Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over reactie op verzoek commissie over een brief die naar het mensenrechtencomité van de Office of the High Commissioner for Human Rights (OHCHR) is gestuurd over de Backpay-regeling uit 2015 (20454-199) - Voortgangsrapportage uitvoering wetten oorlogsgetroffenen

1.

Kerngegevens

Officiële titel Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over reactie op verzoek commissie over een brief die naar het mensenrechtencomité van de Office of the High Commissioner for Human Rights (OHCHR) is gestuurd over de Backpay-regeling uit 2015 (Kamerstuk 20454-199)
Document­datum 22-03-2024
Publicatie­datum 23-03-2024
Externe link origineel bericht

2.

Tekst

20 454 Voortgangsrapportage uitvoering wetten oorlogsgetroffenen

Nr.

INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld …………. 2024

In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) over de Reactie op verzoek commissie over een brief die naar het mensenrechtencomité van de Office of the High Commissioner for Human Rights (OHCHR) is gestuurd over de Backpay-regeling uit 2015.1

Fungerend-voorzitter van de commissie,

Agema

Adjunct-griffier van de commissie,

Heller

Inhoudsopgave

  • Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

    Vragen en opmerkingen van de leden van de GL-PvdA-fractie

    Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

    Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie

    Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

    Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

  • Reactie van de staatssecretaris
  • Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

    Vragen en opmerkingen van de leden van de GL-PvdA-fractie

    De leden van de fractie van GL-PvdA hebben kennisgenomen van de reactie van de staatssecretaris op de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens. Genoemde leden betreuren de opstelling van de Nederlandse overheid ten opzichte van ambtenaren en militairen die onder de Japanse bezetting in voormalig Nederland Indië. Dit geldt overigens niet enkel voor ambtenaren en militairen, maar de gehele Indisch-Molukse gemeenschap is niet goed behandeld.

    Met betrekking tot het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens en de reactie van het kabinet begrijpen genoemde leden dat kinderen en weduwen de regeling als onrechtvaardig ervaren. Er wordt immers enkel geregeld dat de achterstallige betalingen alsnog worden gedaan als de militair of ambtenaar nog in leven is. De militairen en ambtenaren hebben alleen recht op hun betaling als zij zeventig jaar nadat de betaling uitgekeerd had moeten worden nog in leven zijn. Het College voor de Rechten van de Mens mag dan oordelen dat de regeling niet discriminatoir is, omdat het een buitenwettelijke regeling is, de leden van de GL-PvdA-fractie oordelen wel dat de regeling oneerlijk en onrechtvaardig is. Als de Nederlandse overheid er wel voor zou kiezen het loon uit te betalen aan de kinderen en weduwen, wordt daarmee recht gedaan aan de overleden ambtenaar of militair. Het gaat daarbij niet om het ontvangen van het geld door de weduwen of kinderen, maar om het inlossen van de schuld, wat de Nederlandse overheid ondertussen bijna tachtig jaar heeft nagelaten.

    De huidige demissionaire staatssecretaris heeft ervoor gekozen om de backpay regeling voor weduwen noch kinderen open te stellen. In de ogen van de leden van de GL-PvdA-fractie is dit een fout. Zij vragen hem dit besluit te heroverwegen. De motie van de SP en PvdA (backpay weduwen) uit 2023 was weliswaar verworpen, maar de partijen die het toen steunden, hebben nu een meerderheid in de Tweede Kamer en in dat licht is er een nieuwe politieke situatie ontstaan. De leden van GL-PvdA-fractie vragen de staatssecretaris hier een reflectie op te geven.

    Indien de staatssecretaris daar niet toe is bereid, vragen zij of de staatssecretaris wel bereid is om de regeling in concept uit te werken. Vanwege de hoge leeftijd van nabestaanden en weduwen is er haast geboden bij een dergelijke regeling. Bij het uitwerken van de regeling zouden genoemde leden graag zien dat de regeling wordt opengesteld voor weduwen en kinderen en dat de peildatum van augustus 2015 wordt losgelaten. Zij vragen de staatssecretaris deze regeling aan de Kamer voor te leggen zodat de Kamer op korte termijn kan bepalen of de weduwen en kinderen, in beperkte mate, nog recht gedaan kan worden.

    Daarnaast vragen de leden van de GL-PvdA-fractie of de staatssecretaris een beeld heeft van het aantal weduwen en nabestaanden dat aanspraak zou maken op de regeling indien deze voor deze groepen worden opengesteld en de peildatum wordt losgelaten.

    De leden van de GL-PvdA-fractie vragen de staatssecretaris ook of hij cijfers kan delen met betrekking tot de huidige regeling. Zij willen dan graag weten hoeveel aanvragen er zijn gedaan, hoeveel aanvragen er zijn goedgekeurd en met welke reden aanvragen zijn afgewezen? Tot slot vragen zij van hem een reflectie op de regeling. Was deze in de ogen van de staatssecretaris succesvol?

    Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

    De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief ‘Reactie op verzoek commissie over een brief die naar het mensenrechtencomité van de OHCHR is gestuurd over de Backpay-regeling uit 2015’. Deze leden vinden het belangrijk dat er contact is opgenomen met de briefschrijver om het standpunt van het ministerie van VWS nader toe te lichten en danken daarvoor de staatssecretaris.

    De leden van de VVD-fractie vragen wat de voortgang is van het beleid van collectieve erkenning van de gemeenschappen sinds de reactie op het rapport ‘Deel en verbind’.2 Hoe worden en blijven de gemeenschappen betrokken bij inhoud en uitvoering van het beleid van collectieve erkenning, zodat er recht gedaan wordt aan de meerstemmigheid en verschillende perspectieven?

    Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie

    De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de brief die naar het mensenrechtencomité van de OHCHR is gestuurd. Deze leden kijken met een kritische blik naar de inhoud van de brief en de reactie van de staatssecretaris. De kern van dit verhaal draait volgens deze leden niet om geld, maar om het eerherstel. Het gaat om een groep mensen die namens en in dienst van ons land in de Tweede Wereldoorlog hebben gediend en daar veel leed hebben ervaren. Deze leden zijn van mening dat veteranen van KNIL, en de nabestaanden van deze veteranen, een betere omgang verdienen. De huidige wijze past niet binnen de kernwaarden van goed bestuur. Zij hebben een aantal vragen aan de staatssecretaris.

    De leden van de NSC-fractie constateren dat de huidige backpay-regeling werd ingesteld met de peildatum 15 augustus 2015, voor personen die tussen 1942 en 1945 in dienst waren van het Nederlands-Indisch Gouvernement en geïnterneerd waren in Japanse kampen. Alleen de nog levende veteranen hebben deze regeling van €25.000 ontvangen. De nabestaanden van 39.400 personen mochten geen aanspraak maken. Kan de staatssecretaris aangeven of hij bij het kiezen van deze peildatum op de hoogte was van het aantal personen dat nog in leven was en dus aanspraak mocht maken op de backpay-regeling? Wist de staatssecretaris daarmee ook hoe groot de groep was die geen recht had op deze regeling? Als dit bekend was, kan de staatssecretaris dan aangeven waarom deze peildatum is gekozen, in de wetenschap dat tienduizenden mensen een dergelijke regeling zouden mislopen? Als deze gegevens niet bekend waren, kan de staatssecretaris dan aangeven waarom een dergelijk onderzoek naar deze populatie nooit is uitgevoerd?

    De leden van de NSC-fractie lezen in de brief aan de OHCR dat de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de backpay-regeling een buitenwettelijk en begunstigend karakter heeft. Dit betekent dat de toetsing van een dergelijke regeling alleen uitgevoerd kan worden op de consistentie van de uitvoering door het verantwoordelijke bestuursorgaan. Toetsing op basis van discriminatie (waar de ingezonden brief de overheid van beschuldigd) is niet op wettelijke grondslag mogelijk. Deze leden vragen de staatssecretaris waarom is gekozen voor een regeling waar een dergelijke wettelijke grondslag aan ontbreekt. Waarom heeft hij gekozen voor een regeling die in zijn totaliteit valt buiten de kaders van de Algemene Nabestaanden Wet? Kan de staatssecretaris uitleggen waarom hij de nabestaanden niet behandelt volgens de wet die juist geschikt is om te gebruiken in dit soort omstandigheden?

    Op dit moment hebben zeshonderd KNIL-veteranen de backpay-regeling van €25.000 ontvangen. Dit komt op neer een totaalbedrag van €15 miljoen. Als de groep nabestaanden van de 39.400 KNIL-veteranen, die waren overleden voor de peildatum, ook deze vergoeding ontvangt, loopt het totaalbedrag op naar €1 miljard. De leden van de NSC-fractie vragen de staatssecretaris in hoeverre deze bedragen hebben meegespeeld in de keuze voor de bewuste peildatum en daarmee de groep rechthebbende veteranen te beperken tot slechts zeshonderd personen.

    De backpay-regeling is al decennialang een gevoelig onderwerp in het parlement en in de samenleving. Graag willen genoemde leden de staatssecretaris het volgende citaat voorleggen: “De regering stelt nogmaals voorop dat het voor de rechthebbenden mogelijk blijft om individuele claims van (nabestaanden van) rechthebbenden, die voortvloeien uit het rechtsherstel, onder bepaalde voorwaarden alsnog in behandeling genomen worden. Uit overweging de coulance zal in die gevallen worden afgezien van een beroep op louter verjaring”.3 Dit is een schriftelijke opmerking van voormalig minister van VWS, Els Borst, geschreven in het jaar 2000. Deze leden merken op dat minister Borst hiermee aangaf dat nabestaanden van KNIL-militairen individueel konden aankloppen voor een vergoeding. Deze leden vragen de staatssecretaris of nabestaanden op persoonlijke basis een claim kunnen indienen? Kan de staatssecretaris uitleggen wat de ‘bepaalde voorwaarden’ zijn voor het in behandeling nemen van een claim, zoals vermeld door voormalig minister Borst in het bovenstaande citaat? Als dit niet het geval is, kan de staatssecretaris aangeven wanneer hij van deze opvatting is afgestapt? Kan de staatssecretaris erkennen dat het bovenstaande wijst op een omslachtige manier van het verkrijgen van een vergoeding? Kan de staatssecretaris tevens erkennen dat KNIL-veteranen en nabestaanden op een betere manier moeten worden behandeld, zoals past binnen de kernwaarden van goed bestuur?

    Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

    De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de staatssecretaris op de brief die naar het mensenrechtencomité van de OHCHR is gestuurd over de Backpay-regeling uit 2015. Deze leden hebben daarbij geen verdere vragen.

    Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

    De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het Reactie op verzoek commissie over een brief die naar het mensenrechtencomité van de Office of the High Commissioner for Human Rights (OHCHR) is gestuurd over de backpay-regeling uit 2015. Zij hebben nog enkele vragen aan de staatssecretaris.

    De leden van de BBB-fractie hebben voorstellen gedaan om deze backpay regeling uit te keren voor weduwen van militairen en ambtenaren die tussen maart 1942 en augustus 1945 geen salaris hebben ontvangen. Echter zijn deze voorstellen destijds door de coalitie verworpen, verder was de gehele Kamer voor.

    De leden van de BBB-fractie denken nog steeds hetzelfde en wil excuses aan Nederlandse ambtenaren en militairen die in de Tweede Wereldoorlog in toenmalig Nederlands-Indië werkten én een individuele financiële tegemoetkoming voor KNIL-weduwen (de zogenaamde backpay-regeling). Hoe kijkt de staatssecretaris hier nu tegenaan met de zaak waar deze inbreng over gaat in het achterhoofd?

    Daarnaast vragen deze leden hoe de staatssecretaris aankijkt tegen het feit dat de Indisch-Nederlandse gemeenschap, de Molukkers en alle betrokkenen het zat zijn dat de KNIL-veteranen, -weduwen en -nabestaanden geen salaris en pensioen krijgen, terwijl ze daar wel recht op hebben?

    Tot slot, rekening houdend met de kosten van alle juridische procedures die voortvloeien uit deze aanpak, is de staatssecretaris het met genoemde leden eens dat het gemakkelijker zou zijn geweest om excuses aan te bieden aan Nederlandse ambtenaren en militairen die tijdens de Tweede Wereldoorlog in voormalig Nederlands-Indië werkten, evenals een individuele financiële compensatie voor KNIL-weduwen, in plaats van het huidige proces met verschillende juridische procedures?

  • Reactie van de staatssecretaris

    1 Kamerstuk 20454-199.

    2 Kamerstuk 26049-119.

    3 Kamerstuk 25 939, nr. 21.

    3


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.