Tweede verslag - Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 1,2 procentpunt met ingang van 1 juli 2024 (Wet verhoging minimumloon 2024)

Dit tweede verslag is onder nr. D toegevoegd aan wetsvoorstel 36488 - Wet verhoging minimumloon 2024 i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 1,2 procentpunt met ingang van 1 juli 2024 (Wet verhoging minimumloon 2024); Tweede verslag
Document­datum 11-04-2024
Publicatie­datum 11-04-2024
Nummer KST36488D
Kenmerk 36488, nr. D
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

2024

Vergaderjaar 2023-

36 488

Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 1,2 procentpunt met ingang van 1 juli 2024 (Wet verhoging minimumloon 2024)

TWEEDE VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE

ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 11 april 2024

Het wetsvoorstel heeft in de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende nadere vragen en opmerkingen.

Vragen van de leden van de 50PLUS-fractie

  • 1. 
    Uit het antwoord op vraag 8 van de VVD-fractie2, blijkt dat 600.000 mensen alleen AOW ontvangen: oftewel 20% van het totaal. 7,4% van de mannen heeft alleen AOW en maar liefst 31,7% van de vrouwen heeft alleen AOW. Kan worden aangegeven hoeveel vrouwen met alleen AOW alleenstaand zijn en hoeveel mannen met alleen AOW alleenstaand zijn? Is het mogelijk om een actueel overzicht te krijgen van het CBS op korte termijn?
  • 2. 
    De regering merkt op dat een belangrijk deel van deze doelgroep een partner heeft die wel pensioen ontvangt. Wordt erkend dat dit geen argument is om anders naar de koppeling kijken: immers het gaat bij minimumloon en AOW om het individu en niet om het huishouden. Er wordt ook niet gekeken naar een minimumloner met een partner met een goed inkomen.
  • 3. 
    Uit het antwoord op vraag 7 en 8 van de VVD-fractie blijkt dat het inkomenseffect van de maatregelen voor AOW-ers zonder pensioen (600.000 mensen) 0,7% is en voor AOW-ers met maximaal 10.000 aanvullend pensioen 0,5%. Hier blijkt toch duidelijk dat de AOW-koppeling van wezenlijk belang is en dat de Commissie Sociaal

1    Samenstelling:

Heijnen (BBB), Griffioen (BBB), Van Gasteren (BBB), Van Wijk (BBB), Vos (GroenLinks-PvdA (voorzitter), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Fiers (GroenLinks-PvdA), Roovers (GroenLinks-PvdA), Petersen (VVD), Geerdink (VVD), Van Ballekom (VVD), Bakker-Klein (CDA), Bovens (CDA), Moonen (D66) (ondervoorzitter), Belhirch (D66), Bezaan (PVV), Koffeman (PvdD), Nanninga (JA21), Van Aelst-Den Uijl (SP), Huizinga-Heringa (CU), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

2    Kamerstukken I 2023-2024, 36 488, C

kst-36488-D ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2024

Minimum het inkomenseffect voor de 20% gepensioneerden zonder aanvullend pensioen onderschat?

  • 4. 
    In antwoord op vraag 20 van de CU fractie wordt aangegeven dat er een onderscheid te maken is tussen AOW-ers zonder en AOW-ers met aanvullend pensioen door fiscalisering van de AOW, waardoor AOW ers met pensioen meer belasting betalen. Het lid van de 50PLUS-fractie heeft de volgende vragen.
  • a. 
    Wordt erkend dat er op deze wijze een principieel onderscheid gemaakt gaat worden tussen AOW-ers die op basis van de volksverzekering AOW gelijk behandeld moeten worden?
  • b. 
    Als de AOW-uitkering gekoppeld blijft aan het minimumloon maar vervolgens de AOW-ers met een aanvullend pensioen via een fiscale achterdeur worden aangepakt, dan is er toch sprake van ongelijke behandeling? Is dat geen fiscale leeftijdsdiscriminatie? Zo nee, waarom niet?
  • c. 
    Wordt erkend dat fiscalisering van de AOW-premie, de AOW-ers met lagere pensioenen het zwaarst treft? De AOW-premie wordt immers geheven over het inkomen tot de inkomensgrens volksverzekeringen van bijna 40.000 en niet daarboven.
  • d. 
    Wordt erkend dat een heffing van 18% door fiscalisering van de AOW-premie, niet rechtvaardig is, mede gegeven het feit dat de werkelijk betaalde AOW-premie voor werknemers 4% tot 9% is en voor (bijna alle) zelfstandigen zelfs 0%?
  • e. 
    Kan de regering de meest actuele percentages geven van de werkelijk betaalde AOW-premie voor werknemers en ZZP-ers?
  • f. 
    Wat zijn de inkomenseffecten voor gepensioneerden, van volledige directe fiscalisering van de AOW met éém grote stap voor inkomens tot 100.000 euro in gelijke stappen van 5.000 euro?
  • g. 
    Wat is de budgettaire bruto repectievelijk de netto opbrengst van volledige fiscalisering van de AOW-premie in één keer?
  • h. 
    Deelt de regering de zienswijze dat verhoging van toeslagen, om AOW-ers zonder aanvullend pensioen te compenseren voor het ontkoppelen van de AOW, in de praktijk neerkomt op een inkomensafhankelijke AOW?
  • 5. 
    In antwoord op vraag 26 van de nota naar aanleiding van het verslag wordt gesteld dat: «Indien de AOW per 1 juli 2024 niet meestijgt met de verhoging van het minimumloon van 1,2 procentpunt, de netto AOW op 1 juli 2024 voor een alleenstaande 76% van het netto minimumloon bedraagt en voor een paar 104% van het netto minimumloon». Waarom kiest de regering ervoor om deze vraag te beantwoorden met de netto AOW bedragen terwijl de AOW gebruikelijk wordt uitgedrukt als % van het bruto minimumloon? Kan de regering de vraag alsnog beantwoorden als % van het bruto minimumloon?
  • 6. 
    In antwoord op vraag 38 wordt gesteld dat: «De verhoging van het minimumloon leidt tot een grotere stijging van de AOW-uitgaven dan de uitgaven aan sociale en loongerelateerde uitkeringen. Door deze grotere stijging zijn er ook meer belastingopbrengsten over de extra AOW-uitgaven dan over de extra uitgaven aan sociale en loongerelateerde uitkeringen». Kan de regering deze vraag ook beantwoorden in relatieve termen? Levert één euro stijging van de AOW-uitgaven meer belastingopbrengsten op dan één euro aan sociale en loongerelateerde uitkeringen, of niet?
  • 7. 
    In antwoord op vraag 39 wordt erkend dat een eenmalige aanpassing van de verhouding tussen de AOW en het minimumloon inderdaad gevolgen heeft voor het relatieve welvaartsniveau van een gepensio-neerde met AOW, ten opzichte van een werkende met minimumloon. «Een eenmalige aanpassing heeft echter geen gevolgen voor de jaar op jaar ontwikkeling van de verhouding tussen AOW en minimumloon. Op lange termijn blijft de AOW dus de ontwikkeling van het minimumloon volgen, zij het op een ander niveau.» Het lid van de 50PLUS-fractie heeft de volgende vragen over dit antwoord:
  • a. 
    Wordt erkend dat ook een eenmalige aanpassing, bijvoorbeeld door eenmalig niet te koppelen, een structureel effect heeft op de hoogte van de AOW-uitkering en het inkomen, zodat «eenmalig» in dit verband een eufemistische woordkeuze is?
  • b. 
    Wordt erkend dat eenmalig niet koppelen van de AOW-uitkering, een zware precedentwerking heeft op het wel of niet toepassen van AOW-koppeling in de toekomst? Als de «ontkoppelingsknop» eenmaal is ingevoerd en is gebruikt, dan wordt de drempel om de knop vaker te gebruiken toch veel lager?
  • c. 
    Wordt erkend dat hiermee ook de gelijke behandeling en de vaste verhouding tussen de AOW en de bijstand wordt doorbroken? Hoe zou dat te rechtvaardigen zijn?
  • d. 
    Deelt de regering de zienswijze, dat het niet-koppelen van de AOW aan extra verhogingen van het WML, ook een precedentwerking kan hebben op de automatische reguliere verhogingen van de AOW aan de automatische verhogingen van het minimumloon met de stijging van de contractlonen? Met andere woorden: Erkent de regering dat het openzetten van de «deur» naar het eenmalig niet koppelen van de AOW aan de ontwikkeling van het (bruto) minimumloon, ook kan leiden tot aantasting van de reguliere koppeling tussen het bruto minimumloon en de bruto AOW-uitkering?
  • 8. 
    In het antwoord op vraag 39 wordt erop gewezen «dat er verschillende instrumenten zijn om de koopkracht van gepensioneerden te beïnvloeden, bijvoorbeeld via de fiscaliteit. Sommige politieke partijen hebben voorgesteld om het minimumloon te verhogen inclusief alle gekoppelde uitkeringen en de AOW, maar ook een deel van die AOW verhoging via de fiscaliteit weer af te romen. In dat geval zou de verhouding tussen AOW en minimumloon intact blijven, maar zou de koopkracht van AOW'ers toch minder stijgen dan de koopkracht van werkenden met een inkomen op het minimumloon. Omgekeerd is het ook denkbaar: om de AOW niet mee te verhogen bij een verhoging van het minimumloon, maar de koopkracht van (een deel van) de gepensioneerde huishoudens via andere instrumenten te beïnvloeden. De verhouding tussen AOW en minimumloon is dus een relevant anker, maar niet allesbepalend voor de koopkracht van gepensioneerden.» Het lid van de 50PLUS-fractie heeft hierbij de volgende vragen:
  • a. 
    Kan de regering van deze beide opties uitsluiten of bevestigen, dat het eindresultaat in de praktijk neerkomt op een inkomensafhankelijke AOW? Graag een toelichting.
  • b. 
    Wordt erkend dat het niet werkelijk gaat om de koopkracht van gepensioneerden maar om het recht van AOW-ers om een AOW te ontvangen die gekoppeld is en blijft aan het minimumloon, een recht dat al bestaat sinds 1980?
  • c. 
    Wordt erkend dat het gaat om het proincipe van de koppeling en niet enkel om koopkrachtuitslagen?
  • d. 
    Wordt erkend dat het niet rechtvaardig is om bij handhaven van de koppeling de AOW verhogoing af te romen c.q. af te pakken?
  • e. 
    Wordt erkend dat op die wijze de koopkracht minder zou stijgen dan die van een minimumloner en dat er aldus sprake is van een materiele ontkoppeling tussen netto AOW en minimumloon? Deelt de regering de mening dat er in dat geval onverwijld sprake is van een afwaardering van de AOW t.o.v. het minimumloon?
  • f. 
    De regering merkt op dat het ook denkbaar is om de AOW niet mee te verhogen met een verhoging van het minimumloon maar dat de koopkracht van (een deel van de AOW huishoudens) dan via andere instrumenten kan worden beïnvloed of bijgeplust. Wordt erkend dat dit een flagrante schending is van het recht op koppeling?
  • g. 
    Waarom wordt in dit verband gesproken over «AOW huishoudens»? Deze term is nieuw in dit verband en niet relevant omdat het bij de koppeling tussen de AOW en het minimumloon gaat om indivuele personen en niet om huishoudens.
  • h. 
    Kan de regering toelichten waarom er bij de overweging om te komen tot een hoger minimumloon, wel gedacht wordt aan de meerverdienende partner van AOW gerechtigden, terwijl er op geen vergelijkbare aandacht is voor de huishoudens waar de minimumloner een partner heeft die ook of meer verdient?
  • i. 
    Wordt erkend dat koopkrachtmaatregelen later weer kunnen worden gewijzigd door fiscale aanpassingen, waarbij er ook geen «geheugen» meer is over het feit dat de betreffende maatregel was ingezet als compensatie voor het niet-koppelen?
  • j. 
    De Commissie Sociaal Minimum oordeelde dat een AOW verhoging relatief duur is. Dat was voor de commissie reden om te adviseren de AOW niet te verhogen bij een bijzondere verhoging van het minimumloon, bovernop de reguliere indexatie. Wordt erkend dat het verschil maken tussen deze twee vormen van indexatie de deur open zet naar ontkoppelen van eerst de bijzondere, extra verhogingen, om vervolgens dat ook te gaan doen voor de reguliere verhogingen?
  • k. 
    Kan een overzicht worden gegeven van de bijzondere extra verhogingen van de arbeidskorting, bovenop de reguliere verhogingen via de tabelcorrectiefaktor sinds 2012? Graag absoluut en in procenten. Kan de regering tevens voor dezelfde jaren het budgettaire beslag geven van de extra verhogingen van de arbeidskorting?
  • l. 
    Als het verplicht gespaarde pensioeninkomen kan worden gebruikt om de netto of de bruto AOW-uitkering te verlagen ten opzichte van de mensen die niet hebben gespaard voor pensioen, dan wordt toch de basismotivatie van Nederlandse werknemers om voor pensioen te (willen) sparen bij een verplicht pensioenfonds ondermijnd?

De leden van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien de nota naar aanleiding van het tweede verslag met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk vrijdag 12 april vóór 17.00 uur met het oog op plenaire behandeling op maandag 15 en dinsdag 16 april, inclusief stemming op 16 april.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Vos

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Van der Bijl

Eerste Kamer, vergaderjaar 2023-2024, 36 488, D 4


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.