Toelichting bij COM(2017)568 - Wijziging van de btw-uitvoeringsverordening wat betreft bepaalde vrijstellingen voor intragemeenschappelijke handelingen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Op 7 april 2016 heeft de Commissie het actieplan betreffende de btw: naar een gemeenschappelijke btw-ruimte in de EU - Tijd om knopen door te hakken 1 (btw-actieplan) goedgekeurd. Om een solide gemeenschappelijke Europese btw-ruimte tot stand te brengen, kondigde de Commissie in dat plan onder meer aan dat zij voor de grensoverschrijdende handel tussen bedrijven (b2b) binnen de Unie een definitief btw-stelsel wilde vaststellen op basis van het beginsel van belastingheffing in de lidstaat van bestemming van de goederen. In het werkprogramma van de Commissie voor 2017 2 is voorzien in een wetgevingsvoorstel voor een dergelijk eenvoudiger en fraudebestendig definitief btw-stelsel voor de handel binnen de Unie.

In zijn conclusies van 25 mei 2016 3 heeft de Raad kennis genomen van de werkpunten die de Commissie in haar actieplan heeft genoemd als opmaat naar het definitieve btw-stelsel, en van haar voornemen om in 2017, als een eerste stap in die richting, een voorstel voor te leggen voor de grensoverschrijdende handel. De Raad heeft ook zijn standpunt herhaald dat het beginsel van 'belastingheffing in de lidstaat van oorsprong van de goederenleveringen en de diensten' in het definitieve btw-stelsel voor b2b-transacties moet worden vervangen door het beginsel van 'belastingheffing in de lidstaat van bestemming'.

In zijn conclusies van 8 november 2016 4 heeft de Raad verklaard dat er in het huidige btw-stelsel verbeteringen kunnen worden aangebracht terwijl de Commissie verder werkt aan het definitieve btw-stelsel voor de handel binnen de Unie. In dit verband verzocht de Raad om wijzigingen op vier gebieden:

·Bewijs van intracommunautaire levering: de Raad verzocht de Commissie naar mogelijkheden te zoeken voor een gemeenschappelijk kader van aanbevolen criteria voor de bewijsstukken die moeten worden voorgelegd om vrijstelling voor intracommunautaire leveringen te vragen.

·Btw-identificatienummer: de Raad verzocht de Commissie om met een wetgevingsvoorstel te komen op grond waarvan het geldige btw-identificatienummer van de belastingplichtige of de niet-belastingplichtige rechtspersoon die de goederen afneemt, dat is toegekend door een andere lidstaat dan die vanwaaruit de goederen aanvankelijk werden verzonden of vervoerd, een extra essentiële voorwaarde wordt om de vrijstelling voor een intracommunautaire levering van goederen te kunnen toepassen.

·Ketentransacties: de Raad verzocht de Commissie om uniforme criteria en passende verbeteringen in de wetgeving te bestuderen en voor te stellen die zouden leiden tot meer rechtszekerheid en een meer geharmoniseerde toepassing van de btw-regels bij de bepaling van de btw-behandeling van de transactieketen, met inbegrip van driehoekstransacties.

·Voorraad op afroep: de Raad verzocht de Commissie wijzigingen van de huidige btw-regels voor te stellen om tot een eenvoudige en uniforme behandeling te komen van regelingen in de grensoverschrijdende handel waarbij voorraad op afroep beschikbaar wordt gehouden. In dit verband wordt met 'voorraad op afroep' verwezen naar de situatie waarbij een verkoper goederen overbrengt naar een opslagplaats die ter beschikking staat van een bekende afnemer in een andere lidstaat, en die afnemer de eigenaar van de goederen wordt zodra hij deze afroept uit de opslagplaats.

Om gevolg te geven aan het verzoek van de Raad, worden wat het eerste punt betreft wijzigingen van de btw-uitvoeringsverordening 5 voorgesteld. De drie andere punten worden in een apart voorstel behandeld omdat zij een wijziging van de btw-richtlijn 6 vereisen.

Samenhang met andere beleidsterreinen van de Unie

De totstandbrenging van een eenvoudig, modern en fraudebestendig btw-stelsel is een van de door de Commissie voor 2017 7 vastgestelde begrotingsprioriteiten.

Ook de bestrijding van btw-ploffraude is een van de prioritaire criminaliteitsgebieden van de Europese Unie (de 'Unie' of de 'EU') in het kader van de EU-beleidscyclus van Europol voor de periode 2014-2017 8 .

Administratieve lastenverlichting, met name voor het mkb, is eveneens een belangrijke doelstelling waarop in de groeistrategie van de Unie 9 de nadruk wordt gelegd.

Het voorgestelde initiatief en de doelstellingen ervan zijn in overeenstemming met het mkb-beleid van de Unie, zoals vastgesteld in de Small Business Act (SBA) 10 , met name beginsel VII volgens welk het mkb moet worden geholpen om de mogelijkheden van de interne markt beter te benutten.

Het voorstel is in overeenstemming met de strategie voor de eengemaakte markt 11 en de doelstellingen van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (REFIT).

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het voorstel is gebaseerd op artikel 397 van de btw-richtlijn. In dit artikel is bepaald dat de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen de nodige maatregelen vaststelt ter uitvoering van deze richtlijn.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Overeenkomstig het in artikel 5, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel mag slechts op het niveau van de Unie worden opgetreden wanneer de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden bereikt.

De bewijslevering van intracommunautair vervoer ten behoeve van de btw-vrijstelling in de grensoverschrijdende handel is een kwestie die beter op het niveau van de Unie dan door de lidstaten afzonderlijk kan worden geregeld, aangezien er bij deze situatie altijd meer dan een lidstaat is betrokken. Bovendien is de btw een op Unieniveau geharmoniseerde belasting en dus vereist een nieuw initiatief om uitvoering te geven aan een specifieke bepaling van de btw-richtlijn, een voorstel van de Commissie tot wijziging van de btw-uitvoeringsverordening.

De voorgestelde maatregel betreffende de bewijsstukken die vereist zijn om vrijstelling voor intracommunautaire leveringen te krijgen, is ingediend op unaniem verzoek van de lidstaten, hetgeen aantoont dat optreden op Unieniveau waarschijnlijk doeltreffender zal zijn dan optreden op nationaal niveau, dat niet voldoende resultaat heeft opgeleverd.

Evenredigheid

De voorgestelde maatregel betreffende het bewijs van het vervoer van goederen van een lidstaat naar een andere is een doelgericht antwoord op een specifiek probleem in verband met een btw-bepaling die moeilijk op systematische en uniforme wijze was toe te passen, en die zowel bij belastingplichtigen als bij de belastingdiensten voor problemen heeft gezorgd.

Keuze van het instrument

Dit voorstel strekt tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden

De Commissie heeft twee werkgroepen opgericht om btw-kwesties op technisch niveau te bespreken, namelijk de groep over de toekomst van de btw en de btw-deskundigengroep. Deze groepen hebben mogelijke verbeteringen van het huidige btw-stelsel besproken, waaronder de problematiek van de bewijslevering van het vervoer van goederen van een lidstaat naar een andere in het kader van de btw-vrijstelling voor intracommunautaire b2b-goederenleveringen. Van 20 december 2016 tot en met 20 maart 2017 heeft er ook een publieke raadpleging plaatsgevonden en daarop zijn 121 bijdragen ontvangen 12 .

Effectbeoordeling

Er wordt verwezen naar de aparte effectbeoordeling [SWD(2017)325 en de samenvatting ervan SWD(2017)326] die onder andere voor dit voorstel is verricht.

De effectbeoordeling van het voorstel is op 14 juli 2017 door de Raad voor regelgevingstoetsing bekeken [Ares(2017)3573962-SEC(2017)423]. Deze heeft een positief advies over het voorstel uitgebracht, met een aantal aanbevelingen waarmee rekening is gehouden. Het advies van de raad en de aanbevelingen zijn opgenomen in bijlage 1 bij het werkdocument van de diensten van de Commissie dat bij dit voorstel gaat.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel zal geen negatieve gevolgen voor de begroting van de Unie hebben.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Artikelsgewijze toelichting

In 1994 heeft de Commissie de Raad en het Europees Parlement 13 geattendeerd op de problematiek van de bewijsstukken die moeten worden verstrekt om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor de vrijstelling van een intracommunautaire goederenlevering is voldaan. Toen al heeft de Commissie, minder dan twee jaar na de invoering van de huidige overgangsregeling voor de belastingheffing van de intracommunautaire handel (waarbij een intracommunautaire b2b-goederentransactie aanleiding geeft tot een vrijgestelde levering in de lidstaat van vertrek en tot een belaste intracommunautaire verwerving in de lidstaat van aankomst), gewezen op deze lastige kwestie.

Latere besprekingen op het niveau van de Unie hebben evenwel geen concrete resultaten opgeleverd. Ook in de btw-uitvoeringsverordening zijn momenteel geen bepalingen hieromtrent opgenomen; door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) is er in de loop der jaren echter wel rechtspraak opgebouwd over de bewijslevering voor de vrijstelling van intracommunautaire leveringen 14 .

Desondanks werd deze kwestie in vele reacties op het raadplegingsproces dat werd opgezet in verband met het Groenboek over de toekomst van de btw 15 , opnieuw naar voren geschoven als een groot probleem in het huidige btw-stelsel. Duidelijke en stabiele regels die de bedrijven rechtszekerheid bieden, zijn van essentieel belang. Tegelijkertijd moeten de belastingdiensten de juiste toepassing van de vrijstelling kunnen controleren en handhaven, met name omdat vrijgestelde intracommunautaire leveringen vaak een cruciaal element zijn van grensoverschrijdende carrouselfraude.

De voorgestelde oplossing houdt in dat een weerlegbaar vermoeden wordt geïntroduceerd in twee specifieke gevallen waarbij wordt aangeknoopt bij de status van gecertificeerd belastingplichtige. Wat de status van gecertificeerd belastingplichtige betreft, wordt verwezen naar de voorgestelde wetgeving betreffende het definitieve btw-stelsel voor de intracommunautaire handel.

In de eerste situatie, waarbij de goederen rechtstreeks door de leverancier dan wel door een derde voor zijn rekening zijn vervoerd of verzonden, en de leverancier de status van gecertificeerd belastingplichtige heeft, wordt een vermoeden geïntroduceerd dat de goederen zijn vervoerd vanuit de lidstaat van levering (vertrek) naar een andere lidstaat in het geval dat de leverancier in het bezit is van twee niet-tegenstrijdige documenten (waarvan een lijst is opgenomen in de verordening) ten bewijze van het vervoer. Een belastingautoriteit kan dit vermoeden evenwel weerleggen op basis van bewijsstukken waaruit blijkt dat de goederen niet vanuit de lidstaat van levering naar een andere lidstaat zijn vervoerd.

In de tweede situatie, waarbij de afnemer de status van gecertificeerd belastingplichtige heeft en de goederen rechtstreeks door die afnemer dan wel door een derde voor zijn rekening zijn vervoerd of verzonden, wordt een vermoeden geïntroduceerd dat de goederen kunnen worden geacht te zijn vervoerd vanuit de lidstaat van levering naar een andere lidstaat indien de leverancier in het bezit is van (i) een schriftelijke verklaring van de afnemer dat de goederen door hemzelf of voor zijn rekening zijn vervoerd onder opgave van de lidstaat van aankomst van de goederen (zonder dat evenwel de precieze bestemming hoeft te worden vermeld om het vertrouwelijke karakter van de zakelijke activiteiten van de afnemer te beschermen), en van (ii) twee niet-tegenstrijdige documenten (van die welke zijn vermeld in de in de verordening opgenomen lijst) ten bewijze van het vervoer. De onder (i) bedoelde verklaring, die door de leverancier in zijn administratie moet worden bijgehouden, moet worden verstrekt uiterlijk op de tiende dag van de maand volgende op de levering. Deze periode moet de afnemer voldoende tijd bieden om de informatie door te zenden maar overschrijdt ook niet de termijn waarbinnen de leverancier een factuur moet uitreiken (uiterlijk op de vijftiende van de maand volgende op de levering overeenkomstig de voorwaarden van artikel 222 van de btw-richtlijn).

In de situaties die niet door deze vermoedens worden gedekt, bijvoorbeeld omdat de betrokken belastingplichtigen niet de status van gecertificeerd belastingplichtige hebben, blijven de huidige regels zoals uitgelegd door het HvJEU van toepassing.