Verslag van een schriftelijk overleg met de minister van OCW over het overleg met rectoren van de universiteiten over de wetenschappelijke integriteit en onafhankelijkheid - Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid - Hoofdinhoud
Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. O toegevoegd aan dossier 31288 - Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid; Verslag van een schriftelijk overleg met de minister van OCW over het overleg met rectoren van de universiteiten over de wetenschappelijke integriteit en onafhankelijkheid |
---|---|
Documentdatum | 01-11-2024 |
Publicatiedatum | 01-11-2024 |
Nummer | KST31288O |
Kenmerk | 31288, nr. O |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Eerste Kamer der Staten-Generaal
2025
Vergaderjaar 2024-
31 288
Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 31 oktober 2024
De leden van de vaste commissies voor Financiën1 en voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap2 hebben kennisgenomen van een afschrift van de brief van de toenmalige Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de Tweede Kamer van 21 december 2023 over het overleg met rectoren universiteiten over wetenschappelijke integriteit en onafhanke-lijkheid.3
Naar aanleiding hiervan is op 26 juni 2024 een brief gestuurd aan de toenmalige Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De huidige Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 28 oktober 2024 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.
De griffier voor dit verslag,
De Man
1 Samenstelling:
Kroon (BBB) (ondervoorzitter), Van Wijk (BBB), Heijnen (BBB), Griffioen (BBB), Martens (GroenLinks-PvdA), Crone (GroenLinks-PvdA), Karimi (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Rosenmöller (GroenLinks-PvdA), Van Ballekom (VVD) (voorzitter), Geerdink (VVD), Vogels (VVD), Bovens (CDA), Bakker-Klein (CDA), Aerdts (D66), Moonen (D66), Van Strien (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (JA21), Van Apeldoorn (SP), Holterhues (CU), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)
2 Samenstelling:
Lagas (BBB), Jaspers (BBB), Van Knapen (BBB), Roovers (GroenLinks-PvdA), Veldhoen (GroenLinks-PvdA) (ondervoorzitter), Fiers (GroenLinks-PvdA), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Rosenmöller (GroenLinks-PvdA), Kaljouw (VVD), Geerdink (VVD), Rietkerk (CDA) (voorzitter), Doornhof (CDA), Van Meenen (D66), Belhirch (D66), Van Kesteren (PVV), Nicolaï (PvdD), Van Bijsterveld (JA21), Van Apeldoorn (SP), Talsma (CU), Van den Oetelaar (FVD), De Vries (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)
3 Kamerstukken I 2023-2024, 31 288, N.
kst-31288-O ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2024
BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN
Aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Den Haag, 26 juni 2024
De leden van de vaste commissies voor Financiën en voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben kennisgenomen van een afschrift van uw brief aan de Tweede Kamer van 21 december 2023 over het overleg met rectoren universiteiten over wetenschappelijke integriteit en onafhankelijkheid.1 De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, mede namens de VVD, en JA21 hebben naar aanleiding hiervan enkele vragen en opmerkingen. De leden van de fracties van de SP en PvdD sluiten zich aan bij de vragen van de fracties van GroenLinks-PvdA, mede namens de VVD.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en VVD
De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en VVD constateren dat de discussie over het relatief vaak voorkomen van financiering door of medewerknemerschap bij fiscale advieskantoren van hoogleraren fiscaal-en belastingrecht al zeer lange tijd speelt, zoals deze ook speelde bij de behandeling van het Belastingplan 2024. In navolging daarop en op uw brief van 21 december 2023 staan nog enkele vragen open.
Kunt u per Nederlandse universiteit benoemen welk percentage van de hoogleraren fiscaal- en belastingrecht (regulier en bijzonder) geheel onafhankelijk van de commerciële adviessector is? Met andere woorden, waarbij de hoogleraarsstoel niet is gefinancierd vanuit een fiscaal advieskantoor en waarbij tevens de hoogleraar niet voor een deel verbonden is aan een commercieel advieskantoor.
Hoe verhoudt de Nederlandse situatie zich tot andere West-Europese landen met betrekking tot het lage percentage hoogleraren dat onafhankelijk is van de fiscale advieskantoren? Is het percentage hoogleraren fiscaalrecht dat niet gebonden is aan commerciële advieskantoren in Nederland vergelijkbaar met, of hoger dan in andere West-Europese landen? Indien dit hoger is dan in andere West-Europese landen, wat is naar uw oordeel de oorzaak hiervan?
Kunt u aangeven of er ook West-Europese landen zijn waar de eis van onafhankelijkheid (in commerciële zin) als bindende voorwaarde wordt gesteld voor een benoeming tot hoogleraar fiscaalrecht?
Volgens deze leden is het internationaal gezien gangbaar om een zogeheten «conflict of interest statement» in te vullen bij deelname aan bijvoorbeeld wetenschappelijke- of overheidsadviescommissies. Vraagt de Nederlandse overheid hoogleraren fiscaal- en belastingrecht en deskundigen uit aanverwante disciplines dit ook in te vullen voordat zij betrokken worden bij de advisering over fiscaal beleid? Als dit niet het geval is, vragen deze leden of u bereid bent dit gebruik te introduceren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de JA21-fractie
De leden van de JA21-fractie zien in uw afschrift van de brief aan de Tweede Kamer van 21 december 2023 veel goede bedoelingen, maar vinden de afspraken niet concreet genoeg. Ten aanzien van bijzondere hoogleraren stelt u het volgende: «Het is belangrijk dat deze bijzondere hoogleraren na aanstelling volledig worden ingebed in het kwaliteitssysteem van universiteiten, waaronder de evaluaties van een vakgroep.
De rectoren gaan dit samen met UNL verder oppakken.» Kunt u toelichten welke concrete stappen worden ondernomen? Hoe ziet dat «verder oppakken» eruit? Is er een tijdspad afgesproken en zo ja, hoe ziet dit tijdspad eruit?
De antisemitische protesten op Westerse universiteiten houden hoogstwaarschijnlijk verband met de financiering van universiteiten door mogendheden in het Midden-Oosten, aldus deze leden. Er wordt immers, zo stellen zij, met geld uit het Midden-Oosten een cultuuroorlog in het Westen, onder andere tegen Israël alsook tegen Westerse democratieën in het algemeen aangewakkerd. Zowel studenten als docenten blijken bijzonder gevoelig voor die opruiing, zoals onlangs bleek op de Universiteit van Amsterdam.2 Heeft u de ernst van de situatie helder en zo ja, wat bent u van plan hieraan te doen?
Als een land als Qatar bereid is om grote sommen geld in het Nederlands hoger onderwijs te steken in ruil voor benoemingen van (Qatar goedgezinde) bijzondere hoogleraren, trekt de Minister dan een streep in het zand? Wanneer is de buitenlandse beïnvloeding naar uw oordeel te gortig? Heeft u voldoende middelen tot uw beschikking om paal en perk te stellen aan dergelijke inmenging? Tot slot vragen de leden van de JA21-fractie of de vrees voor giftige buitenlandse inmenging via Nederlandse universiteiten de aandacht heeft van onze veiligheidsdiensten?
De leden van de vaste commissies voor Financiën en OCW zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 5 september 2024.
Voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,
W.T. van Ballekom
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 28 oktober 2024
Hierbij stuur ik uw Kamer, mede namens de Staatssecretaris van Financiën-Fiscaliteit en Belastingdienst, de reactie op de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties GroenLinks-PvdA, mede namens de VVD, en JA21 van de vaste commissies van Financiën en OCW, naar aanleiding van het overleg met rectoren van de universiteiten over de wetenschappelijke integriteit en onafhankelijkheid.3 De leden van de fracties van de SP en PvdD sluiten zich aan bij de vragen van de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, mede namens de VVD.
De vragen werden ingezonden op 26 juni met kenmerk 175408U.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
E.E.W. Bruins
Antwoorden op de schriftelijke vragen en opmerkingen van de leden van de fracties GroenLinks-PvdA, mede namens de VVD, en JA21 van de vaste commissies van Financiën en OCW, naar aanleiding van het overleg met rectoren van de universiteiten over de wetenschappelijke integriteit en onafhankelijkheid.4 De leden van de fracties van de SP en PvdD sluiten zich aan bij de vragen van de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, mede namens de VVD (ingezonden op 26 juni met kenmerk 175408U).
Vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en VVD
-
1.Kunt u per Nederlandse universiteit benoemen welk percentage van de hoogleraren fiscaal- en belastingrecht (regulier en bijzonder) geheel onafhankelijk van de commerciële adviessector is? Met andere woorden, waarbij de hoogleraarsstoel niet is gefinancierd vanuit een fiscaal advieskantoor en waarbij tevens de hoogleraar niet voor een deel verbonden is aan een commercieel advieskantoor.
De discussie over de onafhankelijkheid van hoogleraren fiscaal- en belastingrecht bij commerciële advieskantoren speelt inderdaad al langere tijd. Ik vind (wetenschappelijke) integriteit en onafhankelijkheid (van hoogleraren) van essentieel belang, voor de wetenschap zelf en voor het vertrouwen van de samenleving in de wetenschap. In dit geval gaat het mede over wetenschappelijk advies waar de overheid haar beleid op baseert. De vragen van de leden onderstrepen dit belang.
De praktijk leert dat een belangrijke reden voor het instellen van een bijzondere leerstoel is dat er een tekort is aan wetenschappers op het terrein van belastingrecht. Hierdoor ervaren universiteiten grote uitdagingen bij het vinden van fulltime hoogleraren door de grote concurrentie met de private sector. Het instellen van een bijzondere leerstoel kan dan een (al dan niet tijdelijke) oplossing bieden. De colleges van bestuur van de universiteiten blijven daarom werken aan zoveel mogelijk balans tussen door de universiteit en externe financiers gefinancierde leerstoelen.
De vraag lijkt te veronderstellen dat op basis van een percentage van hoogleraren fiscaal- en belastingrecht die ook werken voor de commerciële adviessector een conclusie kan worden getrokken over de (onafhankelijkheid en integriteit van deze hoogleraren en/of over een vakgroep of faculteit fiscaal- en belastingrecht. Dit deel ik niet. Bovendien vind ik het belangrijk om de verantwoordelijkheid voor de onafhankelijkheid en integriteit bij de hoogleraren en hun werkgevers te laten. Ik zal hen blijven aanspreken op die verantwoordelijkheid en daarnaast voortdurend de nadruk blijven leggen op het belang van onafhankelijkheid en integriteit voor het vertrouwen in de wetenschap. Voor hoogleraren geldt dat zij doordrongen moeten zijn van het belang van integer handelen. Voor hen geldt de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit (NGWI) die hen daarbij helpt. En universiteiten zijn verantwoordelijk om toe te zien op de onafhankelijkheid en integriteit van hun werknemers. Daarvoor hebben universiteiten diverse regels en procedures. Zo stellen universiteiten diverse vereisten aan het instellen van een (bijzondere) leerstoel, de benoeming van een (bijzonder) hoogleraar en gelden er kwaliteitsver-eisten waaraan (bijzonder) hoogleraren na aanstelling moeten voldoen. Een bedrijf of organisatie kan bijvoorbeeld alleen een leerstoel instellen in overleg met de universiteit, waarna vanuit de universiteit bij voorkeur open werving plaats vindt voor een hoogleraar die deze leerstoel in gaat vullen. Voordat een bijzondere leerstoel wordt ingesteld, toetst een Raad van Hoogleraren of het college van promoties (of vergelijkbaar orgaan) of de leerstoel past binnen een vakgroep of faculteit. Er wordt dan bijvoorbeeld gekeken naar aansluiting van de onderwijs- en onderzoeksactiviteiten van de leerstoel op die van de vakgroep, strategie van de universiteit, relevantie van de inhoud van de leerstoel, et cetera. Bijzonder hoogleraren leggen verantwoording af aan een College van Toezicht of Curatorium dat waakt over het wetenschappelijk niveau van onderwijs en onderzoek, waar alle regelingen die zorgvuldige wetenschapsbeoefening waarborgen onderdeel van uitmaken. De onafhankelijkheid van een College of Curatorium is geregeld in het hooglerarenbeleid van elke universiteit.
Tot slot, er zijn ook openbare registers ingesteld die transparantie verschaffen over de nevenwerkzaamheden van hoogleraren en de externe financiering van leerstoelen.5 Daarnaast ga ik met in ieder geval de Universiteiten van Nederland (UNL) een richtlijn opstellen die gaat zorgen voor meer transparantie vanuit de universiteiten over de financiering van hun onderzoek. De transparantie hierover draagt ook bij aan het vertrouwen van de samenleving in de wetenschap. In het recent gevoerde commissiedebat in de Tweede Kamer over het onderzoek- en wetenschapsbeleid d.d. 3 oktober, heb ik toegezegd dat ik in mijn brief van het eerste kwartaal 2025, in zal gaan op de mogelijkheden tot het vergroten van transparantie en onafhankelijkheid van bijzondere leerstoelen6.
Navraag bij UNL leert dat er geen percentages bekend zijn van hoogleraren fiscaal- en belastingrecht die geheel onafhankelijk zijn van de commerciële adviessector. Die percentages zijn ook niet bekend van bijvoorbeeld hoogleraren quantum mechanica, luchtvaart- en ruimtevaarttechniek of technische natuurwetenschappen. Overigens kunnen op basis van een percentage mijns inziens geen conclusies worden getrokken over de (on)afhankelijkheid en integriteit van hoogleraren en/of over een vakgroep of faculteit fiscaal- en belastingrecht. Het draait uiteindelijk om de integriteit van de individuele hoogleraar en het bewustzijn bij die hoogleraar dat het belangrijk is om transparant te zijn over nevenwerkzaamheden en externe financiering van leerstoelen en onderzoek.
-
2.Hoe verhoudt de Nederlandse situatie zich tot andere West-Europese landen met betrekking tot het lage percentage hoogleraren dat onafhankelijk is van de fiscale advieskantoren?
-
3.Is het percentage hoogleraren fiscaalrecht dat niet gebonden is aan commerciële advieskantoren in Nederland vergelijkbaar met, of hoger dan in andere West-Europese landen? Indien dit hoger is dan in andere West-Europese landen, wat is naar uw oordeel de oorzaak hiervan?
Uit een haalbaarheidsstudie die Ernst & Young in opdracht van UNL heeft opgesteld in aanloop naar het aanleggen van het register voor nevenwerkzaamheden blijkt dat in twaalf landen die op het gebied van onderwijs en wetenschap vergelijkbaar zijn met Nederland geen centraal, openbaar en uniform register voorhanden is voor nevenwerkzaamheden van hoogleraren zoals in Nederland7. UNL geeft aan dat dit waarschijnlijk komt doordat het aanleggen van dergelijke registers ingrijpt in de privacy van hoogleraren en daarom vraagt om een wettelijke regeling of zoals in Nederland is gebeurd, een basis in de CAO. Hierdoor zijn nevenwerkzaamheden en is externe financiering van leerstoelen mogelijk minder transparant in andere West-Europese landen.
Navraag bij UNL leert dat zij geen percentage kennen met betrekking tot de hoogleraren fiscaal- en belastingrecht die geheel onafhankelijk zijn van de commerciële adviessector in andere West-Europese landen.
Ik heb daardoor geen zicht op de percentages hoogleraren fiscaal-en belastingrecht met of zonder verbondenheid aan een fiscaal- of commercieel advieskantoor in andere West-Europese landen of cijfers over hoe de Nederlandse situatie zich verhoudt tot andere West-Europese landen.
-
4.Kunt u aangeven of er ook West-Europese landen zijn waar de eis van onafhankelijkheid (in commerciële zin) als bindende voorwaarde wordt gesteld voor een benoeming tot hoogleraar fiscaalrecht?
Ik kan niet aangeven of in andere West-Europese landen de eis van onafhankelijkheid als bindende voorwaarde wordt gesteld voor een benoeming tot hoogleraar fiscaalrecht. Uit navraag bij UNL blijkt dat dit ook bij haar niet bekend is. UNL geeft aan dat hierover geen afspraken zijn gemaakt op (Europees) koepelniveau.
-
5.Volgens deze leden is het internationaal gezien gangbaar om een zogeheten «conflict of interest statement» in te vullen bij deelname aan bijvoorbeeld wetenschappelijke- of overheidsad-viescommissies. Vraagt de Nederlandse overheid hoogleraren fiscaal- en belastingrecht en deskundigen uit aanverwante disciplines dit ook in te vullen voordat zij betrokken worden bij de advisering over fiscaal beleid? Als dit niet het geval is, vragen deze leden of u bereid bent dit gebruik te introduceren.
Voor adviescolleges - die de regering adviseren over wet- en regelgeving en te voeren beleid - geldt de Kaderwet adviescolleges. Op grond van deze wet geldt dat met het oog op de onafhankelijke positie van het adviescollege er geen risico dient te zijn dat de voorzitter of een lid bijzondere belangen vertegenwoordigt, mede gelet op andere functies die hij/zij vervult en zal gaan vervullen, dan wel handelt op last van ruggespraak met een bepaalde achterban.8 In de «Handreiking voor de benoeming van voorzitter of lid van een adviescollege» die op deze Kaderwet is gebaseerd, staat dat «na de benoeming de onafhankelijkheid moet worden gewaarborgd door geen functies te gaan vervullen die hieraan afbreuk zouden kunnen doen. Dit moet vooraf (onder meer tijdens een sollicitatiegesprek) duidelijk worden gemaakt.9 Dit geldt ook voor wetenschappers die lid zijn van een adviescollege.
Voor het instellen van externe commissies - die adviseren over de uitvoering van beleid of feitenonderzoek doen - geldt op het niveau van de rijksoverheid de Leidraad voor het instellen van externe commissies.10 Hierin is vastgelegd dat er met het oog op de onafhankelijke positie van de externe commissie geen risico dient te zijn dat de voorzitter en de leden bijzondere belangen vertegenwoordigen, mede gelet op andere functies die zij vervullen en nog gaan vervullen. Ook dienen zij niet te handelen naar aanleiding van enige beïnvloeding door een bepaalde achterban. De Leidraad instellen externe commissies bevat een «integriteits- en geheimhoudingsverklaring11»; bij het benoemen van leden van externe commissies wordt geadviseerd om deze verklaring te ondertekenen.
Allereerst wil ik constateren dat ik wetenschappelijke integriteit heel belangrijk vind. Wat betreft de onafhankelijkheid van wetenschappers die werkzaam zijn op het terrein van fiscaal- en belastingrecht en deskundigen uit aanverwante disciplines in adviescolleges en adviescommissies op het gebied van advisering over fiscaal beleid is de bestaande beleidslijn dat het onwenselijk is dat mensen die een direct belang hebben bij de uitkomsten van een advies - bijvoorbeeld omdat zij bij een andere werkgever commercieel actief zijn op dat gebied - adviesopdrachten uitvoeren op fiscaal gebied.12 Tegelijkertijd wordt niet uitgesloten dat fiscale experts die actief zijn in de praktijk worden ingezet voor een adviesopdracht als de relevante deskundigheid anders niet toegankelijk is en risico's op het gebied van belangenverstrengeling beperkt zijn. In aanvulling op deze bestaande beleidslijn zal de integriteits- en geheimhoudingsverklaring uit de «Leidraad instellen externe commissies» worden gebruikt bij de totstandkoming van nieuwe adviescolleges, adviescommissies en adviesopdrachten op het gebied van fiscaal beleid.
In het recent gevoerde commissiedebat in de Tweede Kamer over het onderzoek- en wetenschapsbeleid d.d. 3 oktober, heb ik toegezegd dat ik in mijn brief van het eerste kwartaal 2025, in zal gaan op de mogelijkheden tot het vergroten van transparantie en onafhankelijkheid van bijzondere leerstoelen.13
Vragen en opmerkingen van de leden van de JA21-fractie
-
6.Ten aanzien van bijzondere hoogleraren stelt u het volgende: «Het is belangrijk dat deze bijzondere hoogleraren na aanstelling volledig worden ingebed in het kwaliteitssysteem van universiteiten, waaronder de evaluaties van een vakgroep. De rectoren gaan dit samen met UNL verder oppakken. » Kunt u toelichten welke concrete stappen worden ondernomen? Hoe ziet dat «verder oppakken» eruit? Is er een tijdspad afgesproken en zo ja, hoe ziet dit tijdspad eruit?
Ik vind het belangrijk dat bijzonder hoogleraren na aanstelling volledig worden ingebed in het kwaliteitssysteem van universiteiten, waaronder de evaluaties van een vakgroep. Het is de verantwoordelijkheid van de colleges van bestuur om hiervoor zorg te dragen. Mijn voorganger heeft ze op deze verantwoordelijkheid gewezen in zijn overleg met de rectoren eind vorig jaar.14 Ik zal dit blijven benadrukken. UNL heeft na dit overleg dit onderwerp geagendeerd in het landelijk collegiaal overleg over kwaliteitszorg onderzoek. Op basis daarvan is geconcludeerd dat bijzonder hoogleraren na aanstelling al goed ingebed zijn in het kwaliteitssysteem van universiteiten voor zowel wetenschappelijk onderzoek als onderwijstaken. In de praktijk betekent dit dat bijzonder hoogleraren moeten voldoen aan dezelfde kwaliteitseisen als reguliere hoogleraren, naast kwaliteitseisen die alleen voor die specifieke leerstoel van belang zijn. UNL geeft aan dat er daarom op landelijk niveau geen vervolgstappen nodig zijn.
Ik ga UNL vragen om een overzicht te maken van de wijze waarop bijzonder hoogleraren na aanstelling worden ingebed in het kwaliteitssysteem van universiteiten voor zowel wetenschappelijk onderzoek als onderwijstaken. Dit mede naar aanleiding van mijn toezegging tijdens het commissiedebat in de Tweede Kamer over het onderzoek- en wetenschapsbeleid d.d. 3 oktober, dat ik in mijn brief van het eerste kwartaal 2025, in zal gaan op de mogelijkheden tot het vergroten van transparantie en onafhankelijkheid van bijzondere leerstoelen15. Naar aanleiding van dit overzicht kan ik vervolgens bepalen of vervolgstappen nodig zijn. Daarnaast maken bijzonder hoogleraren onderdeel uit van de reguliere evaluaties van opleidingen en vakgroepen, waaronder de landelijk vastgestelde kwaliteitszorgcyclus volgens het Strategy Evaluation Protocol (SEP). Het SEP is een gezamenlijk evaluatieprotocol van UNL, KNAW en NWO waarmee alle onderzoeksgroepen eens per zes jaar door een externe evaluatiecommissie worden geëvalueerd. Universiteiten blijven vanzelfsprekend hieraan werken in het kader van de reguliere beleidscyclus. Ik vind het belangrijk en verwacht dat universiteiten hieraan blijven werken.
-
7.De antisemitische protesten op Westerse universiteiten houden hoogstwaarschijnlijk verband met de financiering van universiteiten door mogendheden in het Midden-Oosten, aldus deze leden. Er wordt immers, zo stellen zij, met geld uit het MiddenOosten een cultuuroorlog in het Westen, onder andere tegen Israël alsook tegen Westerse democratieën in het algemeen aangewakkerd. Zowel studenten als docenten blijken bijzonder gevoelig voor die opruiing, zoals onlangs bleek op de Universiteit van Amsterdam. Heeft u de ernst van de situatie helder en zo ja, wat bent u van plan hieraan te doen?
Ik heb er geen concrete aanwijzingen voor dat de protesten op de universiteiten rondom de situatie in Gaza gefinancierd zouden worden door buitenlandse partijen.
Wat betreft de aard van de protesten op Nederlandse universiteiten is het zorgelijk dat er een kleine groep is die niet komt voor vreedzaam protest, maar uit is op escalatie en vernieling. Dit is onacceptabel. De colleges van bestuur van de universiteiten zijn verantwoordelijk voor het borgen van de onafhankelijkheid van de wetenschap, de academische vrijheid en een veilige leer- en werkomgeving. Daarom zal ik mij blijven inzetten voor het bevorderen van de samenwerking tussen onderwijsinstellingen, nationale en lokale veiligheidspartners. Wel is duidelijk dat een grote meerderheid van de demonstranten een vreedzame meerderheid is die haar demon-stratierecht uitoefent. Bij deze groep zie ik geen bijzondere gevoeligheid voor opruiing die door mogendheden uit het Midden-Oosten wordt gefinancierd.
De kwaliteit van het onderzoek en het onderwijs wordt op basis van artikel 1.18 van de WHW door onafhankelijke deskundigen beoordeeld.
Daarnaast staan in de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit normen voor onderzoekers en zorgplichten voor instellingen. Het grootste deel van de publieke financiering van onderzoek en onderwijs vindt plaats door middel van lumpsum-financiering. Hieraan worden door de overheid geen specifieke voorwaarden verbonden en daarmee is de mogelijkheid van politieke sturing (bijvoorbeeld in de zin van ideologische beïnvloeding) minimaal.
-
8.Als een land als Qatar bereid is om grote sommen geld in het Nederlands hoger onderwijs te steken in ruil voor benoemingen van (Qatar goedgezinde) bijzondere hoogleraren, trekt de Minister dan een streep in het zand? Wanneer is de buitenlandse beïnvloeding naar uw oordeel te gortig? Heeft u voldoende middelen tot uw beschikking om paal en perk te stellen aan dergelijke inmenging?
Het is aan kennisinstellingen om te bepalen wanneer, en onder welke voorwaarden, zij een internationale samenwerking aangaan. Ik verwacht dat instellingen alle internationale samenwerkingen langs dezelfde criteria beoordelen, ongeacht het land waarmee mogelijk wordt samengewerkt. Daarbij moet verzekerd worden dat de betrokkenen in het proces hun taak vrij van externe druk en intimidatie (van bijvoorbeeld lobby-organisaties) kunnen uitoefenen. Dit conform de gedragscode wetenschappelijke integriteit. Indien dit niet zo blijkt te zijn, zal ik instellingen hier streng op aanspreken.
-
9.Tot slot vragen de leden van de JA21-fractie of de vrees voor giftige buitenlandse inmenging via Nederlandse universiteiten de aandacht heeft van onze veiligheidsdiensten?
De AIVD en MIVD houden de dreiging van statelijke inmenging nauwlettend in de gaten en zetten zich in om de zwaarste vormen van statelijke inmenging tegen te gaan. In hun openbare jaarverslagen maken de diensten melding van hun bevindingen over dit onderwerp. Tevens delen de AIVD, MIVD en de NCTV hun bevindingen in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren.16
Eerste Kamer, vergaderjaar 2024-2025, 31 288, O 10
Kamerstukken I 2023-2024, 31 288, N.
Zie: Premier Rutte reageert afwijzend op geweld bij acties op UvA (nos.nl).
Zie Kamerstukken I 2023-2024, 31 288, N
Zie Kamerstukken I 2023-2024, 31 288, N
Overzicht registratie nevenwerkzaamheden hoogleraren Nederlandse universiteiten | Universiteiten van Nederland
2024A05023.
Zweden, Denemarken, België, Noorwegen, Zwitserland, Verenigde Staten, Italië, Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Japan, Frankrijk en Australië.
Een adviescollege adviseert over beleid en regelgeving.
Zie onderdeel C.7. van de op artikel 12, eerste lid, van de Kaderwet gebaseerde «Handreiking voor de benoeming van voorzitter of lid van een adviescollege».
Een externe commissie (onderzoeks- of adviescommissie) valt niet onder de Kaderwet adviescolleges.
Zie bijlage 5 van de Leidraad «instellen externe commissies»; Leidraad instellen externe commissies (overheid-i.nl).
Zie bijlage 1 bij de eerste Fiscale beleids- en uitvoeringsagenda van het kabinet Rutte 4: Kamerstukken 2021/2022, 32 140 nr 119.
2024A05023.
Zie Kamerstukken I 2023-2024, 31 288, N.
2024A05023.
Zie https://www.aivd.nl/documenten/publicaties/2022/11/28/dreigingsbeeld-statelijke-actoren-dbsa-2.
Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.