Brief minister over het ontslag van de heer Van Randwijck - Ontslag van de procureur-generaal van Amsterdam - Hoofdinhoud

Deze brief is onder nr. 1 toegevoegd aan dossier 24470 - Ontslag van de procureur-generaal van Amsterdam.

Officiële titel	Ontslag van de procureur-generaal van Amsterdam; Brief minister over het ontslag van de heer Van Randwijck
Document­datum	26-10-1995
Publicatie­datum	12-03-2009
Nummer	KST10644
Kenmerk	24470, nr. 1
Van	Justitie (JUS)
Originele document in PDF

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1995–1996

24 470

Ontslag van de procureur-generaal van Amsterdam

Nr. 1

BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

¹  Aanhangsel Handelingen nr. 143, vergaderjaar 1995–1996.

²  Handelingen II nr. 6, vergaderjaar 1995–1996.

’s-Gravenhage, 26 oktober 1995

Ter beantwoording van de heden ontvangen vragen van het lid Sipkes¹, alsmede gezien de verzoeken gedaan bij de regeling van werkzaamheden op 26 oktober jl.² over het ontslag van de Amsterdamse procureur-generaal bericht ik u als volgt.

Ik bevestig dat het in mijn voornemen ligt de heer Van Randwijck voor te dragen voor eervol ontslag per 1 januari 1996. Aanleiding daartoe is de ontstane situatie in het ressort Amsterdam. Los van de vraag hoe die situatie is ontstaan, heb ik moeten vaststellen dat steeds meer sprake is van schadelijke defecten in het justitieel in het ressort Amsterdam. Na het IRT-debat van april 1994 is een zg. functioneringsgesprek gevoerd met de heer Van Randwijck. In de periode daarna is echter geen verandering opgetreden; ik heb integendeel moeten constateren dat de situatie is verslechterd.

Nadat de afgelopen maanden vergeefs getracht is voor de heer Van Randwijck een andere, acceptabele functie te vinden heb ik rechtspositionele afwegingen gemaakt. Een ontslag wegens disfunctioneren (art. 98 ARAR) achtte ik in dat kader geen begaanbare weg. Ik heb vervolgens de mogelijkheden van een eigen verzoek om eervol ontslag met de heer Van Randwijck doen bespreken. Gelet op de gemaakte rechtspositionele afwegingen waren financiële afspraken als onderdeel van een ontslag op grond van art. 99 ARAR een onvermijdelijke consequentie. De gesprekken met de heer Van Randwijck over een andere functie dan wel vertrek zijn begonnen in april 1995. De gesprekken hebben er in geresulteerd dat wij uiteindelijk konden instemmen met een bewilliging mijnerzijds in een aanvraag om eervol ontslag m.i.v. 1 januari 1996 onder de volgende voorwaarden:

• a) 

  een bruto bedrag gelijk aan het salaris tussen 1 januari 1996 en de datum waarop de heer Van Randwijck de pensioengerechtigde leeftijd zou hebben bereikt;

• b) 

  een voorziening waardoor zijn pensioenaanspraken op peil blijven;

• c) 

  een bruto bedrag van f 500.000;

• d) 

  vergoeding van kosten van juridische bijstand.

S-RW

Alles afwegend, mede in het licht van de rechtspositionele vereisten, acht ik deze voorziening verantwoord, gelet op het tijdstip en de wijze waarop de heer Van Randwijck vertrekt. Het betreft hier een individuele regeling, gebaseerd op de combinatie van specifieke omstandigheden, waarop anderen niet zonder meer een aanspraak kunnen maken. De heer Van Randwijck heeft een lange staat van dienst binnen het OM. Toen hij als hoofdofficier van Justitie in Den Haag functioneerde, is hem gevraagd deze functie in Rotterdam uit te oefenen, daar dit parket in een problematische situatie verkeerde. In 1991 is hem gevraagd procureur-generaal in Amsterdam te worden. In het persbericht van het ministerie wordt vermeld: «De minister van Justitie heeft met begrip kennis genomen van het standpunt van Procureur-Generaal Van Randwijck en daarin aanleiding gevonden H.M. de Koningin te verzoeken hem eervol ontslag te verlenen per 1 januari 1996». Dit bericht strookt met de feiten.

De Minister van Justitie, W. Sorgdrager