36 600 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025

J DERDE VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP1

Vastgesteld 13 maart 2025

1. Inleiding

De commissie heeft met belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het tweede verslag.2 Meer in het bijzonder bedanken de leden van de CDA-fractie voor de voortvarendheid waarmee de antwoorden naar de Kamer gezonden zijn.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA, CDA, D66 en Volt hebben naar aanleiding van deze nota enkele vervolgvragen.

2. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA

De regering antwoordt op vragen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie over de ambities om de Draghi-doelstelling van 3% te behalen: «Daarbij zetten wij ons in om het belang van voldoende bekostiging van de OCW-sectoren consequent voldoende mee te wegen, ook in het kader van een weerbare samenleving en democratische rechtsstaat, en een sterke en innovatieve Nederlandse en Europese economie met goed opgeleide mensen3 De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen zich af wat de woorden «zetten wij ons in» concreet betekent. Kan de regering toelichten welke concrete acties zij onderneemt om de OCW-bekostiging op peil te krijgen? Welke stappen ziet zij voor zich? En welke maatregelen heeft de regering inmiddels al genomen om deze ambities te realiseren?

De regering stelt voorts: «Uiteraard zullen wij de gesprekken met de sector vervolgen over de bestuurlijke gevolgen van de bezuinigingen4 De fractieleden van GroenLinks-PvdA stellen dat tijdens de deskundigenbijeenkomst bij de Eerste Kamer op 18 februari 20255 echter bleek dat het contact met de sector, bijvoorbeeld met vakbonden, absoluut minimaal is. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen zich af wat de regering precies verstaat onder «de sector»? Vallen vakbonden daar ook onder? Hoe vaak heeft de regering met de vakbonden gesproken over de bezuinigingen en de Wet Internationalisering in balans (hierna: WIB)?

Wat betreft de starters- en stimuleringsbeurzen hebben de fractieleden van GroenLinks-PvdA nog de volgende vragen. In de eerste plaats merken zij op dat de regering in haar beantwoording spreekt over een redelijke termijn waarop de bezuinigingen voor de starters- en stimuleringsbeurzen zijn aangekondigd, namelijk «ruim drie maanden voorafgaand aan het nieuwe jaar6 In hoeverre is er sprake van een redelijke termijn als er in december 2024 nog wijzigingen (via het amendement-Bontenbal c.s.7) in de begroting van OCW zijn doorgevoerd? Verder merken genoemde leden op dat Universiteiten aangeven dat drie maanden onvoldoende tijd is om zich voor te bereiden op het wegvallen van een groot deel van de bekostiging van deze beurzen. Hoe beoordeelt de regering de redelijkheid van de termijn van drie maanden transitietijd voor deze bezuinigingen? Erkent de regering dat universiteiten binnen drie maanden onmogelijk alle maatregelen kunnen treffen om de nadelige personele gevolgen van de bezuinigingen op te vangen, zeker wanneer rekening wordt gehouden met een zorgvuldige procedure, zoals bestaande cao-afspraken? Ten slotte merken genoemde leden in dit verband op dat universiteiten aangeven dat het ministerie en de ambtsvoorganger van de Minister, eerder hebben gestimuleerd om de besteding van de beurzen naar voren te halen, om op deze manier zoveel mogelijk jonge wetenschappers aan perspectief te helpen. Erkent de regering dat deze strategie eerder geadviseerd is door het ministerie? Is de regering het met de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA eens dat met het schrappen van een groot deel van deze beurzen het vertrouwensbeginsel is geschonden? Zo nee, welke kwalificatie zou de regering dan aan haar besluit geven in het kader van goed bestuur?

De regering stelt voor de bezuiniging op lopende startersbeurzen eventueel te dempen met het budget van jaarlijks € 78 miljoen euro, dat universiteiten ontvangen ter verlaging van de werkdruk, en dit «aan te wenden om op voorhand gedane uitgaven te dekken8 De werkdrukmiddelen zijn echter specifiek bedoeld voor het verlagen van de werkdruk, die volgens de Nederlandse Arbeidsinspectie al jarenlang te hoog is.9 De Arbeidsinspectie heeft daarbij al gewaarschuwd dat in 2025 «Mochten de benodigde maatregelen dan niet of onvoldoende genomen zijn, handhavend zal worden opgetreden10 Hoe denkt de regering de werkdruk bij de universiteiten te verlagen, gelet op het voorstel werkdrukmiddelen aan te wenden om de bezuiniging op de huidige startersbeurzen te verlichten? En hoe kijkt de regering naar het recente oordeel van de Nederlandse Arbeidsinspectie, dat 10 maanden geleden naar de Tweede Kamer werd gestuurd, en hun waarschuwing om handhavend op te treden vanaf 2025 als er geen gerichte maatregelen worden genomen? Is de regering zich bewust van dit risico? Vindt zij het in dit licht verantwoord om specifieke gelden die gereserveerd zijn voor het verlichten van de werkdruk aan te wenden voor «op voorhand gedane uitgaven»?11

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben ook nog een aantal vervolgvragen over het amendement-Bontenbal c.s.12 In de eerste plaats vragen zij of de regering het met hen eens is dat door de keuze voor «een limitatieve lijst van regio’s die binnen de reikwijdte vallen»13 onduidelijkheid blijft bestaan over welke hogescholen en universiteiten binnen deze reikwijdte vallen?14 Verder vragen zij of de regering kan toelichten waarom er voor is gekozen is om het bedrag uit het Krimpfonds alleen toe te kennen aan hbo-instellingen en niet aan universiteiten in de krimpregio’s? Welke motivatie ligt hieraan ten grondslag, en is deze keuze onderbouwd met onderzoek naar de effecten? Ten slotte vragen zij in dit verband wat de gevolgen zijn als het hbo wordt uitgezonderd van de taakstelling voor internationale studenten?

3. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van CDA

Bestuursakkoord en overgangstermijn

De leden van de CDA-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het tweede verslag dat de regering een vooraankondiging van de bezuinigingen op de starters- en stimuleringsbeurzen en een overgangstermijn van drie maanden voldoende acht. Deze leden vragen of de regering dit nader kan toelichten, gezien de complexiteit van processen rondom personeelsbeleid en de door professor Schlössels gestelde hoge mate van opgebouwd vertrouwen.15 Dit opgebouwde vertrouwen vloeit voort uit een deel van de afspraken die gemaakt zijn in het bestuursakkoord, die zeer concreet zijn en daarmee resultaatgerichte afspraken vormen.

In het verlengde van de vorige vraag, vragen de leden van de CDA-fractie zich af in hoeverre er bij de overgangstermijn van drie maanden rekening is gehouden met arbeidsrechtelijke kaders die het in bepaalde gevallen onmogelijk maken om in een zo korte tijd te reorganiseren?

In hoeverre zijn onderwijsinstellingen en vakbonden betrokken bij het bepalen van een uitvoerbare overgangstermijn? Op welke wijze, met welke frequentie en met welke partners heeft dit overleg plaatsgevonden? In de deskundigenbijeenkomst bij de Eerste Kamer op 18 februari 2025 heeft de Algemene onderwijsbond (hierna: Aob) gemeld niet te zijn betrokken bij overleggen. Zijn andere partners wel betrokken met het oog op de uitvoering van de voorgenomen bezuinigingen?

De fractieleden van het CDA vragen waarom de regering een overgangstermijn van drie maanden geschikt acht, kijkend naar de langere transitietijd die onderwijsinstellingen aangeven nodig te hebben.

In de antwoorden op de vragen met betrekking tot de uitvoerbaarheid van het amendement-Bontenbal c.s.16 geeft de regering aan dat naast de WIB en de nota van wijziging gewerkt wordt aan aanvullende maatregelen.17 Kan de regering aangeven waar zij in hoofdlijnen aan denkt en kan de regering aangeven in hoeverre deze aanvullende maatregelen effect kunnen hebben op de uitvoerbaarheid?

Arbeidsmarkt

In Nederland zijn er 35 arbeidsmarktregio’s met regionaal arbeidsmarktbeleid en de uitvoering in de 35 regio’s. De fractieleden van het CDA vragen of de regering zicht heeft op de relatie tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt in deze arbeidsmarktregio’s. Heeft de regering zicht op het effect op de uitvoerbaarheid van het regionaal arbeidsmarktbeleid mede gevormd door de regionale kennisinfrastructuur?

Voorts vraagt het anders organiseren van het opleiden van professionals in de zorg een doel dat tijd zal kosten, zo stellen de leden van de CDA-fractie. De aangekondigde bezuinigingen (onderwijs, arbeidsmarkt, stagefonds) zullen leiden tot het vergroten van het arbeidsmarkttekort. Het bestuur van ’s Heeren Loo heeft de Kamers een brief hierover gestuurd daterende van 3 maart 2025.18 Is de regering bereid nader overleg te plegen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en is de regering bereid om daarna met het bestuur van ’s Heeren Loo, voor de Voorjaarsnota, in gesprek te gaan?

4. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

In reactie op de vragen over de juridische houdbaarheid van de bezuinigingen, stelt de regering dat er «niet onrechtmatig of onredelijk is gehandeld bij het invullen van de bezuinigingen19 Voorts stelt de regering dat «het politieke besluit om te bezuinigen juridisch zorgvuldig [is] vormgegeven, waarbij de ervaringen in vorige bezuinigingsrondes en gerechtelijke uitspraken naar aanleiding daarvan zijn meegewogen20 De leden van de fractie van D66 zijn door deze stellingnames nog niet overtuigd van de rechtmatigheid van de bezuinigingen. Zij vragen nogmaals of er juridisch advies is ingewonnen over de effecten van de bezuinigingen op het bestuursakkoord. Zo ja, kan dit advies met de Kamer gedeeld worden? Zo nee, waarom is er geen juridisch advies ingewonnen? Waar doelt de regering op wanneer zij schrijft dat het politieke besluit om te bezuinigen juridisch zorgvuldig is vormgegeven, wanneer er geen juridisch advies is ingewonnen? Welke ervaringen en gerechtelijke uitspraken zijn concreet meegewogen in het vormgeven van de bezuinigingen?

De ambtsvoorganger van de Minister heeft in 2022 300 miljoen euro (prijspeil 2022) beschikbaar gesteld voor starters- en stimuleringsbeurzen.21 Mede op aandringen van de Minister en mede op advies van de Adviescommissie uitwerking starters- en stimuleringsbeurzen hebben veel universiteiten ervoor gekozen om de middelen zoveel mogelijk toe te kennen en erop te vertrouwen dat het ministerie de afspraken over de financiering in de toekomst – in ieder geval tot en met 2031 – zou nakomen. De regering heeft de universiteiten slechts drie maanden gegeven om zich voor te bereiden op het wegvallen van ruim 336 miljoen euro aan starters- en stimuleringsbeurzen (prijspeil 2024). Erkent de regering dat het ministerie universiteiten heeft aangespoord om het geld zoveel mogelijk en zo snel mogelijk te geven? Waarom vindt de regering drie maanden tussen de vooraankondiging en de inwerkingtreding van de bezuinigingen op de starters- en stimuleringsbeurzen voor universiteiten voldoende, gezien de processen rondom personeelsbeleid en de verwachtingen die zijn gewekt bij jonge onderzoekers? Hoe beoordeelt de regering de rechtmatigheid van de bezuinigingen en de drie maanden vanaf de vooraankondiging in het licht van deze aansporingen?

De regering schrijft dat de totale uitgaven van Nederland aan onderzoek en ontwikkeling al jaren boven het gemiddelde van de Europese Unie (hierna: EU) liggen.22 Volgens data van de EU bedroegen de gemiddelde uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling in de EU in 2023 2,22 procent van het bbp en bedroegen de uitgaven van Nederland in 2023 2,08 procent van het bbp.23 Bovendien blijkt uit dezelfde data en uit onderzoek van TNO dat Nederland door ons omringende landen als België (3,5%), Duitsland (3,1%), en Denemarken (3,1%) voorbij wordt gestreefd.24 Is de regering het met de leden van de D66-fractie eens dat op basis van deze data niet kan worden gesteld dat Nederland behoort tot de top van landen die investeren in onderzoek en ontwikkeling? Met welk groeipad verwacht de regering haar ambitie om in 2030 3% van het bbp uit te geven aan onderzoek en ontwikkeling te realiseren? De regering schrijft dat zij in wil zetten op een beter vestigingsklimaat en vooral private investeringen in onderzoek en ontwikkeling wil stimuleren. Deelt de regering de opvatting van de fractieleden van D66 en een groot aantal grote bedrijven dat de voorgestelde bezuinigingen het vestigingsklimaat verzwakken en private investeringen ondermijnen?25 Zo nee, waarom niet? Hoe reageert de regering op de zorgen van de Economic Board Zuid-Holland, Economic Board Amsterdam en Economic Board Utrecht (ondersteund door o.a. VNO-NCW) over de zware schade die de WIB kan toebrengen aan de Nederlandse economie, innovatiekracht, het investeringsklimaat en de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven? Hoe gaat de regering voorkomen dat internationaal talent wegtrekt uit Nederland en de positie van Nederland als kennisland wordt verzwakt?

Door de combinatie van de bezuinigingen, de demografische krimp en het afnemend aantal buitenlandse studenten kunnen hbo’s én universiteiten niet voldoende mensen opleiden voor de arbeidsmarkt, aldus de fractieleden van D66. Kan de regering reflecteren op de effecten van de bezuinigingen, in combinatie met de demografische krimp en het afnemende aantal buitenlandse studenten, op de arbeidsmarkt en het huidige en toekomstige personeelstekort? Waarom is de 90 miljoen euro voor de periode 2022–2026 uit het Krimpfonds alleen beschikbaar voor hbo-instellingen en niet voor universiteiten in sterk krimpende regio’s? Hoe worden universiteiten in krimpgebieden ondersteund bij het behouden en aanpassen van hun opleidingsaanbod? Waarom valt de Radboud Universiteit in Nijmegen niet onder de grensregio’s, terwijl deze universiteit zich vlak bij de Duitse grens bevindt?

5. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van Volt

In de beantwoording van de regering op de vragen van de fractieleden van Volt over de WIB schrijft de regering: «Grensregio’s worden in het criterium opgenomen vanwege de verbondenheid met het anderstalige grensgebied en de noodzaak om in een universele taal onderwijs aan te bieden. Vestigingen die zich hemelsbreed binnen 25 km van een anderstalige landsgrens bevinden, vallen binnen deze definitie26 Dit roept de vraag op bij de leden van de Volt-fractie waar precies die anderstalige landsgrens loopt. Welke onderwijsinstellingen vallen onder het vierde criterium en dus binnen 25 km van de anderstalige landsgrens?

De fractieleden van Volt vragen op welke juridische en beleidsmatige gronden de 25 km regel is vastgesteld. Waarom is afstand tot de grens het enige criterium en niet de mate waarin een regio economisch afhankelijk is van internationale studenten?

Als de overheid bezuinigt op het hoger onderwijs, bestaat het risico dat getalenteerde studenten en wetenschappers uitwijken naar landen die wel investeren in wetenschap en innovatie, aldus de fractieleden van Volt. Dit kan de concurrentiepositie van Nederland als kennisland verzwakken en negatieve gevolgen hebben voor de economie en samenleving. Welke lange termijn maatregelen neemt de regering om te voorkomen dat deze bezuinigingen leiden tot een braindrain van internationaal talent?

In de beantwoording schrijft de regering: «Er wordt door het kabinet bezuinigd op onderwijs en onderzoek om investeringen in andere maatschappelijke doelen, zoals defensie27 De fractieleden van Volt stellen dat gezien de geopolitieke spanningen en economische onzekerheid het essentieel is om Nederland als kennisland strategisch te versterken. Een verzwakt kennisland is immers extra kwetsbaar in een wereld vol geopolitieke uitdagingen. Hoe zorgt de regering ervoor dat investeringen in defensie samengaan met investeringen in onderzoek, innovatie en onderwijs, zodat Nederland niet afhankelijk wordt van buitenlandse kennis en technologie?

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ziet de nota naar aanleiding van het derde verslag met belangstelling tegemoet en ontvangt deze graag uiterlijk 17 maart 2025, 17.00 uur.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Rietkerk

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Graag


X Noot
1

Samenstelling:

Lagas (BBB), Jaspers (BBB), Van Knapen (BBB), Roovers (GroenLinks-PvdA), Veldhoen (GroenLinks-PvdA) (ondervoorzitter), Fiers (GroenLinks-PvdA), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Rosenmöller (GroenLinks-PvdA), Kaljouw (VVD), Geerdink (VVD), Rietkerk (CDA) (voorzitter), Doornhof (CDA), Van Meenen (D66), Belhirch (D66), Van Kesteren (PVV), Nicolaï (PvdD), Van Bijsterveld (JA21), Van Apeldoorn (SP), Talsma (CU), Van den Oetelaar (FVD), De Vries (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

X Noot
2

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 VIII, I.

X Noot
3

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 VIII, I, p. 4.

X Noot
4

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 VIII, I, p 3.

X Noot
5

Deskundigenbijeenkomst over de rechtmatigheid en uitvoerbaarheid van de voorgenomen bezuinigingen in het hbo en wo in de begrotingsstaten OCW 2025, d.d. 18 februari 2025.

X Noot
6

Ibidem.

X Noot
7

Kamerstukken II 2024/25, 36 600 III, nr. 12.

X Noot
8

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 VIII, I, p. 3.

X Noot
10

Ibidem.

X Noot
11

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 VIII, I, p. 3.

X Noot
12

Kamerstukken II 2024/25, 36 600 III, nr. 12.

X Noot
13

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 VIII, F, p. 14.

X Noot
14

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 VIII, F, p. 14.

X Noot
15

Raymond Schlössels, hoogleraar bestuursrecht Universiteit Maastricht (tijdens de Deskundigenbijeenkomst over de rechtmatigheid en uitvoerbaarheid van de voorgenomen bezuinigingen in het hbo en wo in de begrotingsstaten OCW 2025, d.d. 18 februari 2025.

X Noot
16

Kamerstukken II 2024/25, 36 600 III, nr. 12.

X Noot
17

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 VIII, I, p. 7.

X Noot
18

«Verzoek om gesprek over arbeidsmarkt & vakbekwaamheid», ’s Heeren Loo.

X Noot
19

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 VIII, I, p. 36.

X Noot
20

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 VIII,  I, p. 28.

X Noot
22

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 VIII, I, p. 4.

X Noot
26

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 VIII, I, p. 42.

X Noot
27

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 VIII, I, p. 44.

Naar boven