Verslag algemeen overleg op 27 mei 2008 over o.a. verslag conferentie mediawijsheid van 12 oktober 2006 - Mediawijsheid

Dit verslag van een algemeen overleg is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 31434 - Mediawijsheid.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Mediawijsheid; Verslag algemeen overleg op 27 mei 2008 over o.a. verslag conferentie mediawijsheid van 12 oktober 2006 
Document­datum 20-06-2008
Publicatie­datum 25-06-2008
Nummer KST119843
Kenmerk 31434, nr. 3
Van Staten-Generaal (SG)
Commissie(s) Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2007–2008

31 434

Mediawijsheid

Nr. 3

1  Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), voorzitter, Depla (PvdA), Slob (ChristenUnie), Remkes (VVD), Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Aptroot (VVD), Leerdam (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Jasper van Dijk (SP), Besselink (PvdA), De Rooij (SP), Ouwe-hand (PvdD) en Dibi (GroenLinks). Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Ferrier (CDA), Gill’ard (PvdA), Anker (ChristenUnie), Van Miltenburg (VVD), Atsma (CDA), Uitslag (CDA), Schinkelshoek (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Dijken (PvdA), Hamer (PvdA), Vietsch (CDA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Ten Broeke (VVD), Leijten (SP), Bouchibti (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD), Peters (GroenLinks) en Van Bommel (SP).

2  Samenstelling:

VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 20 juni 2008

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 en de algemene commissie voor Jeugd en Gezin2 hebben op 27 mei 2008 overleg gevoerd met minister Plasterk van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en minister Rouvoet voor Jeugd en Gezin over:

– de brief van de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Jeugd en Gezin d.d. 18 april 2008 inzake media-wijsheid (31 434, nr. 1);

– de brief van de Raad voor Cultuur d.d. 22 april 2008 inzake mediawijsheid in perspectief (OCW0800439);

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 24 april 2008 inzake het verslag conferentie media-wijsheid van 12 oktober 2006 (31 434, nr. 2);

– de brief van de minister voor Jeugd en Gezin d.d. 8 mei 2008 inzake de antwoorden op vragen van het lid Gerkens betreffende compulsief gebruik van internet (Aanhangsel Handelingen II, 2007–2008, nr. 2253).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Remkes (VVD) is het eens met de stellingen dat cybercrime via het strafrecht moet worden aangepakt en dat kinderen niet blootgesteld mogen worden aan geweld of pornografie in de media. De term «media-wijsheid» die het kabinet in relatie tot deze stellingen gebruikt, leidt echter onterecht tot associaties met betutteling. Is die term wellicht te veranderen?

Leden: Van der Vlies (SGP), Hamer (PvdA), Kant (SP), ondervoorzitter, Cqörüz (CDA), Van Miltenburg (VVD), Van Dijken (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), Teeven (VVD), Wolbert (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Voordewind (ChristenUnie), Zijlstra (VVD), Bouchibti (PvdA), Langkamp (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (BVV), Leijten (SP), Dibi (GroenLinks), Heijnen (PvdA), voorzitter, Van Toorenburg (CDA) en Uitslag (CDA).

Plv. leden: Heerts (PvdA), Gerkens (SP), De Rouwe (CDA), Van der Burg (VVD), Eijsink (PvdA), Nicolaï (VVD), Biskop (CDA), Van der Ham (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Verdonk (Verdonk), Bouwmeester (PvdA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Schippers (VVD), Timmer (PvdA), Gesthuizen (SP), Bosma (PVV), De Wit (SP), Azough (GroenLinks), Arib (PvdA), Jan de Vries (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA) en Karabulut (SP).

Bij mediawijsheid moet het gaan om de weerbaarheid tegen en de vaardigheid met media-uitingen. Waarom focust het kabinetsbeleid hierbij op jongeren in plaats van op mensen in het algemeen? Jongeren zijn vaardiger in het gebruik van internet maar zouden weerbaarder gemaakt moeten worden tegen berichten. Waarom wordt het onderscheid tussen weerbaarheid en vaardigheid niet gemaakt? Waarom is in de stukken niet dieper ingegaan op televisie en internet?

Er is een media-expertisecentrum opgericht waarin elf organisaties verenigd zijn en van waaruit al 142 initiatieven zijn opgestart. De vraag is echter wat de toegevoegde waarde is van dit centrum. Waarom zijn de commerciële omroepen daar bijvoorbeeld niet in vertegenwoordigd? Enerzijds is de oprichting van het media-expertisecentrum te verdedigen vanuit het oogpunt van samenhang. Anderzijds is het wellicht beter om initiatieven de ruimte te bieden in plaats van in te kaderen. In het beleid rond mediawijsheid moet het accent liggen op ouders. Zij zijn als opvoeders verantwoordelijk voor hun kinderen en moeten daarom in gesprek kunnen gaan met media-aanbieders. De Vereniging voor Openbaar Onderwijs, een oudervereniging, heeft echter bij brief laten weten niet gelukkig te zijn met de ontwikkelingen omtrent het media-expertise-centrum. Wat is de visie van de minister op dit punt? Het is goed dat het kabinet niet uit is op de introductie van een apart vak, toegespitst op mediawijsheid, in het onderwijs of op extra kerndoelen. Dat zou in tegenspraak zijn met de aanbevelingen van de commissie-Dijssel-bloem.

Het uitgangspunt bij toezicht op media-uitingen is zelfregulering via het NICAM (Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media). De Raad voor de Journalistiek is daarbij niet betrokken. Het functioneren van die Raad is ook niet indrukwekkend. Is de minister bereid om een aanvullend instrumentarium te introduceren, toegespitst op het gedachtegoed van mediawijsheid?

In de brief van het kabinet wordt terecht aandacht besteed aan de vrijheid van meningsuiting. Helaas is de tekst soms wat defensief. In elk geval moet duidelijk zijn dat de minister van OCW op dit punt als eerste verantwoordelijk is. Hij moet daar pal voor staan.

Inspanningen tot het instellen van een algemene gedragscode voor de media zijn nutteloos. Het medialandschap is daarvoor te divers. Bovendien hangt rond een mediacode die wordt opgelegd door de overheid altijd de dreiging van overheidsingrijpen. Een dergelijke code moet daarom door het veld zelf worden ingesteld.

De heer Dibi (GroenLinks) benadrukt dat het leven van kinderen anno 2008 niet te vergelijken is met het leven dat hun ouders als kind leidden. De samenleving is veranderd door de digitale revolutie. Kinderen moeten over specifieke vaardigheden en kennis beschikken om zich daarin staande te kunnen houden en het onderwijs moet daarop geënt zijn. «Mediawijsheid», of «media-educatie», of welke andere term ook, is daarbij een goed instrument. Individuen wordt daarbij geleerd om kritisch te kijken naar mediaboodschappen. Media-uitingen en mediagebruik kunnen overigens ook positieve kanten hebben. Door het internet raken mensen op de hoogte van mogelijkheden en gebruiken elders in de wereld. Voor jonge ondernemers en beginnende artiesten biedt internet een breed, toegankelijk platform.

Mediawijsheid is niet bedoeld als een antwoord op vragen die voortvloeien uit de complexe mediacratie. Het gaat juist om het formuleren en kanaliseren van die vragen. Om die reden bereidt de heer Dibi een initiatiefvoorstel voor om media-educatie als vak of onderdeel van een vak – bijvoorbeeld maatschappijleer – te introduceren op basisscholen en middelbare scholen en op dat punt kerndoelen te stellen. De stelling van het kabinet dat verandering van kerndoelen onnodig is en dat de huidige kerndoelen voldoende wettelijke basis bieden, is onzin. Die kerndoelen

zijn gedateerd en de formulering ervan schiet tekort. De bewering dat op scholen al genoeg aandacht wordt besteed aan media en internet, kan op geen enkele wijze worden gestaafd.

De voorstellen die het kabinet doet in het kader van mediawijsheid, zijn typisch voor de uitstraling die het in het land heeft: bevoogdend met een vleugje censuur. In het opgerichte media-expertisecentrum zitten de bekende spelers: de publieke omroep, de bibliotheken, het Nationaal Instituut Beeld en Geluid, stichting Kennisnet Ict op school en ECP.NL (Electronic Commerce Platform) en ouderorganisaties. Deze organisaties moeten samen een veelheid aan activiteiten uitvoeren terwijl zij niet eens in hetzelfde gebouw gevestigd zijn. Bovendien zijn die activiteiten uiteindelijk toch weer gericht op het instellen van verboden. Het kabinet is naïef als het denkt dat het de beelden die jongeren te zien krijgen, kan controleren.

In de voorstellen en stukken van het kabinet komen jongeren niet aan bod als participanten. Zijn zij in de ogen van het kabinet slechts willoze slachtoffers van de media of krijgen zij ook een stem? Vooralsnog zijn jongeren in elk geval niet vertegenwoordigd in het expertisecentrum. Krijgen zij toegang tot dat centrum of is dat voorbehouden aan ouders, scholen en instellingen die sowieso al werken met het thema media? Een andere manier om aandacht te besteden aan het onderwerp media is door jaarlijks een nationale mediawijsheidweek te organiseren. Scholen werken in die week aan het creëren van reclames, aan het deconstrueren van covers van glossy tijdschriften, aan discussies over censuur tegenover vrijheid van informatie, het doorzien van stereotypen, enzovoort. Is de minister bereid om een dergelijke week ook in Nederland in te voeren? Over mensen die in achterstandswijken wonen, wordt vaak in stereotypen gedacht. In andere landen vinden in dergelijke wijken videoprojecten plaats waarmee jongeren hun ervaringen delen. Vervolgens kan daarover gedebatteerd worden. Is de minister bereid om met de minister voor Wonen, Wijken en Integratie dergelijke videoprojecten op te zetten in de Vogelaarwijken? Dat is een gerichte manier om informatie uit de media te bestrijden met informatie die van jongeren en wijkbewoners zelf komt.

De heer Van der Ham (D66) geeft toe dat de berichtgeving vanuit de media sneller is geworden en is toegenomen. Hij vraagt zich echter ook af of er sprake is van een concrete verandering. In de jaren twintig werd al gesproken van «prikkellectuur» en van de verderfelijke invloed daarvan op de jeugd. Later werden verschillende spraakmakende, soms erotische, programma’s gemaakt die leidden tot discussie in het parlement. De dilemma’s die inherent zijn aan media, zijn gelijk gebleven. Een belangrijke vraag is bijvoorbeeld: wat ligt op het terrein van de ouders en waar begint de bemoeienis van de overheid? Daarbij moet in elk geval duidelijk zijn dat de zeggenschap van de ouders heel groot is. Uit onderzoeken blijkt ook dat ouders het meest doorslaggevende element zijn in het mediawijs maken van kinderen. De politiek moet dan ook zoveel mogelijk op afstand blijven. Politici mogen ongehinderd hun persoonlijke mening over media-uitingen geven zolang zij daarbij niet de indruk wekken dat bepaalde programma’s of uitzendingen verboden zouden moeten worden. De regering kan dat niet verbieden en moet die wens ook niet koesteren. De uitzending van programma’s moet afhankelijk zijn van wat het publiek wil. Ook het debat over fatsoen moet op dat niveau plaatsvinden. Het initiatief van het kabinet tot het oprichten van een media-expertise-centrum is sympathiek. Ouders moeten in dat centrum wel een duidelijke rol krijgen. Verder moeten commerciële omroepen erbij worden betrokken. Welke financiële middelen heeft het centrum om de onderwijsinstellingen te ondersteunen die met de materie aan het werk willen gaan?

Het is een slecht idee om scholen gedetailleerd op te leggen hoe zij binnen hun onderwijs met mediawijsheid moeten omgaan. Leraren zijn

goed in staat om dat toe te spitsen op de specifieke leerlingen aan wie zij les geven. De ene schoolpopulatie is de andere niet. Het initiatiefvoorstel van GroenLinks-woordvoerder Dibi moet worden beschouwd als overbodige regelgeving; de commissie Dijsselbloem heeft zich daar in haar rapport tegen uitgesproken.

Uit de stukken van het kabinet blijkt dat 92% van de scholen naar School-TV kijkt. Ook op het punt van seksuele voorlichting en informatie over alcohol zijn scholen actief. Overigens blijken jongeren vrij conservatief te denken over seks en relaties. De leeftijd waarop jongeren voor het eerst seks hebben, is in de afgelopen dertig jaar ook nauwelijks gedaald. Het is dan ook verstandiger om beleid te richten op specifieke groepen jongeren in plaats van op jongeren in het algemeen.

Hoewel vanuit de media regels voor het eigen functioneren zijn opgesteld, houdt het kabinet vast aan het opstellen van een mediacode, een gedragscode voor een veilig media-aanbod. Als reden daarvoor wordt aangegeven dat het is afgesproken in het regeerakkoord. Als hij volhardt in het afdwingen van een mediacode, dan lijdt de minister voor Jeugd en Gezin ongetwijfeld een nederlaag.

Mevrouw Gerkens (SP) benadrukt dat mensen tegenwoordig veel meer in aanraking komen met de media dan vroeger. Televisie, mp3, internet en mobiele telefoons maken deel uit van het dagelijks leven. Dat heeft geleid tot nieuwe vraagstukken, bijvoorbeeld voor ouders. Zij willen weten waar zij informatie kunnen krijgen over de begeleiding van hun kinderen in de digitale wereld. Ook de overheid wordt gedwongen om zich te buigen over vraagstukken, bijvoorbeeld over de aan te geven grenzen van media-uitingen. Die grenzen zijn hard nodig gelet op de schokkende filmpjes die op Nederlandse websites te vinden zijn en het gemak waarmee jongeren sms-abonnementen kunnen afsluiten. Het stellen van grenzen hoeft daarbij niet te botsen met de vrijheid van meningsuiting. Overigens is de drijfveer van mediabedrijven vaak financieel, niet ideologisch. Welke mogelijkheden ziet het kabinet om kaders te stellen op dit punt? Het instellen van een mediacentrum is positief. Jammer genoeg is echter gekozen voor de vorm van een netwerkorganisatie, gericht op het bevorderen van mediawijsheid. Kan de minister bevestigen dat met het expertisecentrum voornamelijk initiatieven worden gesteund die media-wijsheid bevorderen? Aan welke criteria moeten projecten voldoen? Waarom kiest de minister voor de tactiek van de «100 bloeiende bloemen»? Is het de bedoeling om initiatieven te bundelen of wordt er bewust gekozen voor versnippering? Wat is de visie van de minister op de bezwaren van ouderorganisaties op de invulling van het centrum? Hoe is het mogelijk dat zo slecht naar die ouderorganisaties is geluisterd dat zij een eigen expertisecentrum willen oprichten? Is hun inbreng betrokken bij de totstandkoming van het opgerichte centrum?

Met het mediacentrum wordt voorzien in het bieden van voorlichting over nieuwe media. Ouders willen echter ook een soort mediaconsumenten-organisatie, een meldpunt voor foute reclameboodschappen of Kijkwijzeradviezen. Zij vragen om een vraagbaak en om een loket voor informatie. Die functies zijn echter niet terug te vinden in het door het kabinet opgerichte expertisecentrum.

De overheid controleert de media via de Kijkwijzer. Aangezien deze in handen is van het NICAM ligt die controle in feite bij de mediabranche zelf. Is het kabinet bereid om ouderverenigingen te helpen, zich als kritisch tegenhanger van de NICAM te manifesteren? Het mediacentrum kan daarin een sleutelrol vervullen.

In de vooravond worden soms voorfilmpjes van series voor volwassenen vertoond. Kinderen krijgen die dan zomaar te zien. Is het mogelijk om het vertonen van dergelijke voorfilmpjes in de vooravond te verbieden? Wat is de visie van de minister op het instellen van een mediaombuds-man? De nationale ombudsman stelt in het Juristenblad dat de media

door de concurrentiestrijd verzeild raken in een race to the bottom waarbij zowel de grenzen van de wet als de grenzen van het fatsoen worden opgezocht. De taken van de mediaombudsman zouden klachtbehandeling, bijvoorbeeld als iemand onheus wordt bejegend in de media, onderzoek op eigen initiatief en morele uitspraken, bijvoorbeeld om hypeste nuanceren, kunnen zijn.

In de brief van de minister staat dat het kabinet de motie-Jasper van Dijk (31 200 VIII, nr. 43) over een veilige en kindvriendelijke internetportal niet uitvoert. Volgens de minister bestaan er al surfsleutel en krowser (kindvriendelijke browser), maar dat zijn geen portals. Ook stelt hij dat de overheid geen websites maakt. Het is evenwel een taak van de overheid om het vinden van goede content mogelijk te maken.

Via sponsoring wordt veel reclame gemaakt voor alcohol, ook voor 9 uur ’s avonds. Is de minister bereid om daartegen op te treden? Kan hij aantonen dat de tijdgrens die voor alcoholreclames geldt, effectief is?

De heer Slob (ChristenUnie) constateert dat de explosieve groei van nieuwe media en de ontwikkeling naar een beeldcultuur heeft geleid tot actiever overheidsbeleid. De verantwoordelijkheid voor kinderen ligt primair bij de ouders. Zij hebben evenwel behoefte aan informatie, evenals scholen, over de omgang met de media. Het is goed dat op dat punt afspraken zijn gemaakt in het coalitieakkoord en er geld beschikbaar is gesteld voor de oprichting van een media-expertisecentrum. In het verleden waren er wel (particuliere) initiatieven tot voorlichting over media, maar die waren tamelijk vrijblijvend en ongeorganiseerd. Het expertisecentrum kan daarin samenhang aanbrengen. Hoewel inmiddels een startbijeenkomst van het expertisecentrum heeft plaatsgevonden, liggen organisatie en samenstelling van het media-expertisecentrum mogelijk nog niet vast. Het is in elk geval belangrijk dat ouderorganisaties een plaats krijgen in het centrum, juist vanuit de gedachte van verdeling van verantwoordelijkheden. Ouderorganisaties hebben ook steeds aangedrongen op de totstandkoming van een media-expertisecentrum. De signalen van de ouderorganisaties over de betrokkenheid bij het centrum verschillen van hetgeen het kabinet daarover opmerkt.

Het media-expertisecentrum heeft een belangrijke taak in het verbinden van activiteiten en initiatieven. Het is evenwel niet de bedoeling dat het centrum de functie van doorgeefluik krijgt. Kan de minister aangeven of het centrum op termijn een actieve rol zal spelen bij het starten van nieuwe initiatieven en onderzoeken? Wordt het centrum meer dan alleen een «netwerkorganisatie»?

Het is onverstandig om mediawijsheid in de kerndoelen van het onderwijs te verankeren. Toevoeging van een kerndoel zou gepaard moeten gaan met het vervallen van een kerndoel maar daarvoor worden geen suggesties gedaan. Zodra informatie over media beter georganiseerd, laagdrem-peliger en beter bruikbaar is, zullen scholen vanzelf een plaats geven aan mediawijsheid binnen het onderwijs, voor zover zij dat nog niet doen. In vorige overleggen over seksualisering van de samenleving en in de media heeft de minister een onderzoek aangekondigd. Wanneer zijn de uitkomsten daarvan beschikbaar?

Met de antwoorden van het kabinet op de vragen van de heer Van der Vlies over porno bij de publieke omroep lijkt de discussie vast te lopen in semantiek. De indruk bestaat dat de publieke omroep geen moeite heeft met het uitzenden van dergelijke uitingen. Dat is geen positieve ontwikkeling.

Rond de Kijkwijzer keren sommige vragen steeds weer terug. Welke rol spelen de ouders bij het bepalen van de Kijkwijzer-indicatie? Is het mogelijk om een zwarte lijst aan te leggen van dvd-distributeurs die geen gebruik willen maken van Kijkwijzer?

Het uitblijven van afspraken over een mediacode is teleurstellend, juist omdat er sprake was van een zekere consensus tussen partijen. Wat zijn de verwachtingen op dit punt?

De heer Van Dam (PvdA) merkt op dat enerzijds de media verantwoordelijk zijn voor uitzendingen en dat anderzijds mensen moeten weten hoe zij met de media moeten omgaan. Zij moeten weten dat niet alle berichten in kranten, op televisie of op internet waar zijn en dat commercie een belangrijke drijfveer van de media is. Organisaties nemen hun maatschappelijke verantwoordelijkheid steeds minder serieus. Concurrentie tussen nieuwsprogramma’s leidt bijvoorbeeld tot minder zorgvuldigheid en tot minder respect voor journalistieke waarden en codes. Ook uit de uitzending van programma’s als De Gouden Kooi blijkt dat producenten geen rekening houden met de invloed van de media op de samenleving en de verantwoordelijkheid die daarbij hoort. Het is niet aan de overheid om een code op te stellen waar de media aan moet voldoen. De overheid kan de sector wel oproepen tot debat en zelfreflectie stimuleren. Mediawijsheid is allereerst een maatschappelijk onderwerp waarbij de overheid zich terughoudend moet opstellen. De media moeten zelf een manier vinden om invulling te geven aan de eigen verantwoordelijkheid. Burgers moeten daarover de discussie aangaan met de media en volksvertegenwoordigers moeten op gepaste wijze die discussie aanzwengelen. Ouders en leraren moeten aan kinderen leren hoe zij met media moeten omgaan. De overheid hoeft daarbij niets aan scholen op te leggen, want het onderwijs pikt dat zelf al op. De overheid kan ouders en scholen wel ondersteunen door hun instrumenten aan te reiken. Het media-expertisecentrum is opgericht om maatschappelijke initiatieven te bundelen en ontsluiten, hetgeen past in de terughoudende rol van de overheid.

De heer Atsma (CDA) merkt op dat met de oprichting van het media-expertisecentrum een lang gekoesterde wens van de CDA-fractie in vervulling is gegaan. Het is belangrijk dat het in het publieke domein veilig is. De media zijn in de afgelopen jaren, mede als gevolg van nieuwe technieken, een steeds grotere rol in dat publieke domein gaan spelen. Zowel ouderen als kinderen moeten weerbaar gemaakt worden tegen de overvloed aan mediaboodschappen. In dat kader zijn kanttekeningen te plaatsen bij de vorm van het expertisecentrum. De inzet was gericht op een stevig, volwaardig en zelfstandig centrum. Wordt daar met het opzetten van «een netwerkorganisatie» wel aan voldaan? Welke plaats krijgen de ouders, die jarenlang geijverd hebben voor een expertisecentrum, in de organisatie? Is er nog ruimte voor andere organisaties, zoals Mira Media? Is het bovendien niet volstrekt logisch dat jongeren een stem krijgen in het expertisecentrum? En hoe worden de commerciëlen erbij betrokken?

In de afgelopen jaren is meermalen aangedrongen op het opstellen van een mediacode. De partijen in de media moeten bewust gemaakt worden van hun verantwoordelijkheid en de consequenties daarvan. Enerzijds moeten partijen een stem hebben in de totstandkoming van een mediacode, anderzijds mag een mediacode niet vrijblijvend zijn. De eigen criteria die het NICAM heeft opgesteld, zijn ook niet vrijblijvend; op het afwijken van die criteria staan hoge boetes. De overheid dient zich bij het realiseren van een mediacode niet te afwachtend op te stellen. De partijen in de media moeten zich conformeren aan het heersende gevoel in de samenleving.

De heer Van der Vlies (SGP) vindt dat met het overleg over mediawijsheid een urgente kwestie wordt behandeld, namelijk veiligheid voor jongeren en ouderen in het publieke domein. Mediawijsheid schiet tekort als ongewenste media-invloeden buiten beschouwing worden gelaten en

niet worden ingeperkt. Het is niet de bedoeling dat men gewend raakt aan immorele uitingen omdat die uiteindelijk de morele kracht van de samenleving ondermijnen.

Het kabinet zet in op de vorming van burgers, wat inderdaad een belangrijke pijler van het beleid is. De overheid mag de eigen verantwoordelijkheid die burgers hierin hebben, echter niet overnemen. Bovendien moet de overheid, naast vorming, de burgers beschermen tegen ongewenste uitingen. Het beperken van alcoholreclames is een goed voorbeeld daarvan. Zeker via de publieke omroep heeft de overheid het recht om sturend op te treden, bijvoorbeeld om seksualisering tegen te gaan. Het kabinet acht maatregelen tegen ongewenste uitingen evenwel onmogelijk vanwege de vrijheid van meningsuiting. De vraag is of die benadering juridisch gegrond is. Is het niet meer een kwestie van politieke onwil? In de Verenigde Staten geldt vanuit de Constitutie ook een verbod op de beperking van het vrije woord. Desalniettemin genieten obscene of onfatsoenlijke programma’s daar geen absolute bescherming. Een goede oplossing zou het toetsen van programma’s op behoorlijkheid zijn volgens een systeem van coregulering, een samenwerkingsverband van ouders en mediabranche. De omroepen kunnen overtuigd worden om daaraan mee te werken.

De proef rond het werken met een systeem van geschiktheid verdient alle waardering. In de SGP-notitie Waarden, normen en media is al voor die aanpak gepleit. Het oordeel van «geschiktheid» betreft de mening van gewone ouders over wat goed is voor hun kinderen. Dat is vaak niet wetenschappelijk te onderbouwen maar is wel van grote waarde voor kinderen. Hoe is aan ouders meer invloed te geven op dit punt? Wordt in de proef van het NICAM ook gewerkt met positieve prikkels voor programma’s die voor jongeren aan te bevelen zijn?

Ouders verdienen een grotere rol in het media-expertisecentrum. Krijgen zij een wezenlijke stem bij de vormgeving van programma’s en activiteiten? Het centrum mag niet verzanden in een netwerk van programma’s voor bevordering van mediawijsheid. Het moet vooral een instantie zijn waar ouders zich toe kunnen wenden voor informatie en met klachten over de geschiktheid van programma’s. Tot nu toe zijn slechts klachten in te dienen over de schadelijkheid van programma’s, wat te beperkt is. Het is goed dat het onderwijs niet opnieuw belast wordt met een maatschappelijke taak. Mediawijsheid is voor een deel al verwerkt in het onderwijs. Bestaande vakken bieden daarvoor voldoende aanknopingspunten. De Inspectie ziet op een en ander toe. Kan de minister bevestigen dat daarmee niet de vrijheid van onderwijs in gevaar komt? Er is onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van een beveiligingssysteem voor chatboxen waartoe in de motie-Van der Vlies c.s. (31 200 VIII, nr. 55) is verzocht. Kan een elektronische identiteitskaart een adequaat instrument zijn voor de bescherming van jongeren op internet?

Antwoord van de bewindslieden

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap constateert dat de Kamer enerzijds vindt dat in de media niet alles zomaar is toegestaan en anderzijds meent dat het niet de taak van de overheid is om vooraf te beoordelen of een uitzending wenselijk is. De vrijheid van meningsuiting is onbegrensd zolang daarmee de wet niet wordt overtreden. In die zin speelt de minister van Justitie een rol, niet de minister van OCW. Door de Raad voor Cultuur is een definitie van mediawijsheid - een inmiddels ingeburgerde term - gegeven: het geheel van kennis, vaardigheden en mentaliteit waarmee burgers zich bewust, kritisch, veilig en actief kunnen bewegen in een complexe, veranderlijke en fundamenteel vermedialiseerde samenleving. Mediawijsheid beslaat dus meer terreinen dan slechts het educatieve. Het gaat ook om vaardigheden, mentaliteit, bewustzijn en kritische houding. Het is een brede en bruikbare definitie.

Mediawijsheid gaat ook verder dan alleen het beschermen van jongeren, of ouderen, tegen het zien van bepaalde filmpjes. Mensen moeten zich ervan bewust worden dat contacten op internet zich anders kunnen voordoen dan zij werkelijk zijn en dat het geven van adresgegevens potentieel gevaarlijk is. Ook het zelf plaatsen van beelden kan consequenties hebben omdat iedereen die beelden kan zien.

Het kabinet behandelt het onderwerp mediawijsheid niet als een in het regeerakkoord afgedwongen concessie. Er wordt serieus werk van gemaakt vanwege de ontwikkeling van de media en de nieuwe mediatechnieken.

De oprichting van het media-expertisecentrum is mede te danken aan de voortvarendheid van verschillende ouderorganisaties. Zij hebben jarenlang aangedrongen op een dergelijk centrum en spelen een grote rol daarin. De ouderorganisaties is gevraagd om op drie niveaus te participeren, namelijk met een vertegenwoordiger in de kerngroep, met een vertegenwoordiger in de programmaraad en individueel, als netwerkpartner, zodat zij aanspraak kunnen maken op activiteiten in het centrum. Daarbij kan gedacht worden aan het ontwikkelen van ouderavonden over mediawijsheid. De Vereniging voor Openbaar Onderwijs (VOO) heeft aangegeven netwerkpartner te willen worden, evenals de Landelijke Oudervereniging Bijzonder Onderwijs (LOBO) en private organisaties als Ouders online. De Nederlandse Katholieke vereniging voor Ouders (NKO) wil lid worden van de programmaraad die mede bepaalt wat het centrum gaat doen. De belangenvereniging Ouders en Coo wil een eigen centrum, maar het oprichten van meerdere mediacentra is uitdrukkelijk niet de bedoeling. Binnen het media-expertisecentrum blijft ruimte voor diversiteit en behoud van de eigen identiteit van ouderorganisaties. Nagegaan wordt of de rol van de ouders in het expertisecentrum groot genoeg is; zo nodig wordt die positie verbeterd.

Ook jongeren worden direct betrokken bij het media-expertisecentrum. Het Landelijk Aktieplatform Scholieren (LAKS) is uitgenodigd om netwerkpartner te worden. In de programmaraad komen vertegenwoordigers van de doelgroep, dus ook van jongeren zelf. Het overleg met de achterban is daarmee goed geregeld. Het expertisecentrum wordt expliciet gevraagd om het contact met jongeren goed te organiseren.

De commerciële omroepen kunnen in het netwerk deelnemen. Momenteel zijn Nickelodeon, MTV, UPC en Google commerciële partners van het centrum. De kerngroep bestaat weliswaar uit publieke organisaties, maar daarin zit ook ECP.NL, een publiek-privaat samenwerkingsverband van internet en multimedia.

Het budget voor het centrum is € 500 000 voor 2008. Dat budget loopt op tot 1 mln. in 2010. Het geld wordt drie jaar lang toegekend aan de kerngroep, die ieder jaar verantwoording daarover moet afleggen aan de minister van OCW. Als er sprake blijkt van onderbesteding, dan kan het budget wellicht worden verkleind. Als het budget echt onvoldoende blijkt, dan kan bij een volgende begroting gezocht worden naar extra middelen. De suggestie van een week voor de mediawijsheid wordt doorgespeeld aan het media-expertisecentrum.

Het is de bedoeling dat het media-expertisecentrum een echt fysiek centrum wordt. Allereerst wordt het centrum virtueel, in beeld en geluid, gerealiseerd en vervolgens krijgt het fysiek vorm in de openbare bibliotheken. Het centrum zal niet bestaan uit een website met links naar netwerkpartners. Het wordt een instantie waartoe mensen zich kunnen wenden en die zij kunnen bezoeken.

De kerndoelen 4, 6 en 10 vormen een duidelijke kapstok voor het vormgeven van mediawijsheid in het onderwijs. Het opleggen van een extra kerndoel is dan ook onnodig en onverstandig. Overigens zijn scholen al jaren actief in onderwijs over media en mediaontwikkelingen. Het beeld dat daar onvoldoende aan wordt gedaan, is onjuist. Bij een gedragscode voor de media mag op geen enkele manier sprake

zijn van overheidsingrijpen. Het kabinet is ook niet van plan om te dreigen met wettelijke verankering van een gedragscode. Wel zijn er actief gesprekken gevoerd met de publieke omroep, SBS, RTL, MTV en Endemol over het onderwerp. Daaruit bleek dat de organisaties wel degelijk spelregels hanteren op het punt van fatsoen en menselijke waardigheid. Zij nemen ook wel degelijk verantwoordelijkheid maar op verschillende manieren. MTV gaat bijvoorbeeld actief in discussie met jongeren en hun ouders over seksueel getinte videoclips. De publieke omroep organiseerde een «week van de democratie» en TMF werkt met Dance for Life, een jongerenorganisatie die zich inzet voor hiv/aids-preventie. Vanwege de verschillen tussen de partijen en hun doelgroepen blijkt het lastig te zijn om de organisaties onder één uniforme gedragscode te brengen. Er is hun daarom gevraagd om de eigen regels voor iedereen kenbaar te maken, bijvoorbeeld via internet. Dan kan de gemeenschappelijkheid van waarden en spelregels worden vastgesteld op basis waarvan een gedragscode kan worden opgesteld. De overheid dient daarbij een gepaste afstand te bewaren.

Het Commissariaat voor de Media houdt jaarlijks toezicht op de werking van het NICAM en op de Kijkwijzer. Daarbij wordt zowel de kwaliteit van de kwalificaties door het NICAM voor televisie, film, video en dvd betrokken als de naleving van de uitzendtijden. Het Commissariaat voor de Media concludeerde in zijn rapport van juni 2007 dat de omroepen het systeem serieus nemen en dat het goed werkt. Desalniettemin is de gedachte van een mediaombudsman sympathiek. Daartoe zou wel het initiatief moeten worden genomen door de mediawereld zelf. De Kamer wordt hierover in de persbrief in het najaar nader geïnformeerd. Het is niet aan de overheid om webcontent aan te bieden, ook niet in de vorm van een specifiek, op kinderen gericht, portal. Het media-expertise-centrum zou bij de totstandkoming daarvan wel een rol kunnen spelen. Dat verzoek zal ook zeker bij het centrum worden neergelegd. Overigens zijn er al programma’s die hetzelfde resultaat leveren als met een portal wordt beoogd.

De bedrijven Paradiso Entertainment en Just Entertainment, kleine distributeurs, hebben zich niet aangesloten bij het NICAM-systeem. Het is onbekend waarom deze organisaties niet willen meedoen aan het NICAM; zij verspreiden in elk geval geen discutabele media. Mira Media is netwerkpartner in het mediacentrum en organiseerde onlangs een conferentie over mediawijsheid.

Het uitzenden van obscene uitingen wordt, net als in de VS, in Nederland niet zomaar toegelaten. Het toezicht is gericht op de schadelijkheid van programma’s. Deze krijgen classificaties en de uitzending ervan kan beperkt worden tot bepaalde momenten van uitzenden. Het beoordelen van de geschiktheid of het fatsoen van een programma is een heel ander punt. Het kabinet meent dat de overheid daar geen uitspraak over moet doen. Het NICAM heeft wel besloten om in een pilot de geschiktheid van programma’s te beoordelen. De resultaten van die pilot, inclusief de betrokkenheid van ouders en andere belanghebbenden daarbij, worden afgewacht. Positieve uitkomsten zal het kabinet zeker niet negeren.

De minister voor Jeugd en Gezin is het eens met de stelling dat dilemma’s rond media-uitzendingen van alle tijden zijn. Het bepalen van de grenzen van verantwoordelijkheden van overheid en ouders en is ook van alle tijden. Het is evenwel noodzakelijk om die grenzen te actualiseren. Ook is het waar dat het met een groot deel van de jeugd goed gaat en dat het niet nodig is om zaken te problematiseren. De aandacht vanuit de overheid moet dan ook met name gericht zijn op het meer kwetsbare deel van de jongeren. Dat betekent niet dat er geen aandacht is voor ouderen; de focus is gericht op jongeren omdat zij relatief vaker in aanraking komen met moderne media en beïnvloedbaarder en kwetsbaarder zijn.

Het uitgangspunt bij de rol van de media is terughoudendheid. De vrijheid van meningsuiting staat centraal maar de overheid dient de grenzen daarvan wel te bewaken. Dat is een van de vijf taken die de overheid op dit gebied heeft. Het aanmoedigen van zelfregulering en het beschermen van mediaconsumenten zijn andere verantwoordelijkheden. De overheid kan die taken oppakken aan de hand van het Wetboek van Strafrecht, zo nodig door nieuwe bepalingen daarin op te nemen. Uit recent onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau bleek dat binnen gezinnen weinig over het internetgedrag van kinderen wordt gesproken. Ouders hebben desalniettemin problemen daarmee omdat zij vaak niet de vaardigheden hebben om goed te volgen wat hun kinderen doen. Dat is een van de redenen dat het kabinet extra investeert in het bieden van gebundelde opvoed- en opgroeiondersteuning aan ouders, bijvoorbeeld via de Centra voor Jeugd en Gezin. Op die manier kunnen ouders worden geholpen of worden doorverwezen naar de organisaties die hen verder kunnen helpen.

Op het punt van de toegankelijkheid van websites voor kinderen zijn allereerst de ouders verantwoordelijk. Zij moeten afspraken maken met hun kinderen en eventueel filters installeren op hun pc. Verder dragen providers verantwoordelijkheid voor de content van websites. Illegale content wordt vaak automatisch verwijderd door providers. Strafrechtelijk ingrijpen door de overheid ligt vaak moeilijk omdat het plaatsen van filmpjes van criminele activiteiten op een website niet strafbaar is, al zijn die activiteiten zelf – en het filmen daarvan – dat wel. Over het opnemen van een bepaling hierover in het Wetboek van Strafrecht moet overlegd worden met de minister van Justitie.

Er is om een aantal redenen besloten dat alcoholreclame na 21.00 uur mag worden uitgezonden. De helft van alle alcoholreclames wordt tot nu toe tussen 06.00 uur en 21.00 uur uitgezonden. Het piekbereik voor jongeren tussen zes en elf jaar ligt tussen 20.00 uur en 21.00 uur. Het tijdstip van 21.00 uur geldt in het algemeen als de grens tussen de vooravond en de avond. In de komende tijd wordt nagegaan of het aantal alcoholreclames direct na 21.00 uur door deze maatregel toeneemt. Trailers en voorfilmpjes vallen onder de NICAM-classificatie. Consumenten die een misstand constateren, kunnen daarover een klacht indienen bij het NICAM.

De minister van VWS subsidieert een vervolgonderzoek van het Instituut voor verslavingsonderzoek (IVO) naar de hulpvraag en het aanbod bij verslavingsproblemen waarvan nog geen goed beeld bestaat: internet- en gameverslaving, koopverslaving en medicijnverslaving.

Toezeggingen

– De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zal de mogelijkheden van een versterking, in kwantitatieve zin, van de participatie van ouders in het Mediawijsheid expertisecentrum onderzoeken en de Kamer hierover informeren.

– De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zal de Kamer in de persbrief van najaar 2008 informeren over de mogelijkheden van een mediaombudsman.

– De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zal het Media-wijsheid expertisecentrum verzoeken, een onderzoek te doen naar hoeveel scholen in Nederland aandacht besteden aan «mediawijsheid» volgens de definitie van het ministerie en de Kamer vóór het zomerreces 2008 over het verzoek rapporteren.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Van de Camp

De voorzitter van de algemene commissie voor Jeugd en Gezin, Heijnen

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en

Wetenschap,

La Rocca

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.