Brief minister over de situatie in Bosnië - De situatie in voormalig Joegoslavië - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 150 toegevoegd aan dossier 22181 - Situatie in voormalig Joegoslavië i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | De situatie in voormalig Joegoslavië; Brief minister over de situatie in Bosnië |
---|---|
Documentdatum | 25-03-1996 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST13656 |
Kenmerk | 22181, nr. 150 |
Van | Ontwikkelingssamenwerking |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1995–1996
22 181
De situatie in voormalig Joegoslavie¨
Nr. 150
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ’s-Gravenhage, 25 maart 1996
INLEIDING
Van 25 februari tot 3 maart jl. bracht ik een bezoek aan Bosnië. Doel van mijn reis was door eigen waarneming en gesprekken met de Bosnische autoriteiten en vertegenwoordigers van hulporganisaties in het veld een indruk te krijgen van de humanitaire situatie in Bosnie¨, in het licht van het vredesproces dat op 21 november 1995 te Dayton in gang werd gezet. Identificatie van lacunes of knelpunten in de hulpverlening en in de beginnende wederopbouwactiviteiten, met het oog op de mogelijkheid van gerichte Nederlandse steun hieraan, behoorde eveneens tot mijn reisdoel.
ln het navolgende wordt verslag gedaan van mijn bevindingen op het gebied van humanitaire en noodhulp en de economische en politieke wederopbouw, gevolgd door mijn belangrijkste conclusies.
REISROUTE EN GESPREKSPARTNERS
Op 26 februari sprak ik in Tuzla met de cantonale en gemeentelijke autoriteiten, met vertegenwoordigers van de Verenigde Naties Vluchtelingenorganisatie (UNHCR), de International Management Group (IMG), en de niet-gouvernementele hulporganisaties (ngo’s) Artsen Zonder Grenzen (AZG), Scottish European Aid (SEA), International Rescue Committee (IRC), en het Helsinki Citizens Assembly (HCA) Cities to Cities programme. Ik bezocht Vozuca , een oorspronkelijk gedeeltelijk Servisch dorp , nu vrijwel geheel verlaten, ten zuiden van Tuzla, alwaar zich ontheemden uit Srebrenica (tijdelijk) aan het vestigen zijn, een zgn. «collective centre» in Zjivinice waar ontheemden uit Srebrenica nog verblijven, een recent opgeknapt huis waar een familie uit Srebrenica tijdelijke huisvesting heeft gevonden, en de waterzuiveringsinstallatie voor Tuzla e.o. aan de rehabilitatie waarvan Nederland bijdraagt.
Op 27 februari bracht ik een bezoek aan Gorazde, alwaar ik eveneens sprak met de cantonale en gemeentelijke autoriteiten, en met vertegenwoordigers van UNHCR, CIMIC/ARRC (Civilian/Military Coordination / Ace Rapid Reaction Corps) en de Ierse hulp-ngo GOAL, en de door de oorlog aangerichte ravage voornamelijk vanuit de lucht kon opnemen.
In Sarajevo voerde ik anderhalve dag gesprekken op 28 en 29 februari. Gesprekspartners van regeringswege waren premier Muratovic en minister Prlic van Buitenlandse Zaken van de centrale regering, en vice-premier en minister van Financiën Bilandzija alsmede minister van Ruimtelijke Ordening en Milieu Morankic van de Federatie. Daarnaast sprak ik met de gouverneur van de Centrale Bank Omicevic, oud-premier Silajdzic en coördinator voor de wederopbouw Hurtic, en voorts met Hoge Vertegenwoordiger Bildt, Ambassadeur Frowick van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) – missie, de Europese Commissie en de Wereldbank. Tevens voerde ik gesprekken met (vertegenwoordigers van) de volgende hulporganisaties: UNHCR (o.m. Special Envoy Jessen-Petersen), ICRC, AZG, Nederlandse Rode Kruis (NRK), La Benevolencja en nog enige andere. Tenslotte sprak ik ook nog met vertegenwoordigers van onafhankelijke media in Bosnie¨, en bracht ik een bezoek aan de zwaar door de oorlog getroffen wijk Hrasno, waar o.m. met steun van de Gemeente Amsterdam een project inzake «community building» wordt uitgevoerd.
Op 29 februari bezocht ik het Nederlands Militair Contingent in Busovaca, en tevens Vitez, de Bevoorradingscompagnie te Santici , en enige humanitaire projecten in die streek, en voerde gesprekken met de contingentscommandant Brigade-generaal Coopmans en enige medewerkers.
Vanuit Sarajevo bracht ik op 1 maart, na een gesprek in Pale met de Minister voor Vluchtelingenzaken van de «Republika Srpska», een bezoek aan een ontheemdenopvangcentrum in Bratunac en aan Srebrenica.
Tenslotte deed ik op 2 maart Mostar aan, alwaar gesproken werd met de burgemeester van (Bosnisch-Kroatisch) West-Mostar en de plv. burgemeester van (Bosnisch Moslim) Oost-Mostar, Europese Unie vertegenwoordiger Koschnick en medewerkers, waaronder de Nederlandse chef van de politiemacht van de West Europese Unie (WEU), en wederom met vertegenwoordigers van humanitaire hulporganisaties als UNHCR, ICRC, Technische Hilfswerke (THW), AZG, IRC en enige andere, en tenslotte met enige leden van de European Commission’s Monitoring Mission (ECMM) en een vertegenwoordiger van de OVSE.
I HUMANITAIRE SITUATIE, VLUCHTELINGEN EN ONTHEEMDEN Tuzla en omgeving
Te Tuzla voerde ik gesprekken over de opvang van ontheemden uit de voormalige enclave Srebrenica. Tijdens mijn vorige bezoek daar, enkele dagen na de val van de enclave in juli 1995, had ik een Nederlandse hulpbijdrage van usd 5 mln. toegezegd voor rehabilitatie en herhuisvesting van deze ontheemden, te kanaliseren via de Bosnische regering en de cantonale autoriteiten. Toezicht hierop namens Nederland houdt de organisatie IMG.
Hiervan is nu 3 mln. uitgegeven voor het opknappen van ruim 200 huizen in Srebrenik en in Brcko, waar ca. 3000 ontheemden een tijdelijke woonplek hebben verkregen. Mede dankzij deze en andere donaties en activiteiten van ngo’s is het aantal ontheemden dat nu nog in opvangcentra verblijft nog slechts ca. 6100, waarvan 2400 in de stad Tuzla. De autoriteiten waarschuwden echter dat dit getal een vertekend beeld schetst: waar families spontaan tijdelijk waren opgenomen door familie of bekenden zouden de meesten toch vroeg of laat naar elders moeten vertrekken. Bovendien lopen binnenkort de contracten af van de huiseigenaren die ten tijde van de eerdere golf ontheemden hadden toegezegd voor twee en een half jaar ontheemden in hun huis te laten wonen. Ik heb toegezegd dat de laatste twee miljoen van de gecommitteerde usd 5 mln. gebruikt kan worden voor huisvesting van deze laatste 6100 ontheemden, en dat zonodig meer hulp beschikbaar zal worden gesteld voor huizenrehabilitatie activiteiten, zodat er geen ontheemden meer in opvangcentra te hoeven worden opgevangen. Het gaat om tijdelijke herhuisvesting: de mogelijkheid van uiteindelijke terugkeer van de oorspronkelijke bewoners naar Tuzla canton, alsmede van de huidige ontheemden in Tuzla canton naar hun eigen oorspronkelijke huizen dient volgens het akkoord van Dayton te worden opengehouden. De plannen betreffen het opknappen van huizen, waarbij de eigenaar van het huis in ruil voor het opknappen of afbouwen van zijn woning zich verplicht ontheemden gedurende drie jaar daarin te laten wonen.
Door de heer Suljic, een van de ex-bestuurders van Srebrenica, was al in Nederland aandacht gevraagd voor het plan om mensen uit de enclave Srebrenica zoveel mogelijk samen te herhuisvesten in Vozuca, een grotendeels verlaten dorp dat vroeger voor 50% Servisch was, op ongeveer 35 km van Tuzla. Helaas ging het geplande gesprek met zijn medebestuurder Farudin Salihovic in Tuzla niet door wegens diens plotselinge vertrek naar Sarajevo. Wel ben ik zelf gaan kijken op de beoogde locatie, waar zich nu zo’n 1500 mensen bleken te hebben gevestigd. Uit gesprekken met de ontheemden daar werd mij duidelijk dat men dit als een tijdelijke oplossing ziet: op termijn wil men terug naar Srebrenica. Ik heb toegezegd dat activiteiten ten behoeve van deze tijdelijke herhuisvesting, zoals ontmijning (hard nodig in het gebied), noodreparatie aan woningen en aan nutsvoorzieningen op steun van de Nederlandse overheid kan rekenen.
Ik bezocht in Zjivinice een «collective centre» waar 200 voormalige inwoners van de enclave Srebrenica waren ondergebracht en al acht maanden verbleven. Zij zouden echter nu binnen twee weken vertrekken naar door de Duitse organisatie GTZ opgeknapte woningen. Norwegian Peoples Aid verzorgde hier extra voedselvoorziening. Ook deze ontheemden stelden «als vrede mogelijk is» terug te willen naar hun vroegere woonplaatsen, en vroegen naar bericht over hun vermiste echtgenoten, zonen, broers en vaders.
Ik bezocht een voorbeeld van een opgeknapt huis, waar op de benedenverdieping een ontheemd gezin uit Srebrenica woonde, bestaande uit acht personen, en op de eerste verdieping de eigenaar die in ruil voor het afbouwen van zijn huis voor drie jaar ontheemden daarin zal laten wonen.
Voorts bezocht ik de waterzuiveringsinstallatie bij Zjivinice waar met behulp van Nederlands noodhulpgeld de filters van nieuwe bekleding worden voorzien waardoor de drinkwatervoorziening voor Tuzla met 50% zal stijgen.
Door de cantonale autoriteiten werd aandacht gevraagd voor de plotselinge vermindering van de UNHCR voedselrantsoenen van 16 naar 9 kg per persoon per maand. Uit gesprekken met UNHCR bleek de reden daarvoor te zijn dat Bosnische legercommandanten zich recent een deel van UNHCR’s voorraden had toegeëigend. Dit wordt inmiddels teruggedraaid. Wel is UNHCR doende de voedselrantsoenen geleidelijk aan te verminderen in een poging de afhankelijkheid van de bevolking van voedselhulp te verminderen. In dit verband verdienen zaaigoed en gereedschappen -distributieactiviteiten van de VN Voedsel en Landbouworganisatie (FAO) in Bosnië steun, zoals reeds gebeurt uit het Nederlandse trustfund van usd 50 mln. bij de Wereldbank.
In Tuzla – en later Gorazde, Mostar en Sarajevo – voerde ik gesprekken met vertegenwoordigers van een groot aantal buitenlandse niet-gouvernementele organisaties werkzaam op humanitair gebied en in het kader van de wederopbouw. Het bleek mij wederom dat er slechts weinig Nederlandse NGO’s zijn die, anders dan door middel van fondsenwerving, in Bosnie actief zijn. Uitzonderingen daarop zijn Artsen Zonder Grenzen en het Nederlandse Rode Kruis.
Gorazde
In de zwaarbeschadigde moslim-enclave Gorazde wonen volgens recente cijfers van UNHCR momenteel zo’n 30 000 ontheemden op een totale bevolking van ong. 60 000.
Voedsel is niet langer de eerste prioriteit, zoals tijdens de oorlog nog het geval was. Ook de medicijnentoevoer is verbeterd. De meest urgente behoeften liggen nu op het gebied van de nutsvoorzieningen en woonruimte. Sinds enige jaren zit de enclave zonder electriciteit en tapwater. Het ontbreken van water en electriciteit legt ook de lokale industrie lam. De straten in het centrum van Gorazde zijn vol mensen, maar economische bedrijvigheid ontbreekt geheel. De scholen worden deels bewoond door ontheemden, zodat de resterende schoollokalen overvol zijn met leerlingen, die bij toerbeurt les krijgen.
Zo’n 2000 huizen in Gorazde zelf en 3500 in het kanton Gorazde zijn als gevolg van de oorlog beschadigd. Mensen kunnen daarom nog niet terug, soms ook niet omdat de toegangswegen naar hun oorspronkelijke huis, of de bruggen over de rivier, niet begaanbaar zijn.
Voor een onmiddellijk, kleinschalig herstel van de electriciteitsvoor-ziening worden dezer dagen enkele generatoren geleverd. Een meer permanent herstel van de electriciteitsvoorziening met nieuwe transmissiesystemen strekt zich uit over de grens tussen de Moslims in Gorazde en de Bosnische Serviërs in de Republika Srpska (Visegrad, Kopaci) en vervolgens door naar Foca, eveneens in Servisch gebied, en vergt derhalve samenwerking tussen beide entiteiten. Dit maakt het herstel niet alleen om humanitaire, maar ook om politieke overwegingen van belang, reden waarom dit project ook tijdens de conferentie van Rome op de agenda stond. Bij de uitvoering van de activiteiten moet rekening worden gehouden met de noodzaak van mijnopruiming. De totale kosten van het project worden vooralsnog geraamd op ruim DM 7 miljoen, waarvan reeds DM 2 miljoen door de Europese Commissie is toegezegd. Ik heb de bereidheid uitgesproken eveneens een bijdrage te leveren aan dit project, zo mogelijk in een samenwerkingsvorm met de Commissie.
Ook herstel van de watervoorziening in Gorazde vraagt om samenwerking tussen de entiteiten. In Sarajevo gaf Premier Muratovic tegenover mij aan dat hierover inmiddels overeenstemming was bereikt. lk heb de bereidheid aangegeven zonodig financieel of ook met Nederlandse expertise bij te dragen aan het herstel van de watervoorziening in Gorazde, indien de geplande financiering tekort mocht schieten.
Voor wat betreft het huisvestingsprobleem en het opstarten van kleinschalige economische bedrijvigheid heb ik eveneens mogelijkheden voor Nederlandse steun besproken, en organisaties aldaar actief op dit gebied, zoals het Ierse GOAL en het Amerikaanse IRC, steun toegezegd.
Tenslotte heb ik de autoriteiten van Gorazde uitgenodigd voorstellen in te dienen voor het herstel van twee lichte bruggen over de Drina die in 1994 zijn vernietigd, waardoor deze rivier over een lengte van 30 km niet kan worden overgestoken. Herstel daarvan zou het aan ongeveer 22 500
ontheemden mogelijk maken terug te keren naar hun huizen buiten de stad Gorazde maar nog steeds in Federatiegebied.
Nederlands IFOR-contingent in Busovaca
In het gebied dat door het Nederlandse IFOR-contingent in Busovaca wordt bestreken wonen zowel Moslims, Kroaten als Bosnische Serviërs. De plaatselijke bevolking verzoekt de Nederlandse militairen om hulp bij het uitvoeren van diverse herstelwerkzaamheden, zoals het opknappen van verwaarloosde of door de oorlog beschadigde scholen, drinkwatervoorzieningen, kleine bruggen, speelplaatsen e.d. Daarbij is soms de inzet van de genie nodig, alsmede materiële en/of financiële ondersteuning.
De Nederlandse militairen tonen zich gaarne bereid de lokale bevolking in dit soort werkzaamheden terzijde te staan om aldus het wederopbouw-proces te helpen starten, alsook om redenen van «force protection». Op basis van concrete kleinschalige hulpprojecten die reeds door de Nederlandse militairen zijn geïdentificeerd, heb ik besloten de eerder aan Minister Voorhoeve uit de Ontwikkelingssamenwerkingsbegroting voor het lFOR-contingent voor nood- en humanitaire activiteiten toegezegde nlg 0,5 miljoen te verdubbelen. Daarbij is overeengekomen dat de activiteiten evenredig over de drie in het gebied woonachtige etnische groepen zullen worden verdeeld, dat goede coö rdinatie plaatsvindt met hulporganisaties die in dit gebied actief zijn, dat de projecten vraag-gestuurd zijn en zoveel mogelijk door de inwoners zelf worden uitgevoerd.
Sarajevo
In Sarajevo stelde ik mij op de hoogte van de voortgang van diverse door Nederland gefinancierde noodhulpprojecten, o.a. op het gebied van de water- en electriciteitsvoorziening en de ombouw door het NRK van ketelhuizen. De algehele situatie is uiteraard zeer veranderd sinds mijn laatste bezoek in juli 1995. Men loopt vrijelijk op straat, er zijn winkels open met koopwaar, de markt ligt vol fruit, en overal zijn boekenstalletjes (veelal met tweede hands boeken te koop). Toch heerst er nood, met name onder de kwetsbare groepen en wonen er nog immer tienduizenden ontheemden volledig afhankelijk van hulpverlening in de stad. De oorlogsschade is enorm. Er is grote behoefte aan beglazing, weinig ruiten hebben het vierjarig beleg van de stad overleefd. Bezien wordt of Nederlandse financiering mogelijk is voor beglazing t.b.v. scholen, bejaardencentra en andere specifieke gebouwen, alsmede woonhuizen. Een andere urgente zaak is het weer helpen opstarten van bedrijven en ondernemingen. Hiervoor is op verzoek van de Bosnische autoriteiten een deel van de Nederlandse wederopbouwhulp die via de Wereldbank wordt gekanaliseerd bestemd.
Ik bracht een bezoek aan de zwaar door beschietingen getroffen wijk Hrasno, waar thans een project «community building» (fysieke en sociale wederopbouw) wordt uitgevoerd, waaraan de Gemeente Amsterdam een financiële bijdrage levert. Een Amsterdamse gemeenteambtenaar geeft leiding aan het project.
Ook voerde ik gesprekken over de exodus van Serviërs uit de voorsteden van Sarajevo. Uit deze gesprekken rees het volgende beeld op:
Direct na sluiting van het Dayton-akkoord was reeds een spontane uittocht begonnen.
Aanvankelijk had de regering van de Republika Srpska deze ontmoedigd. Het was burgemeesters in Oost-Bosnië zelfs verboden de vluchtelingen te helpen bij opvang, hetgeen tot problemen had geleid.
Door een combinatie van factoren was het wantrouwen bij de Servische bevolking t.a.v. de bestuursoverdracht echter niet weggenomen: het uitblijven van een substantiële VN-politiemacht, als bedreigend ervaren uitingen van Bosnische regeringsleiders, onduidelijkheden m.b.t. de amnestie-wetgeving, arrestatie van Servische militairen en vooral een te rigide tijdschema van het Dayton-akkoord.
Toen duidelijk werd door uitspraken van Commandant IFOR, Hoge Vertegenwoordiger Bildt en de resultaten van de bijeenkomst in Rome op 17 februari, dat strak de hand zou worden gehouden aan het Dayton-akkoord, was de Bosnisch-Servische regering van beleid veranderd en had de exodus aangemoedigd. Deze was goed georganiseerd: bewoners van bepaalde voorsteden werden gedirigeerd naar aangewezen bestemmingen in Oost-Bosnië (Bratunac, Srebrenica, Rogatica, Visegrad, Foca enz.). Konvooien van vrachtauto’s werden georganiseerd. Kritiek is mogelijk op het besluit van lFOR om deze exodus te begeleiden. Overigens heeft een aantal Serviers die willen blijven, zich georganiseerd rond de oud-burgemeester van Servisch Sarajevo, Stanisic.
Bratunac en Srebrenica
Op 1 maart bracht ik, begeleid door UNHCR, een bezoek aan Srebrenica en Bratunac, waarbij ik mij concentreerde op de vluchtelingenproblematiek en voorts enige plaatsen bezocht waar massamoorden zijn gepleegd. Voorafgaand had ik een gesprek met UNHCR Special Envoy Jessen-Petersen in Sarajevo en de Minister voor Vluchtelingenzaken van de Republika Srpska, Vladusic, in Pale.
De heer Petersen zei dat UNHCR zijn humanitaire bijstand na het vredesakkoord graag zou uitfaseren, maar dat nog wel zeer lange tijd zou duren. De voedselsituatie is redelijk, maar vluchtelingen die willen terugkeren, hebben behoefte aan matrassen, bedden, keukengerei, huisraad enz. De terugkeer zal overigens niet mogelijk zijn zonder wederopbouw, een veilige omgeving en het ruimen van mijnen.
IFOR zorgt thans voor bewegingsvrijheid, verleent ondersteuning bij het repareren van wegen en bruggen en verstrekt (op overigens helaas beperkte schaal) informatie over mijnen.
Minister Vladusic bevestigde dat de autoriteiten in de Republica Srpska aanvankelijk de uittocht uit Sarajevo hadden ontmoedigd, maar men kon de Serviers uit de voorsteden uiteindelijk niet het recht ontzeggen weg te trekken. Dat gaf wel grote opvangproblemen: in de Republica Srpska zijn zo’n 50 collectieve centra in scholen, sportzalen enz.
De exodus is een klap voor het Dayton-akkoord, dat immers beoogt een pluriforme samenleving te vestigen in Bosnië. Thans gebeurt het omgekeerde. Ik onderken de noodzaak om degenen, die toch wegtrekken, onderdak te verstrekken, maar dat zou niet zodanig moeten gebeuren, dat de terugkeer van de oorspronkelijke bewoners onmogelijk wordt. Alleen tijdelijke opvang in huizen die verlaten zijn is onder het Dayton-akkoord toegestaan. Ook in Tuzla wil Nederland alleen op die basis financieel bijdragen aan de opvang van ontheemden uit bijv. Srebrenica, zodat de Serviers ooit naar Tuzla kunnen terugkeren.
Onder die voorwaarden, zo heb ik tegenover minister Vladisic bevestigd, wil Nederland middels UNHCR ook de opvang van Servische ontheemden in de Republika Srpska ondersteunen.
Tijdens de rit naar Bratunac en in Srebrenica bleek dat het probleem nog ingewikkelder is: verwoeste huizen van Moslims worden door Serviers uit de voorsteden van Sarajevo weer opgebouwd. Aan wie komt het herstelde huis toe?
Minister Vladusic betwijfelde of veel Serviers ooit zouden willen terugkeren, maar dat zij daartoe in volledige vrijheid konden beslissen. Tussen de beide entiteiten zouden goede afspraken moeten worden gemaakt over de terugkeer van ontheemden en vluchtelingen.
Hij ontkende overigens niet, dat er groeperingen zijn, die de terugkeer om politieke redenen trachten te manipuleren.
Op weg naar Bratunac en Srebrenica bezocht ik
– het voetbalveld van Nova Kabasa, waar Moslims werden bijeengedreven voor executie.
– het kruispunt bij Konjevici, waar Moslims met machinegeweervuur om het leven zijn gebracht.
– een landbouwloods te Kravica. Op de binnenmuren waren talloze sporen van geweervuur te zien.
(een massagraf dat bij Glogova zou liggen, kon niet worden getraceerd; ik was slechts begeleid door UNHCR-vertegenwoordigers, niet door deskundigen van het Tribunaal).
Over de weg van Sarajevo richting Srebrenica reden ontelbare vrachtwagens en aanhangers met huisraad. (Toen ik op 2 maart door twee Servische voorsteden van Sarajevo reed kon ik inderdaad constateren dat deze zo goed als 100 procent verlaten waren). Vanaf Vlasenica t/m Srebrenica was men bezig zich te vestigen in verlaten en door de etnische zuiveringen en oorlogshandelingen deels verwoeste huizen. Ontheemden die de delegatie bezocht in een collectief centrum in Bratunac, bleken afkomstig uit Hadzici, een der Servische voorsteden van Sarajevo. Sommigen stelden dat de reden van hun vertrek was gelegen in uitspraken van Premier Muratovic dat alle Serviers zich (na teruggave van de gebieden aan de Federatie) zouden moeten verantwoorden. Anderen echter stelden al meteen na «Dayton» te hebben besloten tot weggaan, doch na de conferentie van Rome (17/2), toen onherroepelijk was komen vast te staan dat er geen sprake van Servische autonomie in de voorsteden zou zijn, daaraan onmiddellijk gevolg te hebben gegeven. De burgemeester van Bratunac vertelde te zijn overvallen door hun komst: er was weliswaar afgesproken dat Hadzici naar Bratunac en Srebrenica zou evacueren, doch dat zou pas vlak voor 20 maart gebeuren (wanneer het federale leger de voorsteden in mag). Rome had dit versneld. Vooral de kwetsbare groepen (ouderen en alleenstaande moeders met kinderen) kwamen in collectieve centra terecht. Per half maart zou iedereen behoorlijk onderdak hebben, zo verzekerde de burgemeester. Inderdaad maakte het geheel een goed georganiseerde indruk. UNHCR levert extra meel voor brood en ander voedsel. Overigens stelden de ontheemden stellig niet naar Sarajevo te zullen terugkeren, zolang daar een Moslim-bestuur zou zijn, een heel ander geluid dan door mij van de kant van de ontheemden uit Srebrenica in Tuzla was gehoord, waar men zich slechts tijdelijk wilde vestigen en zei uiteindelijk naar Srebrenica terug te willen gaan.
Ik bezocht de door Dutchbat verlaten compound in Potocari en vervolgens Srebrenica, waar grote bedrijvigheid heerste. Een school functioneerde reeds. Huizen waren door nieuwe aankomers in gebruik genomen en provisorisch wind- en waterdicht gemaakt, doch niet dan nadat alle aangetroffen huisraad der in juli 1995 uit Srebrenica verdreven Moslim-bewoners op straat was gegooid. Beide moskeeën waren totaal vernield.
Mostar
De samenwerking tussen Moslims en Kroaten verloopt nog immer zeer stroef. Dit heeft zijn weerslag op de humanitaire situatie in het gebied. Met name de Kroatische zijde weigert Moslim ontheemden terug te laten keren naar hun woningen wanneer die zich binnen «Kroatisch» gebied bevinden. Daarbij komt dat zeer veel huizen en infrastructuur buiten Mostar zijn vernield. Dit alles betekent dat in het oostelijk (Moslim) deel van Mostar tussen 6 000 oorspronkelijke bewoners nog 18 000 ontheemden verblijven. Maar ook in het Westelijk deel wonen op een totale bevolking van plm. 27 000 ongeveer 12 000 ontheemden. Een aantal buitenlandse hulporganisaties is actief, naast uiteraard de EU zelf die voorlopig het bestuur over Mostar voert. Om het grootste probleem, de druk op de binnenstad aan de oostkant, te helpen verlichten heb ik DM 2 mln. toegezegd aan de autoriteiten van Oost Mostar voor snelle wederopbouw van een honderdtal huizen buiten Mostar. Een Duitse organisatie, Technische Hilfswerke (THW) zal daarbij behulpzaam zijn.
Een ander groot probleem is het gebrek aan economische activiteit. Meer investeringen en know-how zijn nodig om te beginnen kleine particuliere bedrijven (weer) op te starten. De EU heeft tot nu toe twee keer DM 4 mln. in dit soort werk gestoken.
II DE ECONOMISCHE WEDEROPBOUW
Het proces van wederopbouw betreft in de eerste plaats het herstel van de gevolgen van de oorlog, maar tevens de gevolgen van vele jaren achterstallig onderhoud, alsmede de transitie van het oude socialistische regime naar een markteconomie en een democratische rechtsstaat. Doelstelling is de realisering van een vreedzaam multi-etnisch, democratisch en economisch levensvatbaar Bosnië .
De behoeften aan urgente economische reconstructie- en macro-economische steun worden voor de komende 3–4 jaar door de Wereldbank geschat op usd 5,1 miljard voor heel Bosnië-Herzogovina (exclusief humanitaire hulp en de aflossing van betalingsachterstanden), waarvan usd 3,7 miljard voor de Moslim-Kroatische Federatie en usd 1,4 miljard voor de Republika Srpska.
Voor de reconstructiebehoeften van het eerste kwartaal van 1996 is tijdens de donorconferentie in Brussel op 20–21 december jl. ruim $ 500 miljoen bijeengebracht. Nederland heefr daarvan $ 50 miljoen voor zijn rekening genomen, dat conform de door Bosnië gekozen prioriteiten is gealloceerd voor een kredietlijn voor weer startende bedrijven, essentiële importen waaronder gas, een sociaal noodfonds, het ontwikkelen van wederopbouwprojecten, opbouw van overheidsinstellingen en het gedeeltelijk verlichten van de schulden van Bosnië aan de Wereldbank. De allocatie is flexibel en kan in het licht van veranderde of nieuwe prioriteiten van de Bosniers worden aangepast. Van deze $ 50 miljoen is tot nu toe $ 15 miljoen uitgegeven.
Het nationale inkomen van Bosnië-Herzegovina is teruggelopen van usd 1900 per capita vó ór het uitbreken van de oorlog tot naar schatting op dit moment $ 500. Het weer opstarten van economische produktie en het creëren van werkgelegenheid voor ontheemden, gedemobiliseerde soldaten en anderen is van groot belang. Met het oog hierop werd van Bosnische kant gepleit voor het aanhalen van economische betrekkingen met Nederland. Het gaat daarbij niet zozeer om handel als wel om het bevorderen van buitenlandse investeringen in Bosnie¨, waarvoor reeds de eerste beschermende maatregelen zijn getroffen. In antwoord hierop is toegezegd de Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden te verzoeken activiteiten in Bosnië te ontplooien, zo mogelijk in samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken. Een ontwikkelingsbank aan Bosnische kant zou eveneens een positieve bijdrage kunnen leveren. Voorts is reeds vermeld dat binnen de Nederlandse committering voor wederopbouwhulp een reservering voor een kredietlijn is opgenomen. Deze reservering kan worden verhoogd, indien de Bosnische overheid dit wenst. Tenslotte zijn onlangs het Programma Uitzending Managers (PUM) en de bedrijfsleven gerelateerde faciliteiten (ORET/ MILIEV) opengesteld.
De Nederlandse bijdrage aan de wederopbouw komt alleen de Moslim-Kroatische Federatie in Bosnië-Herzegovina ten goede en niet de Republika Srpska, zolang de Republika Srpska haar verplichtingen onder het vredesakkoord naar het oordeel van Nederland niet afdoende nakomt, inclusief het punt van samenwerking met het Internationaal Tribunaal. Uitzonderingen op deze conditionaliteit vormen de humanitaire en noodhulp, mijnopruiming en, naar aanleiding van mijn bevindingen in Bosnie¨, activiteiten die de samenwerking tussen de Federatie en de Republika Srpska bevorderen, zoals bijvoorbeeld het herstel van de electriciteitsvoorziening in Gorazde.
Van diverse kanten is ongerustheid uitgesproken over de trage start van de wederopbouw.
Toch wordt op verschillende plaatsen, zoals in Sarajevo en Mostar, sneller hersteld en gebouwd dan verwacht. Er wordt in Bosnië door de Hoge Vertegenwoordiger Bildt, de donorinstellingen, hulporganisaties en de Bosniërs zelf hard gewerkt aan het identificeren, ontwikkelen en aanbestedingsrijp maken van specifieke activiteiten, en enkele maanden zijn nog te kort om tot grootschalige implementatie te hebben kunnen leiden.
Wel zorgwekkend is de trage concretisering van de toezeggingen voor het eerste kwartaal van 1996, die tijdens de donorbijeenkomst in december 1995 in Brussel zijn gedaan. De Europese Unie en Nederland behoren tot de weinige donoren die hun toezeggingen reeds in een vroeg stadium daadwerkelijk hebben gecommitteerd en ten dele daadwerkelijk besteed. Deze trage werkwijze, waarover o.a. ook premier Muratovic zich zeer bezorgd toonde, legt een hypotheek op de volgende donorconferentie die is voorzien voor medio april a.s. op ministerieel niveau, en die zal moeten leiden tot toezeggingen voor de rest van 1996 en daarna. Ter voorbereiding van deze donorbijeenkomst heeft de Bosnische regering daarom medio maart een voorbereidende bijeenkomst op expertniveau belegd en is eind maart een bijeenkomst op hoog niveau gepland met de lslamitische landen.
Nederland heeft de bijeenkomst van medio maart bijgewoond. Voorts stelt Nederland zich in internationale fora actief op en doen wij een beroep op andere donoren om in de aanvangsfase van de wederopbouw veel hulp te bieden en deze snel ter beschikking te stellen.
Betalingsachterstanden
De Bosnische regering sprak in het bijzonder haar bezorgdheid uit over de samenwerking met de Wereldbank, waarvan men de procedures als streng en weerbarstig ervaart.
Wat betreft de onderhandelingen tussen Bosnië en de Wereldbank over de achterstallige betalingen aan de Bank (ruim usd 500 miljoen waarvan $ 165 miljoen achterstallige rente), waarvoor binnenkort een regeling moet worden overeengekomen teneinde het lidmaatschap van Bosnië te realiseren, deel ik het standpunt van de Bosnische regering dat de Bank zich soepeler zou moeten opstellen. De positie van Bosnië is zodanig uitzonderlijk, dat een innovatieve, creatieve oplossing moet worden gevonden. Hierop is door Nederland en diverse andere landen reeds in oktober jl. bij de Bank aangedrongen. Naar aanleiding van de gesprekken met de Bosnische overheid en op basis van de betreffende voorstellen van de Bank, heb ik mede namens Minister Zalm van Financiën een brief gezonden met deze strekking aan de President van de Bank. Ook de Nederlandse Executive Director bij de Bank, die tevens de belangen van Bosnië behartigt, heeft zich terzake actief opgesteld. lnmiddels heeft de Board van de Wereldbank op 12 maart jl. een voorstel voor het wegwerken van betalingsachterstanden en een meerjarig hulpprogramma voor Bosnië aanvaard. Het uiteindelijke voorstel is, mede dankzij de Nederlandse inspanningen, op een aantal plaatsen versoepeld: De «rescheduling»-termijn wordt 30 in plaats van 25 jaar en het hulpprogramma wordt op normale in plaats van verharde IDA-voorwaarden verstrekt.
Kanalisering
Wat betreft de door Nederland gecommitteerde ruim f 80 miljoen (usd 50 miljoen) ten behoeve van de wederopbouw, die ingevolge eerdere afspraken tussen Bosnië en Nederland via de Wereldbank worden gekanaliseerd, is overeengekomen dat besluitvorming over nieuwe committeringen en kanalisering daarvan zal plaatsvinden op basis van de ervaringen en resultaten met deze eerste tranche. Wel heb ik reeds nu de bereidheid van de Nederlandse regering tot meerjarige steun aan de wederopbouw van Bosnië herhaald.
III DE POLITIEKE WEDEROPBOUW
De wederopbouw van Bosnië is niet alleen een economisch, maar ook een politiek transitieproces dat zich richt op de totstandkoming van een multi-etnische, pluriforme samenleving en een democratische rechtsstaat. In deze politieke (weder)opbouw zijn de relatie tussen de beide entiteiten, de voorbereiding en organisatie van de verkiezingen en de rol van de media van belang.
De Hoge Vertegenwoordiger Bildt uitte tegenover mij zijn zorgen, dat de beide entiteiten, de Federatie en de Republika Srpska, eerder uit elkaar dan naar elkaar toe groeien. De Servische uittocht uit de voorsteden van Sarajevo is daar wel het meest duidelijke voorbeeld van. De heer Bildt wil trachten dit proces tegen te gaan door bij de internationale donoren ook actieve aandacht voor de rehabilitatie van de Republika Srpska te bepleiten. Het probleem daarbij is uiteraard, dat in de Republika Srpska nog steeds personen die zijn aangeklaagd door het Oorlogsmisdaden Tribunaal, openbare functies bekleden, hetgeen in strijd is met de nieuwe grondwet die onderdeel uitmaakt van het Dayton-akkoord. Voorts is van samenwerking van de Republika Srpska met het Tribunaal geen sprake. lk heb tegenover de heer Bildt dan ook aangegeven wat betreft reconstructie in de Republica Srpska niet verder te willen gaan, dan steun te geven aan projecten die de samenwerking tussen de Moslim-Kroatische Federatie en de Republika Srpska bevorderen.
Verkiezingen
Het akkoord van Dayton heeft de voorbereiding van de verkiezingen en de verkiezingswaarneming in handen van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) gelegd. In het Dayton-akkoord wordt bepaald dat de verkiezingen binnen zes tot negen maanden (na de totstandkoming van het akkoord) worden gehouden. Het gaat daarbij om verkiezingen voor het parlement en het presidentschap van de republiek Bosnië -Herzegovina, het parlement van de Moslim-Kroatische Federatie, het parlement en presidentschap van de Republika Srpska, en eventueel lokale verkiezingen. De OVSE heeft de taak aan te geven wanneer vrije en eerlijke verkiezingen kunnen worden gehouden en zonodig te helpen daarvoor de voorwaarden te scheppen.
Het Hoofd van de OVSE-missie, Ambassadeur Frowick, zei mij, dat de technische voorbereidingen goed verlopen en dat de basisregels door alle partijen aanvaard zijn. De verkiezingen zouden volgens hem tussen 14 augustus en 14 september a.s. gehouden kunnen worden.
De OVSE werkt aan voorstellen voor een «level playing field» voor de verkiezingen, waarvan binnenkort de afronding wordt verwacht. Daarbij wordt uitgegaan van een supervisie- en monitoringstructuur met een tweetal opties, één met ongeveer 1200 OVSE-supervisors (10 per district), de tweede van zo’n 4000 OVSE-supervisors (één voor elk stembureau). De kosten van de eerste optie worden voorlopig geschat op usd 38 miljoen tot aan de verkiezingen, van de tweede optie op usd 46 miljoen. Deze opties vormen nog onderwerp van overleg in OVSE-verband. Voor de financiering van deze structuren wordt een beroep gedaan op de internationale gemeenschap door vrijwillige bijdragen en mogelijk ten dele eveneens via de «reguliere» OVSE-kanalen, waarvan Nederland 3,55% voor zijn rekening neemt. Voor vrijwillige bijdragen is enige weken geleden reeds een fonds voor de «OSCE Action for Peace, Democracy and Stability in Bosnia and Herzegovina» opgericht, waarvoor Zwitserland (voorzitter OVSE), Denemarken (voorzitter Ministerraad Raad van Europa) en de Hoge Vertegenwoordiger Bildt gezamenlijk de OVSE-lidstaten hebben opgeroepen bijdragen beschikbaar te stellen. Dit fonds omvat naast de administratie van de verkiezingen ook activiteiten op het gebied van mensenrechten, media e.d. Zwitserland (ten behoeve van de OVSE-ombudsman) en Denemarken hebben elk $ 1 miljoen in dit fonds gestort. Voorts heeft de VS $ 3 miljoen aan het fonds toegezegd ten behoeve van de verkiezingen. Gezien het belang van de politieke wederopbouw naast de economische reconstructie van Bosnie¨, heb ik na mijn bespreking met Ambassadeur Frowick $ 3 miljoen ter beschikking gesteld.
Media
Een aspect dat veel zorgen baart, is de toegang van de politieke partijen tot de media. Premier Muratovic toonde zich tamelijk terughoudend over de toegang van partijen tot het enige nationale televisiekanaal, dat in handen van de staat is. Daarbij wees hij op het grote aantal partijen dat zich aandient, die alle gratis zendtijd verlangen, alsmede op de financiële problemen van de nationale zender. Dit punt heeft de volle aandacht van de heer Bildt en Ambassadeur Frowick. lk heb er bij mijn Bosnische gesprekspartners op aangedrongen te komen tot een evenwichtig systeem, waarbij alle partijen op adequate wijze zonder te betalen toegang tot het staatstelevisiekanaal krijgen. Voorts zou een tweede nationale kanaal aan de onafhankelijke media kunnen worden toegewezen. In de Republika Srpska is overigens van vrije media geheel geen sprake.
Met het oog op een vrije en gelijke toegang van de politieke partijen tot de media zal informatie aan de Bosnische regering ter beschikking worden gesteld over het Nederlandse systeem van zendtijd voor politieke partijen op de publieke zenders. Daarnaast zal de steun aan onafhankelijke media in Bosnië worden voortgezet.
Interne politieke verhoudingen
Een ander probleem dat zich m.n. met het oog op de verkiezingen voordoet, is dat de dominante politieke partijen alle op etnische grondslag zijn gebaseerd: de Kroatische HDZ en de door Moslims gedomineerde SDA in de Federatie, en de Servische SDS in de Republika Srpska. Deze partijen proberen bovendien, zoals vroeger de communistische partij, een greep op het gehele maatschappelijk leven te krijgen. Oud-premier Silajdzic zei mij dat hij daarom uit de SDA is gestapt en bezig is een eigen, waarlijk multi-etnische partij op te richten.
Gezien de huidige verdeling van het politieke krachtenveld zei de heer Bildt, dat niet zo zeer de verkiezingen zelf de grootste test voor het Dayton-akkoord zullen worden, als wel het formeren van de nieuwe, in de grondwet voorziene bestuursorganen daarna. Dat betreft in de eerste plaats de nieuwe organen voor geheel Bosnië-Herzegowina (collectief presidentschap, centrale regering, nationaal parlement), waarin de vertegenwoordigers uit de Federatie en de Republika Srpska zullen moeten samenwerken.
Maar het betreft evenzeer de samenwerking van Moslims en Kroaten in de Federatie en het formeren van de organen van de Federatie. In Mostar bleek duidelijk, dat de Federatie zelf een zwakke stee in het vredesproces is.
Mostar
EU-bestuurder Koschnick lichtte mij uitvoerig in over het incident op 7 februari jl., waarbij hij door een Kroatische menigte was bedreigd naar aanleiding voor zijn decreet over de wijze waarop de stad in deelgemeenten en een centrale zone zal worden ingedeeld. Sindsdien zijn er goede vorderingen gemaakt: er is vrijheid van personenverkeer, het statuut voor Mostar is door beide partijen aanvaard evenals een gewijzigde indeling van de stad, eind mei zijn lokale verkiezingen voorzien en voor het eerst zijn er gemengde politie-patrouilles.
Maar de verhouding tussen Bestuurder Koschnick en de burgemeester van (Kroatisch) West-Mostar Brajkovic is zodanig verstoord, dat de eerste zijn ontslag heeft aangeboden.
Burgemeester Brajkovic had tegenover mij niet alleen kritiek op het beleid van de heer Koschnick. Het EU-bestuur legde volgens hem te veel nadruk op infrastructurele werken en te weinig op het weer opstarten van grote industrieën. Ik heb hem erop gewezen dat voor dat laatste eerder leningen, dan EU-begrotingsgelden voor de hand liggen en ook overigens erop gewezen dat het beleid van de heer Koschnick door de EU volledig is gesteund.
ln (Moslim) Oost-Mostar trof ik een geheel andere sfeer aan waar men zich meer richt op herstel van de oorlogsschade (die in dit deel van de stad veel groter is dan in West-Mostar) en op stimulering van het midden-en kleinbedrijf (voor Nederlandse steun: zie hierboven elders in dit verslag).
IV CONCLUSIES
Met de akkoorden van Dayton is een «point of no return» bereikt. De kans dat de vrede in Bosnië kan worden bestendigd, is reëel. De militaire implementatie van het vredesproces is reeds goed op gang gekomen, maar ook op civiel gebied is veel gebeurd, meer dan op het eerste gezicht lijkt. Terugslagen in dit proces, zoals nu bijvoorbeeld met het vertrek van de Bosnische Serviërs uit Sarajevo, zijn helaas onvermijdelijk.
Er doet zich een vijftal bijzondere problemen voor, en derhalve risico’s, voor de implementatie van het vredesproces in Bosnie¨:
-
a)De economische kant van de civiele implementatie van het vredesproces, d.w.z. rehabilitatie, reconstructie en herstel van werkgelegenheid, gaat (te) langzaam, doch valt verder te versterken en te versnellen. De donorbijeenkomst van april a.s. zal daarin een belangrijk moment vormen.
-
b)Het is essentieel dat bijzondere conflicthaarden, zoals de etnische spanningen in Mostar, worden beheerst, ook om «spill over» te voorkomen naar Bosnië als geheel.
-
c)Aan het recht op terugkeer van ontheemden en vluchtelingen naar hun oorspronkelijke woonplaatsen dient te worden vastgehouden. Dit impliceert dat de aandacht zich vooralsnog richt op het herstel van woningen voor tijdelijke huisvesting van ontheemden elders dan in hun oorspronkelijke woonplaatsen. Voortijdige repatriëring van vluchtelingen van buiten Bosnië zal het vredesproces in Bosnië onnodig en sterk compliceren.
-
d)Een voortijdig vertrek van de internationale gemeenschap, zoals IFOR, de EU uit Mostar of op humanitaire hulp gerichte VN-organisaties, kan leiden tot vernietiging van het vredeskapitaal.
-
e)Het doel van een multi-etnisch en economisch levensvatbaar Bosnië -Herzegovina kan slechts gefaseerd bereikt worden.
De Nederlandse bijdrage aan de wederopbouw is bestemd voor activiteiten in of ten behoeve van de Moslim-Kroatische Federatie in Bosnië-Herzegovina. De Republika Srpska kan eveneens in aanmerking komen zodra de Republika Srpska haar verplichtingen onder het vredesakkoord naar het oordeel van Nederland afdoende nakomt. Uitzonderingen op deze conditionaliteit vormen de humanitaire en noodhuIp, mijnopruiming en activiteiten die bijdragen aan de politieke wederopbouw, zoals projecten die de samenwerking tussen de Federatie en de Republiek Srpska bevorderen of de ondersteuning van het verkiezingsproces.
De wederopbouw van Bosnië omvat niet alleen economische reconstructie maar ook politieke reconstructie. Doelstelling is de realisering van een vreedzaam, multi-etnisch, democratisch en economisch gezond Bosnië. Dit is een moeizaam en langdurig proces, waarbij veel hulp, financieel maar ook anderszins, van buitenaf voorlopig nodig zal blijven.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking J. P. Pronk
Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.