Evaluatie en monitoring wet vroegtijdige aanmelddatum en toelatingsrecht mbo (bijlage bij 31524,nr.436)

1.

Kerngegevens

Officiële titel Evaluatie en monitoring wet vroegtijdige aanmelddatum en toelatingsrecht mbo (bijlage bij 31524,nr.436)
Document­datum 09-07-2019
Publicatie­datum 12-07-2019
Nummer 2019D30462
Kenmerk 31524, nr. 436
Externe link originele PDF
Originele document in PDF

2.

Tekst

Evaluatie en monitoring

wet vroegtijdige aanmelddatum

en toelatingsrecht mbo

Tussenrapportage 2019 deel 1

KBA Nijmegen

ECBO

Vrije Universiteit

Nijmegen, 29 juni 2019

Aan de totstandkoming van deze rapportage is een bijdrage geleverd door:

Ton Eimers, Bianca Leest en Pieter Aalbers (KBA Nijmegen)

José Hermanussen en Ronald Ferket (ECBO)

Renée van Schoonhoven (Vrije Universiteit)

Dit onderzoek is gefinancierd door het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek.

NRO-projectnummer: 40.5.18495.001

© 2019 KBA Nijmegen

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, en evenmin in een retrieval systeem worden opgeslagen, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van KBA Nijmegen.

No part of this book/publication may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher.

ii

Inhoudsopgave

Managementsamenvatting 1

1 Inleiding 1 1.1 Vooraf 1 1.2 Wet vroegtijdige aanmelddatum en toelatingsrecht mbo 2 1.3 Analysekader en onderzoeksvragen 3 1.4 Onderzoeksopzet en dataverzameling 5 1.5 Leeswijzer 8

2 Vroegtijdige aanmelddatum 11 2.1 Veranderingen in moment van aanmelden 11 2.2 Monitoring van de overstap 13 2.3 Laatmelders 14 2.4 Gevolgen voor programmering LOB en voorlichting in vmbo 17 2.5 Samenvatting 19

3 Informatievoorziening door mbo-instellingen 21 3.1 Informatie over de intake 21 3.2 Informatie over (het recht op) het studiekeuzeadvies 22 3.3 Informatie over de algemene toelatingsprocedure 23 3.4 Informatie over numerus fixus opleidingen 24 3.5 Informatie over opleidingen met aanvullende eisen 25 3.6 Samenvatting 25

4 Intake 27 4.1 Procedure en doelgroepen intake 27 4.2 Advisering op basis van intake 30 4.3 Studiekeuzeadvies 32 4.4 Samenvatting 33

5 Toelatingsrecht 35 5.1 Aanspraak maken op toelatingsrecht 35 5.2 Specifieke doelgroepen 36 5.3 Numerus fixus 37 5.4 Aanvullende eisen en doorstroomregeling 39 5.5 Samenvatting toelatingsrecht 40

6 Conclusies 41 6.1 Inleiding 41 6.2 Vroegtijdige aanmelddatum 41 6.3 Informatievoorziening door mbo-instellingen 42 6.4 Intake 42

6.5 Toelatingsrecht 43

7 Literatuur 45

iii

Managementsamenvatting

De voorliggende tussenrapportage doet verslag van de eerste meting van de evaluatie en monitoring van de wet vroegtijdige aanmelddatum en toelatingsrecht mbo die op 1 augustus 2017 in werking is getreden. De eerste rapportage is opgesplitst in twee delen. Onderstaand schema geeft een overzicht van de onderwerpen die in de beide delen aan de orde komen en de data waarvan gebruik wordt gemaakt.

Tussenrapportage 2019 Onderwerpen Dataverzameling

Deel 1 (juli 2019) Vroegtijdige aanmelddatum Enquête mbo-instellingen

Informatievoorziening en intake Enquête mbo-opleidingsteams Toelatingsrecht Enquête vmbo-scholen Numerus fixus en aanvullende toelatingseisen Casestudies mbo-instellingen Inventarisatie informatievoorziening

Deel 2 (december 2019) Aanmeldingen en inschrijvingen Data mbo-instellingen en DUO

Ervaringen studenten Enquête eerstejaars studenten (Negatief) bindend studieadvies Data negatief BSA (scholen) Enquête studenten negatief BSA Expertsessies

In deze rapportage ligt de focus op de eerste, directe effecten van de invoering van de wet. Duidelijk is geworden dat de invoering van de wet wel tot aanpassingen in procedures en veranderingen in bewustzijn leidt, maar dat het nog te vroeg is om al uitspraken te doen over realisatie van doelen die met de wet worden beoogd. Hoewel de wettelijk verplichte procedures veelal door de mbo-scholen zijn doorgevoerd, moet de werkelijke impact van de wet op het gedrag van vmboscholen, aankomende studenten en mbo-scholen in de komende jaren nog blijken. Ook het ontbreken van landelijk dekkende, betrouwbare gegevens over aanmeldingen maakt het lastig om nu al uitspraken te doen over de effecten van de wet daarop. In het onderzoek worden gegevens over aanmeldingen en inschrijving verzameld bij een aantal mbo-instellingen waarover wordt gerapporteerd in deel 2 van de tussenrapportage

Vroegtijdige aanmelddatum

Op basis van de gegevens die op dit moment beschikbaar zijn, zijn (nog) geen grote gevolgen vast te stellen van de vroegtijdige aanmelddatum. Er zijn aanwijzingen dat bij bepaalde mboscholen het aantal vroege aanmeldingen is gestegen, maar vaak geldt dat vmbo- en mbo-scholen in de regio al eerder afspraken hadden gemaakt om de aanmelding te vervroegen. Datzelfde

geldt voor het monitoren van de overstap van vmbo naar mbo: in de meeste regio’s zijn daarover

afspraken gemaakt en wordt gebruik gemaakt van registraties om leerlingen te volgen. Vmboscholen zijn, zo blijkt uit het onderzoek, goed betrokken bij de invoering van de vroegtijdige aanmelddatum in het mbo en goed op de hoogte van het toelatingsrecht.

Signalen uit de casestudies dat studenten zich voor meerdere opleidingen voor 1 april zouden inschrijven om hun definitieve opleidingskeuze uit te stellen, kunnen op dit moment nog niet gestaafd worden door onderzoeksuitkomsten op basis van aanmeldgegevens. Belangrijk is om op termijn met het monitoronderzoek vast te kunnen stellen of de vroegere aanmelding van studenten leidt tot minder uitval en minder wisseling van opleiding in het mbo.

Informatievoorziening door mbo-instellingen

Het onderzoek wijst uit dat op de meeste websites van de mbo-instellingen het toelatingsbeleid en -procedures worden gepubliceerd. Met name de informatie over het studiekeuzeadvies en de opleidingen met numerus fixus en aanvullende toelatingseisen is echter niet altijd voldoende duidelijk.

Bij opleidingen waarvoor een numerus fixus geldt, zijn specifieke toelatingsprocedures van toepassing en is een vooraf bepaald, beperkt aantal plaatsen beschikbaar. Het aantal opleidingen met een numerus fixus varieert per instelling van 0 tot 75. Bij de helft van de instellingen komen geen of slechts enkele opleidingen met numerus fixus voor. Er is in 2018-2019 geen sprake van een duidelijke stijging of daling van het aantal opleidingen met numerus fixus en de veranderingen die optreden, zijn volgens de scholen, meestal geen gevolg van de nieuwe wet.

Ook informatie over de voorwaarden en het toelatingsrecht is niet altijd zorgvuldig en correct. Daarbij moet bedacht worden dat de analyse van de informatievoorziening plaatsvond medio 2018, relatief kort na invoering van de wet. Het is aannemelijk dat de implementatie van dit aspect van de wet verder verbetert naar mate instellingen meer kennis en ervaring opdoen. In deel 2 van de tussenrapportage 2019 wordt verder ingegaan op de informatievoorziening, op basis van de enquête onder eerstejaars studenten.

Intake

Veruit de meeste mbo-scholen hanteren een verplichte intake voor nieuwe studenten. Er is sprake van een breed en sterk bewustzijn dat de invoering van het toelatingsrecht de functie van de intake heeft veranderd en scholen hebben hun beleid en procedures hierop aangepast: veelal is sprake van een accentverschuiving waarbij de nadruk van de intake komt meer te liggen op kennismaking en bepaling van eventuele ondersteuningsbehoefte en minder op bespreking van motivatie en geschiktheid.

Tegenover deze ontwikkeling staat dat ook in de huidige intakeprocedures toetsing van motivatie en geschiktheid van de student nog steeds een rol speelt. De meeste opleidingen kennen de mogelijkheid om aankomend studenten een negatief advies voor de opleiding te geven; bij ruim de helft van de opleidingen is dit voorgekomen, maar gaat het om een beperkt aantal keren (1-5 keer), ruim een kwart van de teams kende meer dan vijf negatieve adviezen. Formeel kent het toelatingsrecht geen weigeringsgronden gebaseerd op motivatie of geschiktheid. Duidelijk is wel dat scholen soms worstelen met hun verantwoordelijkheid om de student goed te adviseren en het wettelijke recht op toelating van de student. Dat geldt in het bijzonder voor specifieke groepen en de situatie, waarbij men de vooropleiding niet altijd voldoende acht om succesvol aan de gekozen opleiding te beginnen.

Toelatingsrecht

Meer principieel is de vraag of de wet het fenomeen van onterechte ‘afwijzingen’ voorkomt en het

voor studenten voldoende helder is dat zij ondanks een negatief advies recht hebben op toelating. Inderdaad zien we dat het advies om niet de opleiding van keuze te gaan volgen weliswaar vaak, maar niet altijd opgevolgd wordt door de student. Incidenteel doet de student daarbij expliciet beroep op het toelatingsrecht en slechts sporadisch komt het bij scholen tot klachten of procedures op dit punt. De eerdergenoemde enquête onder eerstejaars studenten zal ook op dit punt meer inzicht bieden.

Tot slot kan worden opgemerkt dat de ontwikkeling rondom de intake en het al of niet geven van advies niet losstaat van een ander, even belangrijk element uit de nieuwe wet: het (negatief) bindend studieadvies (BSA). Het vervolgonderzoek, later in 2019, moet uitwijzen wat hiervan in de praktijk zichtbaar wordt.

1 Inleiding

1.1 Vooraf

Vanaf 1 augustus 2017 is de wet ‘Vroegtijdige aanmelddatum en toelatingsrecht tot het mbo’ (VATmbo) in werking getreden. 1 De nieuwe wet introduceert een set maatregelen, waaronder de

aanmelddatum van 1 april, voorschriften voor procedures en informatievoorziening, het toelatingsrecht voor aankomende studenten, voorwaarden waaronder dat toelatingsrecht geldt en het verplichte bindend studieadvies in het eerste jaar van de opleiding.

Gelijk met de invoering van de nieuwe wet is onderzoek gestart om de implementatie en gevolgen van de wet te monitoren en om de wet als geheel en op onderdelen te evalueren. Deze rapportage is de eerste in een reeks die de komende jaren zullen verschijnen. De voorliggende rapportage is het eerste deel van de tussenrapportage die in 2019 verschijnt. Het tweede deel komt eind 2019 uit. De eindrapportage is voorzien in 2022.

Er is voor gekozen om de in het voorjaar geplande tussenrapportage van 2019 op te splitsen in twee delen. De belangrijkste reden is dat het onderzoek naar het bindend studieadvies pas grotendeels na de zomer kan plaatsvinden. De bindend studieadviezen kunnen bij de meerjarige opleidingen na negen maanden worden verstrekt. Het onderzoek daarnaar wordt in het najaar uitgevoerd. Een aanvullende reden om in twee delen te rapporteren is de vertraging in de dataverzameling die is ontstaan bij de start van het onderzoek. Het betreft met name de datalevering door scholen. Verschillende mbo-instellingen zijn bereid gevonden om gegevens aan te leveren over aanmeldingen en inschrijvingen en om mee te werken aan een enquête onder eerstejaars studenten. Door technische problemen en vraagstukken rondom de Algemene Verordening Gegevensbescherming konden de scholen niet tijdig leveren. Besloten is om die informatie daarom ook op te nemen in deel 2 van de tussenrapportage. Het onderstaande schema geeft een overzicht van de onderwerpen die in de beide delen aan de orde komen en de data waarvan gebruik wordt gemaakt.

Figuur 1.1 – Overzicht tussenrapportage 2019

Tussenrapportage 2019 Onderwerpen Dataverzameling

Deel 1 (juli 2019) Vroegtijdige aanmelddatum Enquête mbo-instellingen

Informatievoorziening en intake Enquête mbo-opleidingsteams Toelatingsrecht Enquête vmbo-scholen Numerus fixus en aanvullende toelatingseisen Casestudies mbo-instellingen Inventarisatie informatievoorziening

Deel 2 (december 2019) Aanmeldingen en inschrijvingen Data mbo-instellingen en DUO

Ervaringen studenten Enquête eerstejaars studenten (Negatief) bindend studieadvies Data negatief BSA (scholen) Enquête studenten negatief BSA Expertsessies

1 Stb. 2016, 362; inwtr. Stb. 2017, 27. De inwerkingtreding verloopt gefaseerd, zodanig dat de nieuwe bepalingen van toepassing zijn op de instroom van studenten voor het schooljaar 2018-2019. De nieuwe bepalingen met betrekking tot het bindend studieadvies zijn in werking getreden per 1 augustus 2018.

1 In paragraaf 1.3 gaan we nader in op de dataverzameling

Deze rapportage heeft betrekking op studiejaar 2018-2019, het eerste studiejaar waarvoor de wet VATmbo van kracht is. Veel van de effecten van de wet zullen pas in de komende jaren zichtbaar worden, daarom staat in deze eerste rapportage vooral de implementatie van het toelatingsrecht en vroegtijdig aanmelden centraal. In de vervolgrapportages komende jaren, wanneer er meer tijd is verstreken sinds de invoering van de wet, zal de focus van de monitor en evaluatie ver

2

schuiven van implementatie van de wet naar de effecten en realisatie van de beoogde doelen.

Het meerjarige monitoring- en evaluatieonderzoek wordt gefinancierd door het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek. Het onderzoek wordt inhoudelijk begeleid door een begeleidingscommissie bestaande uit afgevaardigden van OCW, NRO, MBO Raad, VO-raad, Stichting Platforms VMBO, JOB en een wetenschapper. Het onderzoek wordt uitgevoerd door een consortium bestaande uit onderzoekers van KBA Nijmegen, ECBO en de Vrije Universiteit.

1.2 Wet vroegtijdige aanmelddatum en toelatingsrecht mbo

De wet richt zich op de overgang van voortgezet onderwijs naar middelbaar beroepsonderwijs, maar raakt ook de overige instroom in het mbo, waaronder mbo-schoolwisselaars en -opleidingsswitchers en instromers vanuit werk of werkloosheid.

De overgang tussen vmbo en mbo wordt al lang als een risicomoment in de schoolloopbaan van jongeren aangemerkt. In het verleden zijn verschillende maatregelen getroffen om de aansluiting te verbeteren en de overgang te versoepelen, waaronder: invoering kwalificatieplicht, doorlopende

programma’s zoals VM2 en technologieroute en versterking loopbaanoriëntatie en -begeleiding

(LOB). De wet VATmbo past in deze lijn en richt zich op twee oorzaken van problemen rondom de overstap, namelijk een niet goed overwogen studiekeuze en onduidelijkheid in de toelating (beleid/procedure) door mbo-instellingen (OCW, 2016). Door verbetering van de studiekeuze en het aanmeldproces moeten uitval en opleidingsswitches in het eerste opleidingsjaar worden verminderd. Het toelatingsrecht moet ervoor zorgen dat, wanneer aan de voorwaarden is voldaan, de student recht heeft op toelating tot de opleiding van zijn of haar keuze.

Vraagstuk studiekeuze

Verschillende onderzoeken laten zien dat verkeerde studiekeuze een belangrijke oorzaak is van uitval en switch (ROA, 2015, Eimers e.a., 2011). In de onderzoeken wordt sterk de nadruk gelegd op het proces van keuze bij de student en op maatregelen die dat proces moeten verbeteren. De wet vroegtijdige aanmelddatum en toelatingsrecht sluit aan op deze inzichten. Met de vroegtijdige aanmelddatum wordt beoogd aankomend studenten te stimuleren om zich tijdig te oriënteren op hun keuze en met het recht op een studiekeuzeadvies en het toelatingsrecht wordt beoogd de positie van de student in de overstap naar de gekozen opleiding te versterken.

Vraagstuk toegankelijkheid

Het nieuwe toelatingsrecht moet de toegankelijkheid van het mbo borgen op individueel niveau. Het Nederlandse beroepsonderwijs heeft een traditie van grote toegankelijkheid. Uit internationale vergelijking komt het mbo op stelselniveau (niveaus, leerwegen, opleidingen) als zeer breed

2 Zie paragraaf 3 voor een toelichting op het geb ruik van de termen ‘effecten’ en ‘doelen’ in deze rapportage.

2 toegankelijk naar voren (Eimers e.a., 2012; Onderwijsraad 2012). In de laatste jaren is het aspect van toegankelijkheid meer op de achtergrond komen te staan en is het accent sterker komen te liggen op doelmatigheid (Actieplan Focus op Vakmanschap) en op de arbeidsmarktrelevantie (zorgplicht arbeidsmarktperspectief en doelmatigheid). Mede door de invoering van passend onderwijs

en de aandacht (daardoor) voor ‘weigeringen’ bij toelating is het thema toegankelijkheid

weer opnieuw in de aandacht komen te staan (Eimers & Kennis, 2017).

Naast het principiële aspect van toegankelijkheid speelt de praktische kant van toegankelijkheid: een van de redenen voor de wetsaanpassing was de geconstateerde onduidelijkheid rondom toelating voor onderwijsprofessionals en studenten (Van Wijk e.a., 2013). Het toelatingsbeleid van de instelling werd tot nu toe bepaald door de ruimte en aangrijpingspunten die de WEB biedt en de ruimte die de instellingen zelf nemen.

Uit het voorgaande blijkt al dat op de toelating ook ander beleid en wetgeving van invloed is, bijvoorbeeld instroomeisen mbo-niveau 2, toelatingscriteria entreeopleiding en passend onderwijs.

Bindend studieadvies

Het bindend studieadvies (BSA) is een nieuwe verplichting in de wet, behalve voor de entreeopleidingen waarvoor de verplichting al gold. In principe is het BSA een stap in het begeleidingsproces

van de student, waarin – bij geconstateerde problemen in de studievoortgang – wordt gekeken

hoe het de student vergaat en op welke punten nadere afspraken en/of ondersteuning nodig is. In de discussie voorafgaand aan de invoering van het BSA ging de meeste aandacht uit naar het zogenaamde negatieve BSA; de mogelijkheid voor instellingen om studenten uit de opleiding te zetten (nadat aan voorwaarden is voldaan en alleen op bepaalde gronden). Het (negatieve) BSA is als het ware een correctiefunctie (balansfunctie) op het toelatingsrecht en op de studiekeuze: als het toch niet goed gaat in de opleiding, kan de instelling de student het bindend advies geven om te stoppen. Vooraf waren er zorgen dat instellingen oneigenlijk gebruik zouden gaan maken van deze mogelijkheid (SER, 2017). Om die reden heeft het BSA in het onderzoek aparte aandacht en is door de opdrachtgever gevraagd om al in 2020 een evaluatierapport over het BSA uit te brengen. Het BSA komt eind 2019 voor het eerst aan de orde in het tweede deel van de tussenrapportage.

1.3 Analysekader en onderzoeksvragen

Analysekader

De wetswijziging beoogt een aantal doelen te bereiken op het gebied van toegankelijkheid en doelmatigheid. Om die doelen te realiseren schrijft de wet verplichtingen voor die moeten leiden tot ander gedrag bij studenten en ander gedrag en beleid bij mbo-instellingen. Uiteindelijke verbeterdoelen zijn onder meer versterking van de positie van de student en vermindering van uitval en studiewisselingen.

We maken in het onderzoek een conceptueel onderscheid in directe en indirecte effecten van de wet en de beoogde doelen (outcome). De term effecten wordt voor het analysekader gebruikt in ruime zin: het gaat niet om effecten in de betekenis van bewezen causale verbanden, maar om het met empirische evidentie aannemelijk maken wat gevolgen van de nieuw wetgeving zijn. De

termen ‘effecten’ en ‘gevolgen’ gebruiken we in die betekenis.

  • • 
    Onder de directe effecten van de wetwijziging verstaan we de implementatie en navolging van

wettelijke voorschriften of het gebruik van de nieuwe wettelijke mogelijkheden. Het gaat onder

meer om de tijdige bekendmaking van procedures door mbo-instellingen, het voldoen aan

3 wettelijke eisen in procedures, aanmelding door aankomende studenten voor 1 april, het aanbieden van studiekeuzeadviezen door mbo-instellingen, het gebruikmaken van intake-activiteiten door aankomende studenten, en het uitbrengen van bindende studieadviezen.

  • • 
    Onder de indirecte effecten van de wetswijzing verstaan we de veranderingen in beleid en

gedrag bij betrokken partijen (mede) als gevolg van de wettelijke voorschriften, zoals verbeteringen

in het studiekeuzeproces, vervroeging van het studiekeuzeproces, actieve inbreng van

het mbo in studiekeuzeproces, beter onderbouwde en stabielere keuzes door studenten, en

minder onrechtmatige weigeringen bij intake. Deze effecten zijn niet direct in de wet voorgeschreven,

maar maken onderdeel uit van de onderliggende beleidstheorie, onder meer verwoord

in de memorie van toelichting op de wet en in de toelichting op het wetsvoorstel door

de minister in het parlement.

  • • 
    Onder de beoogde doelen van de wetwijziging verstaan we vermindering van uitval, switch en

vsv en versterking van de positie van de student in het proces van studiekeuze en toelating

tot de opleiding. In het onderzoek kennen we aan dit laatste doel twee betekenissen toe:

  • Versterking van de positie van de student in enge zin: borging van het recht op toelating,

    in situaties waarin daarover geschil ontstaat, of in preventieve zin het voorkomen van dergelijke geschilsituaties.

  • Versterking van de positie in zijn studieloopbaan in brede zin: beter onderbouwde studiekeuze,

    betere overgang naar (of binnen) het mbo, minder kwetsbare positie in eerste studiejaar vanwege verkeerde studiekeuze, benoeming van voorwaarden waar school en student aan moeten voldoen, rechten van student in procedures.

Figuur 1.2 – Analysekader

Context

Wetswijziging Directe Indirecte effecten effecten Outcome

Actoren

Voor completering van het analysekader zijn nog twee aanvullingen nodig, namelijk de invloed van de context waarin de wet wordt ingevoerd en de rol van actoren en de niveaus waarop zij acteren. Wat betreft de context maken we een onderscheid tussen ander beleid en wetgeving die van invloed zijn en de invloed van ontwikkelingen in het (aanpalende) onderwijs en arbeidsmarkt, zowel landelijk als lokaal/regionaal. In de analyse gaat ook om de rol en invloed van actoren op verschillende niveaus. Centraal staan onder meer het gedrag van (aankomende) studenten (aanmelding en inschrijving) en het gedrag van mbo-instellingen (aanbieden activiteiten, uitvoeren intakes, uitbrengen BSA). Daarnaast spelen bijvoorbeeld ook vmbo-scholen en gemeenten een

rol bij de ‘aanlevering’ van studenten.

Onderzoeksvragen

In het onderzoek staan de volgende onderzoeksvragen centraal:

− Gebeurt wat in de wet is voorgeschreven of wordt mogelijk gemaakt? (directe effecten)

− Gebeurt wat met de wet (impliciet, indirect) wordt beoogd? (indirecte effecten)

4

− Leidt de wet tot de beoogde doelen? (outcome)

− Wat is de invloed van context en actoren op het optreden van effecten en outcome? (context

en actoren)

− Welke verklarende mechanismen en factoren zijn aan te wijzen voor het optreden van effecten

en outcome? (samenhang en ontwikkeling)

In de analyse wordt ook expliciet gekeken naar het optreden van onbeoogde en/of ongewenste effecten en outcome.

1.4 Onderzoeksopzet en dataverzameling

Om zowel een representatief beeld als voldoende verklarende diepgang te bereiken, is gekozen voor een mixed-methods benadering met een combinatie van kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethoden:

  • • 
    Enquêtes

Mbo-instellingen (centraal niveau, beleidsniveau)

Mbo-opleidingsteams (teammanager)

Vmbo-scholen (decaan)

− Eerstejaars studenten

− Studenten met negatief bindend studieadvies

  • • 
    Casestudies bij mbo-instellingen
  • • 
    Data-analyse

− Data inschrijvingen van DUO

− Data aanmeldingen en inschrijvingen van mbo-instellingen

− Data negatieve bindend studieadviezen van mbo-instellingen

  • • 
    Inventarisatie informatievoorziening (websites mbo-instellingen)
  • • 
    Expertsessies (landelijk niveau)

De cursiefgedrukte dataverzameling is gebruikt voor dit deel 1 van de tussenrapportage. De andere dataverzameling loopt nog of vindt later plaats en komt in deel 2 aan de orde (zie overzicht paragraaf 1.1).

We lichten hieronder de onderdelen van de dataverzameling toe die voor deel 1 relevant is. Belangrijk is om te vermelden dat op twee punten in deze rapportage nog geen volledig beeld kan worden gegeven. Op de eerste plaats zijn er nog geen landelijk representatieve data beschikbaar over aanmeldingen en inschrijvingen, zodat nog niet kan worden onderzocht of er veranderingen zijn als gevolg van de nieuwe wet op tijdstip en aantal van aanmeldingen of op de relatie tussen aanmeldingen en inschrijvingen. Wat we daarover tot nu toe weten is gebaseerd op de enquêtes en casestudies. Die informatie geeft wel een eerste beeld, maar als gezegd geen harde informatie gebaseerd op de feitelijke data. Op de tweede plaats hebben we nog geen volledige data uit de enquête onder eerstejaars studenten. Op dit moment is er dus nog geen beeld van de ervaringen die studenten hebben gehad. Deze informatie is er wel voor deel 2 van de tussenrapportage.

5 Enquêtes onder mbo-instellingen (centraal beleidsniveau)

Voor het onderzoek zijn alle bekostigde mbo-instellingen in het land benaderd. De dataverzameling vond plaats van begin november 2018 tot begin februari 2019. 3 In totaal hebben respondenten op centraal beleidsniveau van 35 mbo-instellingen de vragenlijst ingevuld.

  •  
    Respons mbo-instellingen centraal beleidsniveau

Tabel 1.1

Aantal mbo-instellingen Respons

ROC groot 20 13 (65%)

ROC klein 22 13 (59%)

AOC 10 5 (50%)

Vakinstelling 11 4 (36%)

Totaal 63 35 (56%)

Tabel 1.1 toont de verdeling van mbo-instellingen in de populatie en de respons naar type: kleine ROC, grote ROC, AOC en vakinstelling. De grens tussen kleine ROC en grote ROC is gelegd op 10.000 deelnemers (10.000 deelnemers of meer voor een grote ROC). De respons bedraagt 56 procent, waarbij moet worden aangetekend dat de respons onder de vakinstellingen duidelijk lager ligt. Terwijl de respons met meer dan de helft van alle mbo-instellingen hoog genoeg is om een breed beeld van de ontwikkelingen in de mbo-sector als geheel te schetsen, geldt ook de kanttekening dat de totale aantallen (populatie en respons, per type en totaal) klein zijn en dat voor afzonderlijke instellingen situaties en ontwikkelingen af kunnen wijken.

Enquête opleidingsniveau

In de jaarlijks uit te voeren enquête op opleidingsniveau staat de uitvoeringspraktijk van de toelating en intake centraal en verwachte en ervaren positieve en negatieve gevolgen van de wet. Op opleidingsniveau is sprake van drie varianten van de vragenlijst: een variant voor entreeopleidingen, een variant voor opleidingen niveau 2, en een variant voor opleidingen niveau 3-4. De vragenlijst op opleidingsniveau is bedoeld voor de teammanager.

Er is een gestratificeerde steekproef getrokken uit alle aanwezige combinaties van onderwijsinstelling-opleiding. Een opleiding is gedefinieerd als de combinatie beroepsopleiding (variabele uit de SBB crebo-koppeltabel) met niveau en leerweg. Bij de steekproeftrekking is voorts rekening gehouden met het aantal studenten per onderwijsinstelling-opleiding en met de verhouding ROC/AOC/ vakinstelling. In beginsel is per stratum een aselecte steekproef getrokken. Er heeft oversampling plaatsgevonden van entreeopleidingen, zodat er voldoende aantallen zijn om be

4

trouwbare uitspraken te doen over dit thema.

Dit heeft geresulteerd in een definitieve steekproef van 468 opleidingen verdeeld over alle mboinstellingen in het land. De respons bedraagt 192, ofwel 41 procent. Tabel 1.2 geeft een overzicht.

3 Om de belasting van mbo-instellingen te beperken is de enquête onder mbo-instellingen en onder opleidingsteams gecombineerd met de enquête die wordt uitgevoerd in de monitor van de wet Doelmatige leerwegen en de Herziening landelijke kwalificatiestructuur.

4 Er zijn in bij de steekproeftrekking enkele handmatige aanpassingen gedaan om ervoor te zorgen dat per instelling hooguit tien opleidingen werden benaderd, omdat enkele opleidingen onherkenbaar waren binnen de instelling, omdat meerdere geselecteerde opleidingen toevalligerwijs bij dezelfde teammanager behoorden, omdat de teammanager entree ook de contactpersoon voor de beleidsvragenlijst entree was en tot slot, om af te stemmen met de keuze van opleidingen in de casestudies.

6

  •  
    Respons mbo-opleidingen

Tabel 1.2

Steekproef Respons

Niveau 1 40 16 (40%)

Niveau 2 117 34 (29%)

Niveau 3 141 76 (54%)

Niveau 4 170 66 (39%)

BOL 304 127 (42%)

BBL 164 65 (40%)

Totaal 468 192 (41%)

Om te kunnen beoordelen of de respons in de enquête een representatieve afspiegeling is van de landelijke verdeling, is het aandeel van de instellingen/opleidingen in de enquête vergeleken met de aandelen in de landelijke populatie.

  •  
    Overzicht enquête opleidingen, naar leerweg en niveau

Tabel 1.3

Verdeling binnen respons Verdeling binnen populatie

Frequentie Percentage Frequentie Percentage

Leerweg

BOL 127 66 4.360 57 BBL 65 34 3.348 43

Niveau

Niveau 1 16 8 441 6 Niveau 2 34 19 2.011 26 Niveau 3 76 40 2.425 32 Niveau 4 66 34 2.831 37

Sector

Economie 55 29 1.809 23 Techniek 60 31 3.275 43 Landbouw 14 7 562 7 Zorg & Welzijn 35 18 1.237 16 Combinatie sectoren 28 15 825 11

Totaal 192 100 7.708 100

De samenstelling van de respons is naar leerweg, niveau en sector voldoende representatief voor de populatie als geheel, met als (kleinere) afwijkingen een ondervertegenwoordiging van BBL, niveau 2 en 4 en de sector techniek.

Enquête onder vmbo-scholen

Er is een telefonische enquête gehouden onder een landelijk representatieve steekproef vmboscholen. Hiertoe is een steekproef getrokken van 200 scholen die vmbo aanbieden, gestratificeerd naar regio en leerweg. De respons bedroeg 41 procent (82 scholen) en is goede afspiegeling van de getrokken steekproef (naar regio en leerweg). De enquête is in de meeste gevallen ingevuld door de schooldecaan en in een aantal gevallen door onder meer de coördinator LOB, bovenbouwcoördinator of teamleider. De enquête bevatte vragen over LOB en de aansluiting

7 vmbo-mbo. Meer specifiek is ook gevraagd naar de voorlichting over en voorbereiding van vmboleerlingen op elementen van de wet VATmbo (aanmelddatum, studiekeuzeadvies, toelatingsrecht).

Casestudies bij mbo-instellingen

In 2019 en 2021 worden verdiepende casestudies uitgevoerd. Voor deze rapportage voerden we negen casestudies uit, in de maanden februari tot en met mei 2019. De scholen zijn geworven via de netwerken van de onderzoekers en via een oproep in de nieuwsbrief van de MBO Raad.

ling, een AOC en zeven ROC’s variërend in grootte

Gekozen is voor een selectie van een vakinstel en regio. De casestudies dienen om de bevindingen van de enquêtes en data-analyses te verrijken, verklaren en waar nodig te verduidelijken door ze in de instellings- en opleidingsspecifieke context te plaatsen. De casestudies beslaan in principe alle onderzoeksvragen, waarbij verschillende accenten zijn gelegd al naar gelang de specifieke situatie. Bij alle cases zijn voorafgaand aan de interviews documenten opgevraagd over de visie, het beleid, de procedures inzake de toelating. De gesprekken zijn gevoerd aan de hand van semigestructureerde topiclijsten. We hebben gesprekken gevoerd met diverse geledingen en op diverse niveaus in de organisatie:

  • • 
    Op centraal niveau met betrokkenen bij/verantwoordelijken voor het toelatingsbeleid en de

procedures (zoals CvB, hoofd studentenservicecentrum, hoofd dienst onderwijs, coördinator

LOB).

  • • 
    Op decentraal niveau, met het oog op de uitvoeringspraktijk van de toelating (sector- of opleidingsmanagers,

intakers).

  • • 
    Met een vertegenwoordiging van de studentenraad.
  • • 
    Met een vertegenwoordiger van een toeleverende vo-school of een samenwerkingsverband

van vo-scholen.

  • • 
    Met een vertegenwoordiger van een betrokken gemeente/RMC.

Inventarisatie informatievoorziening

Mbo-instellingen moesten voor 1 februari 2018 hun toelatingsbeleid en -procedures operationaliseren en bekend maken. Om te achterhalen in hoeverre zij dit hebben gedaan, zijn in het voorjaar van 2018 de websites van alle mbo-instellingen geraadpleegd. Bij de dataverzameling is gekozen voor het uitgangspunt van de aspirant-student. Anders gezegd: nagegaan is welke informatie voor deze student in de zomer van 2018 feitelijk beschikbaar is. Daarbij is in eerste instantie gekeken naar informatie op de website van de mbo-instelling. Omdat het geen verplichting is voor een instelling om de betreffende informatie en documentatie via (alleen) de website beschikbaar te stellen is aanvullend met instellingen telefonisch contact opgenomen. Indien van toepassing zijn de nog ontbrekende relevante documenten opgevraagd. Dat gold voor 52 van de 65 instellingen waarbij op de websites niet alle informatie gevonden kon worden. In 32 van deze 52 gevallen leidde dit alsnog tot antwoorden op de nog openstaande vragen, hetzij door directe beantwoording in het telefoongesprek hetzij door een aanvullende reactie of nazending per e-mail. Bij 20 instellingen kon uiteindelijk niet alle gevraagde informatie worden geleverd.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de invoering van de vroegtijdige aanmelddatum van 1 april. In hoofdstuk 3 bespreken we de informatievoorziening door de mbo-instellingen over hun toelatingsbeleid en -procedures. Hoofdstuk 4 gaat over de intake en over het studiekeuzeadvies waarop studenten volgens de nieuwe wet aanspraak kunnen maken. In hoofdstuk 5 bespreken we het

8 toelatingsrecht. In dat hoofdstuk komen ook de opleidingen aan de orde waarvoor een numerus fixus of aanvullende toelatingseisen worden gesteld. In het slothoofdstuk formuleren we conclusies en wordt gereflecteerd op de belangrijkste bevindingen van deze eerste meting van dit meerjarige onderzoek.

9

2 Vroegtijdige aanmelddatum

In dit hoofdstuk bespreken we een aantal aspecten die samenhangen met de landelijke vroegtijdige aanmelddatum. Zoals eerder opgemerkt zijn er voor deze rapportage nog geen landelijk representatieve data bekend over ontwikkelingen in het moment van aanmelding of in aantallen aanmeldingen per student. Ook als die data er wel zouden zijn, is het niet de verwachting dat al zo kort na de invoering van de wet al grote verschuivingen zichtbaar zijn. Op basis van de enquêtes en casestudies geven we een beeld van eerste ervaringen met de nieuwe wet, met name de vroegtijdige aanmelddatum. We gaan in op het moment van aanmelding, de monitoring van de overstap vmbo-mbo, laatmelders en de veranderingen als gevolg van de vroegtijdige aanmelddatum in het vmbo.

2.1 Veranderingen in moment van aanmelden

Met de invoering van de landelijke aanmelddatum van 1 april wordt beoogd het studiekeuzeproces te vervroegen en verbeteren, de overstap naar het mbo te verbeteren en daarmee de positie van de student te versterken en uitval en switch te verminderen. Het merendeel (76%) van de mbo-instellingen (centraal beleidsniveau) onderschrijft de verwachting dat de vroegere aanmelding zal bijdragen aan vervroeging van het studiekeuzeproces. Van de opleidingsmanagers denkt 59 procent dat het studiekeuzeproces vervroegd zal worden.

  •  
    Stelling: De wet VATmbo draagt eraan bij dat het studiekeuzeproces wordt vervroegd

Figuur 2.1

(N=186; N=32)

Opleidingsniveau 2% 12% 19% 54% 5%

Instellingsniveau 6% 9% 9% 63% 13%

weet niet/geen mening helemaal mee oneens mee oneens

niet oneens/niet eens mee eens helemaal mee eens

Bron: eigen datacollectie, vragenlijsten instellingsniveau en opleidingsniveau, eerste meting

Opvallend is dat de introductie van 1 april als aanmelddatum volgens een aanzienlijk deel van de respondenten niet zal leiden tot eerder zicht op het aantal aanmelders (figuur 2.2).

11

  •  
    Stelling: 1 april als landelijke aanmelddatum geeft eerder zicht op het aantal aanmel

Figuur 2.2 ders (N=191; N=34)

Opleidingsniveau 7% 19% 17% 47% 9%

Instellingsniveau 0% 24% 18% 38% 15%

weet niet/geen mening helemaal mee oneens mee oneens niet oneens/niet eens mee eens helemaal mee eens

Bron: eigen datacollectie, vragenlijsten instellingsniveau en opleidingsniveau, eerste meting

Een mogelijke reden dat een fors deel van de respondenten aangeeft dat de vroegtijdige aanmelddatum geen beter zicht op het aantal aanmelders biedt, kan liggen in het feit dat er nog altijd sprake is van zogenaamde laatmelders, die zich pas na 1 april aanmelden (zie paragraaf 2.3).

Daarnaast geldt voor veel scholen dat de wet op dit punt weinig nieuws biedt: in veel r egio’s

waren al voor de invoering van de wet afspraken gemaakt tussen vmbo en mbo over aanmelding voor 1 april.

Zo hebben de meeste mbo-scholen in de casestudies de afgelopen jaren al – samen met het vo

in de regio - gewerkt aan het vervroegen van de aanmelding van nieuwe studenten. De scholen willen de aanmelding vervroegen zodat ze tijdig kunnen starten met de intake en studenten kunnen gaan inschrijven. Uit de casestudies komt naar voren dat de vroegtijdige aanmelddatum de piek van de intakes vlak voor de zomer weghaalt, meer tijd geeft om studenten eventueel te laten heroriënteren en het tijd geeft om contact te leggen met studenten die zich bij meerdere opleidingen (binnen één instelling) aanmelden en om deze keuzes te bespreken.

De vraag of de aanmelddatum van 1 april ertoe leidt dat meer studenten zich vroegtijdig aanmelden kan nog niet met cijfers worden beantwoord. Desgevraagd geven de respondenten in de casestudies een tweeledig beeld: daar waar al afspraken golden over vroegtijdige aanmelding

ziet en verwacht men weinig verandering ; in regio’s waar die afspraken er nog niet waren melden

respondenten (uit vmbo en mbo) wel dat zien dat meer studenten zich vroegtijdig aanmelden.

Naast een vervroeging van de aanmelding wordt in de casestudies ook door sommige respondenten gesignaleerd dat studenten zich voor meer opleidingen zouden aanmelden. Als de student nog twijfelt tussen verschillende opleidingen of mbo-scholen, zou hij zich voor de zekerheid maar voor meerdere opleidingen of bij meerdere scholen inschrijven. Dat zou niet alleen gelden voor opleidingen met beperkte inschrijfmogelijkheid (numerus fixus), maar voor alle opleidingen. De gedachte is dat op deze manier het recht op toelating behouden blijft, ook als de student op het laatst nog van keuze wisselt.

In de enquête onder mbo-instellingen en opleidingsmanagers hebben we gevraagd of zij zien dat er sprake is van een toename van het aantal aanmeldingen per student als gevolg van de wet. Tabel 2.1 geeft een overzicht van de antwoorden.

12

  •  
    Door de invoering van 1 april als landelijke aanmelddatum voor het mbo, zijn op mijn

Tabel 2.1

onderwijsinstelling … (N = 34, N=191)

Helemaal Mee oneens Niet Mee eens Helemaal Weet niet/ mee oneens oneens/ mee eens geen mening

niet eens

… relatief meer aanmeldingen die niet tot een inschrijving leiden dan vorig jaar

Instellingsniveau 6% 32% 12% 21% 6% 24%

Opleidingsniveau 4% 27% 27% 26% 10% 6%

… meer meervoudige aanmeldingen per student

Instellingsniveau 6% 24% 24% 15% 12% 21%

Opleidingsniveau 4% 11% 17% 38% 19% 10%

Bron: eigen datacollectie, vragenlijsten instellingsniveau en opleidingsniveau, eerste meting

De antwoorden laten een wisselend beeld zien. Niet alleen lopen de ervaringen uiteen tussen mbo-instellingen (centraal beleidsniveau), ook zijn er verschillen tussen wat men op instellingsniveau ervaart en wat ervaren wordt op opleidingsniveau.

In de casestudies geven de respondenten veelal aan dat hun uitspraken over een mogelijke toename van het aantal aanmeldingen per student nog gebaseerd zijn op vermoedens en eerste indrukken. Er waren op het moment van onderzoek ook voor de respondenten nog geen goede cijfermatige overzichten beschikbaar.

2.2 Monitoring van de overstap

Doel van de wet VATmbo is om ervoor te zorgen dat jongeren die de overstap van voortgezet onderwijs naar mbo maken in dat proces beter voorbereid en begeleid worden. Daarbij is zowel het aanleverde als het ontvangende onderwijs betrokken. Om goed te kunnen monitoren of jongeren die de overstap van (veelal) vmbo naar mbo gaan maken zich ook daadwerkelijk inschrijven in het mbo, is in de wet een verplichte gegevensverstrekking opgenomen. 5 De wet verplicht vmboscholen, de aankomend student of zijn ouders en de mbo-school gegevens te verstrekken. De uitwisseling van de gegevens vindt plaats tussen de betrokken scholen en/of tussen de school en de gemeente. Direct bij de invoering van de wet is aangegeven dat dit onderdeel pas later in werking zou treden. Op dit moment werken de vo-sector, mbo-sector en gemeenten aan een gezamenlijke informatievoorziening. Die voorziening is nog niet operationeel.

De gegevensuitwisseling die de wet beoogt, heeft grote overlap met reeds bestaande informatiesystemen

die nu in de meeste regio’s worden gehanteerd. Veel regio’s maken gebruik van het

Digitaal Doorstroom Dossier van Intergrip of een alternatief systeem als het Overstapdashboard van Iddink om het overstapproces van vo naar mbo te monitoren.

Gegevensuitwisseling is een van de onderwerpen waarover mbo-instellingen met aanleverende scholen afspraken maken. Over de toegevoegde waarde van de wet VATmbo als het gaat om die afspraken wordt wisselend gedacht.

5 Artikel 8.0.2 en 8.0.3 van de wet over gegevensverstrekking en terugmelding gegevens. Zie https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2016-362.html .

13

Figuur 2.3 – De wet VATmbo draagt eraan bij dat er (meer) afspraken worden gemaakt met aanleverende

vo-scholen (N=32)

Instellingsniveau 13% 6% 22% 34% 22% 3%

0% 20% 40% 60% 80% 100%

weet niet/geen mening helemaal mee oneens

mee oneens niet oneens/niet eens

Bron: eigen datacollectie, vragenlijsten instellingsniveau en opleidingsniveau, eerste meting

Figuur 2.3 laat zien dat ongeveer een kwart van de bevraagde mbo-instellingen meent dat de wet eraan bijdraagt dat er (meer) afspraken worden gemaakt tussen het mbo en de aanleverende voscholen en een vergelijkbaar deel meent dat de wet hieraan niet bijdraagt. In de casestudies spreken de mbo-scholen, hun aanleverende vmbo-scholen en betrokken RMC-medewerkers

over het algemeen van een goede onderlinge samenwerking. In verschillende regio’s is de afgelopen

jaren al hard gewerkt aan het verbeteren van de doorstroom naar het mbo om het aantal voortijdig schoolverlaters omlaag te krijgen. Ook op het punt van gegevensuitwisseling heeft men al stappen gezet, vaak met behulp van systemen zoals genoemd (Integrip en andere). Sommige scholen geven aan dat er daarom met de invoering van de wet op het vlak van samenwerking en gegevensuitwisseling weinig is veranderd. In andere gesprekken wordt melding gemaakt van een toegenomen bewustzijn of verantwoordelijkheidsgevoel bij scholen over hun rol in het overstapproces.

Meer dan de uitwisseling van feitelijke gegevens rondom de aanmelding en inschrijving speelt voor veel mbo-instellingen de kwalitatieve informatie over de aankomende student een belangrijke rol. Daarbij gaat het onder meer om informatie over een extra ondersteuningsbehoefte in het kader van passend onderwijs, maar bijvoorbeeld ook informatie over betrokkenheid van jeugdhulp. Leerlingen grijpen de overstap soms aan om met een schone lei te beginnen en kunnen informatie over een ondersteuningsbehoefte bewust achterwege laten in het doorstroomdossier. Vmbo-scholen mogen dit alleen in het doorstroomdossier toevoegen met goedkeuring van de leerling (en ouders bij leerlingen van onder de 18) en de mbo-scholen kunnen in het kader van de vernieuwde privacywetgeving noch de leerling of ouders noch de aanleverende school verplichten om deze informatie aan te leveren. Hoewel er vaak wordt gewerkt met doorstroomdossiers en warme overdracht blijft dit een punt van zorg. De wet VATmbo voorziet niet in dergelijke

  • – 
    op termijn – alleen de uitwisseling en melding

meer kwalitatieve informatieverstrekking en regelt van gegevens over aanmelding en inschrijving.

2.3 Laatmelders

Het toelatingsrecht wordt als argument genoemd voor aankomende studenten om zich tijdig, voor 1 april, aan te melden. Bij vroegtijdige aanmelding heeft de student recht op een studiekeuzeadvies (zie hoofdstuk 3 en 4) en gelegenheid om aan eventuele, verplichte voorlichtingsactiviteiten

14 van de mbo-instelling deel te nemen. Dat laatste is een voorwaarde voor behoud van toelatingsrecht.

Op het centrale instellingsniveau geven vrijwel alle mbo-scholen aan dat studenten die zich na 1 april melden alsnog direct in de opleiding van de eerste keuze worden geplaatst (tabel 2.2).

Tabel 2.2 – Welke mogelijkheden biedt de mbo-instelling aan studenten die zich na 1 april aanmelden?

(Meerdere antwoorden mogelijk) (N = 30)

Mbo-instellingen

Alsnog direct plaatsen in opleiding van eerste keuze 90%

Plaatsing op een wachtlijst voor de opleiding van de eerste keus 47%

Inspanning om de student te plaatsen in een andere opleiding binnen uw 53% onderwijsinstelling

Ondersteuning bij oriëntatie op een alternatief bij een andere onderwijsinstelling 47%

Anders 10%

Bron: eigen datacollectie, vragenlijsten instellingsniveau, eerste meting

Studenten die niet direct in de opleiding van eerste keuze (kunnen) worden geplaatst, komen in de meeste gevallen (60%, niet in tabel) op een wachtlijst voor de opleiding. In de andere gevallen wordt de student ondersteund bij het kiezen van een andere opleiding of een andere onderwijsinstelling.

Uit de casestudies komt laatmelding evenmin expliciet naar voren als reden voor niet-toelating. Zo melden enkele mbo-instellingen bijvoorbeeld dat de aanmelddatum van 1 april weliswaar extern wordt gecommuniceerd, naar het vmbo en de instromers toe, maar dat ze intern geen onderscheid maken tussen instromers voor en na 1 april.

Late aanmelding komt relatief vaker voor bij specifieke categorieën van aanmelders, zoals doorstromers vanuit de havo, opleidingswisselaars in het mbo, instromende voortijdig schoolverlaters of oudere studenten. Dat neemt niet weg dat ook onder de directe doorstromers vanuit het vmbo laatmelden (nog) voorkomt. Op instellingsniveau geeft bijna een kwart (23%) van de instellingen aan daarmee te maken te hebben. Opvallend is dat het percentage teammanagers, dat zegt met late vmbo-aanmelders te maken te hebben, veel hoger ligt, namelijk 52%.

Tabel 2.3 – Bij welke groepen kwam in 2018-2019 late aanmelding het meest voor op uw instelling?

(N = 30, N=175)

Instellingsniveau Opleidingsniveau

Directe vmbo-doorstromers 23% 52%

Directe havo-doorstromers 20% 15%

Interne switchers binnen de mbo-instelling 37% 44%

Zijinstromers van andere mbo’s 37% 49%

Voortijdig schoolverlaters 27% 23%

Werkenden 37% 14%

Oudere studenten 40% 21%

BBL’ers 47% 30%

Anders 47% 10%

Bron: eigen datacollectie, vragenlijsten instellingsniveau en opleidingsniveau, eerste meting

15 Het onderscheid tussen instellings- en opleidingsniveau wordt voor een deel veroorzaakt door de verschillen die er zijn tussen opleidingsteams als het gaat om het type laatmelders waarmee zij te maken hebben. Zo zien we dat de sector Techniek veel minder vaak dan de andere drie grote sectoren te maken heeft met laatmelders uit het vmbo of late instroom van voortijdig schoolverlaters, terwijl die sector juist veel vaker laatmelders kent bij de BBL-instroom (oudere studenten, werkenden). In iets mindere mate geldt dat ook de sector Zorg & Welzijn met late instroom van oudere studenten en BBL-instroom te maken heeft. In de sector Economie hebben opleidingen vaker te maken met laatmelding onder de directe vmbo-doorstromers en interne switchers.

Tabel 2.4 – Bij welke groepen kwam in 2018-2019 late aanmelding het meest voor op uw instelling?

(Opleidingsniveau, uitsplitsing naar sectoren)

Totaal Combinatie Economie Landbouw Techniek Zorg en sectoren welzijn

Directe vmbo-doorstromers 52% 69% 60% 57% 32% 53%

Directe havo-doorstromers 15% 12% 19% 14% 14% 16%

Interne switchers binnen mbo-instelling 44% 27% 59% 29% 38% 50%

Zijinstromers van andere mbo’s 49% 31% 55% 64% 40% 63%

Voortijdig schoolverlaters 23% 39% 23% 29% 14% 22%

Werkenden 14% 19% 8% 7% 24% 9%

Oudere studenten 21% 27% 15% 7% 28% 22%

BBL’ers 30% 35% 17% 7% 46% 31%

N 175 26 53 14 50 32

Bron: eigen datacollectie, vragenlijsten opleidingsniveau, eerste meting

De sector die is aangeduid als ‘combinatie van sectoren’ bestaat grotendeels uit entreeopleidingen.

Dat wordt duidelijk als we ook naar een uitsplitsing naar opleidingsniveau kijken.

Tabel 2.5 – Bij welke groepen kwam in 2018-2019 late aanmelding het meest voor op uw instelling?

(Opleidingsniveau, uitsplitsing naar opleidingsniveau)

Totaal Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Niveau 4

Directe vmbo-doorstromers 52% 47% 48% 46% 61%

Directe havo-doorstromers 15% 7% 0% 15% 26%

Interne switchers binnen mbo-instelling 44% 0% 45% 48% 50%

Zijinstromers van andere mbo’s 49% 13% 52% 57% 48%

Voortijdig schoolverlaters 23% 53% 17% 23% 18%

Werkenden 14% 20% 17% 15% 11%

Oudere studenten 21% 27% 28% 25% 13%

BBL’ers 30% 40% 24% 35% 24%

N 175 15 29 69 62

Bron: eigen datacollectie, vragenlijsten instellingsniveau en opleidingsniveau, eerste meting

16

Niveau 1 (entreeopleiding) kent vaak late instroom van voortijdig schoolverlaters, vmbo-ers en BBL-ers. De verschillen tussen de opleidingsniveaus 2, 3 en 4 zijn minder groot. Zoals verwacht kon worden hebben opleidingen op niveau 4 het vaakst met late aanmelding van havo-doorstromers te maken.

In de casestudies werden aanvullend nog enkele specifieke aandachtspunten benoemd. Zo noemen scholen de switchers, die zich pas na 1 april aanmelden voor een nieuwe opleiding vanwege een negatief bindend studieadvies, dat op zijn vroegst negen maanden na de start van de opleiding gegeven kan worden. Voor deze studenten is wettelijk bepaald dat zij hun toelatingsrecht behouden.

Bij de BBL-instroom wordt als voorbeeld genoemd dat het soms gaat om samenwerking met een bedrijf voor een groep studenten, waarbij aanmelding voor 1 april niet geregeld kan worden. Hoewel zij ook zonder arbeidsovereenkomst tijdig kunnen inschrijven en toelatingsrecht hebben, vindt de inschrijving in de praktijk dan pas later plaats.

Tenslotte worden in de casestudies ook de havisten genoemd als specifieke groep die zich vaak niet tijdig aanmeldt. Het kan dan gaan om havisten die gezakt zijn en weinig gemotiveerd waren om zich tijdig op het mbo te oriënteren. Maar mogelijk speelt ook een rol, volgens de mbo-scholen, dat men op de havo-scholen minder goed op de hoogte is van de aanmelddatum van 1 april.

2.4 Gevolgen voor programmering LOB en voorlichting in vmbo

De vroegtijdige aanmelddatum moet ertoe bijdragen dat leerlingen in het vmbo zich al eerder gaan oriënteren op hun vervolgopleiding en beroepskeuze. Dat roept de vraag op of vmbo-scholen hun programma voor loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) daarop aanpassen en of zij hun studenten tijdig en goed voorlichten over de werking van maatregelen die onder de nieuwe wet van toepassing zijn. De enquête die is gehouden onder vmbo-scholen geeft hierin inzicht. De enquête werd, zoals aangegeven, vooral door decanen in het vmbo ingevuld.

Bekendheid met wet en informatie vanuit mbo

De respondenten van de vmbo-scholen zijn zeer goed op de hoogte van de landelijke aanmelddatum en de meerderheid is ook goed geïnformeerd over het toelatingsrecht en de mogelijkheid van verplichte intakeactiviteiten (figuur 2.4). Wat betreft bekendheid met de verplichte bekendmaking van toelatingsprocedures voor het mbo, het bestaan van het BSA, de procedures rondom numerus fixus en het recht op studiekeuzeadvies is het beeld minder eenduidig. Weliswaar is de meerderheid van de respondenten hiervan op de hoogte, maar 22-30 procent van de bevraagde vmbo-respondenten geeft aan dat dat ze hier niet of maar beperkt van op de hoogte zijn..

17

Figuur 2.4 – Bekendheid vmbo-respondenten met de aspecten van de wet VATmbo (N=82)

Landelijke aanmelddatum 1 april 6% 93%

Verplichte bekendmaking toelatingsprocedures 17% 29% 46%

Recht op studiekeuzeadvies 12% 24% 60%

Mogelijkheid tot verplicht stellen intakeactiviteiten 5% 23% 68%

Werking toelatingsrecht bij tijdige aanmelding 5% 21% 69%

Bestaan BSA in eerste leerjaar 18% 15% 61%

Bekendheid procedures numerus fixus 18% 20% 50%

Op de hoogte van toelatingsprocedures voor

belangrijkste mbo-school 18% 35% 43%

Weet niet Niet Beperkte mate Redelijke mate Grote mate

Bron: eigen datacollectie, vragenlijst vmbo-scholen, eerste meting

De meeste vmbo-respondenten (79%) zijn op de hoogte van de toelatingsprocedures van de voor hen belangrijkste mbo-school. De tevredenheid over de wijze waarop deze mbo-school de toelatingsprocedures bekendmaakt wordt door 40% van de bevraagde vmbo-respondenten als wisselend ervaren; 43% vindt dat dit goed gebeurt en 17% vindt dat dit slecht gebeurt (figuur 2.5).

Figuur 2.5 – Beoordeling door vmbo-respondenten van de wijze waarop de belangrijkste mboschool

de toelatingsprocedures bekendmaakt (N=82)

5% 12% 40% 33% 10%

Heel slecht Slecht Wisselend Goed Heel goed

Bron: eigen datacollectie, vragenlijst vmbo-scholen, eerste meting

Verder geeft 68% van bevraagde vmbo-respondenten aan dat er afstemming heeft plaatsgevonden over de invoering van de wet of mogelijke gevolgen daarvan met de belangrijkste mbo-insteling. Zij zijn in meerderheid (78%) tevreden over deze afstemming (niet in tabel).

18

Aanpassing LOB-programma in vmbo

Voorlichting over het toelatingsrecht is bij 70% van de bevraagde vmbo-scholen opgenomen in het LOB-programma (tabel 2.6). Ook is bij de helft van de vmbo-scholen als gevolg van de wet het LOB-programma aangepast als het gaat om advisering over deelname aan voorlichtingsactiviteiten en het aantal aanmeldingen. Bij 40% van de vmbo-scholen is het LOB-programma aangepast op de aanmelddatum van 1 april. Dit beeld wordt bevestigd in de casestudies waarin de bevraagde vmbo-decanen veelal toelichtten dat het zwaartepunt van de LOB is vervroegd naar leerjaar 3 en de leerlingen ook in dat leerjaar de voorlichtingsdagen in het mbo bezoeken.

Tabel 2.6 – Veranderingen in LOB-programma ten gevolge van de wet VATmbo (enquête vmboscholen,

N=82)

Ja Nee Weet niet

Aanpassing LOB-programma op aanmelddatum 1 april 40% 60% 0%

Advisering leerlingen over aantal aanmeldingen 48% 50% 2%

Advisering leerlingen over deelname voorlichtingsactiviteiten 59% 42% 0%

Voorlichting aan leerlingen over toelatingsrecht 70% 29% 1%

Bron: eigen datacollectie, vragenlijst vmbo-scholen, eerste meting

Opmerkelijk is ook het relatief hoge percentage vmbo-scholen dat aangeeft het LOB-programma niet te hebben aangepast naar aanleiding van de wet. Uit het onderzoek blijkt niet wat daarvoor

programma hadden ‘verde

redenen zijn. Mogelijk gaat het om scholen die al eerder hun LOB-

vroegd’, naar aanleiding van afspraken met het mbo. Het kan ook gaan om scholen die het LOB-

programma nog niet hebben aangepast, maar dat later wel zullen doen. In het vervolg van het onderzoek wordt deze vraag nader onderzocht.

De uiteenlopende manier waarop de vmbo-scholen in hun LOB-programmering reageren op de nieuwe wet, sluit aan op de verschillende beelden die men heeft over hoe het vroegtijdig aanmelden zal uitwerken. In de casestudies wordt door vmbo-respondenten enerzijds geconstateerd dat aanmelden voor 1 april rust geeft voor de leerlingen. Ze hebben hun studiekeuze dan voor de start van hun examens afgerond en hebben meer rust en focus voor de examens. Anderzijds wordt zowel vanuit het vmbo als het mbo beargumenteerd dat de vroegtijdige keuze de kwaliteit van de keuze niet ten goede zal komen. Veelvuldig wordt opgemerkt dat de vmbo-leerlingen in de praktijk al aan het einde van leerjaar 3 grote stappen moeten hebben gemaakt in hun keuzeproces.

Voor een deel van de leerlingen zou dat te vroeg komen en staat het mbo dan nog ‘veel te ver van hun bed ’.

2.5 Samenvatting

Verandering moment van aanmelden

De vraag of de aanmelddatum van 1 april ertoe leidt dat meer studenten zich vroegtijdig aanmelden kan nog niet met cijfers worden beantwoord. Desgevraagd geven de respondenten in de casestudies een tweeledig beeld: daar waar al afspraken golden over vroegtijdige aanmelding

ziet en verwacht men weinig verandering ; in regio’s waar die afspraken er nog niet waren, melden

respondenten (uit vmbo en mbo) wel dat meer studenten zich vroegtijdig aanmelden.

19 Op grond van de enquêtes en interviews is geen eenduidig beeld te geven over eventuele toename van het aantal aanmeldingen per student.

Monitoring van de overstap

In de meeste regio’s werken scholen uit vmbo en mbo samen om de overstap vmbo-mbo te ondersteunen

en verbeteren. Er wordt gebruik gemaakt van digitale systemen voor informatie-uitwisseling. Een landelijk systeem voor gegevensuitwisseling, zoals beoogd in de wet, is nog niet operationeel. Een deel van de mbo-scholen geeft aan dat (meer) afspraken worden gemaakt met aanleverende vo-scholen en vergelijkbaar deel van de scholen vindt dat de wet hier niet bijdraagt. De wet sluit, wat betreft de monitoring van de overstap en de samenwerking daarbij tussen vmbo en mbo, aan op een proces dat al gaande was.

Laatmelders

Vrijwel alle mbo-scholen plaatsen studenten die zich na 1 april melden alsnog direct in de opleiding van de eerste keuze. Wanneer late aanmelders niet direct geplaatst (kunnen) worden, komen zij veelal op een wachtlijst voor de opleiding van hun eerste keuze. In andere gevallen wordt de student meestal naar een andere opleiding en/of school geleid.

Late aanmelding komt voor bij directe doorstromers vanuit het vmbo, maar vooral ook bij specifieke categorieën instromers, zoals doorstromers vanuit havo, voortijdig schoolverlaters, instroom in de BBL, oudere instromers, werkenden en wisselaars van opleiding binnen het mbo (van binnen of buiten de eigen instelling). Het type laatmelders verschilt per sector en (in mindere mate) per niveau.

Gevolgen voor programmering LOB en voorlichting in vmbo

De vmbo-scholen zijn goed op de hoogte van de landelijke aanmelddatum, het toelatingsrecht en de mogelijkheid van verplichte intakeactiviteiten. Een minderheid is slecht bekend met het BSA, de procedures rondom numerus fixus en het recht op studiekeuzeadvies. Twee derde geeft aan dat er dat er afstemming heeft plaatsgevonden over de invoering van de wet of mogelijke gevolgen daarvan met de voor de vmbo-school belangrijkste mbo-school.

Voorlichting over het toelatingsrecht is bij 70% van de bevraagde vmbo-scholen opgenomen in het LOB-programma. Opmerkelijk is ook het relatief hoge percentage vmbo-scholen dat aangeeft het LOB-programma niet te hebben aangepast naar aanleiding van de wet. Mogelijk gaat het om

scholen die al eerder in overleg met mbo-scholen hun LOB- programma hadden ‘vervroegd’ of

scholen die wellicht later het LOB-programma nog gaan aanpassen.

20

3 Informatievoorziening door mbo-instellingen

De nieuwe wetgeving bepaalt dat mbo-instellingen jaarlijks voor 1 februari hun toelatingsbeleid en -procedures operationaliseren en communiceren naar (potentiële) studenten.

Medio 2018 is in het kader van dit onderzoek een analyse uitgevoerd op de informatievoorziening van mbo-instellingen om nieuwe studenten, die naar verwachting instromen aan het begin van het schooljaar 2018-2019, te informeren over de aanmelding, intake en toelating onder de nieuwe wetgeving.

De analyse was bedoeld om te kijken of de vereiste informatie beschikbaar was en of die aan de wettelijke eisen voldeed. Omdat de analyse uitgevoerd is na de datum van 1 februari kon niet meer na worden gegaan of de informatie tijdig bekend was gemaakt.

In dit hoofdstuk bespreken we de informatievoorziening door de mbo-instellingen. Daarmee brengen we de kant van de informatieverstrekker in beeld, maar nog niet de kant van de informatieontvanger. In paragraaf 2.4 bleek dat de vmbo-scholen niet altijd tevreden waren over de informatievoorziening door de mbo-instellingen. Belangrijk is natuurlijk hoe de aankomende studenten de informatie hebben ervaren. In deel 2 van de tussenrapportage 2019 worden de uitkomsten van de studentenenquête gepresenteerd, waarin dit thema aan de orde komt.

3.1 Informatie over de intake

Allereerst is gekeken naar de vraag of en in hoeverre op de website van de instelling voor de aspirant-student informatie te vinden is over de aard en inhoud van de intake-activiteiten.

Tabel 3.1 – Staat informatie over aard en inhoud van intake-activiteiten op de website? (N=65)

Aantal Percentage

Direct op de homepage 7 11%

Binnen 1 tot 3 keer klikken 38 58%

Met benutting zoekfunctie 7 11%

Niet via website 13 20%

Totaal 65 100%

De student kan bij bijna 70% van de instellingen de betreffende informatie vrij eenvoudig op de websites vinden, hetzij direct vermeld op de homepage van de website, hetzij binnen 1 tot 3 clicks op de website. Bij nog eens elf procent van de instellingen kan de student de informatie vinden met behulp van de zoekfunctie op de site. De meeste instellingen stellen deelname aan de intakeactiviteiten ook verplicht. Deze activiteiten betreffen doorgaans: a) het verstrekken van (per–

inventariserende – vragenlijst of scan

soons)gegevens aan de instelling, b) het invullen van een en c) het intake- of kennismakingsgesprek.

Bij 20% van de instellingen bleek de informatie medio 2018 (nog) niet vindbaar op de website. Uit de belronde met de betreffende instellingen bleek dat de betreffende informatie meestal wél direct verstrekt kon worden. De intake-activiteiten worden door deze instellingen per opleiding of cluster

21 te verschillend gevonden om op de site te vermelden. De student ontvangt de informatie in dat geval bij aanmelding of in een brochure. Een enkele instelling biedt geen intakeactiviteiten aan omdat alle studenten op basis van het toelatingsrecht worden geplaatst (zie hoofdstuk 4).

3.2 Informatie over (het recht op) het studiekeuzeadvies

Driekwart van de instellingen biedt, volgens hun informatie op de websites, de mogelijkheid van studiekeuzeadvies aan. De informatie hierover is over het algemeen goed vindbaar. Bijna een derde (31%) van de instellingen vermeldt informatie over studiekeuze en het studiekeuzeadvies op de homepage. Bij 37% van de instellingen kan de student deze informatie binnen 1 tot 3 clicks op de site vinden. Inzet van de zoekfunctie op de website levert bij nog eens 8% van de instellingen de betreffende informatie op (zie tabel 3.2).

  •  
    Staat informatie over het studiekeuzeadvies op de website? (N=65)

Tabel 3.2

Aantal Percentage

Direct op de homepage 20 31%

Binnen 1 tot 3 keer klikken 24 37%

Met benutting zoekfunctie 5 8%

Niet via website 16 25%

Totaal 65 100%

Bij 16 instellingen (25%) is op de site geen informatie te vinden over het studiekeuzeadvies. Uit de aanvullende belronde komt naar voren dat een deel van deze instellingen voor wat betreft studiekeuze verwijst naar de introductie-/meeloopdagen, LOB- en/of kennismakingsactiviteiten; studenten die nog niet weten welke opleiding ze willen volgen, kunnen daar terecht.

In de wet is opgenomen dat de student het recht heeft op een studiekeuzeadvies als aan de voorwaarden is voldaan, namelijk tijdige aanmelding en deelname aan eventuele verplichte activiteiten van de mbo-instelling. In de informatie op de websites geeft 15% van de instellingen expliciet aan dat een student die zich tijdig aanmeldt, recht heeft op een studiekeuzeadvies. Daarbij wordt dan overigens vaak niet aangegeven waaruit dat studiekeuzeadvies bestaat en hoe het tot stand komt.

Bij een deel van de instellingen (25%) meldt het informatiemateriaal op de website dat iedereen na de intake een studiekeuzeadvies krijgt. Bij andere instellingen (circa 35%) dat studenten die twijfelen over hun keuze een (beroeps-) keuzetest kunnen doen of zich kunnen wenden tot een (loopbaan)adviseur/-centrum van de instelling voor een gesprek Ook in deze gevallen is lang niet altijd helder wat het studiekeuzeadvies concreet inhoudt en hoe het tot stand komt.

Ruim 20% van de instellingen geeft geen of niet in alle opzichten even duidelijke informatie over (het recht op) studiekeuzeadvies.

Meer over de invulling van het studiekeuzeadvies is te lezen in paragraaf 3 van het volgende hoofdstuk.

22

3.3 Informatie over de algemene toelatingsprocedure

Bij de meeste instellingen (82%) komt informatie over de algemene toelatingsprocedure niet direct via de homepage in beeld, maar wel als de student één tot drie keer doorklikt (69%). Bij een enkele instelling is de informatie niet via de site beschikbaar (6%).

  •  
    Staat informatie over de toelatingsprocedure op de website? (N=65)

Tabel 3.3

Aantal Percentage

Direct op de homepage 12 18%

Binnen 1 tot 3 keer klikken 45 69%

Met benutting zoekfunctie 4 6%

Niet via website 4 6%

Totaal 65 100%

Telefonische navraag levert op dat in een enkel geval deze informatie in een separate brochure is opgenomen.

Bij de inventarisatie is tevens nagegaan of en in hoeverre de instellingen bepaalde (ook voor aankomende studenten) relevante documenten opgenomen hebben op de website. Zijn deze vindbaar? In tabel 3.4 staat het antwoord per type document vermeld.

Tabel 3.4 – Zijn op de website met behulp van de zoekfunctie binnen 1 tot 3 keer klikken deze

documenten te vinden? (N=65)

Ja Nee

Model-onderwijsovereenkomst (OOK) 63% 37%

Onderwijs- en examenreglement (OER) 60% 40%

Deelnemersstatuut 60% 40%

Studiebijsluiters 55% 45%

Procedure bindend studieadvies 25% 75%

Voor wat betreft de procedure ten aanzien van het bindend studieadvies geldt overigens dat deze pas per 1 augustus 2018 is voorgeschreven, reden waarom de meeste instellingen deze procedure ten tijde van de dataverzameling nog niet op hun site vermeldden.

In de analyse is ook gekeken naar de inhoud van de informatie die de mbo-instellingen verstrekken over de algemene toelatingsprocedure. Daaruit bleek dat voor wat betreft aanmelding, intake en toelating bijna de helft van de instellingen (45%) via hun websites naar de studenten op hoofdlijn

de volgende boodschap communiceert: ‘Je hebt toelatingsrecht als je aan de vooropleidingseisen

voldoet, je vóór 1 april bent aangemeld en je hebt meegedaan aan de verplichte intakeactiviteiten.

’ Deze boodschap komt overeen met voorlichtingsmateriaal dat onder meer vanuit de

MBO Raad en het Kennispunt Onderwijs en Examinering MBO beschikbaar is gesteld.

23 Binnen deze categorie van 45% van de instellingen is nog wel enige variëteit waarneembaar als het gaat om de precieze inhoud van de boodschap. Varianten die niet (geheel) aan de wet voldoen zijn bijvoorbeeld:

  • • 
    ‘Na 1 april heb je geen toelatingsrecht’;
  • • 
    ‘Bij aanmelding na 1 april kun je niet starten met de opleiding van je eerste voorkeur’;
  • • 
    ‘Je bent verplicht je voor 1 april aan te melden’;
  • • 
    ‘Doe je niet mee aan de intake dan loop je kans dat je het toelatingsrecht verliest’;
  • • 
    ‘Je wordt alleen toegelaten als je meedoet aan de verplichte intake en je je goed georiënteerd hebt op de opleiding.’

Ongeveer een kwart van de instellingen is in de verstrekte informatie niet duidelijk over de datum van 1 april en het toelatingsrecht, maar informeert de student vooral over de procedure rond aanmelding en intake. Dit gebeurt bijvoorbeeld door uiteen te zetten welke stappen de student doorloopt, welke documenten en gegevens wanneer bij de instelling binnen moeten zijn. Dit wordt dan vaak geïllustreerd met een schema en/of een infographic. Een deel van de instellingen in deze categorie geeft aan dat vooral het intake-/kennismakingsgesprek van belang is.

Enkele instellingen (12%) hebben het toelatingsbeleid of -reglement uitgeschreven en als download op de website beschikbaar gesteld.

Van circa 15% van de instellingen hebben we onvoldoende informatie kunnen verzamelen - aangezien deze is niet op de website vermeld en/of ook na de telefonische navraag niet is nagezonden - om een inhoudelijke duiding te kunnen geven aan de inhoud van de algemene toelatingsprocedure.

3.4 Informatie over numerus fixus opleidingen

Op de websites van de instellingen is niet altijd duidelijk informatie te vinden over het al of niet voorkomen van numerus fixus bij opleidingen. De meeste instellingen (52%) hebben op hun site wel een overzicht(je) staan van de opleidingen die een numerus fixus hanteren en welke toelatingsprocedure in dat geval geldt. Nog eens vier instellingen (6%) vermelden wel dat overzicht, maar geven geen informatie over de specifieke procedure. Maar bij 27 instellingen (42%) is geen informatie over numerus fixus op de website van de instelling te vinden. Uit de aanvullende belronde komt naar voren dat laatstgenoemde instellingen melden dat zij wel op de webpagina van de betreffende opleiding aangeven dat deze opleiding met een numerus fixus werkt.

  •  
    Staat informatie over de NF-opleidingen en NF-procedure op de website? (N=65)

Tabel 3.5

Aantal Percentage

Ja, over NF-opleidingen en procedure 34 52%

Ja, over NF-opleidingen 4 6%

Nee, niet via website vindbaar 27 42%

Totaal 65 100%

24

Overigens blijkt uit bestudering van de inhoud van de verzamelde documentatie dat een enkele instelling bij sommige van deze opleidingen een combinatie hanteert van numerus fixus (op volgorde binnenkomst of loting) én het stellen van aanvullende eisen. In die gevallen is niet altijd duidelijk hoe deze procedure er dan uitziet en welk toelatingscriterium voorrang krijgt.

3.5 Informatie over opleidingen met aanvullende eisen

De meeste instellingen (63%) hebben op hun sites geen overzicht staan van opleidingen die aanvullende eisen (AE) hanteren en/of over de procedure die in dat geval van toepassing is (zie tabel 3.6).

Tabel 3.6 – Staat informatie over de AE-opleidingen en AE-toelatingsprocedure op de website?

(N=65)

Aantal Percentage

Ja, over AE-opleidingen en procedure 17 26%

Ja, over AE-opleidingen 7 11%

Nee, niet via website vindbaar 41 63%

Totaal 65 100%

Uit de belronde blijkt dat een deel van de instellingen aangeeft dat deze informatie op de opleidingspagina’s

is te vinden. Andere instellingen geven in het telefoongesprek aan dat zij dergelijke

opleidingen niet aanbieden of dat zij de - in beginsel wel mogelijke - aanvullende eisen niet hanteren.

3.6 Samenvatting

De nieuwe wettelijke bepalingen over aanmelding, intake en toelating tot het mbo zijn in 2018 in werking getreden. Een belangrijk nieuw voorschrift is dat de instellingen de aankomende studenten informeren over hoe de aanmelding, intake en toelating in zijn werk gaat en over welke rechten de studenten daarbij beschikken. In het onderzoek in medio 2018 nagegaan of en langs welke (digitale) weg de instellingen nieuwe studenten informeren.

Intake

Uit de analyse komt naar voren dat veruit de meeste instellingen de studenten, voornamelijk via hun websites, helder informeren over het belang van tijdige aanmelding en over de intake-activiteiten. De meeste instellingen stellen deelname aan de intake-activiteiten ook verplicht. Deze activiteiten betreffen doorgaans: a) het verstrekken van (persoons)gegevens aan de instelling, b)

het invullen van een – inventariserende – vragenlijst of scan en c) het intake- of kennismakingsgesprek.

Studiekeuzeadvies

Een meerderheid informeert de studenten voorts over de mogelijkheid van een studiekeuzeadvies. Waarbij aangetekend moet worden dat slechts 15% van de instellingen duidelijk aangeeft

25 dat dit een recht van de student betreft, en overigens dat de meeste instellingen niet concreet aangeven wat het advies inhoudt en hoe het tot stand komt.

Algemene toelatingsprocedure

De meeste instellingen melden aan de studenten dat zij toelatingsrecht hebben als zij voldoen aan de vooropleidingseisen, onder de voorwaarde dat zij zich dan wel tijdig moeten hebben aangemeld en moeten hebben meegedaan aan de intakeactiviteiten. De informatie over de voorwaarden en het toelatingsrecht zijn niet altijd zorgvuldig en correct.

Numerus fixus en aanvullende toelatingseisen

In verhouding tot de informatieverstrekking over aanmelding, intake en toelating in het algemeen, zijn de instellingen vooralsnog minder duidelijk over toelating tot opleidingen met een numerus fixus of aanvullende toelatingseisen. Bij ruim 40% respectievelijk ruim 60% van de instellingen is de betreffende informatie niet op een laagdrempelig wijze via de websites voor studenten beschikbaar. Deze punten waren medio 2018 - wellicht door de nadruk die de vervroegde aanmelddatum

 en het toelatingsrecht als zodanig hebben gekregen – in de informatieverstrekking aan

studenten nog enigszins onderbelicht.

Al met al kunnen we constateren dat de instellingen in de zomer van 2018 actief een begin hebben gemaakt met de invoering van de nieuwe wettelijke bepalingen. Met name de boodschappen over het belang van tijdig aanmelden en het nieuwe toelatingsrecht worden door de instellingen aan de studenten overgebracht.

26

4 Intake

In dit hoofdstuk gaan we dieper in op de intake: de rol die de intake speelt en de verandering daarin sinds de invoering van de wet VATmbo. We kijken hoe vaak negatieve advisering tijdens de intake voorkomt en wat studenten met dat advies doen. In een aparte paragraaf komt het studiekeuzeadvies aan de orde.

4.1 Procedure en doelgroepen intake

Uit de analyse van de informatievoorziening door mbo-instellingen (zie hoofdstuk 3) bleek al dat de meeste mbo-scholen een verplichte intake hanteren. Drie kwart van de scholen heeft in de betreffende opleidingen een verplichte intake voor alle aankomend studenten, 11% alleen voor specifieke groepen, zoals switchers, werkenden en instromers uit het praktijkonderwijs of vso (tabel 4.1).

  •  
    Verplichte intake voor aankomend studenten in 2018-2019 (voor alle of voor een deel

Tabel 4.1 van de opleidingen) (enquête instellingsniveau, N = 35)

Ja, voor alle aankomend studenten in die opleidingen 74%

Ja, voor specifieke groepen 11%

Nee, er is geen verplichte intake 14%

Bron: eigen datacollectie, vragenlijst instellingsniveau, eerste meting

Bij de meeste mbo-scholen bestaat de gangbare procedure na aanmelding in ieder geval uit een kennismaking en wordt in een gesprek of vorm van toetsing nagegaan of de gekozen opleiding past bij de student (motivatie, geschiktheid etc.) (tabel 4.2).

  •  
    Welke van onderstaande elementen vormen de gangbare procedure voor studenten

Tabel 4.2 na aanmelding op uw mbo-instelling in 2018-2019? (Meerdere antwoorden mogelijk) (enquête instellingsniveau, N = 35)

Instellingsniveau

Aankomend studenten worden uitgenodigd voor een kennismaking 86%

Aankomend studenten worden wegwijs gemaakt op de mbo-instelling 34%

Er wordt met een gesprek of vorm van toetsing nagegaan of de studiekeuze de juiste is 71%

(motivatie, geschiktheid etc.)

Met sommige aankomend studenten is contact over een ondersteuningsbehoefte of andere 89% bijzonderheden

Anders 23%

Er is alleen een administratieve procedure van aanmelden 0%

Bron: eigen datacollectie, vragenlijsten instellingsniveau en opleidingsniveau, eerste meting

Aan de opleidingen die geen verplichte intake hanteren, is in de enquête gevraagd wat hiervoor de redenen zijn. Hieruit blijkt het veelal niet te gaan om het afwezig zijn van een vorm van verplicht

27 contact tussen aankomend student en school, maar gaat het om een veranderde definitie. De

term ‘intake’ is voor veel scholen niet meer aan de orde, zo werd ook in de casestudies benadrukt.

Scholen hebben hun intakebeleid veranderd naar een beleid waarin welkom heten en kennismaken centraal staat. Waar voorheen een intake plaatsvond, heeft dit plaatsgemaakt voor kennismakings-, advies-, loopbaan- of welkomstgesprekken (individueel) of -bijeenkomsten (in groepsverband). Vanwege het toelatingsrecht is de insteek nadrukkelijk veranderd. 69% van de mboscholen geeft in de enquête aan dat de invoering van de wet VATmbo heeft geleid tot verandering(en) in het toelatingsbeleid en -procedure.

Testen, zoals de AMN Talentscan of de Startmeter waarmee onder meer motivatie en capaciteiten worden gemeten, maken nog regelmatig deel uit van de procedure. De inzet is echter veranderd: de scholen kunnen de testen niet langer gebruiken als selectie-instrumenten maar zetten deze in als instrumenten om de studiekeuze te checken en/of als startpunt van de loopbaanbegeleiding.

Hieronder beschrijven we kort twee voorbeelden uit de casestudies. De voorbeelden laten goed zien dat de komst van de nieuwe wet heeft geleid tot een herbezinning op de plaats en rol van de intake. In het voorbeeld van mbo-instelling A heeft men voor een radicaal andere aanpak gekozen en wordt elke student die voldoet aan de formele toelatingseisen (zoals vooropleidingseisen) toegelaten. De intake heeft niet meer de rol van toetsing van motivatie of geschiktheid, maar die van kennismaking. Zoals de respondent het beschrijft, verschuift de verantwoordelijkheid voor een juiste opleidingskeuze naar de student. Het voorbeeld van mbo-instelling B laat zien niet elke instelling die verantwoordelijkheid helemaal bij de student wil leggen. De instelling houdt vast aan een verplichte intake met daarin toetsing van de opleidingskeuze of geschiktheid van de student, in de gevallen waarin men dat nodig acht.

Formeel kent het toelatingsrecht geen weigeringsgronden gebaseerd op motivatie of geschiktheid (anders dan vereiste vooropleiding). Het voorbeeld geeft aan dat scholen soms worstelen met hun verantwoordelijkheid om de student goed te adviseren en het wettelijke recht op toelating van de student.

Voorbeelden uit de casestudies – mbo-instelling A

Toelichting vanuit centraal niveau van de mbo-school:

‘Met het idee dat het toelatingsrecht eraan kwam hebben we het welkomprogramma opgestart, dus op

het moment van aankondiging. Met dit programma konden we het proces inregelen. Toen de wet er uiteindelijk kwam, hadden we al twee jaar ervaring met dit programma. Er moesten nog wel wat dingen worden aangepakt, zoals het BSA. De wet heeft dus ten grondslag gelegen aan dit programma, maar het is met name ook de verandering in de populatie geweest die ons heeft aangezet tot dit programma. Er komt meer problematiek binnen, en we moeten zoeken naar manieren om daar in ons onderwijs op in te spelen. We wilden een inclusieve organisatie zijn. De bedoeling van het programma was om alle studenten

een kans te geven.

‘De afgemelde studenten werden voorheen vaak doorgestuurd naar andere teams, om de studenten

verder te helpen. Er was echter weinig zicht op wat er gebeurde. Nu is de aanmelding gecentraliseerd en is er transparantie ontstaan. Dat was ook de insteek van het welkomprogramma. Elke student wordt dus gescreend op de toelatingseisen. Alle teams hebben dan via de centrale aanmelding zicht op wie aanen afgemeld wordt. Studenten die voldoen aan de toelatingseisen gaan door naar de teams. De centrale aanmelding helpt om het toelatingsrecht te faciliteren en ook daadwerkelijk toe te passen in ons beleid.

28

Het beleid is van intake naar een verplichte kennismaking gegaan. Er zijn meer groepsgewijze intakes

ingevoerd, hoewel sommige team daarop weer van terug komen. Ze kiezen er toch weer voor om eenop-een-gesprekken

te voeren.

Toelichting vanuit twee opleidingen

‘De nieuwe wetgeving heeft bij onze opleidingen gezorgd voor een mindshift en cultuurverandering bij de

intake. Waar men bij de intake voorheen kritisch was, komt de intake nu neer op een open welkomstgesprek.

Wel wordt er gecheckt of het de juiste keuze is, en wordt er een advies gegeven. Al met al zijn de

gesprekken kwalitatief verbeterd.

‘Het eigenaarschap van de intake is verschoven. Vroeger waren wij de eigenaar van de intake en voelden

we ons ook eigenaar van de trefzekerheid van de plaatsing en de kans op diplomering; nu zijn het de

studenten die kiezen en kijken of de opleiding bij hen past.

Voorbeelden uit de casestudies – mbo-instelling B

Toelichting vanuit centraal niveau van de mbo-school:

‘Het intakegesprek is voor iedereen die zich aanmeldt. De gesprekken vinden plaats in drie smaken

plaats: (1) een korte intake met iemand van de studentenadministratie, (2) een gesprek met de docent van de opleiding of (3) een gesprek met een loopbaanadviseur. Aan de hand van de criteria bepalen we welke soort gesprek geschikt is. Zodra iemand een verleden heeft met verschillende, onsuccesvolle opleidingen of een ondersteuningsbehoefte heeft, dan plannen we een langer gesprek. Zodra iemand uit het vmbo komt, en van een hoger niveau, gaan we ervan uit dat de student een bewuste keuze heeft gemaakt en het gesprek korter kan zijn (bij voorkeur met de studentenadministratie). Er wordt dan meteen

een onderwijsovereenkomst getekend.

‘De loopbaanadviseur komt in beeld bij degenen waar wat meer redenen zijn om te twijfelen over de

bewuste keuze van de student, maar de loopbaanadviseur kan ook al in beeld zijn op het vmbo. Er zijn

ook opleidingen die zelf een intaker hebben, veelal uit het team van de opleiding. Dit is bij die opleidingen

dus decentraal geregeld.

‘Als mensen een beperking hebben krijgen ze tot slot een gesprek met iemand van het team Passende

Ondersteuning. We geven, net als voorheen, nog steeds ‘negatieve’ plaatsingsadviezen aan enkele studenten,

dus waarbij studenten na aandringen wel worden toegelaten tot het niveau van voorkeur, maar

wij dringend hebben geadviseerd om dit niet te doen.

Zowel de enquêtes als de casestudies laten zien dat mbo-instellingen zich zeer goed bewust zijn van het wettelijke toelatingsrecht voor studenten. Dat bewustzijn is terug te zien in de voorzichtigheid die men wil betrachten bij de toelating van nieuwe studenten. Een deel van de scholen hanteert geen intake meer, waarbij gekeken wordt naar de motivatie of geschiktheid van de student.

Zij benutten de intake – of een variant daarvan – alleen nog maar voor kennismaking. Het

merendeel van de scholen verlegt eveneens het accent in de intake. Zij geven de intake meer het karakter van kennismaking, maar laten het element van advisering op basis van een toetsing van motivatie en geschiktheid (nog) niet los.

In de volgende paragraaf kijken we hoe vaak negatieve advisering voorkomt.

29 4.2 Advisering op basis van intake

Uit de enquête onder teammanagers blijkt dat de meeste opleidingen de mogelijkheid kennen om aankomend studenten een negatief advies voor de opleiding te geven. Bij een vijfde van de opleidingsteams werd in het studiejaar 2018-2019 aan geen enkele student het advies gegeven om een andere opleiding te zoeken. Bij ruim de helft (53%) van de opleidingsteams is het wel voorgekomen, maar gaat het om een beperkt aantal keren (1-5 keer). Ruim een kwart van de teams (27%) kende meer dan vijf negatieve adviezen, in uitzonderlijke gevallen oplopend tot enkele tientallen.

De wijze waarop het advies wordt gegeven varieert per instelling. Soms is het een formeel advies; een formulier, een mail of een brief, soms wordt het advies mondeling gegeven.

Tabel 4.3 – Aantal keren dat voor studiejaar 2018/19 aan een instromer het advies is gegeven

om een andere opleiding te zoeken (enquête teammanagers, opleidingsniveau, N=188)

Percentage

Geen negatieve adviezen 20%

1-5 negatieve adviezen 53%

6-10 negatieve adviezen 14%

Meer dan 10 negatieve adviezen 13%

Bron: eigen datacollectie, vragenlijst opleidingsniveau, eerste meting

Negatieve advisering komt het minst voor in de sector Techniek. In de sector Economie komt meer dan vijf negatieve adviezen het vaakst voor. Voor het overige is het patroon voor alle sectoren hetzelfde: bij het merendeel van de opleidingsteams is negatieve advisering niet of enkele keren voorgekomen; bij een minderheid van de teams komt negatieve advisering vaker voor.

Tabel 4.4 – Aantal keren dat voor studiejaar 2018/19 aan een instromer het advies is gegeven

om een andere opleiding te zoeken, uitsplitsing naar sector (enquête teammanagers, opleidingsniveau, N=188)

Combinatie Economie Landbouw Techniek Zorg en Totaal sectoren welzijn

Geen negatieve adviezen 11% 16% 14% 29% 18% 20%

Maximaal vijf negatieve adviezen 64% 47% 57% 53% 52% 53%

Meer dan vijf negatieve adviezen 25% 36% 29% 17% 30% 27%

N= 100% 28 55 14 58 33 188

Opmerkelijk is dat de uitsplitsing naar opleidingsniveau (tabel 4.5) laat zien dat negatieve advisering bij de meeste entreeopleidingen voorkomt (81%), terwijl het gaat om een opleidingsniveau met drempelloze instroom.

30

Tabel 4.5 – Aantal keren dat voor studiejaar 2018/19 aan een instromer het advies is gegeven

om een andere opleiding te zoeken, uitsplitsing naar opleidingsniveau (enquête teammanagers, opleidingsniveau, N=188)

Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Niveau 4 Totaal

Geen negatieve adviezen 19% 19% 19% 22% 20%

Maximaal vijf negatieve adviezen 56% 50% 48% 60% 53%

Meer dan vijf negatieve adviezen 25% 31% 33% 19% 27%

N= 100% 16 32 75 65 188

Uit verdere analyse (niet in tabel) blijkt dat negatieve advisering (veel) minder vaak voorkomt bij

vakinstellingen en AOC’s en ook minder vaak bij kleinere dan grotere ROC’s.

Aan de teammanagers is gevraagd hoe vaak het negatieve advies dat een student kreeg, is opgevolgd (tabel 4.6). De helft van hen geeft aan dat in (vrijwel) alle gevallen het advies is opgevolgd en dat de student een andere opleiding heeft gekozen. Meer dan een derde (36%) van de teammanagers zegt dat het negatieve advies niet altijd is opgevolgd.

Tabel 4.6 – Hoe vaak is dit advies opgevolgd en heeft de instromende student daadwerkelijk een

andere opleiding gekozen (schatting)? (N = 151)

In (vrijwel) alle gevallen 50%

In meer dan de helft van de gevallen 17%

In een kwart tot de helft van de gevallen 5%

In minder dan een kwart van de gevallen 7%

In geen of een enkel geval 7%

Weet ik niet 14%

Bron: eigen datacollectie, vragenlijst opleidingsniveau, eerste meting

In het verleden werden aankomend studenten soms om voor hen onduidelijke redenen afgewezen voor een opleiding. Een van de doelstellingen van de wet VATmbo is het versterken van de positie van de student en deze onduidelijkheid over het toelatingsbeleid van scholen op te heffen. De eerste onderzoeksresultaten laten zien dat de scholen inderdaad hun toelatingsbeleid op de nieuwe wetgeving hebben aangepast, evenals de informatievoorziening hierover. De verplichte intake is veelal gebleven, maar de meeste mbo-instellingen geven aan daar nu anders mee om te willen gaan: meer als kennismaking en minder als toetsmoment voor motivatie of geschiktheid. De enquête onder teammanagers laat zien dat negatieve advisering in de intake voorkomt en dat deze adviezen meestal worden opgevolgd.

In de casestudies is specifiek aandacht besteed aan mogelijke verschillen tussen BOL en BBL als het gaat om de invoering van de wet en de gevolgen ervan. Aankomende BBL-studenten die nog niet over een arbeidsovereenkomst beschikken, hebben ook na inschrijving de tijd om dat alsnog te regelen. Onder de nieuwe wetgeving is expliciet duidelijk dat scholen een BBL-student niet de toelating mogen onthouden omdat hij of zij nog geen arbeidsovereenkomst heeft. Als het niet tijdig lukt om een baan te vinden, ondersteunen de scholen bij het vinden van een alternatief.

31 Zeker voor een leerplichtige of kwalificatieplichtige jongere kan de BOL-variant van de opleiding het meest voor de hand liggende alternatief zijn. Deze doelgroep kiest in de regel echter niet voor niets voor een BBL-traject, waardoor dit soms geen geschikt alternatief is. Daarbij zijn er ook scholen met BBL-trajecten waar geen BOL-variant van wordt aangeboden. Kortom, voor de scholen kan dit soms een lastig begeleidingstraject zijn.

4.3 Studiekeuzeadvies

Onderdeel van de wet VATmbo vormt het recht op een studiekeuzeadvies voor studenten die zich voor 1 april hebben aangemeld en hebben deelgenomen aan eventueel verplichte intakeactiviteiten. In paragraaf 3.2 is beschreven of en hoe de mbo-instellingen aankomende studenten informeren over het (recht op) studiekeuzeadvies. Uit die analyse bleek dat driekwart van de mboinstellingen informatie geven over het studiekeuzeadvies. De enquête op instellingsniveau (centraal beleidsniveau) bevestigt het beeld dat de meeste scholen informatie bieden over het studiekeuzeadvies en komt op een nog hoger percentage van 85 procent (tabel 3.7).

Tabel 4.7 – Hoe wordt informatie over de mogelijkheid om een studiekeuzeadvies te krijgen bekend

gemaakt aan studenten? (N = 33)

Op de website 85%

In een brief/e-mail aan de aangemelde student 49%

Via de toeleverende vmbo-scholen 42%

Anders 24%

Bron: eigen datacollectie, vragenlijst instellingsniveau, eerste meting

Uit de analyse van de informatievoorziening door de mbo-scholen bleek al dat de maatregel van het studiekeuzeadvies op verschillende manieren wordt geïnterpreteerd. Twee varianten komen het meest voor, namelijk een studiekeuzeadvies voor alle studenten tijdens of na de intake/kennismaking (25% van de mbo-scholen) en de mogelijkheid voor studenten die twijfelen over hun keuze om een (beroeps-) keuzetest doen of zich te melden bij een (loopbaan)adviseur/-centrum van de instelling (35% van de mbo-scholen). In beide gevallen is echter niet altijd helder op te maken uit de informatievoorziening wat het studiekeuzeadvies concreet inhoudt en hoe het tot stand komt.

Op veel scholen (39%) wordt op het niveau van de opleidingen bepaald hoe het studiekeuzeadvies wordt ingevuld.

  •  
    Hoe zijn de studiekeuzeadviezen op uw onderwijsinstelling vormgegeven? (N = 33)

Tabel 4.9

Dit bepalen de opleidingen en kan per opleiding verschillen 39%

Dit gebeurt voor de hele onderwijsinstelling op dezelfde wijze 61%

Bron: eigen datacollectie, vragenlijst instellingsniveau, eerste meting

Tabel 4.8 laat zien dat het weinig voorkomt dat studenten expliciet een beroep doen op hun recht op een studiekeuzeadvies.

32

Tabel 4.8 – Hoeveel aankomend studenten hebben een beroep gedaan op dat recht (schatting)?

(N=33; N=190)

Instellingsniveau Opleidingsniveau

Geen studenten 12% 36%

Enkele studenten 33% 29%

Minder dan een kwart van de studenten 21% 3%

(Vrijwel) alle studenten 12% 1%

Weet ik niet 21% 1%

Bron: eigen datacollectie, vragenlijst instellingsniveau, eerste meting

De verschillende invulling van het studiekeuzeadvies en het feit dat ruim een kwart van de instellingen geen of onvoldoende duidelijke informatie geeft over de invulling van het studiekeuzeadvies, zijn mogelijke verklaringen waarom studenten niet vaak een beroep doen op het recht op een studiekeuzeadvies.

4.4 Samenvatting

Intake

De meeste scholen hanteren een verplichte intake. Bij drie kwart van de scholen is deze voor alle aankomend studenten. De invoering van de wet VATmbo heeft bij twee derde van de mbo-scholen geleid tot verandering(en) in het toelatingsbeleid en -procedure. Intakegesprekken hebben meer het accent gekregen van kennismakings-, advies-, loopbaan- of welkomstgesprekken (individueel) of -bijeenkomsten (in groepsverband). Toch omvat de gangbare procedure na aanmelding bij de meeste mbo-scholen nog altijd een gesprek of vorm van toetsing, waarin wordt nagegaan of de studiekeuze de juiste is (motivatie, geschiktheid).

De meeste opleidingen kennen de mogelijkheid om aankomend studenten een negatief advies te geven. Bij iets minder dan driekwart van de opleidingsteams komt het niet of hooguit vijf keer voor, bij ruim een kwart vaker dan vijf keer in een jaar. Formeel kent het toelatingsrecht geen weigeringsgronden gebaseerd op motivatie of geschiktheid. Duidelijk is dat scholen soms worstelen met hun verantwoordelijkheid om de student goed te adviseren en het wettelijke recht op toelating van de student.

Studiekeuzeadvies

Mbo-scholen koppelen het studiekeuzeadvies veelal aan de intake. Het concept van een studiekeuzeadvies wordt op uiteenlopende manieren geïnterpreteerd: Weinig studenten doen zelf expliciet een beroep op hun recht op een studiekeuzeadvies. Dat heeft mogelijk te maken met de verschillende invullingen van het studiekeuzeadvies en het feit dat ruim een kwart van de instellingen geen of onvoldoende duidelijke informatie geeft over de invulling van het studiekeuzeadvies.

33

5 Toelatingsrecht

In dit hoofdstuk gaan we in op het toelatingsrecht en in hoeverre studenten hier expliciet aanspraak op maken. Vervolgens kijken we of de invoering van het toelatingsrecht gevolgen heeft voor de in- en doorstroom van specifieke groepen studenten. Aansluitend gaan we in op drie specifieke situaties ten aanzien van toelating: numerus fixus, aanvullende eisen en de doorstroomregeling.

5.1 Aanspraak maken op toelatingsrecht

In de beide enquêtes, op instellings- en opleidingsniveau, is gevraagd of beleid en procedures gebaseerd op de nieuwe wetgeving tot incidenten of klachten hebben geleid. Dit blijkt niet of bij uitzondering voor te komen, volgens de respondenten van de instellingen zelf, al moet worden opgemerkt dat ruim een derde van de respondenten aangeeft de vraag niet te kunnen beantwoorden.

Tabel 5.1 – Voorkomen van incidenten of klachten van (aankomend) studenten naar aanleiding

van beleid en procedures die gebaseerd zijn op de wet VATmbo in 2018-2019 (N = 32; N=187)

Instellingsniveau Opleidingsniveau

Ja, dat is regelmatig voorgekomen - 1%

Ja, dit is bij uitzondering voorgekomen 34% 12%

Nee, dit is niet voorgekomen 31% 52%

Het is mij niet bekend of dit is voorgekomen 34% 35%

Bron: eigen datacollectie, vragenlijsten instellingsniveau en opleidingsniveau, eerste meting

Beleidsmedewerkers en opleidingsmanagers konden in de enquête toelichten wat de aard van de eventuele klachten was. Hierbij wordt meermaals genoemd dat de klacht of klachten voortkwamen uit onvrede van de student over niet toegelaten worden tot een opleiding of over een negatief advies over toelating tot de opleiding. Daarnaast worden ook klachten genoemd over toelating die niet zozeer te relateren zijn aan de wet VATmbo maar aan passend onderwijs.

In de enquête onder teammanagers is gevraagd hoe vaak het voorkomt dat studenten worden toegelaten vanwege het toelatingsrecht, die in voorgaande jaren niet toegelaten zouden worden. Ruim een derde van de mbo-opleidingen heeft vanwege het toelatingsrecht studenten in studiejaar 2018/19 toegelaten die zij voorgaande jaren niet toegelaten zouden hebben (tabel 5.2). De aantallen studenten die de teammanagers noemen lopen sterk uiteen. De meest genoemde redenen, waarom in eerdere jaren studenten niet aangenomen werden, betreffen het te laag achten van het niveau van de vooropleiding en meer algemeen onvoldoende capaciteiten, gebrek aan motivatie, een onjuist beeld van de opleiding en/of het beroep en problematiek op het sociaalemotionele of psychische vlak.

35

Tabel 5.2 – Aantal studenten in studiejaar 2018-2019 dat vanwege het toelatingsrecht is toegelaten,

maar voorgaande jaren niet toegelaten zouden worden (N=184)

Percentage

Geen studenten 65%

1-5 studenten 13%

6-10 studenten 8%

11-25 studenten 14%

Meer dan 25 studenten 0%

Bron: eigen datacollectie, vragenlijst opleidingsniveau, eerste meting

In de casestudy-interviews kwam naar voren dat er weliswaar nauwelijks formele klachtenprocedures zijn naar aanleiding van het toelatingsrecht, maar wordt wel regelmatig genoemd dat ouders

of studenten vaker toelating ‘eisen’, wanneer een opleiding bijvoorbeeld de student adviseert

om een andere opleiding te kiezen.

Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) signaleert in de jaarlijkse klachtenrapportage 6 een daling van het aantal vragen en klachten over het thema inschrijving:

“Verder is het belangrijk te benoemen dat het aantal klachten met betrekking tot Inschrijving weer is afgenomen (105 klachten en vragen in 2018 tegenover 143 klachten en vragen in 2017). ”

JOB legt een verband met de invoering van het toelatingsrecht. Naast de daling van het aantal klachten constateert JOB dat wel nog signalen binnenkomen van studenten die niet zijn toegelaten op grond van onder meer leeftijd, levensbeschouwing of jeugdreclassering.

Op basis van wat nu bekend is in het onderzoek stellen we vast dat het wettelijke toelatingsrecht en de daarmee verbonden procedures op dit moment niet hebben geleid tot een toename van incidenten of klachten; eerder lijkt er sprake van een afname afgaande op de genoemde rapportage van JOB. In de interviews wordt aangegeven dat studenten en ouders vaker een beroep zouden doen op het toelatingsrecht voor de opleiding van eigen keuze, tegen een negatief advies in. Teammanagers in het mbo geven aan nu vaker studenten toe te laten die eerder zouden zijn

‘afgewezen’. Het zijn signalen dat het toelatingsrecht in de praktijk inderdaad het gedrag van

zowel studenten en ouders als medewerkers in het mbo beïnvloedt. Of en in welke mate dit daadwerkelijk voorkomt, kan op grond van de onderzoeksresultaten niet worden bevestigd. De enquête onder studenten, waarover in deel 2 van de tussenrapportage 2019 wordt bericht, zal daar meer uitsluitsel over geven.

5.2 Specifieke doelgroepen

Onder het toelatingsrecht kunnen studenten, als zij voldoen aan de voorwaarden die aan het toelatingsrecht zijn gesteld, instromen in de opleiding van hun eerste keuze. Dat geldt ook als zij bij de intake het advies krijgen om dat niet te doen. Hiervoor hebben we gezien dat dat soms tot problemen leidt en dat er ook sprake is van een zekere onbekendheid met de nieuwe wetgeving.

6 JOB (2019) Klachtenrapportage 2018, pag. 6

36

In de casestudies en de enquêtes komt naar voren dat de zorgen bij instellingen rondom het toelatingsrecht zich toespitsen op een aantal specifiek doelgroepen. Het gaat om groepen studenten, die formeel recht op toelating hebben, maar waarvan men zich afvraagt of toelating wel in het belang van de student is. Genoemd worden de volgende groepen en situaties:

− Praktijkonderwijs- en vso-leerlingen met een uitstroomprofiel voor werk, die doorstromen naar

de entree-opleiding;

− Gediplomeerde vmbo-leerlingen uit de kaderberoepsgerichte leerweg die doorstromen naar

mbo-niveau 4;

− Gediplomeerde studenten van mbo-niveau 2 die doorstromen naar niveau 4;

− NT2-doorstromers van Entree naar niveau 2;

− Instromers met een grote (en soms vooraf niet bekende) ondersteuningsbehoefte.

Voor de drie eerstgenoemde groepen geldt dat opleidingen het instroomniveau van deze studenten regelmatig onvoldoende vinden. Bij de groep NT2 (Nederlands als tweede taal) speelt taalachterstand een rol. Men heeft de ervaring of de vrees dat deze studenten meer of andere begeleiding vragen van docenten dan deze (op dit moment) kunnen bieden. Er is een duidelijke bezorgdheid voor een toename van de uitval, zorg over faalervaringen bij studenten en afgerekend worden op te laag rendement. Of deze ontwikkeling zich daadwerkelijk voordoet, kunnen de meeste opleidingen echter zelf (nog) niet aantoonbaar maken. In de volgende meting van dit onderzoek zullen ontwikkelingen in uitval en switch een belangrijk aandachtspunt zijn.

5.3 Numerus fixus

Bij opleidingen waarvoor een numerus fixus geldt, zijn specifieke toelatingsprocedures van toepassing en is een vooraf bepaald, beperkt aantal plaatsen beschikbaar.

In de enquête is aan de mbo-instellingen gevraagd hoeveel numerus fixus (NF) opleidingen zij hadden in het schooljaar 2018-2019. Het aantal opleidingen met een numerus fixus varieert per instelling van 0 tot 75. Bij de helft van de instellingen komen geen tot vijf NF-opleidingen voor.

Het vaakst komen de NF- opleidingen voor bij de grote ROC’s, met 10.000 of meer studenten.

Tabel 5.3 – Aantal numerus fixus opleidingen (NF-opleidingen) binnen de instelling in 2018-2019

(N=33)

Instellingsniveau

Geen NF-opleidingen binnen de instelling 21%

1-5 NF-opleidingen 30%

6-10 NF-opleidingen 18%

Meer dan 10 NF-opleidingen 30%

Bron: eigen datacollectie, vragenlijst instellingsniveau, eerste meting

Aan de instellingen is gevraagd of het aantal opleidingen met een numerus fixus in 2018-2019 is gewijzigd en zo ja of deze wijziging het gevolg was van de wet VATmbo. Bij ongeveer een kwart van de instellingen is het aantal NF-opleidingen gestegen. Bij 22% van de instellingen is het aantal juist gedaald (tabel 5.4). Slechts een kwart van de instellingen waarbij het aantal is gestegen of gedaald geeft aan dat dit is als gevolg van de wet VATmbo (tabel 5.5).

37

  •  
    Is het aantal opleidingen met een numerus fixus in 2018-2019 gewijzigd? (N=29)

Tabel 5.4

Instellingsniveau

Nee, het aantal is gelijk gebleven 51%

Ja, het aantal is toegenomen 26%

Ja het aantal is gedaald 22%

Bron: eigen datacollectie, vragenlijst instellingsniveau, eerste meting

  •  
    Is deze wijziging (mede) een gevolg van de wet VATmbo? (N=15, instellingen)

Tabel 5.5

Instellingsniveau

Ja, als gevolg van de wet 25%

Nee, niet als gevolg van de wet 75%

Bron: eigen datacollectie, vragenlijst instellingsniveau, eerste meting

In de enquête is ook gevraagd of er, bij de NF-opleidingen, daadwerkelijk sprake was van meer aanmeldingen dan plaatsen. Ruim de helft van de instellingen geeft aan dat er bij 0-3 opleidingen met een numerus fixus ook daadwerkelijk meer aanmeldingen dan beschikbare plaatsen waren.

  •  
    Aantal NF-opleidingen met meer aanmeldingen dan plaatsen (N=24, instellingen)

Tabel 5.6

Instellingsniveau

0-3 NF-opleidingen 53%

4-10 NF-opleidingen 33%

12-30 NF-opleidingen 14%

Bron: eigen datacollectie, vragenlijst instellingsniveau, eerste meting

De redenen voor het instellen van een numerus fixus heeft het vaakst te maken met het aantal beschikbare stageplaatsen en met het perspectief op werk na afronding van de opleiding. Meer dan de helft van de instellingen met NF-opleidingen noemt ook de beperking van de eigen opleidingscapaciteit als reden.

  •  
    Redenen tot invoering numerus fixus-opleidingen, meerdere antwoorden mogelijk

Tabel 5.7

(N=26, instellingen)

Instellingsniveau

Opleidingscapaciteit 56%

Beschikbare stageplaatsen 77%

Arbeidsperspectief 76%

Borgen onderwijskwaliteit 9%

Andere redenen 14%

Bron: eigen datacollectie, vragenlijst instellingsniveau, eerste meting

38

Toelating en procedure numerus fixus opleidingen

Wat betreft de toelating op de numerus fixus opleidingen zijn er verschillende procedures mogelijk. Aan de instellingen en opleidingen is dan ook de vraag gesteld welke aspecten de toewijzingsprocedures van numerus fixus opleidingen bij de instellingen en opleidingen kennen.

  •  
    Toewijzingsprocedures instellingen, meerdere antwoorden mogelijk (N=26)

Tabel 5.8

Instellingsniveau

Toelating op volgorde van ontvangst aanmelding 78%

Toelating op basis van loting 22%

Voorrang voor studenten eigen instelling 42%

Voorrang voor studenten uit eigen regio 3%

Voorrang voor studenten die nog kwalificatieplichtig zijn 9%

Voorrang voor studenten met arbeidsovereenkomst (voor BBL-traject) 9%

Overige procedures 15%

Bron: eigen datacollectie, vragenlijst instellingsniveau, eerste meting

Toelating op volgorde van ontvangst van de aanmelding van de student is de meest voorkomende procedure. Minder dan de helft van de instellingen (42%) geeft voorrang aan studenten uit de eigen instelling. Toelating op basis van loting komt relatief minder vaak voor.

5.4 Aanvullende eisen en doorstroomregeling

Voor een aantal opleidingen mogen mbo-scholen aanvullende eisen (blijven) stellen. De minister heeft per ministeriële regeling vastgesteld om welke opleidingen het gaat. Het gaat hier bijvoorbeeld

om eisen als ‘creatieve en artistieke aanleg’ en ‘fysieke en psychische geschiktheid’. De

scholen bepalen zelf hoe ze deze eisen bij de aankomend studenten vaststellen en of ze de eisen daadwerkelijk willen hanteren.

Het merendeel (71%) van de mbo-instellingen biedt opleidingen aan waarvoor aanvullende eisen gesteld mogen worden. 7 Voor een deel gaat het om opleidingen die wel toelatingseisen mogen stellen maar dat niet doen.

Ruim een kwart van de scholen heeft opleidingen waarvoor geen aanvullende toelatingseisen gelden, maar men wel aanvullende eisen zou willen stellen. Opleidingen en scholen noemen hierbij eisen die terug te voeren zijn op het instroomniveau, maar ook specifieke eisen, zoals rijvaardigheid, fysieke capaciteiten, mentale belastbaarheid en de Verklaring omtrent gedrag (VOG). Vooral de laatste komt ook vaker terug in de casestudies. De VOG mag niet als eis voor

inschrijving voor de opleiding gesteld worden, maar door het leerbedrijf – in een later stadium -

wel als eis voor het volgen van een stage. Wanneer duidelijk is dat een student geen VOG zal krijgen, is ook op voorhand al bekend dat de student deze opleiding niet succesvol zal kunnen afronden omdat de beroepspraktijkvorming zal ontbreken. Bij sommige scholen worden dit al nadrukkelijk kenbaar gemaakt in de communicatie van de opleidingen, bijvoorbeeld op de website. Het kan voor de opleidingen niettemin soms een flinke uitdaging zijn om deze studenten naar een alternatieve opleidingskeuze te bewegen. Voor specifieke sectoren is niet krijgen van VOG wel geldige reden voor uitschrijving.

7 Bron: eigen datacollectie, vragenlijst instellingsniveau, eerste meting (N=33)

39 De doorstroomregeling biedt scholen de mogelijkheid om vmbo-leerlingen met een niet-verwant profiel door te laten stromen naar mbo-opleidingen in het technische en economische domein. In de regeling staat welke eindexamenvakken (in het vmbo) verplicht zijn om door te kunnen stromen. De regeling is in 2003 ingevoerd. Scholen mogen de regeling toepassen, maar het is geen verplichting meer. Aan de scholen is gevraagd of zij gebruik maken van de doorstroomregeling, dan wel of ze gebruik maken van de wettelijke mogelijkheid om de nadere vooropleidingseisen techniek en economie te handhaven. Het beeld is vooralsnog gevarieerd: zo geeft ruim een kwart van de mbo-scholen (vragenlijst beleidsniveau, N=33) aan dat de doorstroomregeling nog wordt toegepast om instromers met wiskunde/NASK1 toe te laten tot een technische opleiding. Ook een kwart van de mbo-instellingen maakt gebruik van de doorstroomregeling om instromers met wiskunde of economie of een tweede vreemde taal toe te laten tot een economische opleiding. Overige mbo-scholen geven aan dat zij deels wel en deels niet de doorstroomregeling toepassen.

5.5 Samenvatting toelatingsrecht

Aanspraak maken op toelatingsrecht

Op basis van wat nu bekend is in het onderzoek stellen we vast dat het wettelijke toelatingsrecht en de daarmee verbonden procedures niet hebben geleid tot een toename van incidenten of klachten. In de interviews wordt aangegeven dat studenten en ouders vaker een beroep zouden doen op het toelatingsrecht voor de opleiding van eigen keuze, tegen een negatief advies in. Teammanagers in het mbo geven aan nu vaker studenten toe te laten die eerder zouden zijn

‘afgewezen’. Het zijn signalen dat het toelatingsrecht in de praktijk inderdaad het gedrag van

zowel studenten en ouders als medewerkers in het mbo beïnvloedt. Of en in welke mate dit daadwerkelijk voorkomt, kan op grond van de onderzoeksresultaten niet worden bevestigd.

Numerus fixus

Bij ongeveer een kwart van de mbo-scholen is het aantal opleidingen met een numerus fixus in 2018/19 gestegen en bij een vrijwel even groot deel van de scholen is het gedaald. Bij slechts enkele scholen is de stijging of daling een gevolg van de wet VATmbo.

Bij de meeste mbo-opleidingen worden studenten toegelaten op volgorde van aanmelding. Voorrang wordt vrijwel alleen gegeven aan studenten van de eigen instelling, maar ook dit gebeurt lang niet bij alle instellingen.

Aanvullende eisen en doorstroomregeling

Het merendeel (71%) van de mbo-instellingen biedt opleidingen aan met aanvullende eisen. Voor een deel gaat het ook om opleidingen die wel toelatingseisen mogen stellen maar dat niet doen. De doorstroomregeling biedt scholen de mogelijkheid om vmbo-leerlingen met een niet-verwant profiel door te laten stromen naar mbo-opleidingen in het technische en economische domein. Scholen maken daarvan wisselend gebruik.

40

6 Conclusies

6.1 Inleiding

Het voorliggende rapport doet verslag van de eerste meting van de evaluatie en monitoring van de wet vroegtijdige aanmelddatum en toelatingsrecht mbo die op 1 augustus 2017 in werking is getreden.

In het onderzoek staan de volgende onderzoeksvragen centraal:

  • 1. 
    Gebeurt wat in de wet is voorgeschreven of wordt mogelijk gemaakt? (directe effecten)
  • 2. 
    Gebeurt wat met de wet (impliciet, indirect) wordt beoogd? (indirecte effecten)
  • 3. 
    Leidt de wet tot de beoogde doelen? (outcome)
  • 4. 
    Wat is de invloed van context en actoren op het optreden van effecten en outcome? (context en actoren)
  • 5. 
    Welke verklarende mechanismen en factoren zijn aan te wijzen voor het optreden van effecten en outcome? (samenhang en ontwikkeling)

    8

In deze rapportage ligt de focus op de eerste, directe effecten van de invoering van de wet. Duidelijk is geworden dat de invoering van de wet wel tot aanpassingen in procedures en veranderingen in bewustzijn leidt, maar dat het nog te vroeg is om al uitspraken te doen over realisatie van doelen die met de wet worden beoogd. Hoewel de wettelijk verplichte procedures veelal door de mbo-scholen zijn doorgevoerd, moet de werkelijke impact van de wet op het gedrag van vmboscholen, aankomende studenten en mbo-scholen in de komende jaren nog blijken. Een tweede aspect dat het bemoeilijkt om nu al uitspraken te doen over de effecten van de wet is het nog ontbreken van landelijk dekkende, betrouwbare data. Zo zijn er geen landelijke gegevens over aanmeldingen beschikbaar. In het onderzoek wordt data over aanmeldingen en inschrijving verzameld bij een aantal mbo-instellingen om zo een beeld te krijgen van de ontwikkelingen. Deze data is in het najaar van 2019 beschikbaar.

In dit hoofdstuk formuleren we de belangrijkste conclusies uit het onderzoek. Deze hebben betrekking op de vroegtijdige aanmelddatum, de intake en op het toelatingsrecht. Het onderwerp van het bindend studieadvies komt aan de orde in de eerdergenoemde najaarsrapportage van 2019.

6.2 Vroegtijdige aanmelddatum

Op basis van de data die op dit moment beschikbaar zijn, zijn (nog) geen grote gevolgen vast te stellen van de vroegtijdige aanmelddatum. Er zijn aanwijzingen dat bij bepaalde mbo-scholen het aantal vroege aanmeldingen is gestegen, maar vaak geldt dat vmbo- en mbo-scholen in de regio al eerder afspraken hadden gemaakt om de aanmelding te vervroegen. Datzelfde geldt voor het

8 De term effecten wordt gebruikt in ruime zin: het gaat niet om effecten in de betekenis van bewezen causale verbanden,

maar om het met empirische evidentie aannemelijk maken wat gevolgen van de nieuw wetgeving zijn.

41

monitoren van de overstap van vmbo naar mbo: in de meeste regio ’s zijn daarover afspraken

gemaakt en wordt gebruik gemaakt van registraties om leerlingen te volgen. Vmbo-scholen zijn, zo blijkt uit het onderzoek, goed betrokken bij de invoering van de vroegtijdige aanmelddatum.

In de casestudies wordt melding gemaakt dat studenten zich voor meerdere opleidingen voor 1 april zouden inschrijven om hun definitieve opleidingskeuze uit te stellen en toch zeker te zijn van toelatingsrecht. Ook hier geldt echter dat er vooralsnog geen onderzoeksuitkomsten zijn die bevestigen dat dit op grote schaal voorkomt.

Vergelijkbare conclusies kunnen worden getrokken over mogelijke effecten op het LOB-programma van vmbo-scholen, gevolgen van vervroeging van de opleidingskeuze voor de student en extreem vroege aanmeldingen: er zijn signalen dat er gevolgen van de wet zouden zijn, maar er is geen sprake van een algemeen beeld.

Enerzijds lijkt de impact van de vroegtijdige aanmelddatum dus niet heel groot, vooral omdat in

veel regio’s vmbo en mbo eerder al afspraken hierover hadden gemaakt en daarin samenwerkten.

Anderzijds is het afwachten of nu nog incidentele ervaringen een bredere ontwikkeling aankondigen en op termijn toch veranderingen zichtbaar zullen worden bijvoorbeeld in het aantal aanmeldingen per student. Belangrijk is het om op termijn vast te kunnen stellen of de vroegere aanmelding van studenten leidt tot minder uitval en minder wisseling van opleiding in het mbo.

6.3 Informatievoorziening door mbo-instellingen

Het onderzoek wijst uit dat op de meeste websites van mbo-instellingen het toelatingsbeleid en - procedures worden gepubliceerd. Een analyse laat zien dat met name de informatie over het studiekeuzeadvies en de opleidingen met numerus fixus en aanvullende toelatingseisen niet altijd voldoende duidelijk is.

Bij opleidingen waarvoor een numerus fixus geldt, zijn specifieke toelatingsprocedures van toepassing en is een vooraf bepaald, beperkt aantal plaatsen beschikbaar. Het aantal opleidingen met een numerus fixus varieert per instelling van 0 tot 75. Bij de helft van de instellingen komen geen of slechts enkele opleidingen met numerus fixus voor. Er is in 2018-2019 geen sprake van een duidelijke stijging of daling van het aantal opleidingen met numerus fixus en de veranderingen die optreden, zijn volgens de scholen, meestal geen gevolg van de nieuwe wet.

Ook kon worden vastgesteld dat informatie over de voorwaarden en het toelatingsrecht niet altijd zorgvuldig en correct zijn. Daarbij moet bedacht worden dat de analyse van de informatievoorziening plaatsvond medio 2018, relatief kort na invoering van de wet. Het is aannemelijk dat de implementatie van dit aspect van de wet verder verbetert naar mate instellingen meer kennis en ervaring opdoen.

Een belangrijke aanvulling op het onderzoek naar de informatievoorziening is de enquête onder eerstejaars studenten, waarover in het tweede deel van de tussenrapportage 2019 wordt gerapporteerd.

6.4 Intake

In de paragraaf hierna bespreken we de expliciete werking van het toelatingsrecht in individuele gevallen. Hier bespreken we naar de meer indirecte werking van het toelatingsrecht, namelijk de invloed op de intake van mbo-scholen.

Veruit de meeste mbo-scholen hanteren een verplichte intake voor nieuwe studenten. Dat was voor de invoering van de wet Vroegtijdige aanmelddatum en Toelatingsrecht al zo. Bij de intake

42 draaide het meestal om drie aspecten: kennismaking tussen student en school, toetsing door de school van de motivatie en geschiktheid van de student voor de opleiding waarvoor deze zich had aangemeld (in een gesprek en/of met behulp van testen) en bepaling van eventuele extra ondersteuningsbehoefte bij de student. Met name het tweede aspect, het kijken naar geschiktheid en motivatie van de student, gaf in het verleden aanleiding tot discussie en ongerustheid. De zorg dat studenten ten onrechte de toegang tot de studie van hun keuze ontzegd zou worden, was mede aanleiding voor de invoering van het toelatingsrecht in het mbo.

Juist op dit punt nu is een duidelijk effect van de nieuwe wet zichtbaar. Mbo-scholen passen hun intake- en toelatingsprocedures aan. Er is sprake van een breed en sterk bewustzijn dat de invoering van het toelatingsrecht de functie van de intake heeft veranderd. Scholen hebben die verandering opgenomen in hun beleid, soms door radicaal de intake alleen nog als kennismaking te beschouwen. Veelal echter gaat het om een accentverschuiving: de intake verandert van karakter, waarbij de nadruk meer ligt op kennismaking en bepalen van eventuele ondersteuningsbehoefte en minder op bespreking van motivatie en geschiktheid.

Tegenover deze ontwikkeling staat dat veruit de meeste instellingen nog altijd een verplichte intake kennen en dat nog altijd een vorm van toetsing van motivatie en geschiktheid van de student daarbij een rol speelt. Negatieve advisering komt bij bijna driekwart van de opleidingsteams niet of maximaal vijf keer voor, bij ruim een kwart vaker dan vijf keer in een jaar. Formeel kent het toelatingsrecht geen weigeringsgronden gebaseerd op motivatie of geschiktheid. Duidelijk is wel dat scholen soms worstelen met hun verantwoordelijkheid om de student goed te adviseren en het wettelijke recht op toelating van de student. Dat geldt in het bijzonder voor specifieke groepen en de situatie, waarbij men de vooropleiding niet altijd voldoende acht om succesvol aan de gekozen opleiding te beginnen.

6.5 Toelatingsrecht

Meer principieel is de vraag of de wet het fenomeen van onterechte ‘afwijzingen’ voorkomt en het

voor studenten voldoende helder is dat zij ondanks een negatief advies recht hebben op toelating. Het wettelijke toelatingsrecht moet de positie van de student in dit proces versterken en daarmee tegenwicht bieden aan de kracht van het advies dat de school geeft. Inderdaad zien we dat het advies om niet de opleiding van keuze te gaan volgen weliswaar vaak, maar niet altijd opgevolgd wordt door de student. Incidenteel doet de student daarbij expliciet beroep op het toelatingsrecht en slechts sporadisch komt het bij scholen ook tot klachten of procedures op dit punt.

De al eerdergenoemde enquête onder eerstejaars studenten zal ook op dit punt meer inzicht bieden.

Tot slot kan worden opgemerkt dat de ontwikkeling rondom de intake en het al of niet geven van advies niet losstaat van een ander, even belangrijk element uit de nieuwe wet: het (negatief) bindend studieadvies (BSA). Het is de vraag of en in welke mate de ontwikkelingen rondom de intake en het toelatingsrecht van invloed zijn op de wijze waarop het bindend studieadvies wordt toegepast door de mbo-instellingen. Het vervolgonderzoek, later in 2019, moet uitwijzen wat hiervan in de praktijk zichtbaar wordt.

43

7 Literatuur

Consortium 2B MBO (2017). Evaluatie wet ‘Doelmatige leerwegen’ mbo. Nijmegen: KBA Nijmegen/ResearchNed.

Eimers, T., Boer, P. den, Vink, R., Kat-De Jong, M., Vermeulen, M., & Busse, G. (2012). Macrodoelmatigheid

 van het opleidingsaanbod in het mbo. Ervaringen in Denemarken, Duitsland, Engeland en Finland. Nijmegen: KBA/IVA.

Eimers, T., & Kennis, R. (2017). Passend onderwijs in het mbo: tussenbalans. Tweede meting monitor. Nijmegen: KBA Nijmegen.

Eimers, T., Kennis, R., Keppels, E., & Roelofs, M. (2011). Regiomonitor Utrecht Voortijdig schoolverlaten. Uitvallers en zorgdeelnemers van ROC Midden Nederland. Nijmegen: KBA. Eimers, T., & Keppels, E. (2014) De plicht tot verantwoordelijkheid. Nadere inkadering van de

zorgplicht doelmatigheid. Nijmegen: Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt.

Korpershoek, H., Beijer, C., Spithof, M., Naaijer, H.M., Timmermans, A.C., Rooijen, M. van, Vugteveen, J., & Opdenakker, M.-C. (2016). Overgangen en aansluitingen in het onderwijs. Deelrapportage 1: reviewstudie naar de po-vo en de vmbo-mbo overgang. Groningen: GION Onderwijs/Onderzoek.

OCW (2016). Memorie van Toelichting bij Voorstel van Wet tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en enkele andere wetten ter invoering van een vroegtijdige aanmelddatum

voor en toelatingsrecht tot het beroepsonderwijs. ’s-Gravenhage: Ministerie van Onderwijs,

Cultuur en Wetenschap. Onderwijsraad (2012). Zicht op een macrodoelmatig opleidingsaanbod. Den Haag: Onderwijsraad.

ROA (2015). Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2014. Maastricht: Researchcentrum

voor Onderwijs en Arbeidsmarkt. SER (2017). Toekomstgericht beroepsonderwijs. Deel 2 Voorstellen voor een sterk en innovatief

beroepsonderwijs. Den Haag: Sociaal-Economische Raad. Wijk, B. van, Dungen, S. van den, Westerhuis, A., & Brouwer, P. (2013). Kansrijk toelatingsbeleid.

’s-Hertogenbosch: Expertisecentrum Beroepsonderwijs.

45

3.

Hoofddocument

 
 
 

4.

Meer informatie

 

5.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.