schijf 4

75 001 - 150 000

f 14,70

schijf 5

150 001 - 300 000

f 3,50

aantal leden                              subsidie per lid schijf6                300 001enmeer                       f 1,75

Het budget voor het beleidsonderwerp Accommodaties en materialen bedraagt f 3,291 miljoen en wordt aan projecten besteed.

24.07 Onderdeel 02 Overige uitgaven landelijke taken

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven zijn ten behoeve van de volgende activiteiten: – subsidies aan landelijke sportorganisaties ten behoeve van deskundigheidsbevordering (professioneel en vrijwillig) van het sportkader met als bijzonder aandachtsgebied deskundigheidsbevordering ten aanzien van minderheden, vrouwen, ouderen, gehandicapten en onderwijskundige vernieuwingen sport-opleidingen;

– landelijke sportstimuleringsorganisatie en projecten met betrekking tot sportstimulering;

– verbetering infrastructuur topsport (landelijke taken top- en beroepssport, sportmedische begeleiding en anti-dopingbeleid);

– sporttechnische begeleiding (algemeen en topsport) door ondersteuning en bijdragen aan verantwoorde ontwikkeling van de topsport;

– uitgaven commissies sportzaken;

– algemene uitgaven.

Van het begrote bedrag maakt 0,75 miljoen deel uit van het interdepartementale minderhedenbeleid.

  • b) 
    De Welzijnswet 1994 dient als basis voor de uitgaven. De subsidies worden verstrekt op basis van de Subsidieregeling Welzijnsbeleid (Stcrt. 1995, 250). De hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Herverdeling taakstellingen RA

-1 100

-1 135

-29

-29

Totaal onderdeel

-1 100

-1 135

-29

-29

De in het Regeerakkoord aangekondigde subsidietaakstelling op het gebied van Welzijn en het aandeel in de compensatie van de intensivering op het terrein van Jeugdhulpverlening zijn met de NOC*NSF besproken. Besloten is te bezuinigen op de sport-technische begeleiding, opleidingen en individuele begeleiding. Als gevolg hiervan vindt een herschikking op dit uitgavenartikel plaats, waardoor dit onderdeel wordt verlaagd in 1997 met f 1,1 miljoen, in 1998 met f 1,135 miljoen en in de jaren 1999 en 2000 met f 0,029 miljoen.

Kengetallen

Tabel I: Aantal opleidingen waaraan een bijdrage wordt verstrekt

Opleiding

Aantal lesuren

Subsidie per prestatie eenheid (in ƒ)

Realisatie 1995 Raming 1996

1997 Realisatie 1995 Raming 1996

1997

sporttechnische opleidingen/ bijscholingen opleidingen/bijscholingen kader opleidingen/bijscholingen docenten

 

33 100

33 000

32 800

76

75

75

20 450

20 500

20 200

58

58

58

4 500

4 500

4 400

91

91

91

Tabel II: Totale kosten van de gesubsidieerde opleidingen

   

Kosten per opleiding

(aantal lesuren x kostenper eenheid)

Realisatie 1995

Raming 1996

1997

sporttechnische opleidingen/bijscholingen opleidingen/bijscholingen kader opleidingen/bijscholingen docenten

2 516

1 186

410

2 475

1 189

410

2 460

1 172

400

Ten aanzien van opleidingen en bijscholingen is het aantal lesuren naar beneden gebracht. Het normbedrag per lesuur blijft evenwel gelijk.

Het budget voor het beleidsonderdeel sportstimulering bedraagt f 6,189 miljoen. Het budget voor het beleidsonderdeel topsport bedraagt f 7,251 miljoen. Het budget voor het beleidsonderdeel sportmedische aangelegenheden bedraagt f 2,443 miljoen.

Deze beleidsbudgetten worden uitgeput door middel van het verstrekken van (project)subsidies aan de landelijke sportorganisaties. De subsidies worden verstrekt voor onderdelen van hun beleidsplan (topsportbeleidsplan, opleidingsbeleidsplan, sportmedisch beleidsplan), welke in de Welzijnsnota worden genoemd.

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp–begroting (bedragen x f 1000)

 

U2407

t/m 1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerpbegroting 1996

   

44 019

44 164

42 504

44 270

44 307

 

1e Suppletore wet

   

1 873

149

149

149

149

 

Nieuwe wijzigingen

   

2 113

-286

-902

-253

-171

 

Nieuwe nominale wijzigingen

   

812

789

760

721

721

 

Stand ontwerpbegroting 1997

39 674

52 881

48 817

44 816

42 511

44 887

45 006

45 177

Relatie verplichtingen en uitgaven (bedragen x f 1000)

U2407

t/m 1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Verplichtingen stand ontwerp-begroting

1997

39 674

52 881

48 817          44 816

42 511

44 887          45 006

45 177

Uitgaven stand ontwerpbegroting 1997

 

1995

37 925

20 371

           

1996

1 415

30 926

16 876

         

1997

243

749

31 632

12 967

       

1998

54

489

231

31 849

10 976

     

1999

37

184

69

 

31 535

13 352

   

2000

 

162

9

   

31 535

13 471

 

2001

           

31 535

13 642

na 2001

31 535

58 296

49 217

45 591

43 599

45 177

45 177

45 177

 

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen

x f 1000)

     

U2407

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerpbegroting 1996

 

46 532

44 653

42 690

44 307

44 307

 

1e Suppletore wet

 

1 873

149

149

149

149

 

Nieuwe nominale wijzigingen

 

812

789

760

721

721

 

Stand ontwerpbegroting 1997

58 296

49 217

45 591

43 599

45 177

45 177

45 177

Artikel 24.08 Garantie van rente en aflossing van leningen welzijn

  • a) 
    De verleende garanties hebben betrekking op aangegane geldleningen ten behoeve van inrichtingen van thuisloze personen, voorzieningen voor allochtone groepen, de renovatie of nieuwbouw van inrichtingen voor de semi-murale gehandicaptenzorg, voorzieningen voor instellingen en organisaties van sociaal-cultureel werk en internaten voor kinderen van binnenschippers en kermisexploitanten.
  • b) 
    Garanties zijn verstrekt op grond van de Rijksregeling ten behoeve van inrichtingen van thuisloze personen, de Rijksregeling gezinsvervangende tehuizen voor gehandicapten, Rijksregeling dagverblijven voor gehandicapten, de Rijksgarantieregeling voor instellingen op het gebied van sociaal-cultureel werk en de Subsidieregeling voor internaten van binnenschippers en kermisexploitanten.

c)

Verplichtingenmutaties op dit artikel (bedragen x f 1000)

1997

1998

1999

2000

Semi-murale gehandicaptensector

5 000

4 562

Totaal onderdeel

5 000

4 562

Deze bijstelling van de verplichtingenraming heeft betrekking op de garantieverstrekking in de semi-murale gehandicaptensector en betreft de effectuering van eerder afgegeven zogenaamde toezeggings-/gunningsbrieven. Toezeggings-/gunningsbrieven zijn de brieven, waarin de staatssecretaris toestemming geeft om te bouwen voor een bepaald bedrag. Voor dit bedrag stelt de overheid zich op een later tijdstip – dat wil zeggen als de lening afgesloten wordt – garant.De effectuering van de toezeggings-/gunningsbrieven wordt bepaald door het tijdstip waarop de bouwinitiatieven gerealiseerd zijn.

De garantiestelling is pas effectief op het moment, dat storting van een lening aan een instelling heeft plaatsgevonden en de borgstelling door het Ministerie van Financiën is getekend. Op dat moment leiden de garanties tot een uitstaand risico voor het Rijk.

Het totale bedrag gemoeid met de afgegeven en af te geven toezeggings-/gunningsbrieven in de periode 1 januari 1995 tot en met 31 december 1999 wordt geraamd op f 200 miljoen.

Het totale bedrag aan toezeggings-/gunningsbrieven, die vó ó r 1 januari 1995 waren afgegeven, maar op die datum nog niet waren geëffectueerd, bedroeg f 113 miljoen.

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

U2408

t/m 1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerpbegroting 1996

   

65 000

45 000

15 000

5 000

   

Nieuwe wijzigingen

   

10 000

5 000

4 562

     

Stand ontwerpbegroting 1997

 

50 439

75 000

50 000

19 562

5 000

   

Kengetallen

Overzicht risico-ontwikkeling met betrekking tot garantieovereenkomsten van het Rijk (x f 1000)

Tabel I: Organisaties werkzaam op het gebied van de opvang en begeleiding van niet-sedentaire personen voor de stichting, uitbreiding en inrichting gebouwen

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

garantieplafond uitstaand risico per 1 januari vervallen of te vervallen garanties verleende of te verlenen garanties uitstaand risico per 31 december

0000000

49 463          47 655          45 844          44 029          42 211          40 389          38 562

1 808            1 811             1 815            1 818            1 822            1 827            1 833

0000000 47 655          45 844          44 029          42 211          40 389          38 562          36 729

Tabel II: Organisaties, werkzaam op het gebied van de opvang en begeleiding allochtone groepen voor de aankoop, verbouwing en inrichting van ontmoetingscentra en soortgelijke accommodaties

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

garantieplafond uitstaand risico per 1 januari vervallen of te vervallen garanties verleende of te verlenen garanties uitstaand risico per 31 december

0000000

1 269            1 190            1111             1 031                951                870               789

79                 79                 80                 80                 81                  81                  82

0000000 1 190            1111             1 031                951                870               789               707

Tabel III: Bouw van accommodaties voor gehandicapten

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

garantieplafond toezeggingsbrieven per 1 januari uitstaand risico per 1 januari vervallen of te vervallen garanties verleende of te verlenen garanties uitstaand risico per 31 december

50 438          75 000          50 000          19 562            5 000                   0                   0

109 138        149 562          74 562          24 562            5 000                   0                   0

1 049 733     1 064 080     1 101 080     1 112 080     1 092 642     1 058 642     1 019 642

36 091          38 000          39 000          39 000          39 000          39 000          39 000

50 438          75 000          50 000          19 562            5 000                   0                   0

1 064 080     1 101 080     1112 080     1 092 642     1 058 642     1 019 642        980 642

Tabel IV: Organisaties en instellingen van sociaal-cultureel werk voor de stichting, uitbreiding en inrichting van gebouwen

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

garantieplafond uitstaand risico per 1 januari vervallen of te vervallen garanties verleende of te verlenen garanties uitstaand risico per 31 december

0000000

7 494            6 962            6 430            5 900            5 370            4 882            4 402

532               532               530               530               488               480               457

0000000 6 962            6 430            5 900            5 370            4 882            4 402            3 945

Tabel VI: Internaten voor kinderen waarvan de ouders een trekkend bestaan hebben

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

garantieplafond uitstaand risico per 1 januari vervallen of te vervallen garanties verleende of te verlenen garanties uitstaand risico per 31 december

0000000

3 044            2 742            2 462            2 181             1 909            1 640            1 370

302               280               281                272               269               270               271

0000000 2 742            2 462            2181             1 909            1 640            1 370            1 099

Artikel 24.09 Sociaal Beleid Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 

Art. ond. Omschrijving

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

01             Sociaal beleid algemeen

02             Vluchtelingen en minderheden

108 366 249 353

104 078 187 746

106 117 164 846

95 370 163 463

88 261 164 562

88 229 164 562

88 229 164 562

Totaal artikel

357 719

291 824

270 963

258 833

252 823

252 791

252 791

24.09 Onderdeel 01 Sociaal Beleid Algemeen

Het Sociaal Beleid Algemeen heeft als doelstelling het voorkomen en bestrijden van sociale uitsluiting en het bevorderen van het maatschappelijk welbevinden van de burger.

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven zijn bestemd voor:
  • 1) 
    subsidies ten behoeve van Projecten en Onderzoek zoals genoemd in de Welzijnsnota 1995–1998 en betreffen de thema’s: – Werk (programma bevordering maatschappelijke participatie) – Zelfstandigheid (programma vrijwilligerswerk) – Kwaliteit (programma kwaliteit van de beroepsuitoefening,

programma werkinhoud en kwaliteit bedrijfsvoering, programma consumentenbeleid, programma informatiebeleid en technologiebeleid en programma kwaliteit lokaal welzijnsbeleid). – Onderzoek (onderbouwing en verdieping) en evaluatie

  • 2) 
    subsidies ten hoeve van de landelijke infrastructuur, met name op het terrein van: – Werkontwikkeling en Onderzoek – Leefeenheden en emancipatiebeleid – Achterstandsbeleid en Consumentenbeleid – Vormingsbeleid en Ontwikkelingswerk – Vrijwilligersbeleid – Maatschappelijke Opvang
  • 3) 
    subsidies ten behoeve van het landelijk uitvoerend werk, met name voor instellingen en projecten op het terrein van vorming, training en advies.
  • 4) 
    subsidies op het terrein van de maatschappelijke opvang. Tevens zijn op dit onderdeel uitgaven geraamd, bestemd voor wachtgeldaanspraken, die ontstaan zijn door van rijkswege geïnitieerde reorganisaties en bezuinigingen.
  • b) 
    De Welzijnswet 1994 dient als basis voor de uitgaven. De hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet. De wijze van bekostiging is geregeld bij het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid en in het bijzonder:

– Subsidieregeling welzijnsbeleid.

De wachtgeldverplichtingen zijn gebaseerd op de CAO-welzijn. De hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Invulling taakstelling Kaderbrief 1997 Opvang dak– en thuislozen Bijdrage SZW aan Arachne Bijdrage EZ aan NIBUD

-800

15 000

-476

-253

-2 050

15 000

-476

-253

-2 300

15 000

-476

-253

-2 300

15 000

-476

-253

Totaal onderdeel

13 471

12 221

11 971

11 971

Een deel van de in de Kaderbrief 1997 opgenomen taakstelling wordt op dit onderdeel ingevuld. In de eerste plaats wordt de facilitering van emancipatie-projecten vanuit de departementale VWS Emancipatie Stuurgroep (VES) van f 0,8 miljoen beë indigd. Daarnaast is er vanaf 1998 een korting aangebracht op de budgetten voor infrastructurele subsidies. Dit betekent een structurele verlaging van het subsidie voor het NIZW (f 1 miljoen) en vanaf 1999 een structurele verlaging van het subsidie voor het Verwey Jonker Instituut (f 0,5 miljoen). Tenslotte is de uitvoering van enige projecten en experi- menten vertraagd.

Dit onderdeel wordt verhoogd ten behoeve van de uitbreiding van de opvangcapaciteit voor dak- en thuislozen. Voor een toelichting op deze uitbreiding wordt verwezen naar de nota «De andere kant van Nederland. Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting (Kamerstukken II, 1995–1996, 24 515, nrs. 1 en 2, de zogenaamde »Armoedenota«) van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Als gevolg van een gewijzigde subsidierelatie tussen VWS en de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Economische Zaken (EZ) enerzijds en de st. Arachne en het NIBUD anderzijds wordt dit onderdeel, evenals het corresponderende ontvangstenartikel 22.02, structureel met f 0,729 miljoen verlaagd.

Kengetallen

Met een deel (f 24 miljoen) van het budget op dit artikelonderdeel wordt een bijdrage in de kosten van de VTA-instellingen (Vorming, Training en Advies) voor vormingswerk in internaatsverband gegeven. De totale omzet van deze VTA-instellingen bedraagt f 120 miljoen op jaarbasis. Onderstaande kerngegevens (begin 1996) geven een weergave van het aantal personen dat daarbij betrokken is en het aantal cursussen dat met het VWS subsidie wordt gerealiseerd.

De VTA-groep omvat 12 instellingen met 27 accommodaties en een landelijk VTA-branchebureau.

De ramingskengetallen voor het VTA-budget begroting 1997 (exclusief het branchebureau) zijn als volgt:

Tabel I: Raming VTA-budget

 
 

Maximaal toegestaan aantal 1995

Maximaal Raming 1997 toegestaan aantal 1996

Aantal cursusdagdelen

Prijs per cursusdagdeel in f 1,–

Begrotingsbedrag in f 1 miljoen

16 374

1 484

24.3

16 207 16 038

1 499 1 499

24.0 24.0

Tabel II: Instellingsgegevens

Categorie personeel

 

aantal personen

Directie

Cursusleiding VWS

Cursusleiding overig

Overig personeel

Totaal instellingen

Directie

Overig personeel

 

15

326

359

613

1 313

1

8

Totaal branche bureau

 

9

In 1995 zijn er 16 206 cursusdagdelen gerealiseerd. Hiervan zijn ongeveer 2756 cursussen gegeven voor 43 000 cursisten. Door specifieke omstandigheden, namelijk brand in de Volkshogeschool Bergen alsmede de overname van Volkshogeschool Zeeland door het Slotemaker de Bruïne Instituut, is in 1995 geen volledig gebruik gemaakt van het maximaal aantal toegestane cursusdagdelen.

24.09 Onderdeel 02 Vluchtelingen en Minderheden

Het beleid is gericht op een actieve participatie van minderheden en vluchtelingen in de samenleving. Hiervoor zal geïnvesteerd worden in een adequate toerusting van de vluchtelingen en minderheden, die gericht is op: – het bewerkstelligen van gelijke kansen ten opzichte van de autochtone Nederlanders; – het bevorderen van wederzijdse acceptatie en het bestrijden van discriminatie.

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven zijn bestemd voor:
  • 1) 
    subsidies ten behoeve van Projecten en Onderzoek zoals genoemd in de Welzijnsnota 1995–1998 en betreffen de thema’s: – Werk (programma intercultureel management) – Zelfstandigheid (programma zelfstandigheid nieuwkomers) – Preventie (programma preventie uitval minderheden en verblijfsgerechtigden. Dit programma kent de deelprogramma’s 0–18 jarige allochtonen en multiculturele samenleving.
  • 2) 
    subsidies ten behoeve van de landelijke infrastructuur met name op het terrein van: – werkontwikkeling

– informatie-voorziening en kennisverspreiding – overleg/platform

  • 3) 
    subsidies en bijdragen voor het landelijk uitvoerend werk, onder andere ten behoeve van:

– de centrale opvang van vluchtelingen

– de gemeenten die individuele inburgeringstrajecten organiseren voor de nieuwkomers (verblijfsgerechtigden, gezinshere-nigers en gezinsvormers).

Tevens zijn op dit onderdeel uitgaven geraamd bestemd voor wachtgeldaanspraken, die ontstaan zijn door van rijkswege geïnitieerde reorganisaties en bezuinigingen. Het onder dit onderdeel begrote bedrag maakt deel uit van het budget voor het interdepartementale minderhedenbeleid.

  • b) 
    De Welzijnswet 1994 dient als basis voor de uitgaven. De hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet. De wijze van bekostiging is geregeld bij het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid en in het bijzonder:

– Subsidieregeling welzijnsbeleid. – Welzijnsregeling inburgering nieuwkomers (WIN). De wachtgeldverplichtingen zijn gebaseerd op de CAO-welzijn. De hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Invulling taakstelling Kaderbrief 1997 Naar Justitie: tolkendiensten Vervallen bijdrage Justitie aan tolkendiensten

-1 600 -6 364

-1 800

-2 450 -6 283

-1 800

-2 200 -6 283

-1 800

-2 200 -6 283

-1 800

Totaal onderdeel

-9 764

-10 533

-10 283

-10 283

Een deel van de in de Kaderbrief 1997 opgenomen taakstelling wordt op dit uitgavenartikel ingevuld via een korting op het budget voor infrastructurele subsidies. Daarnaast is de uitvoering van enige projecten en experimenten vertraagd.

Met ingang van 1 januari 1994 is de beleidsmatige verantwoordelijkheid voor asielzoekers overgegaan naar het Ministerie van Justitie. Als uitvloeisel hiervan zijn per 1 januari 1996 de budgetten voor tolkendiensten (f 6,364 miljoen in 1997, aflopend tot f 6,283 miljoen in 2000) overgedragen aan het Ministerie van Justitie. De in de VWS-begroting 1995 opgenomen verhoging van de bijdrage van het Ministerie van Justitie ten behoeve van tolkendiensten (f 1,8 miljoen) wordt teruggedraaid. Het corresponderende ontvangstenartikel 24.02, onderdeel 04, wordt structureel met hetzelfde bedrag verlaagd.

Kengetallen

Inburgering nieuwkomers:

VWS heeft in 1995 voor de integratie van nieuwkomers en verblijfsgerechtigden in totaal f 148,8 miljoen aan gemeenten verstrekt, te weten:

– Voor de integratieprogramma’s ten behoeve van 13 825 verblijfsgerechtigden van 18 jaar of ouder (zijnde uitgenodigde vluchtelingen, ex-asielzoekers met een A- of (V)VTV- status of ex-ontheemden met een A-of VTV-status) is f 113,4 miljoen aan de gemeenten verstrekt. Deze integratieprogramma’s zijn afgestemd op de individuele omstandigheden van de verblijfsgerechtigde en bevatten in ieder geval Nederlandse taalles, maatschappelijke oriëntatie, bemiddeling bij scholing en toeleiding tot de arbeidsbemiddeling.

– Voor de opvang en integratie van nieuwkomers is in 1995 f 35,4 miljoen aan de gemeenten verstrekt. Onder nieuwkomers werd in 1995 verstaan: immigranten met een geldige verblijfstitel die niet langer dan één jaar geleden verstrekt is, die ouder zijn dan 18 jaar en die de kans lopen in een achterstandspositie te geraken. Het betreft hier in ieder geval personen afkomstig uit Turkije, Marokko, Suriname en de Nederlandse Antillen en Aruba. In 1990 is in een tweetal gemeenten geëxperimenteerd met een opvangmodel, dat analoog is aan het model voor de opvang van uitgenodigde vluchtelingen.

In de jaren 1991 tot en met 1993 is het aantal experimenten uitgebreid en is het opvang-model nader uitgewerkt. Voorts zijn landelijke activiteiten ontplooid om de kwaliteit te ontwikkelen. Met de inwerkingtreding van de Regeling Integratie Nieuwkomers per 1 januari 1994 zijn gemeenten in staat gesteld de basis te leggen om – mede door optimaal gebruik te maken van de reguliere instellingen en budgetten – de integratie van alle nieuwkomers mogelijk te maken.

Per 1 januari 1996 is de Welzijnsregeling Inburgering Nieuwkomers in werking getreden. Hierin worden de uitkeringen aan de gemeenten voor de inburgeringstrajecten geregeld.

De ramingskengetallen van deze uitkeringen voor de begroting 1997 zijn als volgt:

 

Tabel I: Inburgering nieuwkomers

     
 

Realisatie 1995

Raming 1996

1997

Aantal inburgeringstrajecten

Prijs per inburgeringstraject (in guldens)

Begrotingsbedrag (in ƒ miljoen)

-

19 215

4 200

80,7

19 215

4 200

80,7

Tabel II: Overzicht van het aantal gemeenten en nieuwkomers in 1995 dat voor een bijdrage in aanmerking kwam en waarvoor daadwerkelijk een rijksbijdrage ten behoeve van een integratieprogramma is verstrekt

in aanmerking komend toegekend bereik in procenten

Gemeenten Nieuwkomers

294 18 700

246 18 365

83,7% 98,2%

Van de in aanmerking komende gemeenten heeft bijna 84% zich – rechtstreeks, dan wel door middel van een samenwerkingsverband met andere gemeenten – van een rijksbijdrage voorzien. Gemeenten welke geen gebruik van het aanbod hebben gemaakt, zijn gemeenten geweest waar relatief kleine aantallen nieuwkomers over 1993 geregistreerd stonden. Derhalve is wel een percentage van 98,2% van de nieuwkomers bereikt.

Centrale opvang vluchtelingen:

Jaarlijks wordt rekening gehouden met de opvang van circa 500 uitgenodigde vluchtelingen en circa 300 gezinsherenigingen en overige groepen in één centrale opvangaccommodatie met flexibele capaciteit. In 1995 zijn er 499 uitgenodigde vluchtelingen en 110 gezinsherenigingen en overige groepen opgevangen. De kosten van de centrale opvang bedroegen in 1995 f 8,5 miljoen.

Tabel III geeft inzicht in de bezetting en de gemiddelde verblijfsduur van de in de centrale opvangaccommodatie uitgenodigde vluchtelingen in Apeldoorn over de jaren 1992 tot en met 1995.

Tabel IV geeft inzicht in de etnische herkomst van de aangekomen uitgenodigde vluchtelingen in deze periode.

Tabel III: Bezettingsverloop en de gemiddelde verblijfsduur van het aantal opgevangen uitgenodigde vluchtelingen in de centrale opvang-accommodatie

1992

1993

1994

1995

 

Bezetting per 1 januari

188

207

120

164

Aankomsten

624

657

698

609

Definitieve huisvesting/vertrokkenen

605

744

654

590

Bezetting per 31 december

207

120

164

183

Gemidd. verblijfsduur in maanden

2,6

3,1

2,9

4,0

Tabel IV: Specificatie naar etnische afkomst van de aangekomen uitgenodigde vluchtelingen

1992

1993

1994

1995

Irakezen

Iraniërs

Vietnamezen

Somaliërs

Bosniërs

Overigen

 

232

239

567

530

86

8

13

14

295

271

55

34

-

122

7

22

-

-

28

-

11

17

28

9

Totaal

624

657

698

609

In 1995 zijn er 609 vluchtelingen aangekomen. In procenten van het toegestane aantal quotumvluchtelingen is dit een realisatie van 76%. Ten opzichte van 1994 is dit een daling met 12%. Omdat de gemiddelde verblijfsduur van de vluchtelingen in de centrale opvangaccommodatie met 1 maand (= 38%) is toegenomen heeft dit geen effect op de totale kosten van de opvang.

Voor- en buitenschoolse opvang;

Vanaf 1990 zijn beleidsmaatregelen getroffen teneinde jonge allochtone kinderen beter voor te bereiden op deelname aan het onderwijs door middel van ouderondersteuning, opvang en een aanbod voor taalvaardigheid. Dit met het doel hun schoolcarrière succesvol te laten verlopen.

Dit voor- en buitenschoolse opvangbeleid kent thans de programma’s Opstap, Opstapje, Overstap, Instapje en de experimenten Kaleidoscoop/ Piramide.

In 1995 is voor f 7 miljoen aan projecten uitgezet. Hieronder vallen niet de Overstap-projecten; deze zijn met ingang van 1995 geïntegreerd in het gemeentelijk beleid en worden – behoudens een landelijke begeleiding en begeleidingsmateriaal – door de gemeenten gefinancierd. – De programma’s Instapje (voor kinderen van 0–2 jaar), Opstapje (voor kinderen van 2–4 jaar), Opstap (voor kinderen van 4–6 jaar) en Overstap (voor kinderen van 6–7 jaar) zijn gericht op uitvoering thuis, waarbij ouders, veelal moeders, oefeningen doen met hun kinderen. De programma’s zijn afgestemd op leeftijd en ontwikkelingsfase van het kind. De programma’s beogen de stimulering van het kind op sociaal, emotioneel en cognitief gebied. Daarnaast worden de ouderlijke vaardigheden versterkt. In de programma’s Opstap en Opstapje wordt met para-professionals (buurtmoeders) gewerkt. – De experimenten Kaleidoscoop/Piramide (voor kinderen van 3–6 jaar) worden uitgevoerd in samenwerking met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Er wordt uitgegaan van een doorlopend aanbod tussen de voorschoolse voorziening (peuter speelzaal) en de onderbouw van het onderwijs. Deze projecten beogen een stevige stimulans te geven aan de ontwikkeling van vooral ook kinderen uit kansarme gezinnen. Ouders, leidsters en leerkrachten werken samen om opvoedings- en taalproblemen aan te pakken.

In tegenstelling tot de Opstap-projecten worden deze programma’s uitgevoerd in de peuter-speelzaal en het klaslokaal.

Tabel V: Inzicht over de jaren 1993, 1994 en 1995 van het aantal deelnemende gemeenten (1), het aantal gestarte projecten (2) en bij benadering het aantal kinderen (3) dat met de voor- en buitenschoolse opvang is bereikt.

 
     

1993

   

1994

   

1995

 

(1)

(2)

(3)

(1)

(2)

(3)

(1)

(2)

(3)

Opstap

25

75

1 125

20

59

885

19

38

570

Opstapje

9

24

360

10

27

405

17

28

420

Overstapje

37

173

4 325

28

102

2 550

49

423

9 000

Instapje

-

-

-

5

16

80

4

7

35

Kaleidoscoop/Piramide

-

-

-

-

-

-

5

42

932

Onderzoek naar deze programma’s heeft opgeleverd dat de projecten positieve resultaten opleveren. Op-stap-kinderen presteren duidelijk beter in de schoolsituatie. Daarnaast is er een goede werkhouding en concentratie in de les. Moeders leren veel over opvoeding en begeleiding van hun kinderen en geven thans zelf inhoud aan het begrip «ouderparticipatie».

Voor veel moeders is dit project tevens aanzet geweest om aan de slag te gaan met hun eigen educatie. Het aantal gemeenten dat participeert in dit beleid groeit nog steeds. Per ultimo 1995 waren er 100 (deel)gemeen-ten waarin één van de projecten is/wordt uitgevoerd. Een groeiend aantal gemeenten bekostigt nieuwe projecten uit eigen middelen.

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

U2409

t/m 1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerpbegroting 1996

   

230 080

223 530

240 646

249 066

249 239

 

Amendementen

   

1 662

1 424

947

     

1e Suppletore wet

   

19 007

-1 859

-1 051

-883

-915

 

Nieuwe wijzigingen

   

-91 133

1 489

6 771

277

1 688

 

Nieuwe nominale wijzigingen

   

3 121

2 998

2 858

2 779

2 779

 

Stand ontwerpbegroting 1997

262 662

372 958

162 737

227 582

250 171

251 239

252 791

252 791

Relatie verplichtingen

en uitgaven (bedragen

x f 1000)

         

U2409

t/m 1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Verplichtingen stand ontwerp-begroting

1997

262 662 372 958 162 737 227 582 250 171 251239 252 791 252 791

Uitgaven stand ontwerp–

begroting

1997

 

1995

175 230

182 489

           

1996

34 191

178 950

78 683

         

1997

30 797

5 978

81 216

152 972

       

1998

22 444

4 923

2 819

74 610

154 037

     

1999

 

618

19

 

96 134

156 052

   

2000

         

95 187

157 604

 

2001

           

95 187

157 604

357 719

291 824

270 963

258 833

252 823

252 791

252 791

na 2001

95 187

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

U2409

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerpbegroting 1996

 

277 818

263 660

254 191

249 239

249 239

 

Amendementen

 

1 662

1 424

947

     

1e Suppletore wet

 

17 468

-826

-851

-883

-915

 

Nieuwe wijzigingen

 

-8 245

3 707

1 688

1 688

1 688

 

Nieuwe nominale wijzigingen

 

3 121

2 998

2 858

2 779

2 779

 

Stand ontwerpbegroting 1997

357 719

291 824

270 963

258 833

252 823

252 791

252 791

HOOFDBELEIDSTERREIN 25 VOLKSGEZONDHEID

Algemeen

Dit hoofdbeleidsterrein omvat alle uitgaven ter uitvoering en ondersteuning van het volksgezondheidsbeleid in brede zin. Zo omvat dit hoofdbeleidsterrein de uitgaven ten behoeve van de preventieve (gezondheids)-zorg, zoals die gestalte krijgt in de basisgezondheidszorg en de eerstelijnszorg/thuiszorg. Tevens worden hier de uitgaven geraamd met betrekking tot de activiteiten op het terrein van de (chronische) ziekten-bestrijding, waaronder het aidsbeleid, het patiënten- en consumentenbeleid, de geestelijke volksgezondheid, de verslavingszorg en beroepen en opleidingen volksgezondheid. Daarnaast staan hier de beleidsuitgaven geraamd met betrekking tot de gezondheidsbescherming zoals het preventiebeleid ten aanzien van de voeding, produktveiligheid en veterinaire aangelegenheden en de uitgaven ten aanzien van het geneesmiddelenbeleid en de medische hulpmiddelen.

Tot slot bevat dit hoofdbeleidsterrein ook de raming van de rijksbijdragen aan de verschillende fondsen voor ziektekostenverzekeringen.

Artikel 25.01 Volksgezondheid algemeen

Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 

Art. ond. Omschrijving

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

01             Algemene uitgaven volksgezondheid

02             Beroepen en opleidingen volksgezondheid

20 156 35 837

11 737 36 069

9 715 20 788

9 949 15 882

10 010 15 929

10 010 15 929

10 010 15 929

Totaal artikel

55 992

47 806

30 503

25 831

25 939

25 939

25 939

25.01 Onderdeel 01Algemeneuitgaven volksgezondheid

  • a) 
    De uitgaven die op dit onderdeel zijn geraamd, zijn bestemd voor de kosten van de Raad voor de Volksgezondheid (RvZ), zorggerelateerde dienstverlening, contributies aan internationale instellingen, de verblijfskosten van deskundigen die een bezoek brengen aan Nederland in het kader van culturele verdragen, onderzoeken naar de stand van zaken van de volksgezondheid en de registraties van aangeboren afwijkingen.

De RvZ adviseert de regering over kwaliteit en doelmatigheid van de gezondheidszorg, de ontwikkeling van de (interne) informatievoorziening van het directoraat-generaal van de volksgezondheid en de taken op het terrein van de crisisbeheersing en de kwaliteit van de geneeskundige hulpverlening bij rampen.

  • b) 
    Artikel 36 en 37 van de Gezondheidswet dienen als basis voor de uitgaven met betrekking tot de onderzoeken naar de stand van zaken op het gebied van de volksgezondheid. Artikel 19, lid 5 dient als basis voor de uitgaven van de Raad voor de Volksgezondheid en zorggerelateerde dienstverlening. De Begrotingswet dient als basis voor de overige uitgaven en voor de hoogte van de uitgaven bij deze raad.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Beëindiging Raad BIG Onderzoeksbudget VHI Raad op Maat

-629 -456

-635

-456

-1 443

-456 -1 443

-456 -1 443

Totaal onderdeel

-1 085

-2 534

-1 899

-1 899

In verband met de beëindiging van de werkzaamheden van de Raad BIG per ultimo 1996 wordt dit onderdeel in 1997 en 1998 verlaagd met respectievelijk f 0,629 miljoen en f 0,635 miljoen ten gunste van onderdeel 02 van dit uitgavenartikel.

In verband met de komende integratie van de VHI en de IGB worden de VHI-budgetten ten laste van hoofdbeleidsterrein 26 gebracht. Derhalve wordt dit onderdeel structureel verlaagd met f 0,456 miljoen ten gunste van uitgavenartikel 26.01, onderdeel 04. In verband met de herstructurering van de adviesraden in het kader van Raad op Maat wordt dit onderdeel vanaf 1998 structureel verlaagd met f 1,443 miljoen ten gunste van uitgavenartikel 22.01, onderdeel 05 (o.a. Gezondheidsraad), en uitgavenartikel 25.02, onderdeel 10 (Voedingsraad).

25.01 Onderdeel 02Beroepen en opleidingen volksgezondheid

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven zijn vooral bestemd voor de subsidië ring van de volgende opleidingen:

– Stichting «Kweekschool voor Vroedvrouwen» te Amsterdam; – «Vroedvrouwenschool» te Kerkrade; – Stichting Rotterdamse opleiding tot verloskundige; – Bevordering deskundigheid;

– Vernieuwingen en verbeteringen in het gezondheidszorgonderwijs. Daarnaast gaat het om de raming van uitgaven voor examens die betrekking hebben op inservice-opleidingen en HBO-dagopleidingen, de aankoop van insignes, de implementatie van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en de financiering van de 6 medische tuchtcolleges. Per 1 januari 1997 worden de paramedische opleidingen voor mondhygiëne, oefentherapie Mensendieck, oefentherapie César, orthoptie en podotherapie overgeheveld naar de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

  • b) 
    De Medische tuchtwet van 2 juli 1928, Stb. 222 dient als basis voor de uitgaven met betrekking tot de medische tuchtcolleges. De Begrotingswet dient als basis voor de overige uitgaven.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Overdracht naar OC&W: paramedische opleidingen Naar OC&W: Inservice-opleidingen Beëindiging Raad BIG

-14 230 629

-14 230

-5 000

635

-14 230 -5 000

-14 230 -5 000

Totaal onderdeel

-13 601

-18 595

-19 230

-19 230

Zoals reeds is aangekondigd in de Memorie van Toelichting bij de ontwerp-begroting 1994 zijn de opleidingen voor mondhygiëne, oefentherapie Mensendieck, oefentherapie César, orthoptie en podotherapie op 1 september 1996 onder het regime van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) gebracht. In het verlengde hiervan worden per 1 januari 1997 de begrotingsgelden voor deze opleidingen (f 14,2 miljoen structureel) overgeheveld naar de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Dit onderdeel wordt vanaf 1998 structureel verlaagd met f 5,0 miljoen in verband met de additionele kosten van de overheveling van de inservice-opleidingen voor verpleging en verzorging naar het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. In verband met de beëindiging van de werkzaamheden van de Raad BIG per ultimo 1996 worden de middelen voor 1997 (f 0,629 miljoen) en 1998 (f 0,635 miljoen), die in 1994 ten behoeve van de Raad BIG werden overgeheveld naar onderdeel 01 van dit uitgavenartikel, weer teruggeboekt naar onderhavig onderdeel.

Kengetallen

De onderstaande tabellen geven een inzicht in de budgetontwikkeling en het verloop van verschillende, via dit artikelonderdeel gesubsidieerde, opleidingen. Omdat het aantal studenten wettelijk pas per 15 september wordt bepaald, zijn in het overzicht telkens de realisatie gegevens tot en met 1995 opgenomen en ramingen over 1996 en 1997. Met ingang van 1 januari 1997 wordt de verantwoordelijkheid voor de opleidingen mondhy-giëne, oefentherapie Mensendieck, oefentherapie Cé sar, orthoptie en podotherapie, overgedragen aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

In tabel IV is een overzicht opgenomen van de door de diverse medische tucht-colleges gedeclareerde medische tuchtzaken. Deze tuchtcolleges kunnen op basis van de Medische Tuchtwet een aantal kosten bij het Ministerie van VWS declareren. De materiële kosten worden daarentegen vergoed door het Ministerie van Justitie.

Tabel I: Opleidingsbudgetten

Opleidingen

Realisatie 1995 Raming 1996

1997

 

Mondhygiëniste

7 314 000

8 871 000

-

Verloskundige

13 116 000

13 632 000

14 135 000

Orthoptist

679 000

704 000

-

Oefentherapeut César

1 630 000

1 580 000

-

Oefentherapeut Mensendieck

1 700 000

1 707 000

-

Podotherapeut

1 390 000

1 369 000

-

Tabel II: Aantal studenten en geslaagden per opleiding per kalenderjaar

totaal aantal studenten aantal geslaagden

Opleiding voor

Realisatie 1994

1995

Raming 1996

1997

Realisatie 1994

1995

Raming 1996

Mondhygiëne Verloskundige Oefenth. César Oefenth. Mensendieck Orthoptie Podotherapie

 

374

425

455

285

342

450

211

205

205

214

205

205

72

76

76

97

94

94

480

 

22

83

110

67

70

15

49

44

50

42

44

45

16

10

20

20

28

28

Tabel III: Numeriek rendement (NR)

(De verhouding tussen de instroom van nieuwe studenten en het aantal geslaagden wordt uitgedrukt in een gemiddeld numeriek rendement)

Legenda: Per opleiding geeft het bovenste getal de instroom weer en het onderste getal het aantal geslaagden.

 

Opleiding

1988

1989

1990

1991

1992

1993

1994

1995

TOTAAL

NR

Mondhygiëne

90

100

110

120

139

     

559

 
     

88

76

80

96

22

83

445

80

Verloskundige

60

62

77

82

60

     

347

 
       

52

59

63

67

70

311

90

Oefenth. César

75

75

75

75

75

     

375

 
       

55

54

47

49

44

249

66

Oefenth. Mensend.

75

75

75

75

75

     

375

 
       

54

46

39

42

44

225

60

Orthoptie

16

16

16

25

25

     

98

 
     

15

12

14

3

16

11

71

72

Podotherapie

35

31

32

35

37

     

170

 
       

15

17

28

20

28

108

64

Met uitzondering van de opleidingen mondhygiëne en verloskundige blijft het aantal studenten per opleiding constant. Het aantal studenten bij verloskunde neemt toe door verlenging van de opleiding van drie naar vier jaar in 1993 en de uitbreiding van de toelatingscapaciteit van 90 tot 120 eerstejaarsstudenten in 1994. Door de verlenging zal het aantal geslaagden in 1996 gering zijn. De toename bij de opleiding mondhygiëne is eveneens het gevolg van de verlenging van de opleiding in 1992 en wel van twee naar drie jaar. Bovendien is in september 1995 een nieuwe opleiding in Groningen gestart. Het geringe aantal geslaagden mondhy-giëne in 1994 is het gevolg van de verlenging. Ditzelfde geldt voor de opleiding orthoptie, maar dan in 1993 in verband met de verlenging met een jaar in 1991.

Tabel IV: Aantal (gedeclareerde) medische tuchtzaken o.b.v. de Medische

Tuchtwet gerangschikt naar de diverse medische tuchtcolleges (MTC)

Tuchtcollege

1991

1992

1993

1994

1995

Centraal MTC MTC Amsterdam MTC Eindhoven MTC Zwolle MTC Groningen MTC Den Haag

 

212

233

220

236

230

217

254

245

264

242

211

218

201

219

241

124

104

88

103

150

77

71

57

83

100

189

243

210

273

263

Totaal

1 030

1 123

1 021

1 178

1 226

Het aantal gedeclareerde tuchtzaken laat over de afgelopen jaren een lichte stijging zien.

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

U2501

t/m 1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-– begroting 1996

   

50 046

48 506

50 407

50 514

50 514

 

1e Suppletore wet

   

-2 251

-4 037

-3 969

-3 924

-3 924

 

Nieuwe wijzigingen

   

-18 881

-14 664

-21 079

-21 129

-21 129

 

Nieuwe nominale wijzigingen

   

493

456

477

478

478

 

Stand ontwerpbegroting 1997

33 680

59 736

29 407

30 261

25 836

25 939

25 939

25 939

Relatie verplichtingen

en uitgaven (bedragen

x f 1000)

         

U2501

t/m 1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Verplichtingen stand ontwerp-begroting

1997

33 680          59 736          29 407          30 261

25 836          25 939

25 939

25 939

Uitgaven stand ontwerp–

begroting

1997

 

1995

33 603

22 389

           

1996

77

37 000

10 729

         

1997

 

302

18 678

11 523

       

1998

 

45

 

18 738

7 048

     

1999

       

18 788

7 151

   

2000

         

18 788

7 151

 

2001

           

18 788

7 151

55 992

47 806

30 503

25 831

25 939

25 939

25 939

na 2001

18 788

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

U2501

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerpbegroting 1996

 

50 330

48 657

50 407

50 514

50 514

 

1e Suppletore wet

 

-2 381

-3 924

-3 924

-3 924

-3 924

 

Nieuwe wijzigingen

 

-636

-14 686

-21 129

-21 129

-21 129

 

Nieuwe nominale wijzigingen

 

493

456

477

478

478

 

Stand ontwerpbegroting 1997

55 992

47 806

30 503

25 831

25 939

25 939

25 939

Artikel 25.02 Volksgezondheidsbeleid Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 

Art. ond.

Omschrijving

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

01

Herstructurering en ontwikkeling voorzie-

             
 

ningen gezondheidszorg

6 199

15 633

26 959

26 893

15 843

16 013

16 013

02

Onderzoeksinstituten, onderzoek en

             
 

ontwikkelingswerk

20 289

19 893

20 035

20 035

20 035

20 035

20 035

03

Ziektenbestrijding

15 783

22 034

21 498

20 837

20 842

19 440

19 440

04

Eerstelijnszorg/thuiszorg

42 831

45 865

41 791

38 069

35 460

35 743

35 743

05

Basisgezondheidszorg en daarmee verband

             
 

houdende uitgaven

14 877

19 913

19 080

19 416

20 189

20 669

20 669

06

Geestelijke volksgezondheid

15 118

15 595

15 260

12 196

12 976

13 464

13 914

07

Alcohol-, drug- en tabaksbeleid

33 207

46 623

66 546

66 591

66 657

66 709

66 709

08

Aids en overige sexueel overdraagbare

             
 

aandoeningen

53 976

19 092

17 469

17 471

18 183

18 183

18 183

09

Patiënten- en consumentenbeleid

13 676

13 128

13 274

13 132

12 352

12 019

11 569

10

Voeding, veterinair beleid en produkt-

             
 

veiligheid

16 311

24 152

11 799

11 460

11 369

10 434

10 434

11

Geneesmiddelen en medische hulpmidde-

             
 

len

12 393

20 307

14 596

13 893

13 893

13 893

13 893

12

Illegalenfonds

0

0

11 000

11 000

9 100

9 100

9 100

Totaal artikel

244 655

262 235

279 307

270 993

256 899

255 702

255 702

25.02 Onderdeel 01Herstructurering en ontwikkeling voorzieningen gezondheidszorg

  • a) 
    Ten laste van dit onderdeel worden activiteiten gefinancierd met betrekking tot onder andere programma’s en projecten op grond van gezondheidsbeleid, gezondheidsethiek en -recht, modernisering zorgsector en onderzoek zorgsystemen.

Verder worden uit dit onderdeel waarderingssubsidies toegekend waarmee voor de betrokken zorginstellingen fundraising mogelijk wordt, waarbij het totaal van de gegenereerde budgetten ten dienste van het gezondheidszorgbeleid worden ingezet. Tenslotte hebben de op dit onderdeel geraamde uitgaven betrekking op activiteiten gericht op bevordering van het orgaanaanbod door onder andere de implementatie van de Wet orgaandonatie. In het kader van de voorbereiding van de invoering van deze wet, zal een uitgebreide voorlichtingscampagne, gericht op de beroepsgroepen en het publiek, worden ontwikkeld en uitgevoerd.

  • b) 
    De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Invoering Wet op de Orgaandonatie Alternatieven voor dierproeven

15 850 -170

15 550 -170

4 500 -170

4 500

Totaal onderdeel

15 680

15 380

4 330

4 500

Met het oog op de invoering van de Wet op de Orgaandonatie is in de jaren 1997 en 1998 een financiële impuls noodzakelijk van respectievelijk f 15,85 en f 15,55 miljoen. Deze middelen zullen worden aangewend voor voorlichting, het actieprogramma ziekenhuizen en beroepsgroepen en de ontwikkeling en vulling van het donorregister. In de jaren na 1998 is structureel f 4,5 miljoen gemoeid met onder andere voorlichting. De dekking voor deze verhoging is gevonden in de FOZ-intensiveringsruimte 1997 (uitgavenartikel 25.03, onderdeel 01). In verband met de verhoging van het budget «Alternatieven voor Dierproeven» (motie Stellingwerf) wordt dit onderdeel in de jaren 1997 tot en met 1999 verlaagd met f 0,17 miljoen ten gunste van onderdeel 10 van dit uitgavenartikel.

25.02 Onderdeel 02Onderzoeksinstituten, onderzoek en ontwikkelingswerk

  • a) 
    Ten laste van dit onderdeel wordt een bijdrage verleend aan een tweetal onderzoeksinstituten, te weten het Nederlands Kanker Instituut (NKI) en het International Agency for Research on Cancer (IARC) te Lyon.
  • b) 
    De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven.

25.02 Onderdeel 03 Ziektenbestrijding en beleid chronische ziekten

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven hebben met name betrekking op infectieziektenbestrijding, preventie van chronische ziekten en beleid op het terrein van chronisch zieken. Bij de infectieziektenbestrijding gaat het om het tot stand brengen van een geïntegreerd infectieziektenbeleid, waarbij onder andere aandacht zal worden besteed aan de landelijke organisatie en coö rdinatie van de infectieziektenbestrijding, de surveillance van infectieziekten, resistentie van micro-organismen, vaccinatie, importziekten en infectiepreventie in ziekenhuizen. Inmiddels is onder coö rdinatie van de Inspectie Gezondheidszorg (IGZ) in samenwerking met de Landelijke Vereniging van GGD’en en het RIVM een landelijke coö rdinatiestructuur op dit gebied tot stand gebracht. In 1996 is een Landelijk Informatiecentrum Hepatitis opgericht ten behoeve van de informatievoorziening aan patiënten en hulpverleners, en coö rdinatie van activiteiten met betrekking tot hepatitis. Hieraan wordt voor een periode van 3 jaar financië le ondersteuning gegeven.

De Koninklijke Nederlandse Centrale Vereniging tot bestrijding der tuberculose (KNCV) ontvangt een structurele financiële bijdrage voor de centrale ondersteuning. Tevens ontvangt zij een tegemoetkoming voor de landelijke tuberculose-registratie en ten behoeve van een zorgmanager asielzoekers.

In het kader van de preventie van chronische ziekten en beleid op het terrein van chronisch zieken wordt jaarlijks een budget toegekend aan de Nationale Commissie Chronisch Zieken (NCCZ). Het ontwikkelingsbudget is bedoeld voor de financiering van projecten ter verbetering van de zorg en de maatschappelijke positie van chronisch zieken alsmede preventie en voorlichting op dit terrein. Beide budgetten worden beheerd door de Stichting fonds voor chronisch zieken. Daarnaast wordt een budget toegekend aan de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) ten behoeve van de uitvoering van het onderzoeksprogramma «chronische aandoeningen». Ook wordt een beperkt aantal uitgaven gedaan ten behoeve van de kankerbestrijding. Daarnaast worden op dit onderdeel de uitgaven geraamd ten behoeve van de activiteiten op het gebied van de alternatieve behandelwijzen. Over de besteding van andere activiteiten zal apart een beleidsbrief worden uitgebracht.

Voorts worden op dit onderdeel de uitgaven geraamd ten behoeve van de stichting Renine.

Tenslotte hebben de op dit onderdeel geraamde uitgaven betrekking op beleidsonderbouwend onderzoek.

  • b) 
    De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Aanbevelingen Rapport Zorg voor Zorg Overdracht NCAB-taken Alternatieven dierproeven

-500

65

-18

-1 000

65

-18

-1 000

65

-18

-1 000 65

Totaal onderdeel

-453

-953

-953

-935

Dit onderdeel wordt ten gunste van onderdeel 04 van dit uitgavenartikel verlaagd met f 0,5 miljoen in 1997 en f 1,0 miljoen structureel vanaf 1998 in verband met de uitwerking van de aanbevelingen over positie en imago van de verzorgende beroepen, zoals vervat in het Rapport Zorg voor Zorg van de Commissie-Ermen. In verband met de overdracht van een aantal taken van de Nationale Commissie Aids-Bestrijding (NCAB) aan de Stichting Werkgroep Infectie Preventie wordt dit onderdeel structureel verhoogd met f 0,065 miljoen ten laste van onderdeel 08 van dit uitgavenartikel. In verband met de verhoging van het budget «Alternatieven voor Dierproeven» (motie Stellingwerf) wordt dit onderdeel in de jaren 1997 tot en met 1999 met f 0,018 miljoen verlaagd ten gunste van onderdeel 10 van dit uitgavenartikel.

25.02 Onderdeel 04 Eerstelijnszorg/thuiszorg

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven zijn bestemd voor programma’s ter bevordering van de kwaliteit en doelmatigheid van de medische en paramedische zorg, de verpleging en verzorging, de bevordering van thuiszorgtechnologie alsmede de ondersteuning van vrijwilligersactiviteiten in de terminale thuiszorg. In dit kader vindt tevens de bekostiging plaats van drie landelijke instituten, het Nederlands instituut voor onderzoek van de eerstelijnszorg (NIVEL), het Nederlands Paramedisch Instituut (voorheen SWSF) en de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Revalidatievraagstukken (SWOR/IRV).

Daarnaast hebben de op dit onderdeel geraamde uitgaven betrekking op verbetering van de bescherming van patiënten bij medische toepassingen van ioniserende en niet-ioniserende straling.

Tenslotte vindt op dit onderdeel de raming plaats van uitgaven die zijn bestemd voor de zorgontwikkeling specifieke groepen alsmede enkele terreinen van maatschappelijke dienstverlening. Wat het eerste betreft gaat het om de bevordering van vrouwenhulpverlening, sexualiteitshulpverlening, de bestrijding van sexueel geweld, de psycho-sociale hulpverlening bij geweld en traumata en de verbetering van de gezondheidszorg aan etnische minderheden. Wat het laatste betreft gaat het onder meer om de kwaliteitsverbetering van het algemeen maatschappelijk werk, Korrelatie en het landelijk beleid met betrekking tot de SOS/telefonische hulpdiensten.

Van het begrote bedrag maakt f 1,434 miljoen deel uit van het interdepartementale minderhedenbeleid.

  • b) 
    De Begrotingswet en de Welzijnswet 1994 – meer specifiek het daarop gebaseerde Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid en de Subsidieregeling welzijnsbeleid – dienen als basis voor de uitgaven. De hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
   

1997

1998

1999

2000

Besparingsverlies voorbereiding 1995 Aanbevelingen Rapport Zorg voor Zorg Alternatieven dierproeven Overdracht VKM Onderzoek rol huisartsen

2 100

500

-283

-727

100

2 100 1 000 -283 -727

2 100 1 000 -283 -727

2 100 1 000

-727

Totaal onderdeel

 

1 690

2 090

2 090

2 373

Dit onderdeel wordt ten laste van uitgavenartikel 22.03 structureel verhoogd met f 2,1 miljoen aangezien een taakstelling uit de begrotingsvoorbereiding 1995 niet met maatregelen op dit artikelonderdeel kon worden belegd.

Dit onderdeel wordt ten laste van onderdeel 03 van dit uitgavenartikel verhoogd met f 0,5 miljoen in 1997 en f 1,0 miljoen structureel vanaf 1998 in verband met de uitwerking van de aanbevelingen over positie en imago van de verzorgende beroepen, zoals vervat in het Rapport Zorg voor Zorg van de Commissie-Ermen. In verband met de verhoging van het budget «Alternatieven voor Dierproeven» (motie Stellingwerf) wordt dit onderdeel in de jaren 1997 tot en met 1999 met f 0,283 miljoen verlaagd ten gunste van onderdeel 10 van dit uitgavenartikel.

Dit onderdeel wordt ten gunste van uitgavenartikel 24.04, onderdeel 02, structureel verlaagd met f 0,727 miljoen in verband met de subsidiëring van de Vereniging tegen Kindermishandeling (VKM). In verband met een door het Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL) te verrichten onderzoek naar een eventuele rol van huisartsen bij het beheer van het geneesmiddelenbudget, wordt dit onderdeel in 1997 incidenteel verhoogd met f 0,1 miljoen ten laste van de zogenaamde TVK-faciliteringsmiddelen (uitgavenartikel 25.03, onderdeel 01).

25.02 Onderdeel 05 Basisgezondheidszorg en daarmee verband houdende uitgaven

  • a) 
    Zoals reeds aangekondigd in de nota Gezond en Wel (Kamerstukken II, 1994/1995, 24 126, nrs. 1–2) is in 1995 een project gestart betreffende de implementatie van programmatische preventie in de huisartspraktijk. In het kader van dit project is gestart met de implementatie van influenzavaccinatie en cervixscreening. Het streven is dat huisartsen zodanig worden toegerust dat programmatische preventie op den duur kan worden ingepast in de reguliere praktijkvoering. Het doel in 1997 is optimalisering van de griepvaccinatie en de cervixscreening.

Het tweede programma Sociaal-economische gezondheids-verschillen (SEGV-II) is op 1 januari 1995 gestart en loopt tot 31 december 1999. Doel van het programma is om in deze periode de effectiviteit van interventies gericht op het terugdringen van SEGV op systematische wijze te evalueren, alsook om de ontwikkelingen in het vóórkomen van SEGV te monitoren en de achtergronden ervan nader te analyseren. Hierbij wordt gedacht aan interventies op het gebied van leefstijl en gedrag, verbetering van woon- en werkomstandigheden of het vergroten van de deelname aan preventieve programma’s.

In opdracht van VWS geeft de Netherlands School of Public Health de algemene coö rdinatiefunctie vorm voor die preventie-interventies die gegeven hun stadium van ontwikkeling toe zijn aan invoering onder experimentele condities. Tevens is bij de NSPH ondergebracht de functie ondersteuning facetbeleid. Een belangrijk punt van aandacht vormt bij dit laatste de gezondheidseffectscreening. Om inzicht te krijgen in het optreden van luchtwegklachten bij schoolkinderen in de regio Schiphol wordt in het kader van de gezondheidkundige evaluatie Schiphol in 1996 en 1997 onderzoek verricht waarvoor financiering beschikbaar is gesteld. Bij de intensivering van de anti roken-voorlichting gaat de aandacht primair uit naar jongeren. De uitvoering ligt geheel in handen van de Stichting Volksgezondheid en Roken. De jeugdcampagne zal de komende jaren worden gecontinueerd in het kader van de uitvoering van het tabaksontmoedigingsbeleid van het kabinet, waarover medio 1996 een nota aan de Tweede Kamer is aangeboden.

  • b) 
    De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Herschikking BVGB Overdracht NCAB-taken Alternatieven dierproeven Veldonderzoek kinkhoest-vaccin

1 221

293

-305

-500

1 221

293

-305

1 221

293

-305

1 221 293

Totaal onderdeel

709

1 209

1 209

1 514

Als gevolg van het opgaan van het Bureau Voorlichting Gezondheidszorg Buitenlanders (BVGB) in het Nationaal Instituut voor Gezondheidszorg en Ziektepreventie (NIGZ) wordt dit onderdeel structureel verhoogd met f 1,221 miljoen ten laste van onderdeel 09 van dit uitgavenartikel.

In verband met de overdracht van taken van de Nationale Commissie Aids-Bestrijding (NCAB) aan het NIGZ wordt dit onderdeel structureel verhoogd met f 0,293 miljoen ten laste van onderdeel 08 van dit uitgavenartikel.

In verband met de verhoging van het budget «Alternatieven voor Dierproeven» (motie Stellingwerf) wordt dit onderdeel in de jaren 1997 tot en met 1999 met f 0,305 miljoen verlaagd ten gunste van onderdeel 10 van dit uitgavenartikel.

Tenslotte wordt dit onderdeel ten gunste van uitgavenartikel 27.01, onderdeel 05, in 1997 incidenteel verlaagd met f 0,5 miljoen in verband met de uitgaven ten behoeve van veldonderzoek naar een a-cellulair kinkhoestvaccin.

25.02 Onderdeel 06Geestelijke volksgezondheid

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven hebben betrekking op de subsidië ring van onderzoeksinstituten, waaronder het Nederlands centrum geestelijke volksgezondheid, en uitgaven ten behoeve van (zorgvernieuwings) projecten op het terrein van de geestelijke gezondheidszorg en de GGZ-preventie. Overigens zij hier opgemerkt dat het NcGv en het NIAD voornemens zijn in 1996 te fuseren, om zo te komen tot een sector Instituut voor de GGZ en het verslavings-beleid.

Verder worden op dit onderdeel de uitgaven betreffende de financiering van adviesorganen en een koepelorganisatie ten behoeve van de nascholing en opleiding binnen de geestelijke gezondheidszorg geraamd. Tenslotte wordt vanuit dit onderdeel de Stichting Pharos gefinancierd.

  • b) 
    De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven. c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

RIPAG

Alternatieven dierproeven

990 -38

1 220 -38

2 000 -38

2 450

Totaal onderdeel

952

1 182

1 962

2 450

Ten behoeve van de ontwikkeling van een patiëntenregistratie-systeem in de geestelijke gezondheidszorg (RIPAG) wordt dit onderdeel verhoogd met f 0,99 miljoen in 1997, oplopend tot f 2,45 miljoen in het jaar 2000 ten laste van onderdeel 09 van dit uitgavenartikel.

In verband met de verhoging van het budget «Alternatieven voor Dierproeven» (motie Stellingwerf) wordt dit onderdeel in de jaren 1997 tot en met 1999 met f 0,038 miljoen verlaagd ten gunste van onderdeel 10 van dit uitgavenartikel.

25.02 Onderdeel 07 Alcohol-, drug- en tabaksbeleid

  • a) 
    Ten laste van dit onderdeel worden enkele landelijke instellingen (waaronder de Stichting Volksgezondheid en Roken (Stivoro), het Nederlands Instituut voor Alcohol en Drugs (NIAD) en de stichting Jellinekkliniek) op onderhavig terrein gefinancierd. Verder zijn op dit onderdeel uitgaven geraamd die zijn bestemd voor landelijke preventieprojecten, onderzoeken en experimenten gericht op het voorkomen van roken en alcohol- en drugsmisbruik. Eveneens wordt het overlastbeleid uit dit artikelonderdeel gefinancierd. Tenslotte worden vanuit dit onderdeel activiteiten gefinancierd die gericht zijn op aidspreventie voor intraveneuze druggebruikers en op het gokbeleid.
  • b) 
    De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Drugnota (monitoring & preventie) Drugnota (exp. heroïneverstrekking) Drugnota (implementatie overlastbeleid verslavingszorg) Alternatieven dierproeven Onderzoek XTC-incidenten

5 000 2 500

10 500 -52 -61

5 000 2 500

10 500 -52

5 000 2 500

10 500 -52

5 000 2 500

10 500

Totaal onderdeel

17 887

17 948

17 948

18 000

Dit onderdeel wordt structureel verhoogd met f 5,0 miljoen ten behoeve van een adequate monitoring en voldoende maatregelen in de preventieve sfeer in het kader van het drugbeleid als aangekondigd in de nota «Het Nederlandse Drugbeleid» (Kamerstukken II, 1994–1995, 24 077, nr. 3). Daarnaast wordt dit onderdeel structureel verhoogd met f 2,5 miljoen ten behoeve van gemeentelijke experimenten met heroïneverstrekking en andere opiaten op medische indicatie. Voor het zogeheten Drang- en overlastbeleid wordt dit onderdeel structureel verhoogd met f 10,5 miljoen. In verband met de verhoging van het budget «Alternatieven voor Dierproeven» (motie Stellingwerf) wordt dit onderdeel in de jaren 1997 tot en met 1999 met f 0,052 miljoen verlaagd ten gunste van onderdeel 10 van dit uitgavenartikel.

Tenslotte wordt dit onderdeel in 1997 incidenteel verlaagd met f 0,061 miljoen ten gunste van uitgavenartikel 27.01, onderdeel 05, ten behoeve van een landelijk registratiesysteem voor klinische XTC-incidenten.

Kengetallen

Een onderdeel van het overlastbeleid vormt het «begeleid wonen». Per bed wordt een bedrag van f 15 000 gesubsidieerd. Voor 1997 betreft het 280 bedden x f 15 000 = f 4,2 miljoen.

25.02 Onderdeel 08 Aids en overige sexueel overdraagbare aandoeningen

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven zijn bestemd voor de bestrijding van aids en de gevolgen daarvan door middel van preventie, verbetering van behandeling en palliatieve zorg, de bevordering van de kwaliteit van leven van HIV-geïnfecteerden en de stimulering van wetenschappelijk onderzoek. In dit kader wordt vanaf 1994 aan het Aidsfonds een ontwikkelings- en onderzoeksbudget toegekend. Het Aidsfonds wordt hiertoe bijgestaan door de Commissie AIDS-beleid en de Programma coördinatie commissie Aids-onderzoek (PccAo). Voorts is een aantal taken van de Nationale Commissie Aids-Bestrijding (NCAB), in verband met haar beëindi-ging, overgedragen aan het Aidsfonds zoals onder andere de signalerings- en coö rdinatiefunctie, het documentatiecentrum en de Aidsinfolijn.

Daarnaast is voorzien in de basisfinanciering van enkele organisaties die actief zijn op dit terrein, zoals de SAD/Schorerstichting (o.a. HIV-preventie voor mannen/jongens met homosexuele contacten), de Stichting SOA-bestrijding (o.a. preventie van sexueel overdraagbare aandoeningen) en de HIV-vereniging (voor mensen met HIV/Aids).

  • b) 
    De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven. c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Overdracht NCAB-taken

-358

-358

-358

-358

Totaal onderdeel

-358

-358

-358

-358

Dit onderdeel wordt structureel verlaagd met f 0,358 miljoen in verband met de overdracht van NCAB-taken aan de Stichting Werkgroep Infectie Preventie (onderdeel 03 van dit uitgavenartikel, f 0,065 miljoen) en de overdracht van NCAB-taken aan het NIGZ (onderdeel 05 van dit uitgavenartikel, f 0,293 miljoen).

25.02 Onderdeel 09Patiënten- en consumentenbeleid

  • a) 
    Versterking van de positie van de patiënt/consument in het krachtenveld van de zorgsector, zowel op het niveau van het individu als op dat van het collectief – de patiënten/consumenten organisaties – vormt de kern van het patië ntenbeleid.

Het gaat daarbij om versterking van de rechtspositie door middel van wetgeving en beleid. Voorbeelden zijn de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) waarin het recht op informatie en toestemming geregeld wordt, als ook zaken als inzagerecht, dossierplicht, vertegenwoordiging en de aansprakelijkheid van het ziekenhuis; voor de behandeling van klachten bevat de Wet klachtrecht clië nten zorgsector randvoorwaarden en procedurevoorschriften; het veilig stellen van de privacybescherming ook in de zorg is eveneens een belangrijk aandachtspunt. De versterking van de positie van patiënten/consumenten als collectief krijgt onder meer vorm door het inhoudelijk en financieel ondersteunen van activiteiten van organisaties van patinten/ consumenten. Reden hiervoor is dat deze organisaties in belangrijke mate bijdragen aan het welbevinden van de doelgroepen waarop zij zich richten. Deze op de eigen achterban gerichte werkzaamheden bevorderen tevens dat er een gepast gebruik van het zorgaanbod wordt gemaakt. Een andere reden voor de subsidiëring van organisaties van patinten/consumenten is dat deze organisaties, naast zorgaanbieders en de verzekeraars en hun organisaties, structureel onderdeel uitmaken van het zorgsysteem en als partij in dit systeem onmisbaar zijn. Door hun betrokkenheid bij de besluitvorming over de inhoud, kwaliteit, omvang, spreiding en financië le toegankelijkheid van de zorg, dragen deze organisaties bij aan het totstandkomen van een goede afstemming van het zorgaanbod op de zorgvraag en daarmee aan een doelmatig functioneren van het zorg- en verzekeringsstelsel.

Teneinde het mogelijk te maken dat de verschillende patinten-organisaties de hen toegedachte taken kunnen opnemen wordt er gewerkt aan een structurele financiering uit begroting en premie-gelden middels een stichting patiëntenfonds. Hiervoor is in 1997, naast de PEO-middelen voor deze organisaties een bedrag van f 12 miljoen beschikbaar. Het is uitdrukkelijk mijn bedoeling dit bedrag de komende jaren te laten stijgen door herschikking van (premie)-middelen van andere partijen.

  • b) 
    De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Patiënten/Consumentenfonds

Herschikking st. BVGB

RIPAG

Alternatieven dierproeven

1 000

-1 221

-990

-117

1 000 -1 221 -1 220

-117

1 000 -1 221 -2 000

-117

1 000 -1 221 -2 450

Totaal onderdeel

-1 328

-1 558

-2 338

-2 671

Ten behoeve van de structurele ondersteuning van patië nten-/ consumentenorganisaties via het Patiënten-/Consumentenfonds wordt dit onderdeel vanaf 1997 structureel verhoogd met f 1,0 miljoen ten laste van uitgavenartikel 25.03, onderdeel 01. Dit onderdeel wordt structureel verlaagd met f 1,221 miljoen ten gunste van onderdeel 05 van dit uitgavenartikel in verband met het opgaan van het Bureau Voorlichting Gezondheidszorg Buitenlanders (BVGB) in het Nationaal Instituut Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ).

Ten behoeve van de ontwikkeling van een patiëntenregistratie-systeem in de geestelijke gezondheidszorg (RIPAG) wordt in 1997 f 0,99 miljoen, oplopend tot f 2,45 miljoen in het jaar 2000 overgeheveld naar onderdeel 06 van dit uitgavenartikel. In verband met de verhoging van het budget «Alternatieven voor Dierproeven» (motie Stellingwerf) wordt dit onderdeel in de jaren 1997 tot en met 1999 verlaagd met f 0,117 miljoen ten gunste van onderdeel 10 van dit uitgavenartikel.

25.02 Onderdeel 10 Voeding, veterinair beleid en produktveiligheid

  • a) 
    Op dit onderdeel zijn uitgaven geraamd ten behoeve van de voorlichting op het terrein van de goede voeding zoals die wordt verzorgd door de instellingen in het Voedingscentrum (Voorlichtingsbureau voor de Voeding, Landelijk Informatiecentrum Voedsel-overgevoeligheid, Stuurgroep Goede Voeding, Stichting Voeding Nederland). Eveneens worden op dit onderdeel de uitgaven voor de exploitatie van het Voedingscentrum geraamd en de uitgaven voor de databanken die informatie over voedings-stoffen, voedsel-consumptie en voedselallergenen bevatten.

Daarnaast gaat het om uitgaven ten behoeve van projecten waarin het optimaliseren van het welzijn van proefdieren en het verminderen van het aantal proefdieren centraal staan. Eveneens op dit onderdeel worden de uitgaven geraamd die zijn verbonden aan de afwikkeling van de voormalige rijksbijdrage in het kader van de Destructiewet.

Daarnaast gaat het om uitgaven ten behoeve van de Stichting Consument en Veiligheid en normalisatie-onderzoek. Tenslotte zijn op dit onderdeel uitgaven geraamd ten behoeve van onderzoek op het terrein van omgevingsrisico’s, voedingsbeleid en consumentenveiligheid, ter uitvoering van –onder meer- de nota «Gezond en wel».

  • b) 
    De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Alternatieven voor dierproeven Voedingsraad (correctie)

983

983

100

983

100

100

Totaal onderdeel

983

1 083

1 083

100

Als gevolg van de motie Stellingwerf wordt het budget «Alternatieven voor Dierproeven» in 1997 tot en met 1999 met f 1,0 miljoen verhoogd. De dekking is onder meer gevonden in de onderdelen 01 (f 0,17 miljoen), 03 (f 0,018 miljoen), 04 (f 0,283 miljoen), 05 (f 0,305 miljoen), 06 (f 0,038 miljoen), 07 (f 0,052 miljoen) en 09 (f 0,117 miljoen) van dit uitgavenartikel. Daarnaast wordt op dit onderdeel f 0,017 miljoen beschikbaar gesteld.

Dit onderdeel wordt vanaf 1998 structureel verhoogd met f 0,1 miljoen ten laste van uitgavenartikel 25.01, onderdeel 01, ten behoeve van de Voedingsraad in verband met een correctie op de verwerking van de taakstelling Raad op Maat.

25.02 Onderdeel 11 Geneesmiddelen en medische hulpmiddelen

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven zijn voornamelijk bestemd voor het voorbereiden en uitvoeren van maatregelen betreffende de kostenbeheersing in de genees- en hulpmiddelensector. Deze activiteiten zijn voor de geneesmiddelen gebaseerd op het heroverwegingsrapport en de daarop volgende geneesmiddelen-brieven aan de Tweede Kamer.

Voor de medische hulpmiddelen zijn de activiteiten een gevolg van de aanbevelingen van de Taskforce Volume en Kostenbeheersing (TVK).

Daarnaast zijn op dit onderdeel uitgaven geraamd ten behoeve van de voorbereiding en de uitvoering van de Wet Geneesmiddelen-prijzen.

  • b) 
    De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven. c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Bevorderen doelmatige geneesmiddelenvoorziening Reclametoezicht geneesmiddelen

1 500 1 000

1 500 1 000

1 500 1 000

1 500 1 000

Totaal onderdeel

2 500

2 500

2 500

2 500

Ter ondersteuning van de doelmatige geneesmiddelenvoorziening, zoals onder andere het op stofnaam voorschrijven, wordt structureel f 1,5 miljoen uitgetrokken.

Daarnaast is inmiddels aan de Tweede Kamer een nota van wijziging toegezonden inzake het voorstel tot wijziging van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening op het punt van het toezicht op de reclame voor geneesmiddelen (Kamerstukken II, 1994/94). Hierin wordt uiteengezet dat op reclame voor geneesmiddelen rechtstreeks overheidstoezicht noodzakelijk is. De kosten van een dergelijk toezichtsorgaan worden geraamd op f 1 miljoen. Compensatie voor beide verhogingen is gevonden in de TVK-faciliteringsmiddelen (uitgavenartikel 25.03, onderdeel 01).

25.02 Onderdeel 12 Illegalenfonds

  • a) 
    In het kader van het wetsvoorstel Koppelingswet wordt een zogenaamd Illegalenfonds opgericht. Uit dit fonds kunnen – onder bepaalde voorwaarden – uitkeringen worden gedaan aan zorgverleners in verband met aan illegalen verleende medische zorg in acute noodsituaties. Het zal worden beheerd door een nog op te richten «Stichting Illegalenfonds», waarmee het departement een subsidierelatie aan zal gaan.
  • b) 
    De begrotingswet dient als basis voor de uitgaven. c)

Mutaties op dit artikelonderdeel bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Van SZW/GF: Illegalenfonds

11 000

11 000

9 100

9 100

Totaal onderdeel

11 000

11 000

9 100

9 100

In het kader van de Koppelingswet wordt dit uitgavenartikel verhoogd met f 11,0 miljoen in 1997 en 1998 en vanaf 1999 structureel met f 9,1 miljoen ten laste van de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Bij gelegenheid van eerste Suppletore wet 1997 zal de raming vanaf 1999 worden opgehoogd tot f 11,0 miljoen.

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

U2502

t/m 1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerpbegroting 1996

   

201 774

203 223

212 289

226160

232 114

 

Amendementen

   

1 400

750

750

     

1e Suppletore wet

   

26 488

-29 801

-26 152

-20 806

-16 136

 

Nieuwe wijzigingen

   

-25 536

38 526

45 351

30 272

36 186

 

Nieuwe nominale wijzigingen

   

3 284

3 164

3 067

3 071

3 051

 

Stand ontwerpbegroting 1997

209 545

299 154

207 410

215 862

235 305

238 697

255 215

251 699

Relatie verplichtingen en uitgaven (bedragen x f 1000)

U2502

t/m 1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Verplichtingen stand ontwerp-begroting

1997

209 545 299154 207410 215862 235 305 238 697 255215 251699

Uitgaven stand ontwerp-begroting

 

1995

138 874

105 781

           

1996

34 044

134 763

93 428

         

1997

22 484

30 783

99 888

126152

       

1998

7 426

21 278

5 013

89 710

147 566

     

1999

6 717

6 418

4 722

 

87 739

151 303

   

2000

 

131

356

   

87 394

167 821

 

2001

   

4 003

     

87 394

164 305

na 2001

87 394

1997

244 655

262 235

279 307

270 993

256 899

255 702

255 702

 

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen

x f 1000)

     

U2502

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerpbegroting 1996

 

253 105

241 830

233 577

233 514

232 114

 

Amendementen

 

1 400

750

750

     

1e Suppletore wet

 

10 100

-15 699

-15 924

-16 259

-16 036

 

Nieuwe wijzigingen

 

-5 654

49 262

49 523

36 573

36 573

 

Nieuwe nominale wijzigingen

 

3 284

3 164

3 067

3 071

3 051

 

Stand ontwerp– begroting 1997

244 655

262 235

279 307

270 993

256 899

255 702

255 702

Artikel 25.03 Rijksbijdragen volksgezondheid Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

Art. ond. Omschrijving

1995             1996             1997             1998             1999             2000

2001

01               Rijksbijdragen ziektekosten

02               Bijdrage sectorfondsen

03               Melkertbanen

5 215 142 6 040 721 6 040 721 6 207 336 6 219 626 6 192 992 6 193 120

160 929 183 729 103 659 103 598 103 598 103 598 103 598

0                   0 455 240 548 240 551 240 566 240 576 240

Totaal artikel

5 376 071 6 599 620 6 599 620 6 859 174 6 874 464 6 862 830 6 872 958

Algemeen

Dit artikel bevat een raming van de rijksbijdragen aan de ziekenfondsverzekering, het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ) en de publiekrechtelijke ziektekostenvoorzieningen voor ambtenaren (KPZ). Tevens bevat dit artikel een raming van de bijdrage aan de sectorale fondsen op het terrein van de arbeidsmarkt, scholing en werkgelegenheid (onder andere banenplan ex Regeerakkoord).

Nieuw is het artikelonderdeel 03 Melkertbanen. Op dit artikelonderdeel staan de uitgaven geraamd voor het creëren van extra banen in de zorgsector conform het Regeerakkoord. Deze uitgaven waren voorheen op de eerste twee artikelonderdelen geraamd.

25.03 Onderdeel 01Rijksbijdragen ziektekosten

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven hebben betrekking op de bijdragen van het rijk aan de ziekenfondsverzekering, het Algemeen fonds bijzondere ziektekosten (AFBZ) en de publiekrechtelijke ziektekostenvoorzieningen voor ambtenaren (KPZ).
  • b) 
    Artikel 14A van de Ziekenfondswet dient als basis voor de bijdrage van het rijk aan de ziekenfondsverzekering. De hoogte van dit bedrag, alsmede de wijze van bekostiging, wordt bij amvb vastgesteld.

Artikel 39 van de Wet Financiering Volksverzekeringen (WFV) dient als basis voor de bijdrage van het rijk aan het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten. De bijdrage ten behoeve van de publiekrechtelijke ziektekostenvoorziening voor ambtenaren is gebaseerd op een ministeriële regeling.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

1997             1998             1999             2000

Overheveling WBO                                                 3237 423 3237 423 3237 423 3237 423

Lastenverlichting                                                     –180 000

Van GF: inning eigen bijdragen                                 30000         35000         40000         50000

Naar OCW: Inservice-opleidingen                           –66 204 –163 889 –163 889 –163 889

Van Justitie: TBS-klinieken

Wet op de Orgaandonatie

Reclametoezicht geneesmiddelen

Geneesmiddelenvoorziening

Gebudgetteerd voorschrijven

Patiënten/Consumentenfonds

Van GF: ADL-clusters

CBS Pilot-study FOZ

Herschikking Melkert-banen                                  –284 000 –287 000 –289 000 –302 000

Totaal onderdeel                                                     2723 918 2815 206 2834 528 2831 949

De mutaties op de rijksbijdragen zijn zeer divers van aard. Teneinde deze verscheidenheid te stroomlijnen zijn ze ingedeeld in de volgende categorieën:

1    Mutaties die voortvloeien uit wijzigingen in de financieringssystematiek van –onderdelen van– de zorgsector. Voorbeelden hiervan zijn de overheveling van begrotingsgefinancierde activiteiten naar het premie–circuit (bejaardenoorden) of omgekeerd (inservice–opleidingen).

2    Mutaties die betrekking hebben op herschikkingen van middelen binnen de zorgsector of de verdeling van (FOZ–)intensiverings-middelen.

3    Overige mutaties (technische of nominale bijstellingen).

 

6 349

12 922

18 194

18 615

-15 850

-15 550

-4 500

-4 500

-1 000

-1 000

-1 000

-1 000

-1 500

-1 500

-1 500

-1 500

-100

     

-1 000

-1 000

-1 000

-1 000

700

700

700

700

-900

-900

-900

-900

Op basis van deze indeling doen zich voor 1997 en verdere jaren de volgende wijzigingen op het onderhavige artikelonderdeel voor:

Ad 1: Financieringsverschuivingen

Overheveling WBO > AWBZ:

Met ingang van 1 januari 1997 worden de bejaardenoorden bekostigd via het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten. Bij het opstellen van het Regeerakkoord is hiermee rekening gehouden voor wat betreft de premiestelling AWBZ. Over de financieringsverschuivingen, c.q. gevolgen voor de rijksbegroting van de overheveling van de WBO naar het AWBZ-regime, is de Tweede Kamer geïnformeerd via een brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 21 december 1995 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1995 – 1996, 24 333, nr.6). Deze «overhevelingsoperatie» leidt er toe dat de relevante WBO-artikelen op nihil worden gesteld. De door de verlaging van de WBO-artikelen vrijvallende middelen (f 3,3 miljard – inclusief loon-en prijsbijstelling 1996 voor de WBO) op de rijksbegroting worden aangewend voor:

  • a) 
    Een structurele verhoging van de rijksbijdrage ZFW met f 2,7 miljard. Dit om de premiestijging in de ZFW te mitigeren die ontstaat door de overheveling van een aantal AWBZ-verstrekkingen naar de ziekenfondsverzekering, de particuliere en publiekrechtelijke verzekering.
  • b) 
    De financiering van het gedecentraliseerde ziekenvervoer (ambulance- en taxivervoer) via de begroting (fiscalisering). De beoogde decentralisatie van het ziekenvervoer per 1 januari 1997 is evenwel vertraagd. Dit uitstel impliceert dat de bekostiging van het ziekenvervoer in ieder geval voor 1997 nog zal geschieden ten laste van de ZFW c.q. particuliere ziektekostenverzekering. Om nu dit incidentele effect (geen partiële premiedaling ZFW uit hoofde van de fiscalisering van het ziekenvervoer) te compenseren wordt de rijksbijdrage ZFW in 1997 incidenteel verhoogd met f 0,4 miljard. Voorts wordt – eveneens incidenteel voor 1997 – f 0,18 miljard ingezet voor een verlaging van het belastingtarief in de eerste schijf («dekkingsplan 1997»).

Daarnaast wordt de rijksbijdrage AFBZ verhoogd met f 30 miljoen in 1997, f 35 miljoen in 1998, f 40 miljoen in 1999 en vanaf 2000 structureel f 50 miljoen. Deze middelen zijn afkomstig uit het Gemeentefonds vanwege de beëindiging van de vaststelling en inning van de eigen bijdragen door de gemeenten.

Inservice-opleidingen naar OCW:

Per 1 augustus 1997 worden de inservice-opleidingen vanuit de intramurale zorgsector gefinancierd ten laste van de OCW-begroting. Het hiermee gemoeide bedrag bedraagt op jaarbasis f 198,1 miljoen. In verband hiermee worden de relevante COTG-budgetten verlaagd (zie ook: JOZ 1997).

In technische zin impliceert de overheveling van COTG-budgetten naar de OCW-begroting een verlaging van de rijksbijdrage ziektekosten (voor zover het het AWBZ- en ZFW-gedeelte betreft). En wel:

  • a) 
    De rijksbijdrage ZFW wordt verlaagd met f 19 miljoen in 1997 en vanaf 1998 structureel met f 45,7 miljoen.
  • b) 
    De rijksbijdrage AFBZ wordt verlaagd met f 47,2 miljoen in 1997 en vanaf 1998 structureel met f 113,2 miljoen.

Daarnaast wordt de rijksbijdrage AFBZ vanaf 1998 structureel verlaagd met f 5 miljoen. Dit vanwege de compensatie via de intensiveringsmid-delen 1998 voor additionele kosten voor het nieuwe opleidingsstelsel verpleging en verzorging (zie ook de toelichting op de uitgavenartikelen 22.03 en 25.01, onderdeel 02).

Ad 2: Herschikkingen en intensiveringen zorgsector

  • In verband met de capaciteitsuitbreiding van de premiegefinancierde TBS-inrichtingen (AWBZ) wordt de rijksbijdrage AFBZ in 1996 verhoogd met f 6,349 miljoen oplopend tot structureel f 18,743 miljoen vanaf 2001.
  • De verdeling van de FOZ-intensiveringsruimte 1997 zal voor een gedeelte worden aangewend voor de financiering van de kosten gemoeid met de registratie in het kader van de Wet Orgaandonatie. Deze kosten bedragen in 1997 f 15,85 miljoen, in 1998 f 15,55 miljoen en vanaf 1999 structureel f 4,5 miljoen. De rijksbijdrage AFBZ zal met deze bedragen worden verlaagd ten gunste van uitgavenartikel 25.02, onderdeel 01.
  • Daarnaast zullen ten laste van de zogenaamde TVK-faciliteringsmiddelen (zie FOZ 1997) de volgende uitgaven worden gefinancierd:
  • a) 
    Een bedrag ad f 1 miljoen structureel vanaf 1997 voor de bekostiging van een toezichthoudend orgaan op de reclame voor geneesmiddelen (uitgavenartikel 25.02, onderdeel 11).
  • b) 
    Ter ondersteuning van een doelmatiger geneesmiddelenvoorziening, zoals onder andere het op stofnaam voorschrijven, wordt vanaf 1997 structureel f 1,5 miljoen beschikbaar gesteld (uitgavenartikel 25.02, onderdeel 11).
  • c) 
    Voor een onderzoek uitgevoerd door het NIVEL naar de mogelijkheid om huisartsen gebudgetteerd geneesmiddelen te laten voorschrijven zal voor 1997 incidenteel f 0,1 miljoen beschikbaar worden gesteld (uitgavenartikel 25.02, onderdeel 04).

De rijksbijdrage AFBZ zal met deze bedragen worden verlaagd.

  • Ten behoeve van het Patiënten-/Consumentenfonds wordt vanaf 1997 structureel f 1 miljoen beschikbaar gesteld. Begrotingstechnisch impliceert dit een verlaging van de rijksbijdrage AFBZ en een verhoging van het uitgavenartikel 25.02, onderdeel 09.
  • Ten laste van het Gemeentefonds is de structurele verhoging van de rijksbijdrage AFBZ met f 0,7 miljoen vanaf 1996 in verband met resterende knelpunten met betrekking tot de ADL-clusters (Wet Voorzieningen Gehandicapten – WVG). Een aantal zaken, zoals individuele aanpassingen van woningen na verergering van de handicap, nastellingen na twee maanden bewoning van de ADL-clusterwoning of onderhoud, keuring en reparaties van ADL-clusterwoningen, behoren met ingang van 1 januari 1996 niet langer tot de WVG-verantwoordelijkheid van de gemeenten, maar komen ten laste van de subsidieregeling ADL-clusters van de Ziekenfondsraad (AWBZ-gefinancierd).

Ad 3. Overige mutaties

Technische correcties:

  • Ten laste van de FOZ-intensiveringsmiddelen 1996 is ten behoeve van een door het CBS uit te voeren pilot-study in het kader van de verbetering van de financiële informatievoorziening met betrekking tot het FOZ structureel f 1,5 miljoen beschikbaar gesteld. Abusievelijk is in de ontwerp-begroting 1996 alleen voor 1996 f 1,55 miljoen geboekt en voor 1997 en volgende jaren f 0,65 miljoen structureel. In

de ontwerp-begroting 1997 wordt deze omissie hersteld door de rijksbijdrage AFBZ vanaf 1997 structureel met f 0,9 miljoen te verlagen ten gunste van het uitgavenartikel 22.01, onderdeel 05.

  • De uitgaven met betrekking tot het creëren van extra banen in de zorgsector conform het Regeeraccoord (de zogenaamde Melkert-banen) worden vanaf 1997 verantwoord op onderdeel 03 van dit uitgavenartikel. Als gevolg van deze herschikking wordt dit onderdeel ten gunste van onderdeel 03 verlaagd met f 284,0 miljoen in 1997, oplopend tot f 302,0 miljoen in 2000.
  • De rijksbijdrage ziektekosten wordt vanaf 1997 structureel verhoogd met ruim f 104 miljoen uit hoofde van de loon- (ova) en prijsbijstelling 1996. Dit bedrag is inclusief de loon- en prijsbijstelling voor de WBO.

25.03 Onderdeel 02 Bijdrage sectorfondsen

  • a) 
    Teneinde bij te dragen aan een samenhangend en actief arbeidsmarktbeleid, stelt de overheid middelen ter beschikking aan door sociale partners voor dat doel opgerichte sectorfondsen. De geraamde uitgaven zijn bestemd voor activiteiten op het gebied van behoud en doorstroom van personeel, verbetering arbeidsomstandigheden, sociaal beleid, stimulering kinderopvang, intercultureel personeelsbeleid, scholing zittend personeel, onderzoek en informatievoorziening, regionale personeelsplanning en reductie van het verzuim.

Deze middelen zijn beschikbaar gesteld in het kader van het beleidskader arbeidsmarkt zorgsector, facilitering reductie ziekteverzuim, de scholingsmiddelen in het kader van het Regeerakkoord en de arbeidsmarktimpuls 1994.

  • b) 
    De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven. c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Herschikking Melkert-banen Naar OC&W: Cultuuronderdelen AWO-fonds

-80 070 -440

-80 070 -440

-80 070 -440

-80 070 -440

Totaal onderdeel

-80 510

-80 510

-80 510

-80 510

De uitgaven met betrekking tot het creëren van extra banen in de zorgsector conform het Regeeraccoord (de zogenaamde Melkert-banen) worden vanaf 1997 verantwoord op onderdeel 03 van dit uitgavenartikel. Als gevolg van deze herschikking wordt dit onderdeel ten gunste van onderdeel 03 structureel verlaagd met f 80,07 miljoen.

Dit onderdeel wordt structureel verlaagd met f 0,44 miljoen in verband met de overdracht van de cultuuronderdelen in het sectorfonds AWO (bibliotheekwerk en kunstzinnige vorming) naar de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

25.03 Onderdeel 03 Melkertbanen

  • a) 
    In het kader van het Regeerakkoord zijn middelen beschikbaar gesteld voor het creëren van extra arbeidsplaatsen in de zorgsector (beoogde aantal per 1 januari 1999: 20 000 banen structureel). Deze middelen lopen op tot structureel f 800 miljoen vanaf 1999 en worden via tranches toegevoegd aan de VWS-begroting. De uitvoering van de Melkertbanen geschiedt door de sectorfondsen respectievelijk de Ziekenfondsraad op basis van een subsidieregeling.
  • b) 
    De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Herschikking Melkert-banen Tranche 1997 Indexering Melkert-banen

364 070

87 000

4 170

367 070

177 000

4 170

369 070

178 000

4 170

382 070

180 000

4 170

Totaal onderdeel

455 240

548 240

551 240

566 240

De uitgaven met betrekking tot de zogenaamde Melkert-banen werden voorheen verantwoord op de onderdelen 01 en 02 van dit uitgavenartikel. Als gevolg van herschikkingen wordt dit onderdeel ten laste van de onderdelen 01 en 02 verhoogd met f 364,07 miljoen in 1997, oplopend tot f 382,07 miljoen in 2000.

In verband met de toedeling van de tranche 1997 Melkertbanen voor de zorgsector, wordt dit artikelonderdeel verhoogd met f 87 miljoen in 1997 oplopend tot structureel f 190 miljoen vanaf 2001. Deze bedragen zijn reeds gecorrigeerd voor de afdrachtskortingen uit de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen (WVA).

Tevens wordt dit artikelonderdeel vanaf 1997 verhoogd met f 4,2 miljoen vanwege de jaarlijkse indexering van de Melkertbanen vanaf 1996 conform de WML-systematiek (indexering analoog aan de indexering van het Wettelijk Minimumloon – WML).

Kengetallen

In het kader van de regeling «extra zorgbanen» zijn middelen beschikbaar gesteld voor extra arbeidsplaatsen in de zorgsector. Uitgaande van het bedrag per arbeidsplaats ad f 40 000, (structureel, prijspeil 1995 en exclusief afdrachtskorting) en het beschikbaar gestelde budget voor de sector voor de verschillende jaren kunnen de volgende arbeidsplaatsen gefinancierd worden.

Tabel I: Overzicht raming regeling «extra zorgbanen»

Realisatie 1995 Raming 1996

1997

budget (kasbasis)

max. te creë ren banen (raming)

aangemeld en toegewezen

100 mln             280 mln             455 mln

2 500 pltsn 10 000 pltsn 15 000 pltsn 7 000                 12700                     p.m.

Het aantal aangemelde plaatsen 1996 betreft de stand medio 1996. De aangemelde plaatsen hebben betrekking op de aangemelde plaatsen gedurende het kalenderjaar. De raming van het aantal te creëren banen heeft betrekking op het maximaal aantal te creëren banen (gemeten in equivalenten van 32 uur per week) op jaarbasis. Doordat feitelijke bezetting veelal in de tweede helft van het jaar plaatsvindt kan met een beperkt budget op kasbasis een hoger aantal banen worden bekostigd. Het structurele beslag komt in de daarop volgende jaren volledig tot uiting. Doelstelling is om uiteindelijk 20 000 extra zorgbanen te creëren.

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

U2503

t/m 1994             1995             1996             1997             1998             1999             2000             2001

Stand ontwerpbegroting 1996

6 099 597 3 410 842 3 464 606 3 437 110 3 433 098

1e Suppletore wet

18 090            4 860          11360          27 860            5 460

Nieuwe wijzigingen

11016 3 077 735 3 275 551 3 302 438 3 317 538

Nieuwe nominale wijzigingen

92 014 106 118 107 652 107 056 106 734

Stand ontwerpbegroting 1997                      116 457 5 385 441 6 220 717 6 599 555 6859 169 6 874 464 6 862 830 6872 958

Relatie verplichtingen en uitgaven (bedragen x f 1000)

U2503

t/m 1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Verplichtingen stand ontwerp-begroting

1997

na 2001

116 457 5 385 441 6 220 717 6 599 555 6 859 169 6 874 464 6 862 830 6 872 958

Uitgaven stand ontwerpbegroting 1997

 

1995

63 881

5 312190

           

1996

31 146

36 911

6 123 199

         

1997

14 306

18 374

51 367

6 515 573

       

1998

7 124

9 188

25 684

41 991

6 775 187

     

1999

 

8 778

12 217

20 996

41 991

6 790 482

   

2000

   

8 250

12 745

20 996

41 991

6 778 848

 

2001

     

8 250

12 745

20 996

41 991

6 788 976

8 250          20 995          41 991          83 982

5 376 071

6 191 256

6 599 620

6 859174

6 874 464

6 862 830

6 872 958

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

U2503

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerpbegroting 1996

6 073 712 3 389 994 3 457 226 3 434 290 3 432 957

1e Suppletore wet

18 090            4 860          11360          27 860            5 460

Nieuwe wijzigingen

7 440 3 098 648 3 282 936 3 305 258 3 317 679

Nieuwe nominale wijzigingen

92 014 106 118 107 652 107 056 106 734

Stand ontwerpbegroting 1997

5 376 071 6 191256 6 599 620 6 859 174 6 874 464 6 862 830 6 872 958

Artikel 25.04 Garantie van rente en aflossing van leningen volksgezondheid

Algemeen

Dit artikel bevat de voorzieningen op de rijksbegroting voor eventuele aanspraken voortvloeiende uit onder rijksgarantie afgesloten leningen door intramurale zorginstellingen.

  • a) 
    De verleende garanties hebben betrekking op aangegane geldleningen ten behoeve van de renovatie of nieuwbouw van inrichtingen voor de gezondheidszorg. Speciaal dient hier genoemd te worden de bouw van het Centraal laboratorium van de Bloedtransfusiedienst van het Nederlandse Rode Kruis en de verbouwing en uitbreiding van het revalidatiecentrum «De Hoogstraat». In het kader van Garantieregeling 1958 worden af en toe nog geldleningen aangegaan.
  • b) 
    De garanties worden verstrekt op grond van de Garantieregeling inrichtingen voor de gezondheidszorg 1958, de Financieringsregeling verpleeg- en behandelingsinrichtingen en de Begrotingswet.

c)

Verplichtingenmutaties op dit artikel (bedragen x f 1000)

1997

1998

1999

2000

Garantieverstrekking ziekenhuissector

11 000

Totaal onderdeel

11 000

Deze bijstelling van de verplichtingenraming heeft betrekking op de garantieverstrekking in de ziekenhuissector en betreft de effectuering van eerder afgegeven gunningsbrieven. Door vertraging in het tot gelding komen van oude toezeggingen (gedaan vóór het besluit tot afbouw van de garantieverlening), dient het verplichtingenplafond voor 1997 te worden verhoogd. Het totale verplichtingenplafond over de jaren 1995 tot en met 1997 blijft ongewijzigd.

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

U2504

t/m 1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerpbegroting 1996

   

30 000

30 000

30 000

20 000

   

1e Suppletore wet

   

900

         

Nieuwe wijzigingen

   

10 000

11 000

       

Stand ontwerpbegroting 1997

   

2 982

40 900

41 000

30 000

20 000

 

Overzicht risico-ontwikkeling met betrekking tot garantieovereenkomsten van het Rijk (x f 1000)

Tabel I: Bouw of herbouw, herstel en uitbreiding van inrichtingen voor gezondheidszorg

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

garantieplafond uitstaand risico per 1 januari vervallen of te vervallen garanties verleende of te verlenen garanties uitstaand risico per 31 december

4 000          40 000          41 000          30 000          20 000                   0                   0

4 645 390    4 457 117    4 312 812     4 177517    4030726    3874020    3697584

192 273        184 305        176 295        176 791        176 706        176 436        175 489

4 000          40 000          41 000          30 000          20 000                   0                   0

4 457 117    4 312 812    4 177517     4030726    3874020    3697584    3522095

Tabel II: Bouw of herbouw, herstel en uitbreiding van verpleeg- en behandelinrichtingen

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

garantieplafond uitstaand risico per 1 januari vervallen of te vervallen garanties verleende of te verlenen garanties uitstaand risico per 31 december

0000000

1 746            1 219               812               484               271                  53                   0

527               407               328               213               218                 53                   0

0000000 1 219               812               484               271                  53                   0                   0

Tabel III: De stichting tot instandhouding Centraal laboratorium van de Bloedtransfusiedienst van het Nederlands Rode Kruis

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

garantieplafond uitstaand risico per 1 januari vervallen of te vervallen garanties verleende of te verlenen garanties uitstaand risico per 31 december

0000000

300               225               150                 75                   0                   0                   0

75                 75                 75                 75                   0                   0                   0

0000000 225               150                 75                   0                   0                   0                   0

Tabel IV: Stichting Revalidatie-centrum «De Hoogstraat» te Leersum

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

garantieplafond uitstaand risico per 1 januari vervallen of te vervallen garanties verleende of te verlenen garanties uitstaand risico per 31 december

0000000

52 090          49 585          47 100          44 615          42 130          39 645          37 160

2 505            2 485            2 485            2 485            2 485            2 485            2 485

0000000 49 585          47 100          44 615          42 130          39 645          37 160          34 675

Artikel 25.05 Bijdrage aan begroting VIII inzake doelsubsidies TNO

Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

Art. ond. Omschrijving

1995             1996             1997             1998             1999             2000             2001

00

Bijdrage van begroting VIII inzake doelsubsidies TNO

16 803

000000

Totaal artikel

16 803

0000

De beleidsverantwoordelijkheid voor dit uitgavenartikel is per 1 januari 1996 overgedragen aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. In verband hiermee is het volledige budget overgeboekt naar de begroting van OC&W.

0

O

HOOFDBELEIDSTERREIN 26 INSPECTIE GEZONDHEIDSBESCHERMING

Algemeen

De Inspectie gezondheidsbescherming (IGB) en de Veterinaire Inspectie (VI) – beide deel uitmakend van de beschermingsinspecties van het Staatstoezicht op de volksgezondheid – gaan fuseren en reorganiseren. Dit proces is thans in volle gang gezet en zal vanaf het moment van het presenteren van de visie (voorjaar 1996) tot het moment van implementatie en nazorg (1998 e.v.) enige jaren in beslag nemen. Vooruitlopend hierop is besloten de budgetten van de VI onder te brengen bij de IGB. De werkterreinen van de Inspectie zijn vastgelegd op basis van de Gezondheidswet en nader bepaald door specifieke wetgeving (bijv. de Warenwet, de Vleeskeuringswet, de Veewet, de Drank- en Horecawet). De Inspectie houdt toezicht op een aantal specifieke werkterreinen, nl:

– voedingsmiddelen, van zowel dierlijke als plantaardige oorsprong;

– non-food (=overige waren/niet-voedingsmiddelen);

– levende dieren.

De twee belangrijkste taken van de Inspectie zijn:

– Handhaving; nagaan of een individueel bedrijf zich aan de wet houdt en maatregelen nemen. Handhaving bestaat uit toezicht en opsporing.

– Signalering en advisering.

De aandacht richt zich hierbij primair op de volksgezondheid.

Artikel 26.01 Personeel en materieel Inspectie gezondheidsbescherming

Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

Art. ond. Omschrijving

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

01               Actief regulier personeel

02               Overige personele uitgaven

03               Post-actieven

04               Materieel

 

63 418

73 455

70 822

70 482

70 805

70 805

70 805

3 307

1 371

1 419

2 112

2 112

2 112

2 112

3 183

3 039

3 073

140

140

140

140

24 580

27 789

25 983

25 783

25 783

25 783

25 783

Totaal artikel

94 486 105 654 101297

98 517

98 840

98 840

98 840

26.01 Onderdeel 01 Actief regulier personeel

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven betreffen betalingen van salarissen (inclusief sociale lasten) van ambtenaren zoals vermeld in Bijlage 1A van deze begroting.
  • b) 
    De Ambtenarenwet dient als juridische basis voor de uitgaven. De hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Integratie VI en IGB

Herschikking i.v.m. de reorganisatie

Desaldering uitgaven en ontvangsten

688

693

30

724

754

754

Totaal onderdeel

1 411

724

754

754

Vooruitlopend op de komende integratie van de Veterinaire Inspectie (VI) met de Inspectie Gezondheidsbescherming (IGB) is besloten de budgetten van de VI onder te brengen bij de IGB. Hiertoe wordt dit onderdeel verhoogd met f 0,688 miljoen in 1997 oplopend tot f 0,754 miljoen in 2000, ten laste van uitgavenartikel 22.01, onderdeel 01. Daarnaast wordt dit onderdeel in verband met de reorganisatie door middel van een herschikking in 1997 incidenteel verhoogd met f 0,693 miljoen, ten laste van onderdeel 02 van dit uitgavenartikel. Verder wordt dit onderdeel, in verband met de regels ten aanzien van het bruto boeken van uitgaven en ontvangsten, in 1997 verhoogd met f 0,03 miljoen in het kader van ontvangsten AAW en overige ontvangsten. Het corresponderende ontvangstenartikel 22.01 (onderdelen 03 en 04) wordt eveneens verhoogd.

26.01 Onderdeel 02 Overige personele uitgaven

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven betreffen kosten woonwerkverkeer, pensionkosten, functieverplaatsingskosten en verhuiskosten, uitgaven beloningsdifferentiatie, arbeidsmarkttoelagen, kosten in verband met ambtsjubileum en kosten ouderschapsverlof. Daarnaast worden de uitgaven geraamd voor de kosten van langdurig zieken.
  • b) 
    De Ambtenarenwet dient als juridische basis voor de uitgaven. De hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

1997             1998             1999             2000

Herschikking i.v.m. de reorganisatie                            –693

Totaal onderdeel                                                              –693

Dit onderdeel wordt in verband met de reorganisatie door middel van een herschikking in 1997 incidenteel verlaagd met f 0,693 miljoen, ten gunste van onderdeel 01 van dit uitgavenartikel.

26.01 Onderdeel 03 Post-actieven

  • a) 
    Op dit onderdeel worden de uitgaven geraamd bestemd voor de betaling van wachtgeld aan post-actieven (bijvoorbeeld Rijkswacht-geldregeling, korte en lange uitkering 1966).
  • b) 
    De ABP-wet dient als basis voor de uitgaven. De hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet.

26.01 Onderdeel 04 Materieel

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven zijn bestemd voor de materiële uitgaven voortvloeiende uit de taken ter uitvoering van de Gezondheidswet en specifieke wetgeving.
  • b) 
    De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

1997

1998

1999

2000

Integratie VHI en IGB Onderzoeksbudget VHI Adviescomm. voor dierproeven Bijdrage kantoorautom. VHI Uitgifte extra certificaten

913               913               913               913

456               456               456               456

5555

15                 15                 15                 15

200

Totaal onderdeel

1 589

1 389

1 389

1 389

Vooruitlopend op de komende integratie van de Veterinaire Inspectie (VI) met de Inspectie Gezondheidsbescherming (IGB) is besloten de budgetten van de VI onder te brengen bij de IGB. Hiertoe wordt dit onderdeel vanaf 1997 structureel verhoogd met f 0,913 miljoen, ten laste van uitgavenartikel 22.01, onderdeel 05.

Voorts is in verband met de integratie van de VI met de IGB besloten het onderzoeksbudget van de VI onder te brengen bij de IGB. Hiertoe wordt dit onderdeel structureel verhoogd met f 0,456 miljoen, ten laste van uitgavenartikel 25.01, onderdeel 01. Daarnaast wordt dit onderdeel, ten laste van uitgavenartikel 22.01, onderdeel 05, structureel verhoogd met f 0,005 miljoen in verband met de uitgaven voor de adviescommissie voor dierproeven en f 0,015 miljoen in verband met kantoorautomatisering. Tenslotte wordt dit onderdeel, in verband met de regels van het bruto-boeken van uitgaven en ontvangsten, in 1997 met f 0,200 miljoen verhoogd in het kader van extra ontvangsten van de uitgifte van certificaten. Het corresponderende ontvangstenartikel 26.01 wordt eveneens verhoogd.

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

U2601

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

93 650

93 509

90 944

91 232

91 232

 

1e Suppletore wet

 

9 445

4 548

4 548

4 548

4 548

 

Nieuwe wijzigingen

 

1 676

2 307

2 113

2 143

2 143

 

Nieuwe nominale wijzigingen

 

883

933

912

917

917

 

Stand ontwerp-begroting 1997

94 486

105 654

101 297

98 517

98 840

98 840

98 840

Kengetallen

De in tabel I opgenomen kengetallen hebben voornamelijk betrekking op het procesmatige deel van de taken van de Inspectie Gezondheidsbescherming (IGB). Dit procesmatige deel omvat de handhavingstaken (toezicht en opsporing) en wordt planmatig uitgedrukt in aantallen inspecties en aantallen te onderzoeken monsters. De in de tabellen III tot en met VI gepresenteerde gegevens hebben betrekking op het gehele hoofdbeleidsterrein.

Tabel I: Door de regionale Inspecties verrichte, respectievelijk te verrichten inspecties

 

Inspectiecategorie

Realisatie 1995

Convenant 1996

Raming 1997

Verkoopplaatsen Amb. bedrijven Horeca Fabrieken Opslagplaatsen Overige inspecties

52 401 34 167 84 372 8 194 8 665 15 720

25.7%

16.8%

41.5%

4.0%

4.3%

7.7%

46 626

36 723

101 558

8 795

9 187 6 868

22.2%

17.5%

48.4%

4.2%

4.4%

3.3%

41 963 33 051 91 402

7 916

8 268 6 181

22.2%

17.5%

48.4%

4.2%

4.4%

3,3%

Totaal

203 519

100.0%

209 757

100.0%

188 781

100.0%

Het projectmatige deel van de IGB-taken omvat zaken als signalering en advisering.

De realisatie van de inspectieplanning 1995 bedroeg 95% evenals de realisatie van de monsterplanning. Het aandeel van het aantal monsters non–food neemt gestaag toe. Het streven is hiervoor na de reorganisatie meer capaciteit in te zetten.

Het convenant 1996 is afgesloten op een hoger niveau dan de realisatie van 1995. De prognose voor 1996 geeft een realisatie van circa 90% aan.

Aangezien de planningscyclus 1997 gedurende het jaar 1996 wordt afgerond zal een definitieve planning voor 1997 pas in december opgemaakt kunnen worden.

Voorshands is voor de planning 1997 uitgegaan van de prognose voor 1996.

Tabel II: Door de regionale Inspecties onderzochte, respectievelijk te onderzoeken monsters

 

Realisatie 1995

Convenant 1996

Raming 1997

Eet- en drinkwaren 209 157 Overige waren 17178

92.4% 7.6%

220 600 21 825

91.0% 9.0%

198 540 19 642

91.0% 9.0%

Totaal 226 335

100.0%

242 425

100.0%

218 182

100.0%

Tabel III Raming materiële uitgaven IGB/VI

Raming materiële kosten inspecties 1997

Aantal geplande inspectie-uren 1997 (q) Kosten per netto inspectie-uur (p) Materiële kosten inspecties (p*q)

Raming materiële kosten monsteronderzoek 1997

Totaal aantal monsters (q)

Kosten per monster (p)

Materiële kosten van monsteronderzoek

Overzicht materiële uitgaven

Kosten inspecties

Kosten monsteronderzoek

Kosten afdeling Specialisatie

Niet toegerekende kosten

(o.a. Hoofdinspectie, centrale projecten, VI)

Investeringen

119 306

f 49,32

f 5 884 639

218 183

f 30,00

f 6 571 231

f 5 884 639

f 6 571 231

f 556 883

f 8 770 247 f 4 200 000

Totaal materiële uitgaven

f 25 983 000

Tabel IV Raming personele uitgaven IGB/VI

Personele kosten:

aantal fte * middelsom (902,4 * f 77 476)

Centrale P-budgetten

(o.a. werving en selectie, ouderschapsverlof, differentiatie in beloning,

wachtgeld enz.)

f 69 914 000

f 5 400 000

Totaal personele uitgaven

f 75 314 000

De gehanteerde middelsommen omvatten zowel salariskosten als vergoedingen, toelagen, opleidingen en dergelijke.

De weergegeven materiële budgetten zijn berekend op basis van kostprijzen voor de IGB-produkten «inspectie» en «monsteronderzoek» en zijn voor het grootste deel gerelateerd aan de procesmatige activiteiten. In 1994 heeft een uitgebreide kostprijsberekening plaatsgevonden, waarbij zowel directe als indirecte materiële kosten zijn betrokken. De indirecte kosten zijn verbijzonderd naar de eerder genoemde produkten/ kostendragers. Het betreft hier geen integrale kostprijs, omdat indirecte kosten van overhead als bijvoorbeeld de Hoofdinspectie, huisvesting, bijdragen van derden e.d. niet in de berekening betrokken zijn. Op termijn zal een integrale kostenberekening plaatsvinden.

Tabel V: Budgetvergelijking met 1995 en 1996

1995

1996

Kosten inspecties Kosten monsteronderzoek Kosten afdeling Specialisatie Niet toegerekende kosten Investeringen

5 907 000    6 468 000

6 387 000    7 193 000 393 000        557 000

8 092 000    7 971 000

5 292 000    5 600 000

Totaal materiële uitgaven (1995) budget (1996) Totaal personele uitgaven (1995) budget (1996)

26 071 000 27 789 000 75 541 000 77 865 000

De uitgaven voor 1995 bewegen zich op het niveau van voorgaande jaren. Een uitzondering hierop vormen de uitgaven voor investeringen. In

1995 en 1996 wordt een terughoudend investeringsbeleid gehanteerd in anticipatie op een neerwaartse bijstelling van het totale budget. Ook in

1996 wordt dit beleid gehanteerd. Gevolg is dat slechts geïnvesteerd wordt ter vervanging van bestaande apparatuur. De invulling van de projectmatige taken (signalering en advisering) vindt voor het grootste deel plaats binnen de afdeling Specialisatie en de Hoofdinspectie, hetgeen leidt tot hogere uitgaven vergeleken met 1995.

 

Tabel VI: Onderbouwing personele component IGB/VI

           

Realisatie 1995

Raming 1996

1997

1998

1999

2000

2001

Gemiddelde (verwachte) bezetting 872,7 Gemiddelde prijs per fte 80810

902,4 79 186

902,4 78 481

902,4 78 105

902,4 78 462

902,4 78 462

902,4 78 462

In bovenstaande tabel is voor 1995 de werkelijke bezetting en de gerealiseerde gemiddelde prijs per fte weergegeven. Voor de jaren vanaf 1996 is op basis van het beschikbare budget (exclusief de eindejaarsmarge ad f 2,0 miljoen in 1996) en de geraamde begrotingssterkte de gemiddelde prijs per fte vermeld.

HOOFDBELEIDSTERREIN 27 RIJKSINSTITUUT VOOR VOLKSGEZONDHEID EN MILIEUHYGIËNE

Algemeen

Dit hoofdbeleidsterrein omvat de personele en materiële uitgaven van het RIVM. De uitgaven op dit terrein hebben betrekking op alle activiteiten van het RIVM op het gebied van volksgezondheid, milieu en natuur. Het RIVM als kenniscentrum voor de rijksoverheid op het gebied van volksgezondheid, milieu en natuur, verricht de volgende werkzaamheden:

  • a. 
    onderzoek dat gericht is op ondersteuning van de beleidsontwikkeling en de uitoefening van toezicht op het terrein van de volksgezondheid en het terrein van het milieu en de natuur;
  • b. 
    periodieke rapportage over de toestand en de toekomstige ontwikkelingen van de volksgezondheid, het milieu en de natuur;
  • c. 
    andere door de Ministers op te dragen werkzaamheden.

De primaire opdrachtgevers voor het RIVM zijn de Ministeries van VWS, VROM en LNV. Naast de genoemde taken kan het RIVM uit een oogpunt van algemeen belang andere werkzaamheden verrichten indien deze zijn opgenomen in een meerjaren activiteiten programma (MAP) en hiervoor de goedkeuring van de Ministers verkregen is.

Door de uitvoering van het MAP Directieonderzoek geeft het instituut invulling aan haar strategische taakontwikkeling op de langere termijn. Dit onderzoek is gericht op toekomstige onderzoekbehoeften van de opdrachtgevende departementen.

Binnen het RIVM is met ingang van de begroting 1996 bij de financiering onderscheid gemaakt in een basisfinanciering en een capaciteitsfinanciering. Daarnaast is er sprake van een zeker volume aan extern gefinancierd onderzoek, dat in opdracht van andere overheden en internationale organisaties wordt uitgevoerd. De basisfinanciering van het RIVM is afkomstig van de begroting van VWS en is bestemd voor de indirecte kosten van de kerntaken van het instituut (circa 24 %). De capaciteitsfinanciering van het RIVM is afkomstig van de begrotingen van VWS en van VROM. Zij is bestemd voor de uitvoering van de door beide ministeries vastgestelde Meerjaren Activiteiten Programma’s (MAP’s) op het gebied van de Volksgezondheid (circa 41 %) en het Milieu (circa 35 %).

Artikel 27.01 Personeel en materieel RIVM

Overzicht uitgavenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 

Art. ond. Omschrijving

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

01               Actief regulier personeel

02               Overige personele uitgaven

03               Post-actieven

04               Personeel ten laste van derden

05               Materieel

108 592 3 586 7 703 9 638

125 627

112 562

2 776

8 086

12 384

99 475

114 674

2 792

8 081

12 384

106 362

115 422

2 802

6 685

12 384

103 972

115 592

2 811

4 922

12 384

103 532

115 505

2 811

4 824

12 384

103 444

115 505

2 811

4 824

12 384

102 944

Totaal artikel

255 143

235 283

244 293

241 265

239 241

238 968

238 468

27.01 Onderdeel 01 Actief regulier personeel

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven betreffen betalingen van salarissen (inclusief sociale lasten) van ambtenaren zoals vermeld in Bijlage 1A van deze begroting.
  • b) 
    De Ambtenarenwet dient als juridische basis voor de uitgaven. De

hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet. c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Europese vrijgifte-regeling Invoering 36-urige werkweek Loonbijstelling VROM 1996

1 000 200 353

1 000 200 353

1 000 200 353

1 000 200 353

Totaal onderdeel

1 553

1 553

1 553

1 553

In het kader van de Europese vrijgifte-regeling voor sera/vaccins wordt dit onderdeel structureel verhoogd met f 1,0 miljoen, evenals onderdeel 05 van dit artikel. Het corresponderende ontvangstenartikel 27.01, onderdeel 02, wordt eveneens verhoogd. In verband met de invoering van de 36-urige werkweek in 1997 is het ter handhaving van de 24-uurs bereikbaarheid van het RIVM noodzakelijk om extra middelen aan de begroting van het RIVM toe te voegen. In verband daarmee wordt dit onderdeel structureel verhoogd met f 0,2 miljoen ten laste van uitgavenartikel 22.03. Dit onderdeel wordt structureel verhoogd met f 0,353 miljoen als gevolg van de door het ministerie van VROM uitgedeelde loonbijstellingstranche 1996. Het corresponderende ontvangstenartikel 27.02 is met eenzelfde bedrag verhoogd.

Kengetallen

Het RIVM is een kenniscentrum ten dienste van het beleid en het toezicht van de rijksoverheid. Dat betekent dat het instituut zijn producten (informatie, adviezen, meetgegevens, rapporten, publicaties, vaccins) primair ter beschikking stelt voor de ondersteuning en uitvoering van het overheidsbeleid inzake volksgezondheid en milieu. Daarnaast verricht het RIVM taken die bij of krachtens wetten zijn opgedragen, waaronder werkzaamheden met betrekking tot de levering van vaccins, of die in opdracht van de minister worden uitgevoerd, zoals bijvoorbeeld informatieverstrekking aan werkers in de gezondheidszorg.

Hieronder is uit de door het RIVM verrichte werkzaamheden een selectie gemaakt naar:

– het aantal geproduceerde rapporten en publicaties op het gebied van volksgezondheid en milieu;

Tabel I: Overzicht productie van publicaties en rapporten

1992

1993

1994

1995

Publicaties Rapporten

652 290

687 406

701 352

547 330

In onderstaande tabel zijn voor 1995 de werkelijke bezetting en de gerealiseerde gemiddelde prijs per fte weergegeven. Voor de jaren vanaf 1996 is op basis van het beschikbare budget en de geraamde begrotingssterkte de gemiddelde prijs per fte vermeld. De vermelde begrotingssterkte is inclusief de formatie van het Rijksinstituut voor Geneesmidelen-onderzoek (31) en exclusief 100 plaatsen betaald door derden uit de collectieve sector. Vanaf 1997 zijn 3 plaatsen toegevoegd in verband met herbezetting continudiensten.

 

Tabel II: Onderbouwing actief regulier

             
 

Realisatie 1995

Raming 1996

1997

1998

1999

2000

2001

Gemiddelde bezetting in fte’s Gemiddelde prijs per fte (in guldens) Toegelicht begrotingsbedrag (x f 1000)

1 241

87 718

108 592

1 332

84 506

112 562

1 335

85 898

114 674

1 335

86 458

115 422

1 335

86 586

115 592

1 335

86 521

115 505

1 335

86 521

115 505

27.01 Onderdeel 02 Overige personele uitgaven

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven zijn bestemd voor vergoedingen aan personeel van de kosten woon-werkverkeer, pension-kosten, functieverplaatsingskosten en verhuis- en inrichtingskosten. Daarnaast worden de uitgaven geraamd voor de kosten van langdurig zieken.
  • b) 
    De Ambtenarenwet dient als juridische basis voor de uitgaven. De hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet.

27.01 Onderdeel 03 Post-actieven

  • a) 
    Op dit onderdeel worden de uitgaven geraamd bestemd voor de betaling van wachtgeld aan post-actieven (bijvoorbeeld Rijkswacht-geldregeling, korte en lange uitkering 1966).
  • b) 
    De ABP-wet dient als basis voor de uitgaven. De hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet.

27.01 Onderdeel 04 Personeel ten laste van derden

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven betreffen betalingen van salarissen (inclusief sociale lasten) van ambtenaren die werkzaamheden verrichten voor derden uit de collectieve en niet-collectieve sector.
  • b) 
    De Ambtenarenwet dient als juridische basis voor de uitgaven. De hoogte van de uitgaven is gebaseerd op de Begrotingswet.

Kengetallen

De raming is gebaseerd op de thans beschikbare fte’s en de daarvoor geraamde bedragen (zie ook het betreffende ontvangstenartikel).

In onderstaande tabel zijn voor 1995 de werkelijke bezetting en de gerealiseerde gemiddelde prijs per fte weergegeven. Voor de jaren vanaf 1996 is op basis van het beschikbare budget en de geraamde begrotingssterkte de gemiddelde prijs per fte vermeld.

 

Tabel I: Onderbouwing personeel ten laste van

derden

   
 

Realisatie 1995

Raming 1996

1997

Gemiddelde bezetting in fte’s Gemiddelde prijs per fte (in guldens) Toegelicht begrotingsbedrag (x f 1000)

168

57 357

9 636

225 55 040 12 384

225 55 040 12 384

27.01 Onderdeel 05 Materieel

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde uitgaven zijn bestemd voor materiële kosten in algemene zin ten behoeve van het RIVM en aanschaffingen (onder andere investeringen in wetenschappelijke apparatuur en infrastructuur). De op dit onderdeel geraamde uitgaven hebben verder betrekking op specifieke uitgaven van uiteenlopende aard. Belangrijke posten hieruit zijn de aanschaf van hulpmiddelen voor productie en onderzoek, de aankoop van sera en vaccins, onderhoud en exploitatie, automatiseringskosten en onderhoud van meetnetten. Tenslotte is in dit onderdeel begrepen de VWS-bijdrage voor de instandhouding van het in Bilthoven gevestigde WHO (World Health Organisation) European Centre for Environment en Health.
  • b) 
    De Begrotingswet dient als basis voor de uitgaven.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

HIB-vaccin

10 700

10 700

10 700

10 700

Europese vrijgifte

1 000

1 000

1 000

1 000

Veldonderzoek kinkhoest-vaccin

500

     

WHO-centrum Bilthoven

500

500

500

500

Automatiseringskosten

45

45

45

45

Farmacopee Commissie

85

85

85

85

Onderzoek XTC-incidenten

61

     

Additionele projecten MAP

2 428

510

   

Totaal onderdeel

15 319

12 840

12 330

12 330

Een structurele verhoging van f 10,7 miljoen is het gevolg van de opname van het HIB-vaccin in het Rijksvaccinatieprogramma. Het corresponderende ontvangstenartikel 27.01, onderdeel 02, wordt eveneens verhoogd.

In het kader van de Europese vrijgifte-regeling voor sera/vaccins wordt dit onderdeel structureel verhoogd met f 1,0 miljoen. Het corresponderende ontvangstenartikel 27.01, onderdeel 02, wordt eveneens verhoogd.

Tevens wordt dit onderdeel ten laste van uitgavenartikel 25.02, onderdeel 05, in 1997 incidenteel verhoogd met f 0,5 miljoen in verband met de uitgaven uit hoofde van het veldonderzoek naar een a-cellulair kinkhoestvaccin.

In verband met de verlenging van de bijdrage van het Ministerie van VROM aan het WHO-centrum te Bilthoven in de periode 1997-2000 wordt dit onderdeel verhoogd met f 0,5 miljoen. Het corresponderende ontvangstenartikel 27.02 wordt eveneens met dit bedrag verhoogd.

In verband met de feitelijke onderbrenging van het Rijksinstituut voor Geneesmiddelenonderzoek (RIGO) te Leiden in de beheersstructuur van het RIVM wordt dit onderdeel ten laste van uitgavenartikel 22.01, onderdeel 05, structureel verhoogd met f 0,045 miljoen voor automatiseringskosten en f 0,085 miljoen ten behoeve van de Farmacopee Commissie.

Daarnaast wordt dit onderdeel ten laste van uitgavenartikel 25.02, onderdeel 07, incidenteel verhoogd met f 0,061 miljoen ten behoeve van onderzoek naar XTC-incidenten.

Tevens wordt dit onderdeel in 1997 en 1998 verhoogd met f 2,428 miljoen respectievelijk f 0,510 miljoen voor in het Meerjaren Activiteiten Programma (MAP) van het ministerie van VROM opgenomen additioneel gefinancierde projecten. Het corresponderende ontvangstenartikel 27.02 wordt met eenzelfde bedrag verhoogd.

Kengetallen

Onderstaande tabel bevat een overzicht van de opbouw van het materieel budget.

Tabel I: Onderbouwing materiële uitgaven (bedragen x f miljoen)

Realisatie Raming 1995             1996

1997

Materiële kosten algemeen

Investeringen

Exploitatiekosten

Hulpmiddelen voor productie/onderz.

Aankoop sera en vaccins

Automatiseringskosten

Bijdrage WHO en Oost-Europa-proj.

Medecontractanten

 

28,4

27,2

29,3

18,5

14,5

15,4

25,2

24,2

23,4

8,0

5,3

6,6

11,9

6,2

16,0

16,3

10,8

7,6

3,7

3,6

2,5

13,8

7,7

5,6

Totaal

125,6

99,5

106,4

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

U2701

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

222 873

217 945

218 508

218 077

218 077

 

1e Suppletore wet

 

7 792

7 085

5 964

4 884

4 611

 

Nieuwe wijzigingen

 

2 289

16 872

14 393

13 883

13 883

 

Nieuwe nominale wijzigingen

 

2 329

2 391

2 400

2 397

2 397

 

Stand ontwerp-begroting 1997

255 143

235 283

244 293

241 265

239 241

238 968

238 468

Wetsartikel 2 (ontvangsten) HOOFDBELEIDSTERREIN 22 ALGEMEEN

Artikel 22.01 Algemeen

Overzicht ontvangstenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

Art. ond. Omschrijving

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

01

02 03 04 05

Ontvangsten als gevolg van in voorgaande jaren te hoog verstrekte subsidievoorschotten Bijdragen van personeel Ontvangsten personeel Algemene ontvangsten Diensten voor derden

0000000

0000000

723               982               870               850               850               850               850

3 441             1 204            1 074            1 064            1 064            1 064            1 064

2 073            1 170            1 170            1 170            1 170            1 170            1 170

Totaal artikel

6 237

3 356

3 114

3 084

3 084

3 084

3 084

22.01 Onderdeel 01 Ontvangsten als gevolg van in voorgaande jaren te hoog verstrekte subsidievoorschotten

  • a) 
    Op dit onderdeel worden de middelen geraamd, die worden ontvangen als gevolg van afrekening van in voorgaande jaren te hoog verstrekte subsidievoorschotten.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op de vigerende subsidieregelingen en beschikkingen.

22.01 Onderdeel 02 Bijdragen van personeel

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde ontvangsten betreffen onder andere bijdragen van personeel voor inkoop van diensttijd voor pensioen.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op de mogelijkheden tot inkoop op grond van de toenmalige ABP-wet.

22.01 Onderdeel 03Ontvangsten personeel

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde ontvangsten hebben betrekking op AAW-uitkeringen van het ABP voor langdurig zieken.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW).

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Herijking raming langdurig zieken/AAW Desaldering AAW-gelden HIGB

-132 20

-132

-132

-132

Totaal onderdeel

-112

-132

-132

-132

Dit onderdeel wordt, evenals onderdeel 02 van het uitgavenartikel 22.01, structureel verlaagd met f 0,132 miljoen, als gevolg van het desalderen van uitgaven en ontvangsten ten behoeve van langdurig zieken/AAW-uitkeringen (nieuwe gevallen). Daarnaast wordt dit onderdeel in 1997 incidenteel verhoogd met f 0,02 miljoen in verband met de desaldering van uitgaven en ontvangsten ten behoeve van langdurig zieken, werkzaam bij de HIGB. Het corresponderende uitgavenartikel 26.01, onderdeel 01, wordt eveneens verhoogd.

22.01 Onderdeel 04Algemeneontvangsten

  • a) 
    Op dit onderdeel worden de middelen geraamd, die worden ontvangen en als zodanig niet plaatsbaar zijn op enig ander artikel. Voor publicaties die door VWS worden uitgegeven, worden tarieven gehanteerd. Deze worden in overleg tussen de directie Voorlichting en Communicatie (V&C) en de uitgevende directie vastgesteld. De prijs is onder meer afhankelijk van het doel en het bereik van de publicatie. Wel kent elke publicatie een minimumprijs (f 15,-), dit is een vergoeding voor de handlingskosten.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op de Begrotingswet. c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Herijking raming langdurig zieken/AAW Desaldering uitgaven en ontvangsten

-71 10

–66

-62

-62

Totaal onderdeel

-61

–66

-62

-62

Dit onderdeel wordt, evenals onderdeel 02 van het uitgavenartikel 22.01, verlaagd met f 0,071 miljoen in 1997, aflopend tot f 0,062 miljoen in 2000, als gevolg van het desalderen van uitgaven en ontvangsten ten behoeve van langdurig zieken/AAW-uitkeringen (oude gevallen).

In verband met de regels ten aanzien van het bruto boeken van uitgaven en ontvangsten wordt dit onderdeel in 1997 incidenteel verhoogd met f 0,01 miljoen. Het corresponderende uitgavenartikel 26.01, onderdeel 01, wordt eveneens verhoogd.

22.01 Onderdeel 05 Diensten voor derden

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde ontvangsten betreffen diensten die door VWS worden verricht voor derden behorende tot de collectieve en de niet-collectieve sector. De voor deze activiteiten berekende tarieven zijn in principe kostendekkend.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op overeenkomsten met derden, bijvoorbeeld andere ministeries, lagere overheden en bedrijfsleven (niet-collectieve sector).

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

M2201

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

2 991

2 987

2 982

2 978

2 978

 

1e Suppletore wet

 

300

300

300

300

300

 

Nieuwe wijzigingen

   

-173

-198

-194

-194

 

Stand ontwerp-begroting 1997

6 237

3 291

3 114

3 084

3 084

3 084

3 084

Artikel 22.02 Overige ontvangsten andere begrotingen en organisaties

Overzicht ontvangstenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 

Art. ond. Omschrijving

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

00 Overige ontvangsten andere begrotingen en organisaties

6 199

3 424

1 947

1 869

1 627

1 595

1 595

Totaal artikel

6 199

3 424

1 947

1 869

1 627

1 595

1 595

  • a) 
    De op dit artikel geraamde ontvangsten betreffen veelal incidentele bijdragen van andere ministeries die in verband met een juiste verantwoording niet op één van de andere ontvangstenartikelen kunnen worden geraamd. Tevens omvat dit artikel ontvangsten van organisaties zoals bijvoorbeeld de Europese Unie.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op de Begrotingswet. c)

Mutaties op dit artikel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Bijdrage SZW aan Arachne Bijdrage EZ aan NIBUD

-476 -253

-476 -253

-476 -253

-476 -253

Totaal onderdeel

-729

-729

-729

-729

Als gevolg van een gewijzigde subsidierelatie tussen VWS en de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Economische Zaken (EZ) enerzijds en de st. Arachne en het NIBUD anderzijds wordt dit ontvangstenartikel, evenals het corresponderende uitgavenartikel 24.09, onderdeel 01, structureel met f 0,729 miljoen verlaagd.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

M2202

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

2 696

2 696

2 696

2 486

2 486

 

1e Suppletore wet

 

536

-20

-98

-130

-162

 

Nieuwe wijzigingen

 

192

-729

-729

-729

-729

 

Stand ontwerp-begroting 1997

6 199

3 424

1 947

1 869

1 627

1 595

1 595

HOOFDBELEIDSTERREIN 23 STAATSTOEZICHT OP DE VOLKSGEZONDHEID

Artikel 23.01 Inspectie gezondheidszorg

Overzicht ontvangstenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 

Art. ond.

Omschrijving

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

01

Ontvangsten als gevolg van in voorgaande

2000000

 

jaren te hoog verstrekte subsidie-

             
 

voorschotten

             

02

Algemene ontvangsten

353 0 0 0 0 0 0

03

Diensten voor derden Inspectie gezondheidszorg

387

120

620

620

620

620

620

04

Ontvangsten registraties volksgezondheid

222

3

153

153

153

153

153

05

Ontvangsten registraties Wet BIG

0

10 582

10 721

14 212

1 157

1 157

1 157

Totaal artikel

965

10 705

11 494

14 985

1 930

1 930

1 930

23.01 Onderdeel 01 Ontvangsten als gevolg van in voorgaande jaren te hoog verstrekte subsidievoorschotten

  • a) 
    Op dit onderdeel worden de middelen geraamd, die worden ontvangen als gevolg van afrekening van in voorgaande jaren te hoog verstrekte subsidievoorschotten.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op de vigerende subsidieregelingen en beschikkingen.

23.01 Onderdeel 02Algemeneontvangsten

  • a) 
    Deze ontvangsten hebben voornamelijk betrekking op subsidie van het A&O-fonds, doorberekende personeelskosten en ontvangsten wegens de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang en lease-auto’s. Deze incidentele ontvangsten laten zich naar hun aard moeilijk ramen.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op de Begrotingswet.

23.01 Onderdeel 03 Diensten voor derden Inspectie gezondheidszorg

  • a) 
    Dit onderdeel bevat de raming van de vergoeding van derden voor diensten die door de IGZ worden verricht. De vergoedingen zijn gebaseerd op kostendekkende tarieven.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op de Wet op de geneesmiddelenvoorziening.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Opdrachten van derden

500

500

500

500

Totaal onderdeel

500

500

500

500

Dit onderdeel wordt structureel verhoogd met f 0,5 miljoen als gevolg van de meerontvangsten op het gebied van exportverklaringen, bloed, sera en vaccins (deelopbrengst RIVM) en de vergoedingen opiumverloven. De verschuldigde vergoeding voor een verlof binnen of buiten het grondgebied brengen van Nederland brengen van middelen bedraagt f 70,=. De verwachting is dat er ca. 2000 verloven per jaar worden afgegeven.

Het corresponderende uitgavenartikel 23.01, onderdeel 04, wordt eveneens verhoogd.

23.01 Onderdeel 04Ontvangsten registraties volksgezondheid

  • a) 
    Het betreft een raming van ontvangsten gebaseerd op vergoedingen betaald door beroepsbeoefenaren (psychotherapeuten) die zich officieel laten registreren (besluit staatssecretaris van WVC van 30 juli 1986 (Stb. 149)). De vergoedingen zijn gebaseerd op kostendekkende tarieven.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op de Begrotingswet. c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Hoger aantal registraties

150

150

150

150

Totaal onderdeel

150

150

150

150

Dit onderdeel wordt structureel verhoogd met f 0,15 miljoen als gevolg van een groter aantal registratie-aanvragen. De restitutie van f 350,= vindt plaats ten laste van het uitgavenartikel 23.01, onderdeel 05. Dit onderdeel wordt eveneens verhoogd.

23.01 Onderdeel 05 Ontvangsten registraties Wet BIG

  • a) 
    Het betreft een raming van ontvangsten gebaseerd op een uniform tarief van de registratie -eenmalig en structureel- van beroepsbeoefenaren van beroepen die in artikel 3 van de wet worden genoemd: arts, tandarts, apotheker, klinisch psycholoog, psychotherapeut, verloskundige en verpleegkundige. De eenmalige registratie heeft betrekking op die beroepsbeoefenaren die reeds een diploma hebben en de structurele registratie op die beroepsbeoefenaren die na aanvang van de BIG-registratie hun diploma zullen behalen. Het uniforme tarief voor beide bedraagt f 130,=. Gezien de spreiding van het aantal registraties in genoemde periode lopen uitgaven en ontvangsten niet parallel. Over de gehele periode heen zijn de ontvangsten en uitgaven gelijk (zie uitgaven artikel 23.01, onderdeel 06).
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op de wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

M2301

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

10 705

10 844

14 335

1 280

1 280

 

Nieuwe wijzigingen

   

650

650

650

650

 

Stand ontwerp-begroting 1997

965

10 705

11 494

14 985

1 930

1 930

1 930

Kengetallen

In onderstaande tabel is het geraamde aantal registraties weergegeven. Na de gefaseerde invoering in de jaren tot en met 1998 wordt voor 1999 en volgende jaren uitgegaan van een regulier niveau van 8 900 registraties. Er geldt een tarief van f 130,- per registratie.

 

Tabel I: Onderbouwing registratie Wet BIG

             
 

Realisatie 1995

Raming 1996

1997

1998

1999

2000

2001

Registraties Inkomsten (in ƒ miljoen)

-

81 400

10,6

57 361

7,5

54 853

7,1

8 900

2,8

8 900

2,8

8 900

2,8

HOOFDBELEIDSTERREIN 24 WELZIJN Artikel 24.01 Welzijn algemeen Overzicht ontvangstenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

Art. ond. Omschrijving

1995             1996             1997             1998

1999

2000

2001

01               Ontvangsten als gevolg van in voorgaande jaren te hoog verstrekte subsidievoorschotten

02               Algemene ontvangsten

48 077          17 465          12 465          12 465

127                 75                 75                 75

12 465 75

12 465 75

12 465 75

Totaal artikel

48 205          17 540          12 540          12 540

12 540

12 540

12 540

24.01 Onderdeel 01 Ontvangsten als gevolg van in voorgaande jaren te hoog verstrekte subsidievoorschotten

  • a) 
    Op dit onderdeel worden de middelen geraamd, die worden ontvangen als gevolg van afrekening van in voorgaande jaren te hoog verstrekte subsidievoorschotten.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op de vigerende subsidieregelingen en beschikkingen.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Desaldering afrekeningen Jeugdbeleid

-5 000

-5 000

-5 000

-5 000

Totaal onderdeel

-5 000

-5 000

-5 000

-5 000

In verband met een verwachte afname van nabetalingen en ontvangsten op af te rekenen subsidievoorschotten wordt dit onderdeel structureel verlaagd met f 5,0 miljoen. De onderdelen 01, 02 en 03 van het uitgavenartikel 24.04, worden eveneens structureel verlaagd met respectievelijk f 0,5 miljoen, f 1,0 miljoen en f 3,5 miljoen.

24.01 Onderdeel 02Algemeneontvangsten

  • a) 
    Op dit onderdeel worden de middelen geraamd, die worden ontvangen en als zodanig niet plaatsbaar zijn op enig ander artikel. Voor publicaties die door VWS worden uitgegeven, worden tarieven gehanteerd. Deze worden in overleg tussen de Directie Voorlichting & Communicatie en de uitgevende directie vastgesteld. De prijs is onder meer afhankelijk van het doel en het bereik van de publicatie. Wel kent elke publicatie een minimumprijs (f 15,–), dit is een vergoeding voor de handlingskosten.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op de Begrotingswet.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

M2401

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

17 840

17 840

17 840

17 840

17 840

 

1e Suppletore wet

 

-300

-300

-300

-300

-300

 

Nieuwe wijzigingen

   

-5 000

-5 000

-5 000

-5 000

 

Stand ontwerp-begroting 1997

48 205

17 540

12 540

12 540

12 540

12 540

12 540

Artikel 24.02 Bijdrage van andere begrotingen Overzicht ontvangstenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

Art. ond Omschrijving

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

01               Bijdrage van andere begrotingen inzake gehandicaptenbeleid                                                         163

02               Bijdrage van andere begrotingen inzake jeugdhulpverlening en jeugdbeleid                            1 139

03               Bijdrage van begroting V inzake opvang vluchtelingen                                                                 24740

04               Bijdrage van andere begrotingen inzake opvang vluchtelingen en minderheden                   23 433

100               100                   0                   0                   0                   0

1 166            1 096            1 096            1 096            1 096            1 096

24 740          24 740          24 740          24 740          24 740          24 740

000000

Totaal artikel

49 474

26 006

25 936

25 836

25 836

25 836

25 836

24.02 Onderdeel 01 Bijdrage van andere begrotingen inzake gehandicaptenbeleid

  • a) 
    Het betreft hier een bijdrage (voor het laatste jaar) van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen ten behoeve van subsidiëring op grond van de op de Welzijnswet 1994 gebaseerde Subsidieregeling welzijnsbeleid.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op de Begrotingswet.

24.02 Onderdeel 02 Bijdrage van andere begrotingen inzake jeugdhulpverlening en jeugdbeleid

  • a) 
    Het betreft hier bijdragen van het Ministerie van Justitie aan subsidies en rijksbijdragen in het kader van de jeugdhulpverlening, alsmede bijdragen van diverse ministeries aan subsidies ten behoeve van het sociaal-educatief jeugdbeleid en een bijdrage inzake de Vereniging tegen Kindermishandeling.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op de Begrotingswet.

24.02 Onderdeel 03 Bijdrage van begrotingVinzake opvang vluchtelingen

  • a) 
    Het betreft een bijdrage van begroting V (Ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking) in de kosten van de opvang van vluchtelingen en minderheden.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op de Begrotingswet.

24.02 Onderdeel 04 Bijdrage van andere begrotingen inzake opvang vluchtelingen en minderheden

  • a) 
    De op dit onderdeel geraamde ontvangsten betreffen veelal incidentele bijdragen van andere ministeries inzake opvang vluchtelingen en minderheden die in verband met een juiste verantwoording niet op de onderdeel 03 van dit ontvangstenartikel kunnen worden geraamd.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op de Begrotingswet. c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Vervallen bijdrage Justitie tolkendiensten Minderheden

-1 800

-1 800

-1 800

-1 800

Totaal onderdeel

-1 800

-1 800

-1 800

-1 800

De in 1995 geraamde verhoging van de bijdrage van het Ministerie van Justitie ten behoeve van tolkdiensten Minderheden van f 1,8 miljoen wordt teruggedraaid. Het corresponderende uitgavenartikel 24.09, onderdeel 02, wordt eveneens structureel verlaagd.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

M2402

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerpbegroting 1996

 

27 827

27 757

27 712

27 712

27 712

 

1e Suppletore wet

 

-21

-21

-76

-76

-76

 

Nieuwe wijzigingen

 

-1 800

-1 800

-1 800

-1 800

-1 800

 

Stand ontwerpbegroting 1997

49 474

26 006

25 936

25 836

25 836

25 836

25 836

Artikel 24.03 Jeugdbeleid Overzicht ontvangstenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

Art. ond. Omschrijving

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

01               Ontvangsten Nederlandse filmkeuring

02               Ontvangsten ouderbijdragen

03               Ontvangsten desinvesteringen jeugdhulpverlening

 

56

55

55

55

55

55

55

9 952

24 300

24 300

24 400

24 400

24 400

24 400

5 214

5 249                   0                   0                   0                   0                   0

Totaal artikel

15 221

29 604

24 355

24 455

24 455

24 455

24 455

24.03 Onderdeel 01Ontvangsten Nederlandse filmkeuring

  • a) 
    Het betreft hier ontvangsten in verband met filmkeuringen. Deze tarieven zijn niet kostendekkend.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op de Wet op de filmvertoningen. In deze wet zijn de vaststelling van de vergoedingen en de hoogte van de tarieven opgenomen.

24.03 Onderdeel 02Ontvangsten ouderbijdragen

  • a) 
    Het betreft hier ontvangsten van jeugdigen en ouders van jeugdigen, welke zijn geplaatst in internaten en pleeggezinnen.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op de Wet op de jeugdhulpverlening.

24.03 Onderdeel 03Ontvangsten desinvesteringen jeugdhulpverlening

  • a) 
    Deze ontvangsten betreffen desinvesteringen in accommodaties van voorzieningen welke in het kader van de jeugdhulpverlening gesubsidieerd worden.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op de Wet op de jeugdhulpverlening en de Investeringssubsidieregeling.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

M2403

1995

1996 1997 1998 1999 2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

24 350 24 350 24 450 24 450 24 450

 

1e Suppletore wet

 

3 704 5 5 5 5

 

Nieuwe wijzigingen

 

1550

 

Stand ontwerpbegroting 1997

15 221

29 604 24 355 24 455 24 455 24 455

24 455

HOOFDBELEIDSTERREIN 25 VOLKSGEZONDHEID Artikel 25.01 Volksgezondheid algemeen Overzicht ontvangstenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

Art. ond. Omschrijving

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

01

02 03

04

05 06

Ontvangsten als gevolg van in voorgaande jaren te hoog verstrekte subsidievoorschotten Algemene ontvangsten Diensten voor derden en overige ontvangsten Rijksinstituut voor geneesmiddelenonderzoek

Opleidingen en examens op het gebied van de volksgezondheid

Inverdieningstoelagen en studietoelagen Vergunningen geneesmiddelen

 

11 428

2 083

3 300

3 200

3 200

3 200

3 200

616

108

1 308

1 308

1 308

1 308

1 308

249

1 200

1 200

1 200

1 200

1 200

 

406

300

300

300

300

300

300

788

1 106

1 102

1 102

1 102

1 102

1 102

2 008

2 393

2 393

2 393

2 393

2 277

2 277

Totaal artikel

15 495

5 990

9 603

9 503

9 503

9 387

9 387

25.01 Onderdeel 01 Ontvangsten als gevolg van in voorgaande jaren te hoog verstrekte subsidievoorschotten

  • a) 
    Op dit onderdeel worden de middelen geraamd, die worden ontvangen als gevolg van afrekening van in voorgaande jaren te hoog verstrekte subsidievoorschotten.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op de vigerende subsidieregelingen en beschikkingen.

25.01 Onderdeel 02Algemeneontvangsten

  • a) 
    Het betreft een raming van ontvangsten gebaseerd op de verkoop van diverse rapporten en bulletins. Voor publicaties die door VWS worden uitgegeven, worden tarieven gehanteerd. Deze worden in overleg tussen de Directie Voorlichting & Communicatie en de uitgevende directie vastgesteld. De prijs is onder meer afhankelijk van het doel en het bereik van de publicatie. Wel kent elke publicatie een minimumprijs (f 15,–), dit is een vergoeding voor de handlings-kosten.

Dit onderdeel is tevens gereserveerd voor eventuele ontvangsten in het kader van de civiele verdedigingsvoorbereiding.

  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op de Begrotingswet.

25.01 Onderdeel 03 Diensten voor derden en overige ontvangsten Rijksinstituut voor geneesmiddelenonderzoek

  • a) 
    Het betreft hier (kostendekkende) ontvangsten voor verrichte diensten voor onderzoek met betrekking tot geneesmiddelen ten behoeve van derden, zoals de Algemene inspectiedienst (AID) van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en fabrikanten.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op overeenkomsten met derden.

25.01 Onderdeel 04 Opleidingen en examens op het gebied van de volksgezondheid

  • a) 
    Het op dit onderdeel geraamde bedrag heeft in hoofdzaak betrekking op ontvangsten terzake van examengelden, welke zijn verschuldigd voor deelname aan het examen van diverse opleidingen.

0

  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op:

– De Wet op de ziekenverzorgers en ziekenverzorgsters, van

13-6-1963, Stb. 289; – Regeling examengeld verloskundigen van 6 mei 1996, nr

CSZ/BO-961 315; – Regeling uitvoering enige bepalingen Besluit radiodiagnostisch en radiotherapeutisch laboranten 1993 dd. 31 mei 1996, nr

CSZ/BO-963 808; – Regeling toekenning bevoegdheid tot het uitoefenen van de beroepen van mondhygiënist, oefentherapeut-Cé sar,

oefentherapeut-Mensendieck, orthoptist en podotherapeut van 31

mei 1996, CSZ/BO-963 807.

25.01 Onderdeel 05 Inverdieningstoelagen en studietoelagen

  • a) 
    Het op dit onderdeel geraamde bedrag betreft in hoofdzaak (gedeeltelijke) terugbetalingen van renteloze leningen, welke aan aspirant-huisartsen zijn verstrekt gedurende hun eenjarige opleiding tot huisarts.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op individuele overeenkomsten.

25.01 Onderdeel 06 Vergunningen geneesmiddelen

  • a) 
    Dit onderdeel bevat de raming van inkomsten uit het verstrekken van vergunningen op het terrein van de geneesmiddelenvoorziening en van de opiumverloven. De hiervoor berekende tarieven zijn kostendekkend. Uit een gedeelte van de hiermee gemoeide opbrengsten worden inspecteurs bij de Inspectie voor de geneesmiddelen gefinancierd. Daarnaast wordt met de opbrengsten personeel (inclusief materieel) van de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) gefinancierd.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op de Wet op de geneesmiddelenvoorziening respectievelijk de Opiumwet.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

M2501

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

10 289

10 139

10 039

10 039

9 923

 

1e Suppletore wet

 

-4 836

-536

-536

-536

-536

 

Nieuwe wijzigingen

 

533

         

Stand ontwerp-begroting 1997

15 495

5 986

9 603

9 503

9 503

9 387

9 387

Artikel 25.02 Medische tuchtwet Overzicht ontvangstenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 

Art. ond. Omschrijving

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

00 Medische tuchtwet

26

20

20

20

20

20

20

Totaal artikel

26

20

20

20

20

20

20

  • a) 
    Het op dit artikel geraamde bedrag heeft betrekking op door artsen, tandartsen, apothekers en verloskundigen betaalde geldboetes. De oplegging van een geldboete geschiedt door het desbetreffende medisch tuchtcollege.
  • b) 
    De ontvangsten (via de inning van de geldboetes) zijn gebaseerd op de Medische tuchtwet.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

M2502

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

20

20

20

20

20

 

Stand ontwerp-begroting 1997

26

20

20

20

20

20

20

Artikel 25.04 Terugbetaling op effectief geworden garanties Overzicht ontvangstenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

Art. ond. Omschrijving                                                                    1995             1996             1997             1998             1999             2000             2001

00               Terugbetaling op effectief geworden garanties                                                                                  0                   0                   0                   0                   0                   0                   0

Totaal artikel                                                                                               0                   0                   0                   0                   0                   0                   0

  • a) 
    Op dit artikel worden eventuele ontvangsten op reeds geëffec-tueerde garanties geraamd.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op de Begrotingswet.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp–begroting (bedragen x f 1000)

M2504                                                                1995             1996             1997             1998             1999             2000             2001

Stand ontwerp-begroting 1996

Stand ontwerp-begroting 1997

Artikel 25.05 Bijdrage van begroting VI inzake de Vereniging tegen kindermishandeling

Overzicht ontvangstenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

Art. ond. Omschrijving                                                                    1995             1996             1997             1998             1999             2000             2001

00               Bijdrage van begroting VI inzake de

Vereniging tegen kindermishandeling                           125                   0                   0                   0                   0                   0                   0

Totaal artikel                                                                                           125                   0                   0                   0                   0                   0                   0

Op dit ontvangstenartikel werd de bijdrage van het Ministerie van Justitie in de kosten van de Vereniging tegen kindermishandeling geraamd en verantwoord. Bij 1e Suppletore wet 1996 zijn deze ontvangsten echter overgeheveld naar het ontvangstenartikel 24.02, onderdeel 02.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

M2505

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

125

125

125

125

125

 

1e Suppletore wet

 

-125

-125

-125

-125

-125

 

Stand ontwerp-begroting 1997

125

           

Artikel 25.06 Verrekening met agentschap CBG Overzicht ontvangstenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 

Art. ond. Omschrijving

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

00 Verrekening met agentschap CBG

0

5 517

5 516

5 515

5 515

5 515

5 515

Totaal artikel

0

5 517

5 516

5 515

5 515

5 515

5 515

  • a) 
    Op dit artikel wordt de bijdrage geraamd in verband met de vorming van het agentschap «Directie College ter Beoordeling van Geneesmiddelen». Deze bijdrage van de DCBG heeft betrekking op de departementale uitgaven ten behoeve van de DCBG. Tevens wordt de bijdrage van de DCBG aan de uitgaven van het RIGO en de RIVM voor de DCBG op dit artikel geraamd. Zie tevens de toelichting bij wetsartikel 3.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op de Begrotingswet. c)

Mutaties op dit artikel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Correctie P-budget CBG

-316

-316

-316

-316

Totaal artikel

-316

-316

-316

-316

Dit ontvangstenartikel wordt met f 0,316 miljoen verlaagd in verband met een correctie op het bij de verlening van de status van agentschap aan de DCBG overgedragen budget. Het uitgavenartikel 22.01, onderdeel 4, wordt eveneens verlaagd.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

M2506

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

5 833

5 832

5 831

5 831

5 831

 

Nieuwe wijzigingen

 

-316

-316

-316

-316

-316

 

Stand ontwerp-begroting 1997

 

5 517

5 516

5 515

5 515

5 515

5 515

HOOFDBELEIDSTERREIN 26 INSPECTIE GEZONDHEIDSBESCHERMING

Artikel 26.01 Inspectie gezondheidsbescherming

Overzicht ontvangstenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 

Art. ond. Omschrijving

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

00 Inspectie gezondheidsbescherming

1 390

500

700

500

500

500

500

Totaal artikel

1 390

500

700

500

500

500

500

  • a) 
    Dit artikel bevat de raming van inkomsten uit heffingen die op grond van de gewijzigde Warenwet opgelegd worden, de inkomsten uit hoofde van het verstrekken van certificaten en het verrichten van overige diensten (onder andere onderzoek) voor derden. De tarieven zijn kostendekkend.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op de Warenwet. c)

Mutaties op dit artikel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Extra uitgiften certificaten

200

     

Totaal artikel

200

     

In verband met de regels ten aanzien van het bruto-boeken van uitgaven en ontvangsten wordt dit onderdeel in 1997 verhoogd met f 0,2 miljoen in het kader van extra ontvangsten van de uitgifte van certificaten. Het corresponderende uitgavenartikel 26.01, onderdeel 04, wordt eveneens verhoogd.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

M2601

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

500

500

500

500

500

 

Nieuwe wijzigingen

   

200

       

Stand ontwerp-begroting 1997

1 390

500

700

500

500

500

500

HOOFDBELEIDSTERREIN 27 RIJKSINSTITUUT VOOR VOLKSGEZONDHEID EN MILIEUHYGIËNE

Artikel 27.01 RIVM

Overzicht ontvangstenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 

Art. ond. Omschrijving

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

01               Algemene ontvangsten

02               Verkoop en controle op sera en vaccins

03               Onderzoekingen, biologische ijkingen en dergelijke

04               Diensten voor derden RIVM

25 259 32 453

1 932 6 068

16 100 19 140

5 600 12 384

16 500 31 840

5 200 12 384

16 500 31 840

5 200 12 384

16 500 31 840

5 200 12 384

16 500 31 840

5 200 12 384

16 500 31 840

5 200 12 384

Totaal artikel

65 711

53 224

65 924

65 924

65 924

65 924

65 924

27.01 Onderdeel 01Algemeneontvangsten

  • a) 
    Dit onderdeel bevat inkomsten ten gevolge van de verkoop van drukwerk en dergelijke en inkomsten uit hoofde van de doorberekening van facilitaire- en overhead-kosten. De voor deze activiteiten berekende tarieven zijn kostendekkend. Daarnaast worden op dit onderdeel enkele personele ontvangsten verantwoord.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op overeenkomsten met derden. c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Herhuisvesting SVM

400

400

400

400

Totaal onderdeel

400

400

400

400

Dit onderdeel wordt structureel verhoogd met f 0,4 miljoen ten laste van onderdeel 03 van dit ontvangstenartikel als gevolg van een herschikking in het kader van de herhuisvesting SVM op het RIVM-terrein.

Kengetallen

Tabel I: Algemene ontvangsten (bedragen x f miljoen)

Diverse ontvangsten

Dienstverlening SVM

BTW

Derden projecten

 

Realisatie

Raming

 

1995

1996

1997

1,0

1,2

1,2

3,4

3,4

3,8

7,4

0,0

0,0

13,5

11,5

11,5

Totaal

25,3

16,1

16,5

In het hier opgenomen overzicht wordt de herkomst van de diverse ontvangsten weergegeven. De post «Diverse ontvangsten» omvat de ontvangsten uit verkoop van rapporten, verkregen bonussen en kortingen, ontvangen AAW-uitkeringen en diverse overige ontvangsten. De post

«Dienstverlening SVM» omvat aan de SVM doorbelaste facilitaire kosten. De post «BTW» betreft een eenmalige teruggave door de fiscus van in voorgaande jaren niet verrekende BTW. De post «derden projecten» betreft de ontvangsten van derden-opdrachtgevers voor de materië le kosten van voor hen uitgevoerde onderzoeksprojecten en verricht advieswerk.

27.01 Onderdeel 02 Verkoop en controle op sera en vaccins

  • a) 
    Dit onderdeel omvat de inkomsten die ontstaan door verkoop van sera en vaccins die zijn opgenomen in het rijksvaccinatieprogramma en de vaccins die worden verkocht onder de noemer kennisexploitatie. Tevens worden op dit onderdeel de inkomsten geboekt die ontstaan uit de controle-activiteiten op vaccins in het kader van de Europese vrijgifte. De voor deze activiteiten berekende tarieven zijn kostendekkend.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op prijsafspraken in het kader van het rijksvaccinatieprogramma.

c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Opname HIB-vaccin Europese vrijgifte-regeling

10 700 2 000

10 700 2 000

10 700 2 000

10 700 2 000

Totaal onderdeel

12 700

12 700

12 700

12 700

Dit onderdeel wordt structureel verhoogd met f 10,7 miljoen in verband met de opname van het HIB-vaccin in het Rijksvaccinatie-programma. Het corresponderende uitgavenartikel 27.01, onderdeel 05, wordt eveneens verhoogd.

In het kader van de Europese vrijgifte-regeling voor sera/vaccins wordt dit onderdeel structureel verhoogd met f 2,0 miljoen. Het corresponderende uitgavenartikel 27.01, de onderdelen 01 en 05, wordt eveneens verhoogd.

Kengetallen

Tabel I: Inkomsten sera en vaccins (bedragen x f miljoen)

Realisatie 1995 Raming 1996

1997

Levering vaccins Kennisexploitatie HIB-vaccins Europese vrijgifte

 

20,0

19,1

19,1

5,0

0,0

0,0

5,3

0,0

10,7

2,1

0,0

2,0

Totaal

32,4

19,1

31,8

De tabel bevat een overzicht van de diverse inkomsten.

27.01 Onderdeel 03 Onderzoekingen, biologische ijkingen en dergelijke

  • a) 
    Onder dit onderdeel worden inkomsten opgenomen die ontstaan door vergoedingen die het RIVM ontvangt voor verschillende soorten onderzoek. Het betreft met name laboratoriumbepalingen op patiëntenmateriaal en milieubepalingen. De voor deze activiteiten berekende tarieven zijn kostendekkend.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op diverse afspraken. c)

Mutaties op dit artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

Herhuisvesting SVM

-400

-400

-400

-400

Totaal onderdeel

-400

-400

-400

-400

Dit onderdeel wordt structureel verlaagd met f 0,4 miljoen ten gunste van onderdeel 01 van dit ontvangstenartikel als gevolg van een herschikking in het kader van de herhuisvesting SVM op het RIVM-terrein.

27.01 Onderdeel 04 Diensten voor derden RIVM

  • a) 
    Op dit onderdeel wordt geraamd de vergoeding van derden voor diensten die door het RIVM worden verricht. De vergoedingen zijn gebaseerd op kostendekkende tarieven.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op overeenkomsten met derden.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

M2701

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

52 524

52 524

52 524

52 524

52 524

 

1e Suppletore wet

 

700

700

700

700

700

 

Nieuwe wijzigingen

   

12 700

12 700

12 700

12 700

 

Stand ontwerp-begroting 1997

65 713

53 224

65 924

65 924

65 924

65 924

65 924

Artikel 27.02 Bijdrage van begroting XI inzake het RIVM Overzicht ontvangstenrealisaties en -ramingen op artikelonderdeel (bedragen x f 1000)

 

Art. ond. Omschrijving

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

00 Bijdrage van begroting XI inzake het RIVM

64 111

74 747

70 608

68 690

68 180

68 180

67 680

Totaal artikel

64 111

74 747

70 608

68 690

68 180

68 180

67 680

  • a) 
    Het betreft een bijdrage van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in het kader van het Meerjaren activiteiten programma milieu.
  • b) 
    De ontvangsten zijn gebaseerd op de Begrotingswet.

c)

Mutaties op dit ontvangstenartikel (bedragen x f 1000)

 
 

1997

1998

1999

2000

WHO-centrum Bilthoven Loonbijstelling VROM Additionele projecten MAP

500

353

2 428

500 353 510

500 353

500 353

Totaal artikel

3 281

1 363

853

853

In verband met de verlenging van de subsidiëring door het Ministerie van VROM aan het WHO-centrum te Bilthoven wordt dit ontvangstenartikel structureel verhoogd met f 0,5 miljoen. Het corresponderende uitgavenartikel 27.01, onderdeel 05, wordt eveneens structureel verhoogd.

Dit onderdeel wordt structureel verhoogd met f 0,353 miljoen als gevolg van de door het ministerie van VROM uitgedeelde loonbijstellingstranche 1996. Het corresponderende uitgavenartikel 27.01 onderdeel 01 is met eenzelfde bedrag verhoogd. Tevens wordt dit onderdeel in 1997 en 1998 verhoogd met f 2,428 miljoen respectievelijk f 0,510 miljoen voor in het Meerjaren Activiteiten Programma (MAP) van het ministerie van VROM opgenomen additioneel gefinancierde projecten. Het corresponderende uitgavenartikel 27.01 onderdeel 5 wordt met eenzelfde bedrag verhoogd.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (bedragen x f 1000)

 

M2702

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

72 635

67 327

67 327

67 327

67 327

 

Nieuwe wijzigingen

 

2 112

3 281

1 363

853

853

 

Stand ontwerp-begroting 1997

64 111

74 747

70 608

68 690

68 180

68 180

67 680

Kengetallen

Tabel I: Bijdrage Ministerie van VROM (bedragen x f miljoen)

 
 

Realisatie 1995

Raming

1996

1997

Structurele bijdrage WHO-centrum Additionele bijdrage

49,3

1,0

13,8

 

67,3 0,5 6,9

67,7 0,5 2,4

Totaal

64,1

 

74,7

70,6

In het hier opgenomen overzicht worden de bijdragen van het Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) weergegeven.

De post «Structurele bijdrage» betreft de bijdrage voor de uitvoering van het milieu-onderzoek, de post «WHO-centrum» betreft de bijdrage in de bekostiging van het WHO-European Centrum te Bilthoven en tenslotte betreft de post «Additionele bijdrage» betreft de bijdrage ten behoeve van de uitvoering van aanvullende onderzoeksprojecten.

Wetsartikel 3 (Agentschapsbegroting College ter Beoordeling van Geneesmiddelen)

Betreft een toelichting bij de begroting van baten, lasten, kapitaalontvangsten en kapitaaluitgaven van het agentschap Direktie College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (DCBG).

Taken

Het agentschap DCBG is een administratieve eenheid die ondermeer de ondersteuning van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (hierna te noemen het College) tot taak heeft. De secretaris van het College is tevens de directeur van het agentschap DCBG. Het College is een zelfstandig bestuursorgaan.

De taken van het agentschap DCBG zijn het voorbereiden en uitvoeren van besluiten tot toelating en registratie, de weigering van toelating en de doorhaling van de registratie van geneesmiddelen, alsmede het aanpassen van registratievoorwaarden aan de stand van de wetenschap. Het agentschap DCBG is verantwoordelijk voor het opstellen van beoordelingsrapporten over de ingediende aanvragen tot registratie dan wel tot wijziging van de registratievoorwaarden. Een deel van de werkzaamheden wordt binnen het agentschap uitgevoerd, een deel wordt uitbesteed aan (rijks)instituten als het RIVM. De communicatie met het bedrijfsleven, de beroepsgroepen en andere registratieautoriteiten vindt primair plaats vanuit het agentschap. De formele besluitvorming is en blijft uitsluitend een bevoegdheid van het College als zelfstandig bestuursorgaan.

De coördinatie van de geneesmiddelenbewaking (Post Marketing Surveillance) is toegevoegd aan het takenpakket van het agentschap DCBG. De Stichting Landelijke Registratie Evaluatie Bijwerkingen (Lareb) zal namens het agentschap DCBG een nationaal systeem voor het verzamelen van spontane meldingen van (vermoede) bijwerkingen van geneesmiddelen, die in Nederland in de handel zijn, opzetten en in stand houden.

Nederland moet, ten gevolge van Besluit 654 van 12 december 1995, houdende wijziging van het Besluit homeopathische farmaceutische produkten, een systeem voor de registratie van homeopathische geneesmiddelen opzetten. Het College wordt hiermee belast, één en ander zal in 1996 zijn beslag krijgen.

De beoordeling van geneesmiddelen die verwerkt zijn in medische hulpmiddelen behoort eveneens tot de taken.

Het College krijgt in de loop van 1996 de bevoegdheid om de aflever-status (UR of niet-UR1) van geneesmiddelen vast te stellen. Dit brengt geen extra kosten met zich mee.

Tabel 1 geeft de omvang weer van de totale (jaarlijkse) werkzaamheden met betrekking tot genoemd takenpakket.

Financieel beheer

Met het kerndepartement zijn, door middel van een «managementafspraak», duidelijke afspraken gemaakt over verantwoordelijkheden, rapportage en financiële verantwoording, met name ten aanzien van de planning & controlcyclus.

De algemeen directeur van het agentschap DCBG zal op een aantal punten autonoom zijn in het nemen van beslissingen. Zijn bevoegdheden zijn gedefinieerd in de «managementafspraken» met het kerndepartement. Zo zal hij bijvoorbeeld uitgaven ten behoeve van het apparaat kunnen doen binnen de grenzen van de totale begroting zoals goedgekeurd in het jaarwerkplan.

UR = Uitsluitend Recept.

Omdat het agentschap DCBG rijksgelden in beheer heeft, en daar verantwoording over verschuldigd is, is het in de zin van artikel 19 van de Comptabiliteitswet een rekenplichtige dienst. Op het agentschap zijn daarom de regels hieromtrent van toepassing.

Doelmatigheid

Ter verbetering van de doelmatigheid zijn de volgende ontwikkelingen in gang gezet:

– Teneinde een grotere betrokkenheid van de medewerkers bij de «eindprodukten» te bewerkstelligen en verantwoordelijkheden meer bij deze medewerkers te leggen is in de loop van 1996 de reorganisatie afgerond. De agentschapstatus, de toegenomen invloed van de Europese Unie, toename van het werkaanbod en de geneesmiddelenbewaking maakten aanpassing van de organisatie noodzakelijk.

– In samenwerking met de Accountantsdienst van het Ministerie van VWS wordt een kostprijstoerekingssystematiek ontwikkeld, zodat meer inzicht kan worden verkregen in de kosten van de diverse produkten. Eén van de aanbevelingen is het bijhouden van een tijdsregistratie door de functionarissen , die zich rechtstreeks bezighouden met de door het agentschap te leveren prestaties.

– Binnen een werkgroep worden kengetallen ontwikkeld. De opdracht aan deze werkgroep is een voorstel te maken voor de inrichting van taken en verantwoordelijkheden voor de besturing en uitvoering van de Europese procedures, rekening houdend met eisen ten aanzien van kwaliteit, doorlooptijd, service en kosten, en welke kengetallen nodig zijn voor planning en bijsturing van deze processen. Vervolgens zal een en ander ook geïmplementeerd worden bij de andere procedures. Het is de bedoeling verantwoordelijkheden voor eindresultaten en bijsturing met behulp van kengetallen zo laag mogelijk in de organisatie te leggen (zelfsturing). Er is reeds een uniforme werkwijze ontwikkeld met een strakkere bewaking van voortgang van doorloop en kwaliteitsbewaking. Deze werkwijze wordt nader uitgewerkt middels een pilot. Dit project zal in 1996 afgerond worden.

Doelmatigheidsverbeteringen zijn in het baten/lasten-overzicht verwerkt.

Eén van de doelstellingen van de DCBG is om de tarieven, die aan de industrie in rekening worden gebracht, zo laag mogelijk te houden. In het geval er sprake is van voorcalculatorische meerjarige positieve saldi van baten en lasten zal de Minister verzocht worden tariefverlagingen door te voeren.

Ook is het niet ondenkbaar dat steeds meer taken kunnen worden uitgevoerd zonder het tarief te verhogen, maar door efficiënter te werken.

Kengetallen

Onderstaande tabel geeft inzicht in het aantal te verwachten aanvragen (opdrachten) voor beoordeling en registratie van geneesmiddelen. Tevens vormt deze de basis voor de begroting van baten en lasten.

Tabel 1: Aantal te verwachten aanvragen

Aanvragen

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Nieuwe aanvragen

– geneesmiddelen met een nieuw werkzaam bestanddeel

– generieke produkten1

– parallel importen2

– homeopatica art. 4

– homeopatica art. 6 (aanmelding)

– homeopatica art. 6 (registratie)

Jaarvergoedingen

– allopatische geneesmiddelen

– homeopatica art. 4

– homeopatica art. 6

Wijzigingen in registratievoorwaarden – ingrijpend van aard – minder ingrijpend

Overig

– beoordelingen ten behoeve van het Europees bureau ter beoordeling van geneesmiddelen

 

20

20

20

20

20

20

356

322

322

322

322

322

450

400

350

300

250

200

500

500

1 000

1 000

1 000

 

2 300

         
   

700

700

700

 

8 500

9 100

9 100

9 100

9 100

9 100

 

500

1 000

2 000

3 000

4 000

     

700

1 400

2 100

200

200

200

200

200

200

1 160

1 160

1 160

1 160

1 160

1 160

555555

1  geneesmiddelen waarvan het patent verlopen is of aanvragen waarbij gebruik wordt gemaakt van bibliografische gegevens

2  geneesmiddelen afkomstig uit het handelskanaal van andere lidstaten

Door de Europese procedures zal een afname plaatsvinden van het aantal geneesmiddelen met een nieuw werkzaam bestanddeel. Ten opzicht van eerdere prognoses is het aantal verlaagd.

Door deze Europese procedures zal een afname plaatsvinden van de zogenaamde line-extensions. Deze laatste groep is ondergebracht bij de «generieke produkten». Hierdoor en mede door de onzekerheid omtrent het aantal te verwachten aanvragen van deze produkten wordt deze veiligheidshalve conservatief begroot.

Verwacht wordt dat de invoering van de Prijzenwet voor geneesmiddelen een negatieve invloed zal hebben op het aantal aanvragen voor parallel-importen. Door het maximeren van prijzen zal, vanwege de afname van prijsverschillen met andere lidstaten, aanvragen minder interessant worden.

De aantallen aanvragen voor homeopatica worden nader toegelicht bij de begroting van baten en lasten.

Gezien de ontwikkelingen die nog gaande zijn zal naar verwachting in de toelichting bij de ontwerpbegroting 1998 de relatie tussen kosten en produkten volledig(er) gelegd kunnen worden.

Ondernemingsplan

In 1996 wordt volgens de managementafspraak een strategisch ondernemingsplan ontwikkeld. Dit ondernemingsplan geeft een volledige beschrijving en analyse van de onderneming en reikt handvatten aan om noodzakelijke veranderingen, voortkomend uit de analyse, te kunnen implementeren in de huidige bedrijfsvoering. Concreet is het plan een synthese van drie onderdelen, te weten:

  • a. 
    missie en doelstellingen van het college
  • b. 
    analyse van de sterktes en zwaktes
  • c. 
    analyse van de kansen en bedreigingen.

AO/IC

Gezien de ontwikkelingen die nog gaande zijn is het niet raadzaam aanpassingen met betrekking tot de AO/IC te overhaasten, daarom worden de werkzaamheden hieraan momenteel opgeschort. Overigens wordt niet verwacht, mede gezien de herziene departementale eisen ten aanzien van de AO, dat hier al te veel tijd mee gemoeid zal zijn.

TOELICHTING BIJ DE BEGROTING VAN BATEN EN LASTEN

De meerjarige begroting van baten en lasten van het agentschap DCBG ziet er als volgt uit :

 

Codering

(x f 1 000)

1996

1997

1998

1999

2000

2001

econ.

funct.

Totaal baten

21 868

21 163

21 448

21 693

21 938

21 733

   

opbrengst registr.geneesmid.

21 768

21 063

21 348

21 593

21 838

20 633

38.1

05.0

rente

100

100

100

100

100

100

26.2

05.0

Totaal lasten

21 868

21 163

21 448

21 693

21 938

21 733

   

apparaatskosten

               
  • personeel

9 352

9 712

9 712

9 712

9 712

9 342

11.10

05.0

  • materieel

5 594

6 132

6 008

5 883

5 758

5 732

12.2

05.0

departementale uitgaven DCBG

5 517

5 516

5 515

5 515

5 515

5 515

12.2

05.0

afschrijvingen

255

296

296

296

296

296

15.2

05.0

dotaties aan voorzieningen

1 150

-493

-83

287

657

848

99

05.0

rente

pm

pm

pm

pm

pm

pm

21.3

05.0

Saldo van baten en lasten

000000

   

Algemeen

Het agentschap DCBG dient haar werkzaamheden op kostendekkende basis door te berekenen aan de farmaceutische industrie (Besluit vergoedingen Wet op de Geneesmiddelenvoorziening). Daarom is als uitgangspunt gehanteerd dat de baten per jaar de lasten dekken. Het agentschap DCBG streeft door een efficiënte bedrijfsvoering een positief saldo na. Een mogelijk positief saldo kan gebruikt worden voor toekomstige investeringen. Op basis van een inschatting van de te verwachten registratiewerkzaamheden (zie tabel 1) is de baten-lastenbegroting in 1997 geraamd op f 21 163 miljoen. Zekerheid over de in de toekomst te halen baten is er overigens niet. Kenmerkend voor een agentschap is een flexibele en bedrijfsmatige aanpak waarbij de baten en lasten redelijk in evenwicht kunnen worden gehouden, ondanks een wisselend aanvragen-volume.

Homeopatica

De hogere baten en lasten vanaf 1996 houden verband met de nieuwe taak «Registratie Homeopatica».

Geregistreerd zullen worden enkelvoudige en samengestelde homeopa-tica zonderindicatie (artikel 4 produkten) en homeopathische specialité s metindicatie (artikel 6 produkten).

De artikel 4 produkten kunnen vanaf 1996 reeds ter registratie worden aangeboden. De registratie kan op eenvoudige wijze plaatsvinden. De

artikel 6 produkten worden eerst aangemeld, de registratie-eisen moeten nog nader geformuleerd worden, vanaf 1998 zal registratie van deze produkten plaatsvinden.

De volgende tabel geeft inzicht in de planning en financiering van de registratie van homeopatica. Op basis van gegevens van het homeopathische bedrijfsleven is de verwachting dat in totaal 4 000 produkten volgens artikel 4 worden aangemeld en 2 300 produkten volgens artikel 6. Een complicerende factor is dat (op lange termijn) het College nog geen compleet beeld heeft van het aantal te registreren homeopathische farmaceutische produkten en de werklast vooralsnog niet goed is in te schatten. Het agentschap DCBG is van plan de registratie van homeopathische farmaceutische produkten kostendekkend te laten zijn uit inkomsten van de daarvoor geldende vergoedingen. De zogenaamde artikel 4 produkten worden voornamelijk in de klassische homeopatie gebruikt en wordt door het bedrijfsleven als «serviceprodukt» beschouwd. De inkomsten voor het bedrijfsleven wordt voornamelijk gegenereerd uit de verkoop van de zogenaamde artikel 6 produkten. Het bedrijfsleven heeft geen bezwaar tegen een zodanig systeem van registratievergoedingen dat de inkomsten voornamelijk gedragen wordt door de artikel 6 produkten.

Naar verwachting zullen vanaf het jaar 2000 nauwelijks nieuwe produkten ter registratie worden aangeboden. Daarom zullen de totale structurele lasten gedekt moeten worden door de totale structurele baten (jaarvergoedingen).

Omdat de baten en lasten jaarlijks van elkaar verschillen wordt, middels een dotatie van f 0,676 miljoen ten laste van het resultaat 1996, een «Voorziening Homeopatica» gevormd.

Volgens de tabel zullen de geraamde hoger zijn dan de geraamde kosten. De tarieven zullen in latere jaren eventueel aangepast worden zodra meer inzicht is verkregen in het aantal te registreren produkten (op lange termijn).

Tabel 2: Overzicht planning en financiering van registratie van homeopatica (bedragen x f 1 000)

 

Tarief

(gld)

aantal

1996 bedrag

aantal

1997 bedrag

aantal

1998 bedrag

aantal

1999 bedrag

aantal

2000 bedrag

aantal

2001 bedrag

Baten

Registratie art. 4 Jaarvergoeding art. 4

100 20

500

50

500 500

50 10

1 000 1 000

100 20

1  000

2 000

100 40

1 000 3 000

100 60

4 000

80

Aanmelding art. 6 Registratie art. 6 Jaarvergoeding art. 6

500 500 500

2 300

1 150

   

700

350

700 700

350 350

700 1 400

350 700

2 100

1 050

Totaal

   

1 200

 

60

 

470

 

840

 

1 210

 

1 130

Lasten

Personeel Materieel

   

165 85

 

410 193

 

410 193

 

410 193

 

410 193

 

225 107

Totaal

   

250

 

603

 

603

 

603

 

603

 

332

Dotaties aan voorziening

   

676

 
  • 543
 
  • 133
           

Meeropbrengst

   

274

         

237

 

607

 

798

Baten

Tarieven

De tarieven zijn gebaseerd op het Besluit vergoedingen Wet op de Geneesmiddelenvoorziening. Nederland behoort qua tarieven tot de goedkopere landen binnen de EG.

Tabel 3 geeft inzicht in de berekening van de totale ontvangsten. In deze berekening is uitgangspunt geweest de totaal geraamde kosten (meerjarig).

Tabel 3: Verwachte ontvangsten (bedragen x f 1 000)

tarief                     1996                     1997                     1998                     1999                     2000                     2001

(gld) aantal bedrag aantal bedrag aantal bedrag aantal bedrag aantal bedrag aantal bedrag

Aanvragen

Nieuwe aanvragen – nieuw werkz.best. – generieke produkten – parallel importen – homeopatica art. 4 – aanm. homeop. art. 6 – registr.homeop.art. 6

Jaarvergoedingen – allopatische geneesm. – homeopatica art. 4 – homeopatica art. 6

Wijzigingen

– ingrijpend van aard

– minder ingrijpend

30 000

10 000

2 500

100

500

500

1 500

20

500

5 000 1 000

Overig

– beoord. tbv het Eur. bureau ter beoord. van geneesmiddelen 70 000

– kop. van IB–teksten                               25

– rente

20         600

356     3 560

450      1 125

500           50

2 300      1 150

8 500 12 750

200 1 000 1 160 1 160

5 350

920           23

100

20 600           20         600           20         600           20         600

322 3 220         322     3 220        322     3 220        322     3 220

400 1 000         350        875        300        750         250         625

50      1 000         100     1 000         100      1 000         100

20 600 322 3 220 200 500

700

350

700

350

700

350

9 100 13 650 9 100 13 650 9 100 13 650 9 100 13 650 9 100 13 650

10 1 000           20 2 000           40 3 000           60 4 000           80

700 350 1 400 700 2100 1 050

200 1 000 200 1 000 200 1 000 200 1 000 2 00 1 000 1 160 1 160 1 160 1 160 1 160 1.1.60 1 160 1 160 1 160 1 160

5 350

920           23

100

5 920

350

23

100

5 920

350

23

100

5 920

350

23

100

5 350

920           23

100

Totaal

21 868

21 163

21 448

21 693

21 938

21 733

Een positief saldo in rekening-courant met het Ministerie van Financië n zal tot rente-baten leiden. De te ontvangen rente is gebaseerd op een voorschotrente van 3,25 %, verlaagd met 0,5%.

Onder andere door de facturering van de jaarvergoedingen te vervroegen kunnen meer rente-baten gegenereerd worden.

Lasten

Het personeelsbudget voor 1997 bedraagt f 9,302 miljoen. Dit budget betreft voornamelijk ambtelijk personeel met een totaal van 77,2 fte ad. f 6,878 miljoen. In verband met de overdracht van het voormalige RIGO naar het RIVM dient een overboeking van personele middelen naar het RIVM plaats te vinden. Deze overboeking zal zo spoedig mogelijk worden geëffectueerd.

Het overige personeelsbudget betreft in te huren personeel (hoofdzakelijk voor beoordelingswerkzaamheden waar praktijkgerichte «know-how» voor benodigd is), omdat de DCBG snel en flexibel in moet kunnen spelen op ontwikkelingen, mede gelet op het feit dat bij wet een termijn geregeld is waarbinnen de registratie van een geneesmiddel dient te geschieden.

De materiële kosten betreffen, buiten de reguliere uitgaven, onder andere een subsidie aan de Stichting Lareb in verband met de geneesmiddelenbewaking (f 2,5 miljoen) en ten behoeve van specifieke onderzoeken (f 1 miljoen).

Ook voor de materiële kosten dient de overboeking naar het RIVM nog plaats te vinden.

Met name door de toenemende activiteiten in Europees verband is er behoefte aan een voorlichtingsfunctie om het College en het agentschap DCBG op een duidelijke manier te kunnen profileren. Daarnaast zal deze functie ook een belangrijke rol spelen in bijvoorbeeld de communicatie met de farmaceutische industrie en de beroepsgroepen. De kosten voor 1997 zijn geraamd op f 0,055 miljoen.

De post «departementale uitgaven DCBG» betreft lasten waarvoor een vorm van interne afrekening tussen de DCBG en het kerndepartement/ RIVM zal plaatsvinden en bestaat voor 1997 uit de volgende volgende posten:

RIVM/LGO                                 1,475 miljoen

RIVM (GMB en BTG)                1,776 miljoen

Huur                                           0,605 miljoen

Huisvesting                               0,478 miljoen

Overhead                                   1,182 miljoen

Totaal                                         5,516 miljoen

In het kader van de registratie van humane geneesmiddelen zal het RIVM chemisch-farmaceutische beoordelingswerkzaamheden verrichten (LGO), farmacologisch-toxicologische (GMB) en chemisch-farmaceutische (van biologische en biotechnologische geneesmiddelen door BTG) beoordelingswerkzaamheden verrichten. De wijze van sturing zal nader worden afgesproken.

De DCBG blijft voorlopig gehuisvest in het RGD-pand Hoogvoorde. De huisvestingskosten en overhead (ondersteuningskosten) die het kerndepartement ten behoeve van de DCBG maakt vormen eveneens onderdeel van de «departementale uitgaven DCBG».

Omdat het aantal registratie-aanvragen, om tal van redenen, moeilijk voorspelbaar is en bovendien van jaar tot jaar fluctueren, is een jaarlijkse dotatie aan voorzieningen (ten behoeve van dubieuze debiteuren, onvoorziene uitgaven en investeringen) noodzakelijk. Omdat de hoogte hiervan nog nader dient te worden bepaald, is in de begroting vooralsnog alleen rekening gehouden met bedragen ten behoeve van een voorziening dubieuze debiteuren (in 1997 f 0,05 miljoen).

TOELICHTING OP DE BEGROTING VAN KAPITAALUITGAVEN EN -ONTVANGSTEN

De begroting van kapitaaluitgaven en kapitaalontvangsten DCBG is als volgt:

Codering

(x f 1 000)

1996

1997

1998

1999

2000

2001

funct.

Totale kapitaaluitgaven

uitgaven onroerende goederen uitgaven overige kapitaalgoederen

Totale kapitaalontvangsten

investeringsbijdrage van het departement onttrekkingen aan reserves

 

250

200

pm

pm

pm

pm

   

0

0

0

0

0

0

70

05.0

250

200

pm

pm

pm

pm

74.2

05.0

250

200

pm

pm

pm

pm

08

05.0

250

200

pm

pm

pm

pm

99

05.0

Het gevolg van de ontwikkelingen binnen de werkgroep «kengetallen» zal een documenten- en formulierenstroom zijn. Het is doelmatiger deze te automatiseren. Ook de informatievoorziening zal hierdoor worden verbeterd, waardoor planning en bijsturing van de processen efficiënter kan geschieden.

De hiermee gemoeide investering is voor 1997 geraamd op f 0,2 miljoen.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport E. Borst-Eilers econ.

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.