Toelichting bij COM(2021)736 - Wijziging van Uitvoeringsbesluit 2009/1008/EU waarbij Letland wordt gemachtigd een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van artikel 193 van de btw-richtlijn

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Overeenkomstig artikel 395, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna “de btw-richtlijn 1 ” genoemd) kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen elke lidstaat machtigen bijzondere, van de bepalingen van deze richtlijn afwijkende maatregelen te treffen, teneinde de belastinginning te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen.

Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 4 april 2021, heeft de Republiek Letland (hierna “Letland” genoemd) verzocht om een maatregel te mogen blijven toepassen die afwijkt van artikel 193 van de btw-richtlijn, waarin is bepaald wie de btw verschuldigd is. Bij deze brief heeft Letland een verslag over de toepassing van die maatregel meegezonden.

Overeenkomstig artikel 395, lid 2, van de btw-richtlijn heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 9 augustus 2021 (Spanje bij brief van 10 augustus 2021) van het verzoek van Letland in kennis gesteld. Bij brief van 10 augustus 2021 heeft de Commissie Letland meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Krachtens artikel 193 van de btw-richtlijn is de belastingplichtige die goederen levert of diensten verricht, in de regel ook de persoon die tot voldoening van de btw is gehouden.

Overeenkomstig artikel 395 van de btw-richtlijn kunnen de lidstaten bijzondere, van de bepalingen van de btw-richtlijn afwijkende maatregelen treffen, teneinde de belastinginning te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen, indien de Raad de lidstaten hiertoe heeft gemachtigd.

Letland heeft verzocht om de verleggingsregeling te mogen blijven toepassen op houttransacties, hetgeen betekent dat de afnemer van de goederen of diensten in kwestie tot voldoening van de btw wordt gehouden.

De derogatiemaatregel werd oorspronkelijk aan Letland verleend bij Beschikking 2006/42/EG 2 van de Raad tot en met 31 december 2009 en bij Uitvoeringsbesluit 2009/1008/EU 3 van de Raad tot en met 31 december 2012. De derogatiemachtiging werd vervolgens verlengd bij Uitvoeringsbesluit 2013/55/EU 4 van de Raad tot en met 31 december 2015, bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2396 5 van de Raad tot en met 31 december 2018, en bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/2006 6 van de Raad tot en met 31 december 2021.

Volgens Letland is de houtmarkt (een van de belangrijkste sectoren van de economie van het land) bijzonder gevoelig voor btw-fraude, omdat die markt wordt gekenmerkt door veel kleine lokale bedrijven en individuele leveranciers en omdat het uitermate lastig is om de goederenbewegingen en de desbetreffende transacties te volgen. Het kan voorkomen dat bedrijven die in de sector actief zijn, geen administratieverplichtingen hebben, wat ertoe kan leiden dat houtleveringen aan particulieren niet worden aangegeven. Bij sommige bedrijven bestaat er dus een aanzienlijk risico dat de betaling van btw wordt ontdoken. Door het specifieke karakter van de markt en het soort bedrijven dat erop actief is, is er btw-fraude ontstaan waarop de Letse belastingautoriteiten moeilijk vat konden krijgen. Om dit misbruik te bestrijden, hebben zij voor houttransacties de verleggingsregeling ingevoerd. Deze bijzondere maatregel is erg doeltreffend gebleken en heeft de btw-fraude in de sector aanzienlijk verminderd.

Bovendien heeft deze maatregel volgens Letland geen negatieve invloed op de totale btw-opbrengst in het stadium van het eindverbruik en dus geen negatieve gevolgen voor de eigen middelen van de Unie uit de btw.

Derogaties worden gewoonlijk voor een beperkte periode toegestaan, zodat kan worden nagegaan of de bijzondere maatregel passend en doeltreffend is. De lidstaten krijgen op die manier de tijd om op nationaal niveau andere klassieke maatregelen in te voeren om goederenbewegingen, de betaling van btw en de naleving door belastingplichtigen te monitoren, teneinde het probleem in kwestie op te lossen tegen de tijd dat de derogatiemaatregel verstrijkt, zodat deze niet hoeft te worden verlengd. Een derogatie op grond waarvan de verleggingsregeling kan worden gebruikt, wordt slechts bij uitzondering verleend voor specifieke fraudegebieden en moet als een laatste redmiddel worden gezien.

Rekening houdend met de ongewijzigde juridische en feitelijke omstandigheden wordt daarom voorgesteld de derogatiemaatregel te verlengen, zodat Letland deze derogatiemaatregel tot en met 31 december 2024 kan blijven toepassen. Tegen de tijd dat de derogatie verstrijkt, dient Letland op nationaal niveau andere klassieke maatregelen ten uitvoer te leggen om de goederenbewegingen, de betaling van btw en de naleving door belastingplichtigen te monitoren, ter ondersteuning van de strijd tegen en het voorkomen van btw-fraude in de houtsector.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

Aan andere lidstaten (Portugal 7 , Roemenië 8 en Litouwen 9 ) zijn soortgelijke derogaties met betrekking tot artikel 193 van de btw-richtlijn verleend.

De voorgestelde maatregel is daarom in overeenstemming met de bestaande bepalingen van de btw-richtlijn.

1.

Rechtsgrondslag


, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Artikel 395 van de btw-richtlijn.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Gelet op de bepaling in de btw-richtlijn die de grondslag voor het voorstel vormt, is het subsidiariteitsbeginsel niet van toepassing.

Evenredigheid

Dit besluit betreft een machtiging die wordt verleend aan een lidstaat op diens eigen verzoek, en houdt geen enkele verplichting in.

Gezien de beperkte werkingssfeer van de derogatie staat de bijzondere maatregel in verhouding tot het beoogde doel.

Keuze van het instrument

Voorgesteld instrument: uitvoeringsbesluit van de Raad.

Overeenkomstig artikel 395 van de btw-richtlijn kan slechts van de normale btw-bepalingen worden afgeweken indien de Raad een lidstaat daartoe op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen machtigt. Een uitvoeringsbesluit van de Raad is het aangewezen instrument, omdat het tot een individuele lidstaat kan worden gericht.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden

Dit voorstel is gebaseerd op een verzoek van Letland en heeft uitsluitend betrekking op deze lidstaat.

Effectbeoordeling

Het voorstel voor een uitvoeringsbesluit van de Raad machtigt Letland om de verleggingsregeling te blijven toepassen op houttransacties. De omstandigheden die de basis voor de oorspronkelijke derogatie vormden, zijn nog steeds relevant. Letland stelt dat er weliswaar sprake is van een vermindering van het aantal gevallen van fraude met btw en btw-ontduiking op de houtmarkt sinds de invoering van de verleggingsregeling, maar dat de risico’s nog niet zijn verdwenen.

De machtiging voor de maatregel werd oorspronkelijk verleend in de Toetredingsakte van 2003 10 , meer bepaald in hoofdstuk 7, punt 1, onder b), van bijlage VIII, en vervolgens verlengd bij Beschikking 2006/42/EG 11 in het kader van de toen geldende Zesde Richtlijn 77/388/EEG. Mettertijd is de fraude in de houtsector echter verschoven naar transacties die niet onder de btw-verleggingsregeling vielen, zoals transacties met betrekking tot bijproducten van hout. Het toepassingsgebied van de btw-verleggingsregeling werd dienovereenkomstig uitgebreid om de mogelijkheid tot fraude te beperken. Met ingang van 1 januari 2020 moeten afnemers van hout ook de ontvangen goederen, en afnemers van diensten de ontvangen diensten, met andere betaalmiddelen dan contant geld voldoen. Deze wijzigingen zijn doorgevoerd om de betalingsvereisten te standaardiseren in alle gevallen waarin de verleggingsregeling toepassing vindt, teneinde de doeltreffendheid van deze btw-fraudebestrijdingsmaatregel te verhogen.

Letland voert aan dat de derogatiemaatregel moet worden verlengd om fraude in de houtsector te bestrijden. De houtmarkt in Letland wordt gekenmerkt door kleine en middelgrote handelaren en belastingplichtigen, die hout aan- of verkopen en daaraan gerelateerde diensten verlenen of afnemen. De btw-verleggingsregeling wordt alleen toegepast op binnenlandse houttransacties en op specifieke diensten wanneer zowel de leverancier/dienstverlener als de afnemer van de goederen in Letland voor de btw is geregistreerd. Volgens het verzoek is de houtsector bijzonder gevoelig voor btw-fraude omdat het uitermate lastig is om de goederenbewegingen en de desbetreffende transacties te volgen. Oorspronkelijk werd de verleggingsregeling alleen toegepast op leveringen van hout. Door de ontwikkeling van de houtmarkt werd het frauderisico geleidelijk groter; vanaf 1 april 2001 werd de verleggingsregeling daarom uitgebreid tot bepaalde diensten die in het kader van houttransacties werden verleend. Mettertijd is de fraude in de houtsector echter verschoven naar andere gerelateerde transacties die niet onder de btw-verleggingsregeling vielen, zoals transacties met betrekking tot bijproducten van hout. Het toepassingsgebied van de btw-verleggingsregeling werd dienovereenkomstig uitgebreid tot andere prestaties, zodat de mogelijkheid tot fraude werd beperkt.

Volgens de in het verzoek opgenomen ramingen, die zijn gebaseerd op gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek voor het jaar 2020, vertegenwoordigt het intermediair verbruik in de sector 69 % van de vervaardigde producten en aanverwante dienstverlening in de bosbouw en de exploitatie van bossen (NACE Rev. 2, code 02). De export vertegenwoordigt 18,9 %, terwijl het particuliere verbruik slechts 10,5 % uitmaakt. In de houtindustrie en de vervaardiging van artikelen van hout en van kurk, exclusief meubelen (NACE Rev. 2, code 16), is 59,9 % bestemd voor de export. 37,4 % van de producten wordt aangewend bij het intermediair verbruik in de sector en slechts 1,4 % gaat naar particulier eindverbruik. Volgens de door deskundigen in de sector verstrekte informatie zijn de houttransacties waarop de btw-verleggingsregeling van toepassing is, goed voor een bedrag van ongeveer 2 miljard EUR.

Op datum van 1 januari 2021 waren er in de houtsector 5 389 belastingplichtigen (rechtspersonen) geregistreerd, van wie er 3 418 btw-plichtig waren.

De verlenging van deze maatregel zal geen negatieve invloed hebben op de totale btw-opbrengst in het stadium van het eindverbruik en dus geen negatieve gevolgen voor de eigen middelen van de Unie uit de btw.


4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de EU.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Het voorstel is in de tijd beperkt.