Toelichting bij COM(2011)730 - Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD Administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

De bepalingen van Verordening (EG) nr. 2073/2004 creëren een juridisch kader voor de administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen. Zij moeten worden herzien om rekening te houden met de invoering van het geautomatiseerde systeem voor toezicht op het verkeer van accijnsgoederen (hierna 'het EMCS' genoemd), dat is opgezet op basis van Beschikking nr. 1152/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2003 betreffende geautomatiseerde verwerking van gegevens inzake het verkeer van en de controle op accijnsgoederen. Het EMCS vormt de grondslag voor een sneller en sterker geïntegreerd optreden van de autoriteiten van de lidstaten bij de uitoefening van het toezicht op het verkeer van accijnsgoederen, uitgaande van geautomatiseerde risicoanalyses (zie derde overweging van Beschikking nr. 1152/2003/EG).

De bestaande verordening van de Raad vormde een rechtsgrond voor een vroegere fase van het EMCS-project, ten behoeve van computerondersteunde manuele procedures (fase 0 van het EMCS), in afwachting van de automatisering van de ondersteuning van de administratieve samenwerking, die in fase 2 en fase 3 van het EMCS aan bod komt. Artikelen betreffende het gebruik van het registratiesysteem van marktdeelnemers SEED (systeem voor de uitwisseling van accijnsgegevens), het EWSE (vroegtijdig waarschuwingssysteem voor accijnzen) en het MVS (controlesysteem voor het accijnsgoederenverkeer) vormden een rechtsgrond voor het gebruik van deze instrumenten, samen met artikelen met een algemenere strekking, die betrekking hadden op verzoeken om inlichtingen, automatische uitwisseling en spontane uitwisseling. Deze waren afgeleid van vroegere wetgeving op het gebied van de administratieve samenwerking (Richtlijn 77/799/EEG van de Raad) en van een aantal bepalingen van Richtlijn 92/12/EEG van de Raad.

Het EWSE en het MVS worden nu geleidelijk afgeschaft; fase 2 van het EMCS is in uitvoering en fase 3 gaat in 2012 van start. In fase 3 van het EMCS zullen elektronische berichten kunnen worden gegenereerd ter vervanging van het EWSE en – in eerste instantie gedeeltelijk maar uiteindelijk ook volledig – het MVS.

De bestaande omschrijving van SEED in Verordening (EG) nr. 2073/2004 is achterhaald, aangezien zij op fase 0 van het systeem gebaseerd is, en moet dus worden bijgewerkt. Voorts moet er een duidelijke rechtsgrond worden gecreëerd voor de dienst die op het Europa-portaal wordt aangeboden (SEED-op-Europa) om de geldigheid van vergunningen van marktdeelnemers te controleren.

Fase 3 zal voorzien in de mogelijkheid tot automatische uitwisseling van berichten tussen marktdeelnemers en nationale overheden om uitzonderlijke situaties te melden, zoals de bevindingen van wegcontroles, verslagen over afwijkingen die door marktdeelnemers zijn toegepast, en definitieve onderbrekingen van vervoer. Deze uitwisselingen worden momenteel manueel verwerkt naar best vermogen. De automatisering van deze berichtenstromen zal het toezicht en de administratieve samenwerking helpen te verbeteren.

Als onderdeel van het EMCS moeten statistieken en rapporten worden opgesteld (CS/MISE – Centrale diensten / Managementinformatiesysteem accijnzen). Deze dienst moet de kwaliteit en de frequentie van de rapportage over het functioneren van het EMCS verbeteren. Voor de lidstaten en de Commissie betekent dit dat de noodzaak om manueel operationele statistieken te verzamelen, ten dele zal wegvallen. Er zal een rechtsgrond moeten worden gecreëerd om uit de records van afzonderlijke vervoersbewegingen gegevens te kunnen verzamelen.

Krachtens Beschikking nr. 1152/2003/EG dienden de Commissie en de lidstaten de financiële middelen ter beschikking te stellen voor de ontwikkeling, het testen en de invoering van het EMCS. Nu het EMCS op de rails staat, wordt in de nieuwe verordening voorgesteld in een soortgelijke verplichting voor de lidstaten en de Commissie te voorzien ten behoeve van het onderhoud van het systeem en de bijbehorende diensten.

Behalve deze specifieke wijzigingen worden andere wijzigingen in de inhoud van Verordening (EG) nr. 2073/2004 noodzakelijk geacht:

- de in de verordening gebruikte formuleringen moeten worden aangepast om rekening te houden met nieuwe wetgevingsnormen;

- de tekst moet in zijn geheel worden herzien, waarbij verouderde bepalingen worden geschrapt en een logischere structuur wordt opgezet;

- er moet rekening worden gehouden met nieuwe procedures voor administratieve samenwerking op accijns- en andere gebieden om een regelgevingskader tot stand te brengen dat zowel voor de accijnsautoriteiten als de marktdeelnemers efficiënter en minder belastend is.

Teneinde een rechtsgrond te creëren voor het gebruik van het EMCS ten behoeve van de administratieve samenwerking, en de tekst in het algemeen op te schonen alsook leesbaarder en consistenter te maken, wordt – mede gelet op de omvang van de wijzigingen – voorgesteld om de bestaande verordening in haar geheel te vervangen.

2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

Benutten van deskundigheid

Het voorstel is opgesteld in nauwe samenwerking met een deskundigenwerkgroep onder leiding van het (bij Richtlijn 2008/118/EG ingestelde) accijnscomité. De diensten van de Commissie hebben een reeks bilaterale en multilaterale gesprekken gevoerd met belangstellende lidstaten om het voorstel verder te bespreken.

Beoordeling van het effect op diensten van de Commissie en van de lidstaten

De wettelijke voorschriften ten behoeve van de toepassing van het EMCS vormen de kern van de nieuwe elementen in dit voorstel. Het effect dat zij sorteren, moet in wezen niet aan de voorliggende tekst worden toegeschreven, maar aan Beschikking nr. 1152/2003/EG waarbij het EMCS op de rails is gezet. Zoals hierboven werd uiteengezet, zorgt het nieuwe systeem met name voor een vereenvoudiging van de overbrenging van accijnsgoederen onder schorsing van accijns en voor een vergemakkelijking van passend toezicht door de lidstaten. Dit voorstel brengt voor de accijnsmarktdeelnemers geen nieuwe extra lasten mee ten opzichte van de bestaande situatie, aangezien het hoofdzakelijk beperkt blijft tot de modernisering van bestaande instrumenten en praktijken. De invoering van nieuwe functionaliteiten voor statistiek en rapportage zou de huidige administratieve lasten voor de nationale autoriteiten moeten verminderen en tegelijkertijd de kwaliteit van de rapportage ten goede moeten komen.

Beoordeling van het effect op fundamentele rechten

Het voorstel gaat uit van de veronderstelling dat de lidstaten een noodzakelijk en evenredig gebruik zullen maken van artikel 13 van Richtlijn 95/46/EG, op grond waarvan overheidsinstanties mogen worden ontheven van de verplichting om te handelen met inachtneming van alle rechten die een betrokkene heeft krachtens artikel 8 van het Handvest van de grondrechten. De verordening staat de lidstaten toe om gebruik te maken van de uitzonderingen van artikel 13 van Richtlijn 95/46/EG om inlichtingen op te slaan of uit te wisselen wanneer die beperking noodzakelijk is ter vrijwaring van belangrijke economische of financiële belangen van een lidstaat of van de Europese Unie, met inbegrip van monetaire, budgettaire en fiscale aangelegenheden. De precieze invulling die aan de uitzondering wordt gegeven, hangt af van de nationale wetgeving en administratieve praktijk en moet in overeenstemming zijn met de omzetting in nationaal recht van Richtlijn 95/46/EG, de algemene rechtsbeginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid van de genomen maatregelen alsook het voorzienbare belang van de verzamelde, opgeslagen of uitgewisselde inlichtingen. Op dit punt blijven de rechten en verplichtingen van de lidstaten ongewijzigd ten opzichte van de rechten en verplichtingen die zijn vastgesteld in de bestaande verordening betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen.

De gegevensverwerking door de Commissie is beperkt tot de volgende gebieden:

1. Het voorzien in een veilig communicatiekanaal (CCN/CSI) tussen de nationale overheden. Via dit kanaal worden gestructureerde berichten verzonden ten behoeve van de uitwisseling van inlichtingen op verzoek, de automatische uitwisseling van inlichtingen en de spontane toezending van inlichtingen, hetgeen kan helpen bij de juiste toepassing van de accijnswetgeving.

2. Het voorzien in een mechanisme voor het kopiëren tussen lidstaten van registratiegegevens van accijnsmarktdeelnemers.

3. Het extraheren van gegevens voor statistische doeleinden.

Gebied 1 (veilig communicatiekanaal) kan worden gebruikt voor het doorgeven van inlichtingen die zijn verkregen door lidstaten die gebruik hebben gemaakt van de uitzonderingen van artikel 13 van Richtlijn 95/46/EG, wanneer een lidstaat inlichtingen moet uitwisselen met een andere lidstaat om een volledig en exact beeld te kunnen krijgen van de naleving van de accijnswetgeving. De Commissie gaat ervan uit dat het gebruik van artikel 13 beperkt blijft tot de gevallen waarin redelijkerwijs kan worden verondersteld dat notificatie aan de betrokkene de beoordeling van de naleving van de accijnswetgeving door de lidstaten in kwestie zou belemmeren. De reikwijdte van de krachtens deze ontwerpverordening verrichte gegevensverwerking wordt geacht noodzakelijk te zijn om de juiste toepassing van de accijnswetgeving te garanderen (zie hieronder ontwerpartikel 1 en de toelichtingen op deze bepaling). De lidstaten zijn er uit hoofde van hun Verdragsverplichtingen en van nationale wetgeving die is afgeleid van Richtlijn 95/46/EG, alsook van de algemene rechtsbeginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid toe verplicht de rechten van de betrokkenen te respecteren op grond van artikel 8. In deze verordening zijn geen nationale regelingen nader genoemd, omdat een dergelijke specificering niet nodig is. De Commissie gaat er voorts vanuit dat de lidstaten bij de uitoefening van de krachtens deze verordening verleende bevoegdheden al hun andere Verdragsverplichtingen nakomen.

De Commissie stelt alleen een communicatie-instrument ter beschikking voor de uitwisseling van inlichtingen die door de lidstaten zijn verzameld en opgeslagen; zij heeft geen actieve toegang tot de gegevens zelf, behalve voor het systeemonderhoud. Dit voorstel maakt de Commissie verantwoordelijk voor de vertrouwelijkheid en de juiste doorgifte van de gegevens die haar worden bezorgd.

Wat gebied 2 betreft (spiegelbeeld van de nationale registratiegegevens van marktdeelnemers), hoeven de lidstaten geen beroep te doen op artikel 13, aangezien deze gegevens door de betrokkenen zelf zijn verstrekt. De lidstaten moeten de betrokkenen deze gegevens meedelen en de betrokkenen moeten fouten in deze gegevens kunnen rechtzetten. Ten behoeve van de eerbiediging van dit recht wordt in het voorstel herhaald dat de betrokkenen inzage moeten kunnen hebben in hun eigen gegevens op dit gebied alsook de mogelijkheid moeten hebben om fouten recht te zetten. De Commissie heeft evenwel geen actieve toegang tot deze gegevens en kan ze dus zelf ook niet wijzigen; daarvoor zou zij immers de zeggenschap moeten hebben over de nationale registers van marktdeelnemers, terwijl de hoofdtaak van Taxud erin bestaat de blijvende geheimhouding van de verwerkte gegevens te verzekeren. Voor de openbare dienst waarmee de geldigheid van vergunningen kan worden gecontroleerd, wordt gebruik gemaakt van een uittreksel uit de registratiegegevens van de accijnsmarktdeelnemers, waarop alleen een nummer van de accijnsvergunning is vermeld en geen informatie aan de hand waarvan de identiteit van de betrokkenen kan worden achterhaald, zoals een naam of adres. In verband met deze dienst stelt de Commissie een e-mailadres ter beschikking waarop contact met haar kan worden opgenomen. Wanneer een marktdeelnemer van mening is dat de verstrekte informatie niet juist is, kan hij van de Commissie de contactgegevens krijgen van de overheidsdienst van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de verwerking van zijn gegevens.

Gebied 3 heeft uitsluitend betrekking op het extraheren van geanonimiseerde operationele gegevens, die worden gebruikt als input voor statistische rapporten. De geëxtraheerde gegevens bevatten geen identiteitsgegevens van marktdeelnemers die bij de overbrenging van accijnsgoederen betrokken zijn.

1.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregel



De Commissie stelt de Raad voor om een nieuwe verordening betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen aan te nemen ter vervanging van de bestaande Raadsverordening op dit gebied.

Het is de bedoeling om de mogelijkheden die door het opzetten van het EMCS zijn ontstaan, hun neerslag te laten vinden in de accijnswetgeving en hiervoor een duidelijker afgebakende en alomvattende rechtsgrond vast te stellen, zodat bestaande manuele en semi-geautomatiseerde procedures kunnen worden vervangen.

Een tweede doelstelling bestaat erin de rechten en verplichtingen van de lidstaten en de Commissie op dit gebied duidelijker te omschrijven, zowel in het specifieke kader van het EMCS als meer in het algemeen.

Deze aanpak zal een sterkere samenwerking tussen de lidstaten mogelijk maken en bevorderen en de wetgeving op dit gebied nauwer laten aansluiten bij de onlangs aangenomen bepalingen betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de btw en de directe belastingen.

Rechtsgrondslag



Artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Subsidiariteitsbeginsel



Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing voor zover het voorstel geen gebieden bestrijkt die onder de exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie vallen.

De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende reden niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt.

Het voorstel strekt ertoe Verordening (EG) nr. 2073/2004 van de Raad te vervangen door bepalingen die dezelfde functie hebben, namelijk een gemeenschappelijk rechtskader voor de administratieve samenwerking op het specifieke gebied van accijnsgoederen te creëren en de faciliteiten van het EMCS ten volle te benutten.

Deze doelstelling kan niet voldoende door individuele maatregelen van de lidstaten worden verwezenlijkt en kan beter op het niveau van de Europese Unie worden verwezenlijkt. Zonder dit voorstel en de bestaande verordening zou de uitwisseling van inlichtingen tussen lidstaten slechts mogelijk zijn via de sluiting van bilaterale overeenkomsten. Het is onwaarschijnlijk dat de betrokken lidstaten dergelijke bilaterale regelingen elektronisch zouden kunnen ondersteunen, omdat de kosten daarvoor veel te hoog zouden zijn. Bovendien zouden verschillen tussen de diverse bilaterale regelingen de goede werking van de interne markt kunnen belemmeren.

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is om de volgende reden(en) in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Het voorgestelde optreden voorziet uitsluitend in gemeenschappelijke procedurevoorschriften en instrumenten ter vergemakkelijking van de dagelijkse administratieve samenwerking tussen de lidstaten, die derhalve volledig vrij blijven om te bepalen hoe zij zich intern organiseren en welke middelen zij inzetten, welke gevallen onder de internationale administratieve samenwerking vallen, en welk gebruik er van de resultaten wordt gemaakt.

Het voorgestelde optreden zal geen omvangrijke extra financiële of administratieve lasten veroorzaken voor de Unie, nationale regeringen, regionale en lokale overheden, bedrijven en burgers; integendeel, het zou de personele en financiële kosten moeten rationaliseren door de internationale administratieve samenwerking op gemeenschappelijke leest te schoeien.

Keuze van instrumenten



Voorgesteld instrument: verordening.

De keuze van het instrument is volledig in overeenstemming met de rechtshandeling die thans van kracht is. Een verordening voorziet in een gemeenschappelijk kader voor optreden dat onmiddellijk bij de vervanging van de bestaande verordening kan worden toegepast.

Het voorstel strekt ertoe de grondslag te leggen voor een modernisering van het bestaande gemeenschappelijke kader voor administratieve samenwerking tussen de lidstaten. De verordening heeft uitsluitend betrekking op administratieve samenwerking en bewerkstelligt geen onderlinge aanpassing van de nationale wetgevingen betreffende het beheer van het accijnsverkeer of de belastingheffing van accijnsgoederen, die allebei onder andere rechtshandelingen vallen.

2.

Gevolgen voor de begroting



Alle financiële gevolgen in verband met de invoering van fase 3 van het EMCS zijn toe te rekenen aan Beschikking nr. 1152/2003/EG. De budgettaire gevolgen in verband met de ontwikkeling en de exploitatie van een nieuwe dienst voor de verzameling van statistische gegevens alsook met de verbintenis om het systeem in het algemeen verder te ontwikkelen, te onderhouden en te exploiteren, worden gedekt door de kredieten van het Fiscalis 2013-programma[1] en worden hier derhalve niet verder besproken.

3.

Aanvullende informatie



Intrekking van bestaande wetgeving



Door de goedkeuring van het voorstel zal bestaande wetgeving, namelijk Verordening (EG) nr. 2073/2004, worden ingetrokken.

Vereenvoudiging



Het voorstel voorziet in vereenvoudiging van wetgeving, vereenvoudiging van administratieve procedures voor overheidsinstanties (EU of nationaal) en vereenvoudiging van administratieve procedures voor private partijen.

De wetgeving leidt tot administratieve vereenvoudiging, omdat zij gemeenschappelijke maatregelen omvat die gemakkelijk te interpreteren en uit te voeren zijn en in die zin verder gaan dan de maatregelen in Verordening (EG) nr. 2073/2004.

De autoriteiten zullen gebruik kunnen maken van gemeenschappelijke middelen en instrumenten in een vooraf gedefinieerd organisatorisch kader. Deze maatregelen zullen het eenvoudiger maken om een beroep te doen op grensoverschrijdende administratieve samenwerking op EU-niveau. Dankzij de uitbreiding van het toepassingsgebied van de EU-wetgeving zullen de autoriteiten niet langer moeten terugvallen op verschillende wetboeken, elk met hun specifieke voorschriften en voorwaarden, naargelang van het soort schuldvordering waarvoor zij om bijstand vragen.

Nadere uitleg van het voorstel



Hieronder volgt artikelgewijs een nadere uitleg van de bepalingen die nieuw zijn of ingrijpend worden gewijzigd ten opzichte van de overeenkomstige bepalingen van Verordening (EG) nr. 2073/2004. Aan de hand van de concordantietabel bij dit voorstel voor een nieuwe verordening kan het verband tussen de nieuwe bepalingen en de bestaande bepalingen van Verordening (EG) nr. 2073/2004 worden vastgesteld.

Hoofdstuk I – Algemene bepalingen

Artikel 1 – Onderwerp en toepassingsgebied

Dit artikel maakt duidelijk dat het toepassingsgebied van de verordening wordt uitgebreid en dat de administratieve samenwerking niet langer beperkt blijft tot de juiste heffing van accijnzen maar zich ook uitstrekt tot de handhaving van de accijnswetgeving in haar geheel. Ook is hier het beginsel neergelegd dat de verordening de toepassing in de lidstaten van de voorschriften inzake de wederzijdse rechtshulp in strafzaken onverlet laat.

De noodzakelijkheidstoets moet ervoor zorgen dat de inlichtingenuitwisseling in accijnszaken tegemoet komt aan de werkelijke behoeften van de belastingdiensten maar tegelijkertijd ook voldoet aan de criteria van het Handvest van de grondrechten van de EU, voor zover het om persoonsgegevens gaat (artikel 8 en artikel 52, lid 1). Concreet betekent dit dat een verzoek om inlichtingen als 'noodzakelijk' kan worden aangemerkt wanneer het bijvoorbeeld dient om vermoedens te bevestigen dat marktdeelnemers betrokken zijn of geweest zijn bij onregelmatigheden op het gebied van de accijnzen. Anderzijds verduidelijkt het begrip 'noodzakelijk' dat de lidstaten niet vrijelijk 'fishing expeditions' mogen verrichten of om inlichtingen mogen verzoeken waarvan het niet waarschijnlijk is dat zij van belang zijn voor de accijnsaangelegenheden van een bepaalde persoon of een welomschreven groep of categorie van personen.

Artikel 2 – Definities

Om rekening te houden met de inwerkingtreding van fase 2 en fase 3 van het EMCS en de tekst in overeenstemming te brengen met Richtlijn 2008/118/EG van de Raad, is een aantal nieuwe definities, die nog niet waren opgenomen in Verordening (EG) nr. 2073/2004, ingevoegd. Het betreft hier 'aan een voorval gerelateerde uitwisseling', 'marktdeelnemer', 'accijnsnummer', 'elektronisch administratief document', 'document voor wederzijdse administratieve bijstand' en 'document voor administratieve bijstand in de noodprocedure'. Andere definities zijn enigszins aangepast.

Artikelen 3 tot en met 6 – Bevoegde autoriteiten, het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken (CELO), verbindingsdiensten

Het voorstel handhaaft de bestaande regeling van Verordening (EG) nr. 2073/2004 waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de bevoegde autoriteit die de wettelijke verantwoordelijkheid voor de inlichtingenuitwisseling draagt en namens wie de uitwisseling wordt verricht, en rechtstreekse contacten tussen diensten en ambtenaren onder de gedelegeerde wettelijke bevoegdheid van een bevoegde autoriteit. Het toezicht op deze regeling wordt uitgeoefend door een centraal verbindingsbureau voor accijnszaken, dat ook optreedt als eerste aanspreekpunt. De reden hiervoor is dat het niet mogelijk is om in dit verband uniforme regels vast te stellen, gelet op het toepassingsgebied van de verordening en de onderlinge verschillen tussen de lidstaten op het gebied van organisatie en functioneren van overheidsdiensten en - in het algemeen - van de lidstaat zelf; in sommige lidstaten bijvoorbeeld zijn de bevoegde autoriteiten in de regel de accijnsautoriteiten of –diensten, terwijl in andere lidstaten andere instanties een aantal taken kunnen verrichten in verband met de administratieve bijstand op dit gebied. Iedere lidstaat kan vrijelijk beslissen om een andere bevoegde autoriteit aan te wijzen. In dat geval is hij wel verplicht de Commissie en de overige lidstaten daarvan in kennis te stellen.

Bijgevolg leggen deze artikelen geen beperkingen op aan de wijze waarop de lidstaten zichzelf intern organiseren behalve dat zij een eerste aanspreekpunt moeten instellen. Het voorstel handhaaft derhalve een duidelijk rechtskader voor gedecentraliseerde samenwerking, het geeft de centrale verbindingsbureaus voor accijnszaken een sleutelrol, maar verduidelijkt ook de taken waarvoor zij primair verantwoordelijk zijn.

Artikel 7 – Inlichtingen of documenten verkregen met toestemming of op verzoek van een rechterlijke instantie

Wanneer de gevraagde inlichtingen betrekking hebben op inlichtingen die zijn verkregen namens of voor gerechtelijke instanties, worden zij soms niet of slechts met grote vertraging uitgewisseld. Dat kan tot gevolg hebben dat de administratieve autoriteit van de verzoekende lidstaat niet effectief en tijdig een administratieve of gerechtelijke procedure tegen criminelen kan inleiden. Daarom geeft artikel 7 een nadere omschrijving van de verplichting tot samenwerking voor de lidstaten in het geval van strafrechtelijke procedures, met inachtneming van de voorschriften inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken.

Hoofdstuk II – Samenwerking op verzoek

In het voorstel worden de rechten en verplichtingen van de lidstaten omschreven en een onderscheid gemaakt tussen verzoeken om inlichtingen en administratieve verzoeken, de aanwezigheid van ambtenaren in de administratiekantoren en hun deelname aan administratieve onderzoeken, het gebruik van gelijktijdige controles en verzoeken tot notificatie. In artikel 11 is een termijn van drie maanden vastgesteld voor de verstrekking van inlichtingen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van een verzoek (één maand wanneer de inlichtingen al beschikbaar zijn), maar in individuele gevallen zijn ook andere termijnen toegestaan.

Artikel 8 – Algemene taken van de aangezochte autoriteit

Artikel 8 is grotendeels ongewijzigd gebleven ten opzichte van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2073/2004. Artikel 8, lid 1, vormt de rechtsgrond voor alle verzoeken om inlichtingen die via het EMCS of langs andere weg worden gedaan. Krachtens lid 2 moet de aangezochte autoriteit administratieve onderzoeken verrichten indien deze noodzakelijk zijn om de verzochte inlichtingen te verkrijgen. Te dien einde is in lid 3 bepaald dat verzoeken om inlichtingen een met redenen omkleed verzoek om een administratief onderzoek kunnen omvatten. De aangezochte lidstaat kan evenwel beslissen dat een onderzoek niet nodig is, maar in dat geval moet hij de verzoekende lidstaat onverwijld in kennis stellen van de redenen waarop hij zich baseert om geen onderzoek te verrichten. Om te voorkomen dat verzoeken willekeurig worden geweigerd, is in artikel 25 een lijst van wettelijke weigeringsgronden opgenomen. Net zoals nu al het geval is, moet de aangezochte autoriteit te werk gaan als handelde zij te eigen behoeve of op verzoek van een andere autoriteit van haar eigen lidstaat.

Artikelen 9 en 10 – Vorm van het verzoek en het antwoord en verstrekking van documenten

Met artikel 9 wordt artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2073/2004 geactualiseerd; doel hiervan is dat het indienen van verzoeken en antwoorden krachtens artikel 8 via het EMCS de standaardprocedure wordt. De bijzonderheden in verband met de bedrijfsprocessen, inlichtingenuitwisselingen en noodprocedures zullen worden vastgesteld in een uitvoeringsbesluit voor deze verordening overeenkomstig artikel 35, lid 2, dat een rechtsgrond zal vormen voor de bedrijfsprocessen en berichtenspecificaties in deel IV van de Functional Excise System Specification (FESS).

Het is evenwel niet doenbaar om van tevoren alle mogelijke vormen van verzoeken om inlichtingen en verzoeken om administratieve onderzoeken te voorspellen. Daarnaast bestaat er ook een behoefte aan uitwisseling van bewijsmateriaal en -stukken. Daarom is het zaak duidelijk te maken dat het toepassingsgebied van artikel 8 zich ook uitstrekt tot de uitwisseling van inlichtingen die thans niet onder het EMCS valt. Voor deze verzoeken moet er een rechtsgrond blijven bestaan en zij moeten zoveel mogelijk elektronisch worden verzonden om onnodige lasten voor de nationale overheden te vermijden. Een mogelijkheid is het gebruik van het beveiligde CCN-e-mailsysteem voor de uitwisseling van inlichtingen tussen centrale verbindingsbureaus voor accijnszaken.

Artikel 10 staat toe dat gebruik wordt gemaakt van gewaarmerkte afschriften en uittreksels om doorgifte van originele documenten te vermijden, omdat de verwerking daarvan de administratieve lasten zou verhogen.

Artikel 11 – Termijnen

In artikel 11 stelt de Commissie als maximale standaardtermijn voor de verstrekking van inlichtingen drie maanden voor, zoals ook al het geval is in Verordening (EG) nr. 2073/2004. Wanneer de aangezochte lidstaat de gevraagde inlichtingen al in zijn bezit heeft, wordt deze standaardtermijn ingekort tot één maand. In bijzondere gevallen, bijvoorbeeld bij zeer ingewikkelde fraudezaken die in verschillende lidstaten spelen, kan in onderling overleg een andere termijn worden vastgesteld. Wanneer de aangezochte autoriteit niet binnen de gestelde termijn aan het verzoek kan voldoen, moet zij de verzoekende autoriteit onverwijld meedelen waarom zij de termijn niet kan nakomen en wanneer zij denkt aan het verzoek te kunnen voldoen.

Artikel 12 – Deelname van ambtenaren van andere lidstaten aan administratieve onderzoeken

Zoals in Verordening (EG) nr. 2073/2004 biedt dit hoofdstuk van het voorstel ook een rechtsgrond op basis waarvan accijnsambtenaren op het grondgebied van een andere lidstaat aanwezig mogen zijn om inlichtingen uit te wisselen en als waarnemer deel te nemen aan administratieve onderzoeken. De Commissie stelt een kleine wijziging van de formulering ten opzichte van de bestaande verordening voor om duidelijk te maken dat, mits er onderlinge overeenstemming daarover bestaat, ambtenaren van een andere lidstaat het recht hebben om overal aanwezig te zijn waar ambtenaren van de lidstaten aanwezig mogen zijn.

Artikel 13 – Gelijktijdige controles

De Commissie is nog altijd van mening dat gelijktijdige controles een positieve bijdrage leveren aan de administratieve samenwerking en dat zij een integrerend deel moeten uitmaken van de normale controleschema's van de lidstaten. Wanneer er vermoedens van onregelmatigheden of inbreuken op het gebied van de accijnswetgeving bestaan, kunnen gelijktijdige controles voor de nationale autoriteiten een zeer doeltreffend nalevings- en controle-instrument zijn.

Een aantal multilaterale controles wordt gefinancierd uit het Fiscalis 2013-programma om lidstaten te stimuleren gelijktijdige controles op te nemen in hun controleschema's. De Commissie stelt slechts een kleine redactionele wijziging van de bestaande tekst in de verordening voor (vervanging van 'centraal verbindingsbureau' door 'centraal verbindingsbureau voor accijnszaken').

Artikel 14 – Verzoeken tot notificatie van administratieve beslissingen en maatregelen

Op basis van dit artikel kunnen geadresseerden in kennis worden gesteld van beslissingen van de verzoekende autoriteit die op hen betrekking hebben, met uitzondering van notificaties van schuldvorderingen. In het voorstel wordt uitsluitend de verwijzing naar de invorderingsrichtlijn geactualiseerd, gelet op de vervanging van Richtlijn 76/308/EEG door Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen[2].

Hoofdstuk III – Uitwisseling van inlichtingen zonder voorafgaand verzoek

Artikelen 15 tot en met 18 – Verplichte uitwisseling, facultatieve uitwisseling en follow-up

De Commissie stelt een reeks wijzigingen in dit hoofdstuk voor om een logisch en begrijpelijk kader te creëren voor automatische en spontane uitwisseling, naast een flexibel kader waarin wettelijke rechten zijn vastgelegd voor de lidstaten die verder willen gaan dan de in afdeling 4 van de FESS gespecificeerde automatische uitwisseling. Het voorstel introduceert ook het concept van 'follow-up', vergelijkbaar met het concept van 'terugmelding' op het gebied van de btw en de directe belastingen. Het betreft hier een vrijwillige rapportage door een verzoekende of aangezochte lidstaat over het nut van ontvangen inlichtingen. Een dergelijke follow-up kan de kwaliteit van de uitgewisselde inlichtingen ten goede komen. Deze functionaliteit is momenteel niet opgenomen in het EMCS.

De bestaande verordening bevat al artikelen die betrekking hebben op automatische of verplichte uitwisseling, en sommige lidstaten hebben gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheden om maandelijks rapporten uit te wisselen en inlichtingen door te zenden. De bestaande richtlijn ontbeert evenwel duidelijkheid in verband met de rechten en de verplichtingen die deze artikelen creëren, hetgeen nog wordt versterkt door het bestaan van een apart artikel dat betrekking heeft op het vroegtijdige waarschuwingssysteem voor accijnzen (EWSE) - dit systeem is in feite een specifieke vorm van spontane of facultatieve uitwisseling, in combinatie met een verplicht terugmeldingsmechanisme in het geval van waarschuwingsberichten.

De EWSE-informatieberichten hebben met de komst van fase 2 van het EMCS hun belang verloren, doordat hun rol werd overgenomen door elektronische administratieve documenten (e-AD), die worden doorgestuurd door de lidstaat van verzending. De resterende EWSE-waarschuwingsberichten zijn achterhaald door de komst van fase 3 van het EMCS, die voorziet in ondersteuning van spontane uitwisseling, hetgeen in de plaats komt van deze functie.

Krachtens artikel 15 van het voorstel moeten de lidstaten nog altijd inlichtingen aan andere lidstaten doorzenden wanneer er sprake kan zijn geweest van een inbreuk of onregelmatigheid, wanneer een inbreuk of onregelmatigheid gevolgen kan hebben in een andere lidstaat, of wanneer er gevaar voor fraude of derving van accijnzen bestaat. In dit artikel wordt ook het gebruik van EMCS-berichten voor deze inlichtingenuitwisseling verplicht gesteld als dergelijke berichten voor de verzending van de inlichtingen in kwestie bestaan. Verder stelt artikel 15 de uitwisseling van berichten verplicht waarin verslag wordt gedaan van uitzonderlijke omstandigheden die zich kunnen voordoen bij een overbrenging van accijnsgoederen, zoals bepaald in afdeling 4 van de FESS. Het is de bedoeling dat de uitwisseling van rapporten over dergelijke uitzonderlijke omstandigheden die zich kunnen voordoen tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder een schorsingsregeling, verplicht wordt. In een uitvoeringsbesluit zullen de verschillende categorieën van inlichtingen die automatisch kunnen worden uitgewisseld, zowel op verplichte als op facultatieve basis, worden vastgesteld. De lidstaten zullen kunnen kiezen of zij al dan niet deelnemen aan de automatische uitwisseling op basis van deze categorieën. De lijst van categorieën zal jaarlijks worden herzien. Artikel 16 van het voorstel maakt ook duidelijk dat het niet de bedoeling is beperkingen op te leggen aan bestaande regelingen inzake bilaterale of multilaterale uitwisseling van inlichtingen tussen lidstaten.

Hieronder volgen enkele voorbeelden van situaties waarin gebruik kan worden gemaakt van de automatische uitwisseling:

a) er wordt vermoed dat er in een andere lidstaat fraude wordt gepleegd. Voorbeeld: er is geen EMCS-ontvangstbevestiging teruggezonden noch een verklaring daarvoor gegeven, wat laat vermoeden dat de zending accijnsgoederen in de lidstaat van bestemming is afgeleid;

b) het risico is groot dat er in een andere lidstaat fraude wordt gepleegd. Voorbeeld: de accijnzen zijn betaald in een lidstaat met een laag tarief en de goederen worden vervoerd onder de regeling voor accijnsgoederen die tot verbruik zijn uitgeslagen, maar ze bereiken nooit de geadresseerde en worden afgeleid naar de markt van een lidstaat met een hoog tarief;

c) er is ontdekt dat er fraude is gepleegd op het grondgebied van een lidstaat met mogelijke vertakkingen in een andere lidstaat. Voorbeeld: een lidstaat ontdekt accijnsgoederen die zich op onregelmatige wijze op zijn grondgebied bevinden, en vermoedt dat er fraude is gepleegd in de lidstaat van vertrek in die zin dat er op het e-AD een te lage of onjuiste hoeveelheid accijnsgoederen is vermeld.

Krachtens artikel 16 kunnen de lidstaten inlichtingen doorsturen die buiten de categorieën vallen op basis waarvan een lidstaat automatisch inlichtingen uitwisselt, wanneer zij bijvoorbeeld een ongewone maar economisch belangrijke onregelmatigheid ontdekken. Artikel 16 voorziet ook in de mogelijkheid om een follow-upprocedure op te zetten die de verzoekende autoriteit kan gebruiken om de aangezochte autoriteit te melden of de verstrekte inlichtingen van nut waren. Uit ervaringen op het gebied van de btw en de directe belastingen is gebleken dat een dergelijke wijze van terugmelding een ruimer gebruik van de spontane uitwisseling sterk in de hand werkt en de verzoekende autoriteit kan helpen om haar eigen inlichtingen over een zaak te vervolledigen.

Kortom, het voorstel strekt ertoe een kader te scheppen dat zowel flexibel als effectief is voor deze vormen van inlichtingenuitwisseling tussen de lidstaten.

Hoofdstuk IV – Opslag en uitwisseling van gegevens over marktdeelnemers en specifieke statistieken over transacties binnen de Unie

De vier artikelen van dit hoofdstuk hebben hetzelfde toepassingsgebied als de hoofdstukken IV en V van Verordening (EG) nr. 2073/2004 samen. Met de vervanging van het EWSE en het MVS door de instrumenten waarin fase 3 van het EMCS voorziet, zijn ook de desbetreffende artikelen geschrapt. Het nieuwe toepassingsgebied van dit nieuwe hoofdstuk is duidelijker afgebakend tot de aspecten van de administratieve samenwerking waarvoor de diensten van de Commissie de lidstaten praktische steun verlenen en waarvoor zij een coördinerende en faciliërende rol vervullen.

Artikel 19 – Opslag en uitwisseling van gegevens in elektronische databanken

Dit artikel beschrijft de opzet van de gedistribueerde elektronische databank SEEDv.1, die op sommige punten verschilt van de eerdere regeling die in Verordening (EG) nr. 2073/2004 is beschreven. Krachtens dit artikel moeten de lidstaten en de centrale diensten van de Commissie er ook voor zorgen dat de gegevens in de registers actueel en accuraat zijn, zodat overbrengingen van accijnsgoederen onder schorsing van accijns onmiddellijk kunnen aanvangen terwijl overbrengingen naar niet-toegestane bestemmingen niet kunnen plaatsvinden. Tot slot biedt artikel 19 een duidelijke rechtsgrond voor de dienst SEED-op-Europa, die aan accijnsmarktdeelnemers de mogelijkheid geeft om de geldigheid van de vergunningen van hun handelspartners te controleren.

Artikel 20 – Inzage in en correctie van gegevens

Krachtens artikel 20 hebben marktdeelnemers het recht om de openbare gegevens op SEED-op-Europa met betrekking tot hun vergunning, te controleren, hetgeen zij kunnen doen door het nummer van hun accijnsvergunning in te geven. Zij hebben ook het recht om fouten in de openbare gegevens te laten corrigeren door de lidstaat die de vergunning afgeeft. De Commissie verbindt zich ertoe om correctieverzoeken door te geven aan de desbetreffende bevoegde autoriteit. Voor inzage in en correcties van niet-openbare gegevens over marktdeelnemers, waartoe de Commissie geen toegang heeft, moeten de betrokkenen zich als voorheen zelf tot de desbetreffende bevoegde autoriteit wenden.

Artikel 21 – Bewaring van gegevens

In dit artikel is bepaald dat alle gegevens die in het EMCS zijn opgeslagen, ten minste drie jaar lang beschikbaar moeten blijven, afhankelijk van het bewaarbeleid van de bevoegde autoriteit, en ook dat deze gegevens online beschikbaar moeten zijn voor de andere lidstaten. Dit moet voorkomen dat er te grote vertragingen ontstaan wanneer lidstaten risicoanalyses van historische gegevens verrichten.

Krachtens gegevensbeschermingswetgeving moeten deze gegevens na afloop van de bewaartermijn worden geschrapt of worden gewijzigd om informatie aan de hand waarvan de identiteit van personen kan worden vastgesteld, te verwijderen.

Artikel 22 – Uitvoeringsbepalingen voor opgeslagen gegevens

Artikel 22 bevat uitvoeringsbepalingen voor de opslag en de correctie van gegevens.

Hoofdstuk V – Gemeenschappelijke voorwaarden betreffende de bijstand

In dit hoofdstuk is een reeks wederzijdse verplichtingen en beperkingen ten aanzien van de bijstandsverlening samengebracht.

Artikel 23 – Taalregeling

Dit artikel is in het voorstel herschreven ten behoeve van een grotere duidelijkheid. Dankzij een betere ondersteuning van meertalige interfaces in het EMCS zou er minder gebruik moeten worden gemaakt van vertalingen.

Artikel 24 – Kwaliteit van de dienst

Het voorstel bevat een nieuwe verplichting voor de Commissie en de lidstaten, te weten dat zij het geautomatiseerde systeem moeten onderhouden, zodat correcties en upgrades worden ontwikkeld en geïmplementeerd volgens een overeengekomen schema van ijkpunten. De nadere bijzonderheden van deze regeling zullen worden opgenomen in een servicelevelagreement waarin de wederzijdse verplichtingen van de Commissie en de lidstaten worden gespecificeerd. De Commissie en de lidstaten zullen ook een veiligheidsbeleid voor het geautomatiseerde systeem moeten uitvoeren.

Artikel 25 – Algemene grenzen aan de taken van de aangezochte autoriteiten

Krachtens dit artikel heeft de aangezochte autoriteit het recht om te weigeren onderzoeken uit te voeren of inlichtingen te verstrekken wanneer de verzoekende autoriteit niet eerst een beroep heeft gedaan op alle gebruikelijke informatiebronnen, wanneer de wetgeving of administratieve praktijk van de lidstaat die de inlichtingen moet verstrekken, zijn belastingautoriteiten niet toestaan dergelijke onderzoeken in te stellen of zodanige inlichtingen in te winnen of te gebruiken voor hun eigen doeleinden, of wanneer de doorgifte van dergelijke inlichtingen in strijd zou zijn met de openbare orde of zou leiden tot de onthulling van een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of van een fabrieks- of handelswerkwijze. Dit artikel is bijgewerkt om te verduidelijken dat deze uitzondering niet geldt voor inlichtingen waarvan de verstrekking wordt geweigerd op grond van het enkele feit dat zij worden gehouden door een financiële instelling.

In artikel 25, lid 5, van het voorstel is bepaald dat de aangezochte autoriteit de verzoekende autoriteit en de Commissie in kennis moet stellen van de redenen voor de afwijzing van een verzoek om wederzijdse bijstand.

Artikel 26 – Kosten

De formulering van dit artikel is gewijzigd ten opzichte van het overeenkomstige artikel in Verordening (EG) nr. 2073/2004. Het feit dat de aangezochte autoriteit ook andere kosten dan die van externe deskundigen in rekening kan brengen, staat op gespannen voet met de algemene verplichting dat de aangezochte autoriteit verzoeken om administratieve samenwerking afhandelt alsof zij het gevraagde onderzoek te eigen behoeve zou verrichten.

Artikel 27 – Minimumbedrag

Dit artikel geeft het accijnscomité de bevoegdheid om een ondergrens vast te stellen voor de verschuldigde accijnsrechten, teneinde onevenredig gebruik van de verordening te voorkomen.

Artikel 28 – Geheimhoudingsplicht, gegevensbescherming en gebruik van de krachtens deze verordening verstrekte inlichtingen

Dit artikel verduidelijkt voor welke doeleinden de verzamelde gegevens mogen worden gebruikt. De gegevensbescherming wordt uitgebreid tot de bescherming van informatie die niet noodzakelijk verband houdt met de verrichte werkzaamheden maar waartoe een ambtenaar tijdens de uitoefening van zijn ambt toegang heeft gehad. Voor het overige is de bestaande bepaling niet ingrijpend gewijzigd, behalve dat de verwijzingen naar andere wetgeving zijn bijgewerkt.

De verstrekte inlichtingen vallen onder de geheimhoudingsplicht en mogen slechts voor welomschreven doeleinden bekend worden gemaakt. Dit omvat gerechtelijke of administratieve procedures die wegens inbreuken op de belastingwetgeving worden ingesteld en met een sanctie worden bestraft. De inlichtingen mogen ook worden gebruikt voor de vaststelling van de belastbare grondslag, de inning en de controle van de accijnzen en het toezicht op het verkeer van accijnsgoederen. Zij mogen eveneens worden gebruikt voor de vaststelling van andere rechten of belastingen die onder Richtlijn 2010/24/EU van 16 maart 2010 vallen. Voorts biedt dit artikel een rechtsgrond voor de inlichtingenuitwisseling tussen de accijnsautoriteiten en andere belastingautoriteiten in dezelfde lidstaat.

Zoals in de bestaande verordening dienen de lidstaten de reikwijdte van de in artikel 10, artikel 11, lid 1, en de artikelen 12 en 21 van Richtlijn 95/46/EG omschreven verplichtingen en taken te beperken indien dit noodzakelijk is om de in artikel 13 van die richtlijn bedoelde financiële belangen van de lidstaten en de Europese Unie te vrijwaren. Deze uitzonderingen staan toe dat geen mededeling wordt gedaan van het onderzoek en dat accijnsgegevens die rechtstreeks zijn verkregen bij de marktdeelnemer of andere partijen, voor andere doeleinden worden hergebruikt.

Artikel 29 – Gegevenstoegang van door de Commissie gemachtigde personen

Krachtens dit artikel hebben door de Commissie gemachtigde personen slechts toegang tot de gegevens voor zover dat minimaal nodig is voor het onderhoud en de exploitatie van het systeem.

Artikel 30 – Bewijskracht van de verkregen inlichtingen

De tekst van dit artikel is gelijk aan die van artikel 32 in de bestaande verordening, waarin is bepaald dat inlichtingen die zijn verkregen via inlichtingenuitwisseling dezelfde bewijskracht hebben als bewijsmateriaal dat is verkregen door andere autoriteiten in dezelfde lidstaat.

Artikel 31 – Verplichting tot samenwerking

De tekst van dit artikel is gelijk aan die van artikel 33 in de bestaande verordening. Deze bepaling moet zorgen voor een effectieve coördinatie op nationaal en EU-niveau door de lidstaten te verplichten te dien einde alle nodige maatregelen te nemen.

Artikel 32 – Betrekkingen met derde landen

Dit artikel staat een lidstaat toe inlichtingen van een derde land door te geven aan andere lidstaten als deze inlichtingen nuttig zijn, alsook inlichtingen door te geven aan derde landen als het derde land een overeenkomst heeft om deze inlichtingen te behandelen overeenkomstig het beginsel van Richtlijn 95/46/EG.

Artikel 33 – Bijstand aan marktdeelnemers

Dit artikel heeft betrekking op de dienst waarin artikel 24, lid 3, van de bestaande verordening voorziet en waarbij een lidstaat een andere lidstaat kan vragen een administratief onderzoek te verrichten om ontbrekende stukken na te speuren.

Hoofdstuk VI – Evaluatie en overgangs- en slotbepalingen

Artikel 34 – Evaluatie van de regeling, verzameling van operationele statistieken en rapportage

Zoals de bestaande verordening beoogt dit voorstel een doeltreffend systeem van wederzijdse bijstand en inlichtingenuitwisseling tot stand te brengen, dat fraude bij de overbrenging van accijnsgoederen binnen de Unie moet voorkomen. De Commissie krijgt hierbij een toezichthoudende rol ten aanzien van het goede functioneren van de administratieve samenwerking. Zij krijgt in geen geval een uitvoerende rol bij de opsporing en de bestrijding van belastingfraude. Gelet evenwel op de EU-dimensie van de accijnsfraude is het van essentieel belang dat het probleem op het niveau van de Unie wordt aangepakt door een gemeenschappelijk optreden van de lidstaten en de Commissie. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de maatregelen die vereist zijn om fraude bij de overbrenging van accijnsgoederen binnen de Unie te voorkomen, maar de Commissie speelt een coördinerende en faciliërende rol op dit gebied. Daarom dienen de lidstaten alle statistische gegevens te verstrekken die voor de wederzijdse evaluatie van de doeltreffendheid van de administratieve samenwerking noodzakelijk zijn. De gegevens die moeten worden verzameld en de wijze waarop de evaluatie via rapportage dient te verlopen nu het EMCS op de rails staat, zullen in een uitvoeringsbesluit worden vastgesteld zodra de gesprekken met de lidstaten hierover zijn afgesloten. Dit artikel zal ook de rechtsgrond vormen voor de rechtstreekse verzameling van vervoersgegevens met het oog op de opstelling van statistische rapporten met behulp van de CS/MISE-applicatie, waardoor voor de lidstaten ten dele de noodzaak zal wegvallen om deze cijfers manueel te verzamelen, hetgeen de nauwkeurigheid en de tijdigheid van de rapportage ten goede zal komen.

De lidstaten dienen eveneens alle inlichtingen te verstrekken over methoden en praktijken die daadwerkelijk of vermoedelijk werden gebruikt om de accijnswetgeving te overtreden. De Commissie zal over alle dergelijke inlichtingen verslag uitbrengen bij de andere lidstaten zodat de regeling voor administratieve samenwerking in het kader van deze verordening of andere accijnswetgeving permanent kan worden verbeterd en zodat de lidstaten en de Commissie de administratieve samenwerking kunnen bijsturen om eventuele nieuwe uitdagingen het hoofd te bieden.

Artikel 35 – Accijnscomité

Artikel 35 van het nieuwe voorstel is een actualisering van artikel 34 van de bestaande verordening in die zin dat rekening wordt gehouden met nieuwe bepalingen betreffende uitvoeringshandelingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 36 – Intrekking van Verordening (EG) nr. 2073/2004

In dit artikel wordt de bestaande verordening uitdrukkelijk ingetrokken en bepaald dat alle bestaande verwijzingen moeten worden gelezen als verwijzingen naar de nieuwe verordening.

Artikel 37 – Verslag aan het Europees Parlement en de Raad

Voor artikel 37 over rapportage is de tekst overgenomen van artikel 35 van de bestaande Verordening (EG) nr. 2073/2004.

Artikel 38 – Bilaterale regelingen

Krachtens dit artikel moeten de lidstaten de Commissie in kennis stellen van alle aanvullende bilaterale regelingen die mogelijkerwijs bestaan. De Commissie zal dan de andere lidstaten daarvan in kennis stellen.

Artikel 39 – Inwerkingtreding

Dit artikel specificeert de datum waarop de verordening in werking treedt en de datum vanaf wanneer zij van toepassing is, namelijk 1 januari 2012.