Artikel 118: Taken Commissie; omschrijving beleidsterreinen

117
Artikel 118
119

Onverminderd de overige bepalingen van dit Verdrag en overeenkomstig de algemene doelstellingen daarvan heeft de Commissie tot taak, tussen de Lid-Staten een nauwe samenwerking op sociaal gebied te bevorderen, met name op het terrein

  • van de werkgelegenheid,
  • van het arbeidsrecht en de arbeidsvoorwaarden,
  • van de beroepsopleiding en de voortgezette vorming,
  • van de sociale zekerheid,
  • van de bescherming tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten,
  • van de arbeidshygiëne,
  • van het recht zich te organiseren in vakverenigingen en van collectieve onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers.

Te dien einde is de Commissie in nauw contact met de Lid-Staten werkzaam door het verrichten van studies, het uitbrengen van adviezen en het organiseren van overleg zowel omtrent vraagstukken die zich voordoen op het nationale plan als omtrent die welke de internationale organisaties raken.

Alvorens de in dit artikel bedoelde adviezen uit te brengen, raadpleegt de Commissie het Economisch en Sociaal Comité.

1.

Toelichting Nederlandse regering

In de artikelen 118, 121 en 122 ten slotte is met betrekking tot de sociale politiek een taak toebedeeld aan de Commissie. Vooral artikel 118 is in dit opzicht van betekenis.

De tekst hiervan is zodanig geredigeerd, dat de werkzaamheden der Commissie tot bevordering van een nauwe sociale samenwerking tussen de verdragspartners zowel gericht kunnen worden op de opheffing van bestaande en niet gefundeerde verschillen tussen de landen als op het voorkomen van nieuwe afwijkingen door eenzijdige beslissingen van een bepaald land. Beslissende bevoegdheden heeft de Commissie niet.

Gegeven de noodzakelijkheid aan het Franse streven naar sociale harmonisatie, dat in de publieke opinie van dat land diep verankerd ligt, althans enigermate tegemoet te kome meent de Regering het bovenomschreven geheel van sociale bepalingen niet onredelijk en zelfs wel bevredigend te mogen noemen.

Wel betekenen deze bepalingen, dat ons land zich tot op zekere hoogte verplicht een loonsverhoging te realiseren in de orde van grootte van 7 pct. ten opzichte van het gemiddelde van 1956, doch deze verhoging zal eerst begin 1963 voltrokken moeten zijn. Gezien de ontwikkeling van de produktiviteit de afgelopen jaren en de toekomstige verwachtinge, welke te dien aanzien mogen worden gekoesterd, acht de Regering dit geen onaanvaardbare verplichting, ook al stemmen de te verwezenlijken sociale verbeteringen niet geheel overeen met hetgeen zij van nationaal gezichtspunt uit het meest dringend acht.

2.

Ontwikkeling artikel

1957

Onverminderd de overige bepalingen van dit Verdrag en overeenkomstig de algemene doelstellingen daarvan heeft de Commissie tot taak, tussen de Lid-Staten een nauwe samenwerking op sociaal gebied te bevorderen, met name op het terrein

  • van de werkgelegenheid,
  • van het arbeidsrecht en de arbeidsvoorwaarden,
  • van de beroepsopleiding en de voortgezette vorming,
  • van de sociale zekerheid,
  • van de bescherming tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten,
  • van de arbeidshygiëne,
  • van het recht zich te organiseren in vakverenigingen en van collectieve onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers.

Te dien einde is de Commissie in nauw contact met de Lid-Staten werkzaam door het verrichten van studies, het uitbrengen van adviezen en het organiseren van overleg zowel omtrent vraagstukken die zich voordoen op het nationale plan als omtrent die welke de internationale organisaties raken.

Alvorens de in dit artikel bedoelde adviezen uit te brengen, raadpleegt de Commissie het Economisch en Sociaal Comité.

2002
  • 1. 
    Ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 136 i wordt het optreden van de lidstaten op de volgende gebieden door de Gemeenschap ondersteund en aangevuld:
    • a) 
      de verbetering van met name het arbeidsmilieu, om de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te beschermen;
    • b) 
      de arbeidsvoorwaarden;
    • c) 
      de sociale zekerheid en de sociale bescherming van de werknemers;
    • d) 
      de bescherming van de werknemers bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst;
    • e) 
      de informatie en de raadpleging van de werknemers;
    • f) 
      de vertegenwoordiging en collectieve verdediging van de belangen van werknemers en werkgevers, met inbegrip van de medezeggenschap, onder voorbehoud van lid 5;
    • g) 
      de werkgelegenheidsvoorwaarden voor onderdanen van derde landen die op wettige wijze op het grondgebied van de Gemeenschap verblijven;
    • h) 
      de integratie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten, onverminderd artikel 150 i;
    • i) 
      de gelijkheid van mannen en vrouwen wat hun kansen op de arbeidsmarkt en de behandeling op het werk betreft;
    • j) 
      de bestrijding van sociale uitsluiting;
    • k) 
      de modernisering van de stelsels voor sociale bescherming, onverminderd punt c).
  • 2. 
    Te dien einde kan de Raad:
    • a) 
      maatregelen aannemen die erop gericht zijn de samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen door middel van initiatieven ter verbetering van de kennis, ontwikkeling van de uitwisseling van informatie en optimale praktijken, bevordering van innoverende benaderingswijzen en evaluatie van ervaringen, met uitsluiting van harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten;
    • b) 
      op de in lid 1, onder a) tot en met i), bedoelde gebieden door middel van richtlijnen minimumvoorschriften vaststellen die geleidelijk van toepassing zullen worden, met inachtneming van de in elk van de lidstaten bestaande omstandigheden en technische voorschriften. In deze richtlijnen wordt vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor zou kunnen worden belemmerd.

    De Raad besluit volgens de procedure van artikel 251 i na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, behoudens op de in lid 1, onder c), d), f) en g), van dit artikel bedoelde gebieden, waar hij op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en de voornoemde comités met eenparigheid van stemmen besluit. De Raad kan op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement met eenparigheid van stemmen besluiten dat de procedure van artikel 251 van toepassing is op lid 1, punten d), f) en g), van dit artikel.

  • 3. 
    Een lidstaat kan de sociale partners, indien zij gezamenlijk daarom verzoeken, belasten met de uitvoering van de krachtens lid 2 vastgestelde richtlijnen.

    In dat geval verzekert de lidstaat zich ervan dat de sociale partners, uiterlijk op de datum waarop een richtlijn overeenkomstig artikel 249 i moet zijn omgezet, de nodige maatregelen bij overeenkomst hebben ingevoerd; de betrokken lidstaat moet zelf alle maatregelen treffen om de in de betrokken richtlijn voorgeschreven resultaten te allen tijde te kunnen waarborgen.

  • 4. 
    De krachtens dit artikel vastgestelde bepalingen:
    • laten het recht van de lidstaten om de fundamentele beginselen van hun socialezekerheidsstelsel vast te stellen onverlet en mogen geen aanmerkelijke gevolgen hebben voor het financiële evenwicht van dat stelsel;
    • beletten niet dat een lidstaat maatregelen met een hogere graad van bescherming handhaaft of invoert welke met dit Verdrag verenigbaar zijn.
  • 5. 
    Dit artikel is niet van toepassing op de beloning, het recht van vereniging, het stakingsrecht of het recht tot uitsluiting.