Toelichting bij COM(2020)467 - Toekenning van tijdelijke steun o.b.v. Verordening 2020/672 aan Slovenië om het risico op werkloosheid in een noodtoestand als gevolg van de COVID-19-uitbraak te beperken

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

In Verordening (EU) 2020/672 van de Raad (“SURE-verordening”) is het rechtskader vastgesteld waarbinnen de Unie aan een lidstaat die een ernstige economische verstoring ondervindt of dreigt te ondervinden als gevolg van de COVID-19-uitbraak, financiële bijstand kan verlenen. Steun in het kader van SURE dient voor het financieren van hoofdzakelijk werktijdverkortingsregelingen of soortgelijke maatregelen ter bescherming van werknemers en zelfstandigen, en zodoende voor het verminderen van werkloosheid en inkomensverlies, alsook, in aanvulling daarop, voor de financiering van sommige maatregelen op gezondheidsgebied, met name op de werkplek.

Op 7 augustus 2020 heeft Slovenië de Unie om financiële bijstand op grond van de SURE-verordening verzocht. Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van de SURE-verordening heeft de Commissie de Sloveense autoriteiten geraadpleegd om de plotse en sterke stijging te verifiëren van de werkelijke en geplande uitgaven die rechtstreeks verband houden met werktijdverkortingsregelingen en soortgelijke maatregelen als gevolg van de COVID-19-pandemie. Met name gaat het om:

een looncompensatieregeling voor werknemers die niet werkten (of op werk wachtten) als gevolg van een tijdelijk onvermogen van de werkgevers om werk te verschaffen om bedrijfsredenen. De uitkering die op grond van de regeling kan worden uitbetaald, is afgetopt op 80 % van het gemiddelde loon van de werknemers in de afgelopen drie maanden, maar mag niet lager zijn dan het minimumloon in Slovenië, en hangt af van de voorwaarde dat de werknemer in dienst blijft tijdens de deelname van de werkgever. De regeling was van kracht van 13 maart 2020 tot en met 31 mei 2020. De regeling is sindsdien verlengd van 1 juni 2020 tot 31 augustus 2020 en er wordt een verdere verlenging gepland tot het einde van september 2020;

een vrijstelling van betaling van de sociale bijdragen voor werknemers die voor de looncompensatieregeling in aanmerking komen. Die regeling was ook van kracht van 13 maart 2020 tot en met 31 mei 2020;

een werktijdverkortingsregeling waardoor werkgevers tijdelijk deeltijdwerk kunnen invoeren, terwijl de werknemers een voltijds loon wordt betaald. De werkgever ontvangt een subsidie van een vast bedrag voor de uren die de werknemer niet heeft gewerkt, mits de werknemer in dienst blijft tijdens de deelname van de werkgever en de daaropvolgende maand. De regeling is van kracht van 1 juni 2020 tot 31 december 2020;

een subsidieregeling voor de betaling van de pensioen- en ziekteverzekeringsbijdragen (waaronder de bijdragen voor het beroepspensioen) voor werknemers die op de werkplek bleven. De maatregel was gekoppeld aan een verplichting voor de werkgever om een maandelijkse crisistoelage van 200 EUR te betalen aan de werkende werknemers met een loon van minder dan driemaal het minimumloon. Alleen het deel van de uitgaven voor de werknemers die ononderbroken in dienst waren tot de datum van de meest recente beschikbare gegevens, werd door de autoriteiten gevraagd. De maatregel was van kracht van 13 maart 2020 tot en met 31 mei 2020;

een maatregel die financiering verstrekt voor de sociale bijdragen voor zelfstandigen, landbouwers en religieuzen. De maatregel heeft betrekking op alle sociale bijdragen voor de begunstigden die verzekerd waren en tijdens de epidemie hun economische activiteit niet of slechts deels konden verrichten. De maatregel was van kracht van 13 maart 2020 tot en met 31 mei 2020;

een basisinkomenssteun voor zelfstandigen, landbouwers en religieuzen van 350 EUR in maart en van 700 EUR in april en mei voor de begunstigden die verzekerd waren en tijdens de epidemie hun economische activiteit niet of slechts deels konden verrichten. De maatregel was van kracht van 13 maart 2020 tot en met 31 mei 2020;

Slovenië heeft de Commissie de nodige informatie verschaft.

Rekening houdende met het beschikbare bewijsmateriaal stelt de Commissie de Raad voor om een uitvoeringsbesluit vast te stellen waarbij op grond van de SURE-verordening ten behoeve van de bovengenoemde maatregelen financiële bijstand aan Slovenië wordt verleend.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het voorliggende voorstel is volledig verenigbaar met Verordening (EU) 2020/672 van de Raad, op grond waarvan het voorstel wordt gedaan.

Dit voorstel vormt een aanvulling op een ander wetgevingsinstrument van de Unie om steun te verlenen aan lidstaten in noodsituaties, namelijk Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (“Verordening (EG) nr. 2012/2002”). Op 30 maart is Verordening (EU) 2020/461 van het Europees Parlement en de Raad vastgesteld; bij die verordening wordt het toepassingsgebied van het bovengenoemde instrument uitgebreid tot grote volksgezondheidscrises en wordt bepaald welke specifieke acties in aanmerking komen voor financiering.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Het voorstel maakt deel uit van een reeks maatregelen die zijn genomen in respons op de huidige COVID-19-pandemie, zoals het corona-investeringsinitiatief, en vormt een aanvulling op andere instrumenten die de werkgelegenheid ondersteunen, zoals het Europees Sociaal Fonds en het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI)/InvestEU. Aangezien dit instrument gebruik maakt van het opnemen en verstrekken van leningen om de lidstaten in dit specifieke geval van de COVID-19-uitbraak te ondersteunen, fungeert dit voorstel als tweede verdedigingslinie voor de financiering van regelingen voor werktijdverkorting en soortgelijke maatregelen, die banen en dus ook werknemers en zelfstandigen helpen te beschermen tegen het risico van werkloosheid.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag voor dit instrument is Verordening (EU) 2020/672 van de Raad.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het voorstel komt er na een verzoek van een lidstaat en is een blijk van Europese solidariteit, doordat financiële bijstand van de Unie in de vorm van tijdelijke leningen wordt verstrekt aan een lidstaat die zwaar door de COVID-19-uitbraak wordt getroffen. Deze financiële bijstand vormt een tweede verdedigingslinie voor een overheid die wordt geconfronteerd met een tijdelijke toename van de overheidsuitgaven voor werktijdverkortingsregelingen en soortgelijke maatregelen om banen te beschermen, en dus ook om werknemers en zelfstandigen te beschermen tegen het risico op werkloosheid en inkomstenverlies.

Deze steun helpt de getroffen bevolking en draagt bij tot het beperken van de directe maatschappelijke en economische gevolgen van de COVID-19-crisis.

Evenredigheid

Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. Het gaat niet verder dan wat nodig is om de met het instrument beoogde doelstellingen te verwezenlijken.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden

Het voorstel moest dringend worden voorbereid zodat het tijdig kan worden aangenomen door de Raad. Daardoor kon geen raadpleging van de belanghebbenden worden uitgevoerd.

Effectbeoordeling

Gezien de urgentie van het voorstel heeft geen effectbeoordeling plaatsgevonden.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De Commissie moet leningen op de financiële markten kunnen aangaan en deze vervolgens kunnen gebruiken om zelf leningen te verstrekken aan de lidstaten die financiële bijstand vragen in het kader van het SURE-instrument.

Naast de garanties van de lidstaten worden ook andere waarborgen in het systeem ingebouwd om de financiële soliditeit van de regeling te garanderen:

·een strikte en conservatieve benadering van financieel beheer;

·een leningenportefeuille die zodanig is opgebouwd dat het concentratierisico, het jaarlijkse risico en de buitensporige blootstelling aan risico’s van individuele lidstaten beperkt blijven en die er tegelijkertijd voor zorgt dat voldoende middelen kunnen worden toegekend aan de meest behoeftige lidstaten; en

·de mogelijkheid om schulden door te rollen.