Brief regering; Fiche: Mededeling EU-klimaatdoelstelling 2040 - Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Deze brief is onder nr. 3916 toegevoegd aan dossier 22112 - Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie; Brief regering; Fiche: Mededeling EU-klimaatdoelstelling 2040
Document­datum 15-03-2024
Publicatie­datum 15-03-2024
Nummer KST221123916
Kenmerk 22112, nr. 3916
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2023-

2024

22 112

Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3916

BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 15 maart 2024

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 3 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).

Fiche: Mededeling EU-klimaatdoelstelling 2040

Fiche: Mededeling EU-strategie industrieel koolstofbeheer (Kamerstuk 22 112, nr. 3917)

Fiche: Herziening richtlijn bestrijding van seksueel kindermisbruik en materiaal betreffende seksueel kindermisbruik (Kamerstuk 22 112, nr. 3918)

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H.G.J. Bruins Slot

kst-22112-3916 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2024

Fiche: Mededeling EU-klimaatdoelstelling 2040

  • 1. 
    Algemene gegevens
  • a) 
    Titel voorstel

Securing our future: Europe's 2040 climate target and path to climate neutrality by 2050 building a sustainable, just and prosperous society

  • b) 
    Datum ontvangst Commissiedocument 6 februari 2024
  • d) 
    EUR-Lex

https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/

?uri=CELEX%3A52024DC0063

  • e) 
    Nr. impact assessment Commissie en Opinie SWD(2024)63

SEC(2024)63

  • f) 
    Behandelingstraject Raad Milieuraad
  • g) 
    Eerstverantwoordelijk ministerie Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
  • 2. 
    Essentie voorstel

Op 6 februari jl. publiceerde de Europese Commissie (hierna: Commissie) een mededeling over een EU-klimaatdoel voor 2040 als tussenstap op weg naar klimaatneutraliteit in 2050. Tegelijkertijd publiceerde de Commissie een mededeling over een Industrial Carbon Management Strategy1, waarvoor een separaat BNC-fiche is opgesteld. De EU Klimaatwet1 2 verplicht tot het vaststellen van een EU-klimaatdoel voor 2040 en schrijft voor dat de Commissie uiterlijk zes maanden na de eerste Global Stocktake3, indien passend, met een wetgevend voorstel hiertoe komt en daarbij rekening houdt met het advies van de EU Wetenschappelijke Klimaatraad4 die een 2040-doel van netto 90-95% reductie t.o.v. 1990 heeft geadviseerd. In de mededeling doet de Commissie de aanbeveling dat het EU-klimaatdoel voor 2040 moet uitkomen op 90% netto broeikasgasemissiereductie t.o.v. 1990. Dit moet worden behaald door de broeikasgasuitstoot te reduceren tot 850 Mton CO2-eq en koolstofverwij-dering op te schalen tot 400 Mton CO2-eq via zowel op land gebaseerde koolstofopslag als industriële technieken. De mededeling bevat geen wetgevend voorstel, nieuwe beleidsmaatregelen of sectorspecifieke doelen, maar beoogt een brede maatschappelijke dialoog te starten over het doel en de acties die nodig zijn om dit doel te realiseren. De Commissie bepleit hierbij een integrale aanpak met andere prioriteiten zoals het toekomstige concurrentievermogen van de EU, open strategische autonomie en energiezekerheid.

De mededeling gaat gepaard met een uitgebreid impact assessment waarin meerdere scenario's voor het emissiereductiedoel zijn vergeleken5: (1) tot 80%, een lineair pad tussen doelen van 2030 en 20506, (2) 85% tot 90%, de verwachte reductie indien het huidige beleid wordt vastgehouden richting 2040, en (3) 90% tot 95%, het advies van de EU Wetenschappelijke Klimaatraad. De aanbeveling voor een doel van 90% wordt door de Commissie als volgt onderbouwd. Het doel is in lijn met wetenschappelijke inzichten over wat nodig is voor het halen van de doelen van de Overeenkomst van Parijs en biedt hoge zekerheid dat het vastgestelde doel van klimaatneutraliteit in 2050 kan worden behaald. Met het doel wordt de ingezette koers met het huidige klimaatbeleid, dat volgens de Commissie in 2040 al uitkomt op 88%7, voortgezet en biedt daarmee voorspelbaarheid en investeringszekerheid voor bedrijven. Een doel van 90% past bij de mondiale leiderschapsrol van de EU, de uitkomst van de Global Stocktake en het besluit op COP28 om een transitie weg van fossiele brandstoffen in te zetten. De Commissie stelt dat de leiderschapsrol van de EU essentieel is om andere landen aan te sporen ook ambitie te tonen, en dat een laag EU-klimaatdoel voor 2040 riskeert dat mondiale klimaatactie vertraagt en doelen van de Overeenkomst van Parijs worden gemist. De ontwikkeling en uitrol van schone technologie en producten vindt met een doel van 90% voornamelijk plaats in de periode 2030-2040, wat volgens de Commissie een kans is voor de EU om een voortrekkersrol te nemen in het ontwikkelen van de industrie van de toekomst. De gemiddelde kosten voor de transitie (investeringskosten en energiesysteemkosten) tussen 2030 en 2050 zijn in alle onderzochte scenario's vergelijkbaar; er zit enkel verschil in de spreiding over de tijd. Daarbij stelt de Commissie dat de kosten van niets doen significant hoger zijn dan de kosten van het klimaatbeleid zelf8. Het doel leidt tot een hoog niveau van onafhankelijkheid van, en sterk verlaagde kosten voor, het importeren van fossiele brandstoffen. Dit draagt bij aan open strategische autonomie en een grotere economische weerbaarheid tegen prijs-schokken en geopolitieke instabiliteit.

Om het doel te kunnen bereiken, presenteert de Commissie vijf overkoepelende randvoorwaarden: de volledige implementatie van het EU klimaat- en energiebeleid voor 2030, het versterken van het concurrentievermogen van de Europese industrie, een sterkere focus op een rechtvaardige transitie waarin alle burgers worden meegenomen, een gelijk speelveld met internationale partners, en een strategische dialoog over het EU klimaatbeleid na 2030, onder andere met de industrie en landbouwsector. De Commissie schetst vervolgens diverse aandachtspunten per sector, waarbij uitvoerig wordt stilgestaan bij het energiesysteem en de industrie, in mindere mate bij de mobiliteit en landbouw, en kort bij de gebouwde omgeving.

Volgens de Commissie zullen elektrificatie en een CO2-vrij elektriciteits-systeem de primaire aandrijver van de transitie zijn richting 2040, waarbij ook het Energy Efficiency First principe centraal blijft. De Commissie stelt dat een doel van 90% een vrijwel volledige decarbonisatie van de EU elektriciteitssector voor 2040 betekent, waarvoor alle CO2-vrije en

CO2-arme technieken nodig zijn9. De Commissie ziet voor het eerst een complementaire rol voor kernenergie naast hernieuwbare bronnen en kondigt aan een Industriële Alliantie voor Small Modular Reactors (SMR) te gaan lanceren om samenwerking tussen stakeholders op EU niveau te faciliteren en de uitrol van SMR in de EU te versnellen. Verder noemt de Commissie het belang van de ontwikkeling van Europese infrastructuur voor waterstof en CO2 en het belang van investeringen in de uitbreiding en verzwaring van elektriciteitsnetten om een forse verhoging van het aandeel elektriciteit in de totale energievraag te ondervangen. De Commissie stelt dat een doel van 90% de transitie weg van fossiel duidelijk in gang zet, in lijn met het besluit op COP28. Het energetisch gebruik van fossiele brandstoffen daalt met ca. 80% in 2040 t.o.v. 2021 en het gebruik van kolen moet volledig zijn uitgefaseerd. De Commissie benoemt dat het bij de afbouw van het olie- en gasgebruik belangrijk is de Europese leveringszekerheid in ogenschouw te nemen. De Commissie stelt dat inefficiënte subsidies op fossiele brandstoffen, indien niet gericht op energiearmoede of een rechtvaardige transitie, moeten zijn uitgefaseerd voor 2040, maar biedt geen verdere definities voor deze termen.

De Commissie koppelt het succes van de Green Deal10 aan een stevige Europese agenda voor duurzame en competitieve industrie, voortbouwend op het Green Deal Industrial Plan11. De Commissie stelt o.a. dat gericht industriebeleid van belang is voor cruciale sectoren, dat groeimarkten moeten worden ontwikkeld voor duurzame technieken en schone producten, een overbruggingsinstrumentarium totdat deze commercieel vatbaar zijn, en dat publieke financiering moet worden gestroomlijnd en regulering versimpeld. Gezien de sterke mondiale concurrentie voor private investeringen is er volgens de Commissie een EU investerings-agenda nodig voor het aantrekken van private investeringen. De Commissie geeft aan het Innovatiefonds de komende jaren te zullen maximaliseren door het budget naar voren te halen en het verder te ontwikkelen als platform voor lidstaten om de beste projecten te selecteren en financieren. Energiekosten zijn van groot belang voor het concurrentievermogen van de (energie-intensieve) industrie en verdienen volgens de Commissie extra aandacht. Hierbij wordt gewezen op het belang van elektrificatie, de reeds afgeronde hervorming van de elektriciteitsmarkt, regelgeving rondom netwerktoegang en uitbreiding van competitieve biedingen en openbare aanbestedingen. Om een mondiaal gelijk speelveld te realiseren, stelt de Commissie dat er in aanvulling op het EU Emissions Trading System (ETS) en Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) extra maatregelen nodig zijn voor de competitiviteit van exporterende sectoren. De Commissie kondigt aan een taskforce op te gaan zetten om een mondiale aanpak voor CO2-beprijzing te ontwikkelen en expertise over het EU ETS te verspreiden, omdat voor een echt gelijk speelveld ook andere landen CO2-beprijzing moeten doorvoeren.

De Commissie stelt dat de circulaire en bio-economie belangrijker worden om de klimaatambities te realiseren en tevens kansen biedt voor nieuw verdienvermogen, open strategische autonomie en verlaging van afhankelijkheid van kritieke grondstoffen. Ook verwijst de Commissie naar het vervangen van fossiele grondstoffen door duurzame koolstof, bio-gebaseerde materialen van duurzame herkomst, en mechanische en chemische recycling. Volgens de Commissie zijn Carbon Capture, Use and

Storage (CCUS) en koolstofverwijdering een oplossing voor de verduur-zaming van sectoren zonder alternatieven voor fossiel. Hierbij wordt verwezen naar de Industrial Carbon Management Strategy en de aankomende herziening in het EU ETS in 202612.

De Commissie wijst op het belang van boeren en bosbouwers en hun cruciale rol voor het waarborgen van voedselzekerheid, het leveren van ecosysteemdiensten zoals biodiversiteitsbescherming en -herstel en koolstofverwijdering, en hun bijdrage aan de bio-economie en klimaat-adaptatie. Net als alle andere sectoren moet de landbouw volgens de Commissie bijdragen aan het 2040 doel13. De Commissie wijst naar de recent gestarte Strategic Dialogue on the Future of EU Agriculture, waarmee in gesprek wordt gegaan met stakeholders in de landbouwsector over toekomstig (klimaat)beleid. De Commissie stelt dat integraal beleid gericht op verduurzaming van de gehele voedselsector efficiënter is dan beleid gericht enkel op de landbouw en visserij. Daarnaast moet de EU oneerlijke concurrentie tegengaan en blijven werken aan een mondiaal gelijk speelveld, o.a. via afspraken in handelsverdragen. Verder wordt het belang van het creëren van kansen voor een duurzame voedselwaarde-keten benoemd, bijvoorbeeld met nieuwe marktgebaseerde mechanismen die leiden tot een betere voedselprijs die de duurzaamheidsinspanningen reflecteert. De Commissie stelt dat vooruitgang in digitale monitoringssys-temen het mogelijk maakt voor boeren en bosbouwers hun broeikasgasbalans betrouwbaar te kwantificeren. De Commissie noemt dat de synergiën tussen klimaatneutraliteit en biodiversiteit moeten worden benut en aangemoedigd omdat emissiereductie de veerkracht en biodiversiteit verbetert en biodiversiteit een essentiële rol heeft in klimaatmitigatie en -adaptatie.

De Commissie benoemt dat emissies van lucht- en zeevaart zullen dalen door de maatregelen uit het Fit for 55 pakket14 die ook doorwerken na 203015. In 2026 zal de Commissie beoordelen of het toepassingsbereik van het EU ETS voor de lucht- en zeevaart moet worden uitgebreid, bijvoorbeeld naar kleinere schepen onder de 5.000 bruto tonnage en bepaalde typen uitgezonderd vliegverkeer. De Commissie wijst er op dat het EU ETS opbrengsten genereert die de opname van duurzame brandstoffen en technologie in deze sectoren kan versnellen. Ook stelt de Commissie dat het van belang is dat de volledige klimaatimpact van de luchtvaart, inclusief non-CO2-emissies, wordt meegenomen, in lijn met de meest recente wetenschappelijke inzichten. Voor het wegvervoer verwacht de Commissie dat het aandeel emissievrije voertuigen in 2040 sterk zal stijgen16 en emissiereductie voor de resterende niet-emissievrije voertuigen te behalen middels CO2-normen, het ETS2 en bijgewerkt beleid voor hernieuwbare brandstoffen.

  • 3. 
    Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
  • a) 
    Essentie Nederlands beleid op dit terrein

Het kabinet heeft zich de afgelopen jaren ingezet voor ambitieuze klimaatdoelen op nationaal, Europees en mondiaal niveau om klimaatverandering te beperken en de doelen uit de Overeenkomst van Parijs te behalen. Het kabinet onderstreept de Europese doelen om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken en tenminste netto 55% broeikasgasemissiereductie te realiseren in 2030, zoals vastgelegd in de EU Klimaatwet.

Het kabinet heeft gekozen om dezelfde doelen te hanteren voor Nederland en vast te leggen in de Klimaatwet. Nederland heeft geen nationaal klimaatdoel voor 2040. Het kabinet heeft aangegeven17 dat het EU-doel voor 2040 een ambitieuze en logische stap moet zijn naar een klimaatneu-trale Unie uiterlijk in 2050, rekening moet houden met het advies van de EU Wetenschappelijke Klimaatraad, in lijn moet zijn met internationale toezeggingen, moet voortbouwen op de voortgang die al is geboekt in het klimaat- en energiebeleid en gebaseerd moet zijn op wetenschappelijke inzichten en de uitkomst van de Global Stocktake.

  • b) 
    Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

Het aanbevolen EU-klimaatdoel van 90% netto broeikasgasemissiereductie in 2040 ten opzichte van 1990 betreft een beperkte verhoging van de ambitie ten opzichte van de koers die is ingezet met het huidige beleid, dat bij continuering reeds uitkomt op 88%. Het kabinet acht het daarmee een logische en ambitieuze stap richting klimaatneutraliteit in 2050 en in lijn met wetenschappelijke inzichten en internationale toezeggingen over het binnen bereik houden van 1,5 graden Celsius. Ook vanuit rechtvaardigheid wordt een doel van tenminste 90% onderschreven door diverse adviesraden18. Uit het impact assessment blijkt dat het doel haalbaar is, mits voldaan wordt aan de geschetste randvoorwaarden, en dat er belangrijke voordelen zijn zoals hogere energie-onafhankelijkheid, verbeterde volksgezondheid en kansen voor toekomstig EU concurrentievermogen. Dit terwijl de kosten van de transitie in de periode 2030-2050 niet significant verschillen t.o.v. de andere onderzochte doelen. Het kabinet steunt daarom het voorstel van de Commissie voor een doel van 90%. Er moet voldoende ondersteunend beleid komen vanuit de Commissie om de knelpunten voor de uitvoering van de transitie zo snel mogelijk op te lossen. Een EU-doel lager dan 88% zou betekenen dat de koers die is ingezet met de recente akkoorden op het Fit for 55 pakket zou moeten worden afgeschaald, terwijl de EU zich hier al juridisch aan gecommitteerd heeft. Dit zou de stabiliteit van het beleid en investerings-zekerheid voor bedrijven schaden. Bovendien zou het enkel uitstel betekenen van de maatregelen die noodzakelijk blijven op weg naar het vastgelegde doel van klimaatneutraliteit in 2050, aangezien 2040 een tussendoel is. Het kabinet benadrukt dat de transitie naar klimaatneutraliteit een integrale transitie moet zijn en verwelkomt dan ook de integrale aanpak van de Commissie met andere opgaven zoals het toekomstige concurrentievermogen van de EU, open strategische autonomie en energiezekerheid. Het kabinet verwelkomt de uitgebreide aandacht van de Commissie voor de noodzakelijke randvoorwaarden om het doel te kunnen halen. Het is voor het kabinet van belang dat de noodzakelijke randvoorwaarden tijdig en volledig worden ingevuld door de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, zodat de (tussen)doelen haalbaar blijven. De discussie zou zich hier dan ook vooral op moeten richten.

Het kabinet vindt het positief dat de Commissie de succesvolle leider-schapsrol van de EU op klimaatgebied verder wil versterken om ook landen buiten de EU aan te sporen ambitieus klimaatbeleid te implementeren, waarbij het ook inzet op verdere verspreiding van CO2-beprijzing als effectief instrument om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen.

Dit kan ook een positief effect hebben op nieuwe duurzame verdienkansen voor Europese groene bedrijven en handelsrelaties vanwege verdere samenwerking op klimaatbeleid. De grens van 1,5 graden Celsius uit de Overeenkomst van Parijs komt snel in zicht en het kabinet acht het daarom van belang om het tempo van de mondiale klimaatactie te versnellen. Bovendien is het van belang voor de concurrentiekracht van bedrijven in de EU dat ook in landen buiten de EU ambitieus klimaatbeleid wordt gevoerd. Het EU-doel voor 2040 zal internationaal de lat leggen voor de komende cyclus van Nationally Determined Contributions (NDC) onder de Overeenkomst van Parijs. Deze NDC moet, conform de afgesproken looptijd van vijf jaar, in 2025 worden aangeleverd en de periode tot aan 2035 beslaan, waarbij voor de EU kan worden uitgegaan van een afgeleide van het 2040-doel. Het kabinet steunt deze benadering.

De verdeling van de opgave tussen lidstaten en sectoren, en daarmee ook de impact voor Nederlandse burgers, maatschappelijke organisaties en bedrijven, wordt in deze mededeling nog niet vastgesteld en zal afhangen van het beleid dat door de volgende Commissie zal worden voorgesteld om het doel te realiseren. Het kabinet herkent zich in de noodzaak van een sterkere nadruk op een rechtvaardige transitie, waarbij de kosten van de transitie op een rechtvaardige manier verdeeld worden. De transitie naar klimaatneutraliteit vraagt veel van burgers, maatschappelijke organisaties en bedrijven, met name van minder draagkrachtige personen en energie-intensieve bedrijven. Indien de verdeling van inspanningen en kosten als niet rechtvaardig wordt ervaren, dan komt het maatschappelijk draagvlak voor de transitie bovendien onder druk. Het kabinet benadrukt dat het ook na 2030 van belang blijft om alle huishoudens handelingsper-spectief te bieden door de rechtvaardigheid van beleid in de gebouwde omgeving en mobiliteit te waarborgen, in aanvulling op afgesproken normering en beprijzing. Daarnaast is het van belang om knelpunten in infrastructuur en financiering weg te nemen en voldoende ontzorging te bieden aan kwetsbare groepen, zodat iedereen mee kan doen aan de transitie en over de juiste informatie en het doenvermogen beschikt om hier mee aan de slag te gaan.

Alle sectoren en lidstaten dienen volgens het kabinet een gebalanceerde en kosteneffectieve bijdrage te leveren aan het halen van het EU-klimaatdoel voor 2040. Het kabinet constateert en acht het niet wenselijk dat broeikasgasemissiereductie in de Europese landbouw en landgebruik sector richting 2030 achterblijft. De landbouw kan de eigen broeikasgasemissies niet tot nul reduceren vanwege de onvermijdelijke biologische processen van vee, maar het heeft wel een belangrijke rol te vervullen in het realiseren van klimaatneutraliteit in Nederland en de EU in 2050 en in het halen van het EU-klimaatdoel voor 2040. Het kabinet vindt het daarom positief dat de Commissie inzet op een strategische dialoog met stakeholders over het klimaatbeleid na 2030. Betrokkenheid van alle partijen is van belang voor het draagvlak en succes van het beleid. Tegelijkertijd vindt het kabinet het van belang dat de Klimaatwet wordt uitgevoerd en de EU internationale afspraken honoreert. Indien een sector wordt ontzien, zal dit extra druk leggen op burgers, maatschappelijke organisaties en bedrijven in andere sectoren, waarbij niet gegarandeerd is dat zij deze extra inspanningen kunnen leveren. Daarom zal het kabinet de Commissie verzoeken om, naast de strategische dialoog, concrete beleidsopties voor de landbouw en landgebruik sector te blijven onderzoeken, inclusief marktgebaseerde maatregelen, om een eerlijke en realistische bijdrage te kunnen leveren aan de klimaatdoelen, de resultaten hiervan met de lidstaten te delen en op basis hiervan beleidsvoorstellen te doen.

Het kabinet deelt het punt van de Commissie dat integraal beleid gericht op verduurzaming van de voedselsector efficiënter is dan partieel beleid enkel gericht op de primaire sector. Voor de landbouwsector geldt dat er naast klimaat ook opgaven liggen op het vlak van water- en natuurkwaliteit, waaronder stikstof. Een integrale aanpak biedt kansen om effectief op meerdere duurzaamheidsdoelen te sturen en onnodige stapeling van beleid te voorkomen. Bovendien heeft het kabinet de voorkeur om de transitie voorspelbaar en geleidelijk te laten verlopen in plaats van het risico te nemen dat er op een later moment veel moet gebeuren in korte tijd. Om te komen tot een langjarig toekomstperspectief is het van belang dat helderheid wordt geboden aan welke doelen de agrarische sector moet voldoen ten aanzien van klimaat, ook na 2030. Het kabinet onderschrijft het belang van een samenhangende aanpak voor klimaatverandering en biodiversiteitsverlies. Het herstellen en beschermen van natuur gaat hand in hand met klimaatmitigatie en -adaptatie.

Het kabinet vindt het positief dat de Commissie een sterke koppeling maakt tussen verduurzaming en concurrentievermogen van de industrie. Deze koppeling dient bij te dragen aan stabiliteit en investeringszekerheid voor bedrijven en te zorgen voor toekomstig concurrentievermogen van de EU. De Europese industrie kan een first mover voordeel benutten op mondiale groeimarkten. In aanvulling op het EU ETS is hiervoor versnelde implementatie van ingezet beleid nodig om knelpunten weg te nemen. Daarbij gaat het om EU- en nationale regelgeving, budgettaire middelen en standaarden, een integrale weging van milieu- en klimaatdoelen en de uitrol van randvoorwaarden voor industriële verduurzaming, zoals (aanbod en kosten van) hernieuwbare elektriciteit en waterstof, energie-infrastructuur en vergunningen. Het invullen van deze randvoorwaarden is bepalend voor de haalbaarheid van de transitie in de industrie en het kabinet zal er bij de Commissie dan ook op aandringen hier tijdig en volledig mee aan de slag te gaan in samenwerking met de lidstaten. Het kabinet zal de Commissie vragen naar de concrete uitwerking van de geschetste plannen voor het Innovatiefonds. Het kabinet deelt het punt van de Commissie dat energiekosten belangrijk zijn voor industriële concurrentiekracht. Het kabinet verwelkomt initiatieven van de Commissie die kunnen bijdragen aan de betaalbaarheid van het energiesysteem en een (mondiaal) gelijk speelveld. De oprichting van de taskforce voor mondiale CO2-beprijzing kan hierin ook een positieve rol vervullen. Het kabinet vindt het van belang dat er sterk wordt ingezet op een mondiaal gelijk speelveld. Hiervoor zijn mogelijk extra maatregelen nodig in aanvulling op het EU ETS en CBAM ten behoeve van de competitiviteit van exporterende sectoren. Deze eventuele aanvullende maatregelen zullen op WTO-conforme manier vormgegeven moeten worden. Het kabinet kijkt in dat kader uit naar de evaluatie van de CBAM die de Commissie in 2025 zal uitvoeren, waarin specifiek aandacht is voor het effect op export en het risico op koolstoflekkage.

Het kabinet verwelkomt de ambitie van de Commissie voor de EU als koploper van schone technologieën met circulaire bedrijven en bio-gebaseerde producten en de verwijzing naar het vervangen van fossiele grondstoffen door CCU, bio-gebaseerde materialen van duurzame herkomst, en mechanische en chemische recycling. Dit is essentieel voor het verduurzamen van bijvoorbeeld de chemische sector en draagt bij aan de ontwikkeling van groeimarkten voor groene producten. Het kabinet zal er op aandringen dat de Commissie een meer circulaire economie expliciet en kwantitatief meeweegt in de wetgevingsvoorstellen voor het bereiken van het EU-klimaatdoel voor 2040. Het is positief dat de Commissie signaleert dat bio-energie voorrang moet krijgen in sectoren waar het potentieel voor elektrificatie beperkt is, zoals lucht- en scheepvaart. Het kabinet zal bij de Commissie pleiten voor een uniforme set duurzaamheidscriteria, zoals aangegeven in het Duurzaamheidskader Biogrondstoffen19, om de duurzame herkomst van biogrondstoffen te waarborgen ongeacht de toepassing en op de prioritering van de inzet van biogrondstoffen. Het kabinet zal daarbij aandacht vragen voor de potentieel grote vraag naar biogrondstoffen voor koolstofverwijderingen, en hoe wordt voorkomen dat dit andere hoogwaardige toepassingen verdringt.

Het kabinet vindt het positief dat een indicatieve uitsplitsing van het EU-doel voor 2040 tussen emissiereductie en koolstofverwijdering is opgenomen. Het kabinet vindt het in algemene zin belangrijk dat er voldoende draagvlak is voor de noodzakelijke investeringen in koolstofverwijdering als onderdeel van het tegengaan van klimaatverandering.

Het is voor het kabinet van belang dat de noodzakelijke opschaling van koolstofverwijdering om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit en daarna netto negatieve emissies te realiseren, cf. de Klimaatwet, niet leidt tot een verminderde inzet op emissiereductie.

Het kabinet verwelkomt de inzet van de Commissie op een energiesysteem voornamelijk gebaseerd op hernieuwbare energie en energie-efficiëntie met een complementaire rol voor kernenergie. Hiermee wordt invulling gegeven aan de transitie weg van fossiel, conform het besluit op COP28. Het kabinet staat positief tegenover de oprichting van de Industriële Alliantie voor SMR en zal zich inzetten om Nederlandse marktpartijen hieraan te koppelen. Dit initiatief kan mogelijk bijdragen aan het versterken van de positie van de Nederlandse maakindustrie, zowel op de lokale als op de internationale markt. Ook verwelkomt het kabinet dat de Commissie aangeeft inefficiënte subsidies op fossiele brandstoffen die niet bijdragen aan het beperken van energiearmoede of een rechtvaardige transitie worden uitgefaseerd. Het kabinet zal bij de Commissie er op aandringen om voortvarend aan de slag te gaan met het uitfaseren van alle subsidies op fossiele brandstoffen. Hiervoor is het nodig dat er een duidelijke definitie komt van subsidies op fossiele brandstoffen en dat er ook rekening wordt gehouden met het mondiale speelveld. Volgens het kabinet sluit een goede definitie aan bij beprijzing van de externe effecten van het gebruik van fossiele energie. Het kabinet zal er op wijzen dat er andere maatregelen mogelijk zijn om energie-armoede te beperken en een rechtvaardige transitie te realiseren. Een algehele uitzondering bij de uitfasering van subsidies op fossiele brandstoffen die bijdragen aan het beperken van energie-armoede of het realiseren van een rechtvaardige transitie is dan ook niet wenselijk volgens het kabinet.

Het kabinet streeft naar een CO2-vrije elektriciteitssector in Nederland in 2035 en heeft dit streven samen met de Penta-landen20 ook uitgesproken voor het Noordwest-Europese elektriciteitssysteem21. Het aanbevolen doel voor 2040 vraagt naar verwachting geen aanvullende inspanningen bovenop dit nationale en regionale streven. Het kabinet erkent dat niet alle EU lidstaten tegelijk een CO2-vrije elektriciteitssector zullen bereiken en vindt daarom sturen op een CO2-vrij elektriciteitssysteem op EU niveau in 2040 realistisch. Daarbij zal het kabinet aandacht vragen voor mogelijke verdringingseffecten door de inzet van schaarse groene energiedragers in de elektriciteitssector terwijl deze in andere sectoren ook nodig zijn om de klimaatdoelen tijdig te halen. Het kabinet constateert dat de Commissie verwacht dat er in 2040 nog steeds aardgas wordt toegepast in de elektriciteitssector, gekoppeld aan de inzet van CCS. Het kabinet heeft daarbij enkele aandachtspunten en vragen. Het kabinet verwacht in Nederland een CO2-vrije elektriciteitssector te bereiken o.a. door inzet van waterstofcentrales en -opslag. Het kabinet zal aandacht vragen voor het faciliteren van de waterstofroute in toekomstige beleidsvoorstellen van de Commissie. Voor andere lidstaten kunnen andere overwegingen een rol spelen, wel vraagt het kabinet aandacht voor de impact op leveringszekerheid en de elektriciteitsprijs als het elektriciteitssysteem nog (beperkt) afhankelijk is van aardgas terwijl aardgasinfrastructuur wordt omgebouwd en ingezet voor nieuwe energiedragers en emissierechten zeer schaars zijn. Het kabinet zal hier bij toekomstige herzieningen van het EU ETS rekening mee houden. Tot slot ziet het kabinet dat het doelbereik in alle scenario's leunt op de inzet van CCS. Het kabinet zal de Commissie vragen om meer inzicht te geven in de wijze waarop de Commissie verwacht deze opschaling te realiseren, gegeven de verschillen tussen de lidstaten in maatschappelijk draagvlak en in fysiek potentieel voor CCS.

Het kabinet heeft twijfels in welke mate koolstofverwijdering in de elektriciteitssector nodig is, omdat dit alleen gerealiseerd kan worden door biomassa in te zetten in combinatie met CCS.

Dit kan effect hebben op de business case van andere energiebronnen in de elektriciteitssector. Bovendien kan dit de toepassing van hoogwaardige biogrondstoffen in materiaalgebruik en andere hoogwaardige toepassingen verdringen. In de brief van 29 januari jl.22 heeft het kabinet aangegeven hoe het in de toekomst gascentrales geheel CO2-vrij wil maken door het vervangen van aardgas door een CO2-vrije energiedrager zoals waterstof.

Het kabinet deelt het belang van elektrificatie van de economie en herkent de uitdagingen die de Commissie schetst op dat gebied. Het kabinet zal de Commissie vragen om bij toekomstige regelgeving ervoor te waken dat de uitrol van energie-infrastructuur, energieopslag en energieproductie niet wordt vertraagd en instabiliteit op het net voorkomen wordt. Het kabinet vindt het belangrijk dat de Commissie ook na 2030 het Energy Efficiency First principe blijft prioriteren, benadrukt het belang van een afweging tussen het nastreven van emissiereductie en energiebesparing en -efficiëntie, en waardeert het streven van de Commissie om excessieve nettarieven voor eindgebruikers door de grote investeringen in netwerken en elektrificatie te voorkomen. Daarbij zal het kabinet ook aandacht vragen voor de impact die verschillen in nettarieven tussen EU-lidstaten hebben op het gelijke speelveld.

Om de beoogde bijdrage van het wegvervoer aan het 2040 doel te halen is het volgens het kabinet essentieel dat de Commissie aanvullend beleid ontwikkelt om de ingroei van emissievrije voertuigen te versnellen en afspraken maakt over de inzet van hernieuwbare brandstoffen en over de noodzakelijke laad- en tankinfrastructuur. Het is hierbij van belang dat mobiliteit betaalbaar blijft voor burgers en een Europees gelijk speelveld voor het wegtransport wordt geborgd.

Het kabinet vindt het positief dat de Commissie verder in wil zetten op verduurzaming van de lucht- en zeevaart en erkent dat de grootschalige opname van duurzame brandstoffen en technologieën voor deze sectoren benodigd is en versneld moet worden. Bij toekomstige beleidsvoorstellen om het EU-klimaatdoel voor 2040 te bereiken zal het kabinet er op letten dat de gevraagde bijdrage van de lucht- en zeevaart eerlijk en realistisch is, en aandacht vragen voor de gevolgen van deelname van deze sectoren aan het EU ETS. Het kabinet verwelkomt het aangekondigde onderzoek om het EU ETS uit te breiden naar bepaalde typen uitgezonderd vliegverkeer en kleinere schepen onder de 5.000 bruto tonnage. Het kabinet pleit al geruime tijd voor verbreding van het EU ETS naar schepen tussen de 400 en 5.000 bruto tonnage, zodat een groter deel van de sector en emissies onder het EU ETS zou komen te vallen en het risico op ontwijking via de inzet van kleinere schepen wordt verlaagd. Juist Nederland heeft een groot aandeel in dit deel van de vloot, en daarom dus een belang dat daar ook de prikkel tot investeren in verduurzaming komt. Het kabinet pleit daarnaast voor het verbreden van het EU ETS2 naar alle fossiele brandstoffen in op dit moment nog vrijgestelde sectoren, inclusief de binnenvaart, in lijn met de Nederlandse inzet tijdens Fit for 5523 en voor een gelijk speelveld in de EU voor deze sectoren. De binnenvaart wordt in de mededeling niet benoemd, terwijl deze voor Nederland belangrijke sector voor grote uitdagingen staat waar het gaat om verduurzaming.

Hierover zal verduidelijking worden gevraagd bij de Commissie. Het kabinet vindt het positief dat de Commissie overweegt de duurzame vliegtuigbrandstofnormen aan te scherpen en stelt dat de volledige klimaatimpact van de luchtvaart moet worden meegenomen in het klimaatbeleid, inclusief de non-CO2-emissies, in lijn met de meest recente wetenschappelijke inzichten. Het kabinet kijkt uit naar de resultaten van de onderzoeken die hierover reeds zijn aangekondigd.

Hoewel de Commissie ingaat op de voordelen voor de volksgezondheid van het aanbevolen EU-klimaatdoel voor 2040, blijft een verantwoordelijkheid en rol voor de EU gezondheidssector in het terugdringen van de broeikasgasuitstoot onbenoemd, terwijl de gezondheidssector circa 5 procent bijdraagt aan de totale uitstoot24 en klimaatverandering een grote bedreiging voor de volksgezondheid vormt. Daarnaast leveren klimaatmitigerende maatregelen gezondheidswinst op. Het kabinet zet ook op EU niveau in op een EU agenda op klimaat en gezondheid in relatie tot mitigatie en adaptatie en zal hiervoor aandacht blijven vragen bij de Commissie25.

Gevolgen brede welvaart

Conform de motie Van Raan26 houdt het kabinet bij voorstellen voortkomend uit de Green Deal rekening met brede welvaart. Hierbij kijkt het kabinet naar vier aspecten: kwaliteit van leven voor huidige generaties, kapitaalvoorraden voor latere generaties, grensoverschrijdende effecten en de verdeling van kosten en baten. Het kabinet acht de impact op deze vier aspecten positief, omdat het doel van 90% in 2040 op weg naar klimaatneutraliteit in 2050 in overeenstemming is met de wetenschappelijke inzichten over wat nodig is om binnen 1,5 graden Celsius opwarming van de aarde te blijven. Daarnaast laat het impact assessment zien dat het sterke positieve effecten heeft op gezondheid, luchtkwaliteit en het milieu. De gevolgen voor kapitaalvoorraden voor latere generaties zijn ook positief volgens het kabinet, omdat het doel in lijn is met wat nodig is om gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen en zo de klimaatschade voor toekomstige generaties beperkt. Voor het derde aspect, grensoverschrijdende effecten, schat het kabinet in dat het voorstel bijdraagt aan een weerbare economie, door bijvoorbeeld een lagere afhankelijkheid van import van fossiele brandstoffen, het creëren van nieuwe groeimarkten voor Europese bedrijven en bijdragen aan het behalen van de doelen van de Overeenkomst van Parijs. Voor de gevolgen voor het vierde aspect, de verdeling van kosten en baten over verschillende groepen in de samenleving, is aandacht nodig in de uitwerking van de beleidsvoorstellen om het doel te bereiken en de dialoog met burgers te voeren. Indien de verdeling van kosten en baten als niet rechtvaardig wordt ervaren, dan komt het draagvlak voor klimaatbeleid onder druk. De Commissie heeft reeds in de mededeling aandacht voor de sociaaleconomische gevolgen voor minder draagkrachtige personen, midden- en kleinbedrijf, energie-intensieve bedrijven en regio's. Het is voor het kabinet van belang dat dit voldoende aandacht krijgt in de uitwerking van de voorstellen, en er daarbij ook aandacht is voor maatschappelijke instellingen. De EU Wetenschappelijke Klimaatraad stelt dat een doel van 90% tot 95% economisch en praktisch haalbaar is, maar dat dit een kans biedt van slechts 50% om binnen 1,5 graden Celsius opwarming van de aarde te blijven en dat het meewegen van internationale rechtvaardigheid een hogere ambitie van de EU in 2040 zou vragen dan praktisch haalbaar. Het kabinet oordeelt dat het door de Commissie aanbevolen doel van 90% hiermee de juiste balans heeft gevonden tussen de relevante aspecten van brede welvaart, waaronder impact op huidige en latere generaties, verdeling van kosten en baten, en grensoverschrijdende effecten.

  • c) 
    Eerste inschatting van krachtenveld

De meeste lidstaten moeten nog een positie bepalen. Het draagvlak voor een ambitieus doel onder lidstaten lijkt redelijk groot te zijn. Een meerderheid van lidstaten, inclusief lidstaten die niet traditioneel ambitieus klimaatbeleid voeren, heeft hiertoe in het voortraject al opgeroepen. Er zijn nog geen lidstaten die zich hebben uitgesproken tegen het voorstel van de Commissie.

Ook in het Europees Parlement wordt nog een positie bepaald. De EVP stelde in een eerste reactie dat het positief is dat de Commissie met de mededeling een brede maatschappelijke dialoog wil starten. De S&D benadrukte in een eerste reactie dat 90% wat hen betreft koers vasthouden is, en dat de discussie moet gaan over het investeringsgat in plaats van het ambitieniveau. De eerste reactie van Renew benadrukte dat de overkoepelende randvoorwaarden bij het doel wat hen betreft relevanter zijn om te bespreken dan het ambitieniveau zelf. De Groenen hebben in een persverklaring gesteld dat het 2040 doel wat hen betreft klimaatneutraliteit zou moeten zijn.

  • 4. 
    Grondhouding ten aanzien van bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit, financiële gevolgen en gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
  • a) 
    Bevoegdheid

De grondhouding van het kabinet is positief. De mededeling reageert op de wettelijke eis van artikel 4, derde lid, van de EU Klimaatwet27. De EU Klimaatwet is gebaseerd op artikel 192, eerste lid VWEU. Dit artikel geeft de EU de bevoegdheid om beleid van de Unie vast te stellen op het terrein van milieu, waaronder de bestrijding van klimaatverandering. Op het terrein van milieu is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten op grond van artikel 4, tweede lid, sub e, VWEU.

  • b) 
    Subsidiariteit

De grondhouding van het kabinet is positief. De mededeling heeft tot doel bij te dragen aan het behalen van EU-brede doelen en het voldoen aan de Overeenkomst van Parijs ten aanzien van het tegengaan van klimaatverandering. Dit kan niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt. Het grensoverschrijdende karakter van klimaatverandering en de diverse acties die hieraan moeten bijdragen rechtvaardigt optreden op EU-niveau.

  • c) 
    Proportionaliteit

De grondhouding van het kabinet is positief. De mededeling heeft tot doel bij te dragen aan het behalen van EU-brede doelen en het voldoen aan de Overeenkomst van Parijs ten aanzien van het tegengaan van klimaatverandering. Hiertoe wordt de aanbeveling gedaan voor een tussendoel voor 2040 in de transitie naar klimaatneutraliteit in 2050. Het voorgestelde optreden is geschikt om dit doel te bereiken, omdat met het aanbevolen doel de EU op weg blijft om te kunnen voldoen aan de afspraken onder de Overeenkomst van Parijs, specifiek het binnen bereik houden van de 1,5 graden Celsius. De EU Wetenschappelijke Klimaatraad stelt dat een EU-klimaatdoel voor 2040 van 90 tot 95% ten opzichte van 1990 noodzakelijk is om een kans van tenminste 50% te houden dat de opwarming van de aarde beperkt blijft tot 1,5 graden Celsius. Het voorgestelde optreden gaat niet verder dan noodzakelijk, omdat de Commissie ervoor kiest om een doel aan te bevelen welke overeenkomt met de onderkant van deze bandbreedte.

  • d) 
    Financiële gevolgen

Uit de mededeling volgen geen directe financiële gevolgen. Indien de aanbeveling van de Commissie voor een EU-klimaatdoel voor 2040 wordt aangenomen, zullen er wetgevende voorstellen volgen om dit doel te bereiken met mogelijke financiële gevolgen. Het kabinet zal de Commissie vragen om verduidelijking over de financiële gevolgen van deze toekomstige voorstellen.

Afspraken over het Europese herstelinstrument en het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021-2027, die gezamenlijk ten minste 30% aan klimaat moeten bijdragen, leggen al een belangrijke financiële basis voor het klimaatbeleid op korte termijn. Indien er gevolgen zijn voor de EU-begroting is het kabinet van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van het MFK 2021-2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.

De financiële gevolgen voor de Rijksbegroting en het nationale inkomstenkader moeten per toekomstig voorstel worden bezien. Er zal hierbij ook gekeken moeten worden naar de financiële gevolgen voor medeoverheden en de uitvoerbaarheid en haalbaarheid van de maatregelen. Eventuele budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het/de beleidsverantwoordelijk(e) departement(en), conform de regels van de budgetdiscipline.

  • e) 
    Gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten

Uit de mededeling volgen geen directe gevolgen voor de regeldruk, aangezien het geen voorstellen voor wetgeving betreft. Indien de aanbeveling van de Commissie voor een EU-klimaatdoel voor 2040 wordt aangenomen, zullen er wetgevende voorstellen volgen om dit doel te bereiken met mogelijke gevolgen voor de regeldruk. Uitgangspunt voor het kabinet daarbij is dat voorstellen zo lastenluw mogelijk worden vormgegeven, waarbij regeldruk voor het bedrijfsleven zoveel mogelijk beperkt blijft. Het pakket moet daarnaast ook handhaafbaar, uitvoerbaar en fraudebestendig zijn.

De gevolgen voor het Europese concurrentievermogen wordt neutraal tot positief beoordeeld. De Commissie zet uiteen dat het EU-klimaatdoel voor 2040 samen zal en moet gaan met een agenda voor competitiviteit van Europese industrie en bedrijvigheid. Het is van belang dat er een gelijk speelveld met internationale partners wordt bereikt. De Commissie schetst dit dan ook als één van de overkoepelende randvoorwaarden en geeft o.a. aan sterker in te zetten op internationale klimaatdiplomatie om dit te bereiken. Indien klimaatactie mondiaal versnelt, groeit het Europese aandeel in de wereldhandel, zo blijkt uit het impact assessment. Indien klimaatactie in derde landen achterblijft, blijkt uit het impact assessment dat de impact op Europese competitiviteit gering is, en niet significant verschilt ten opzichte van de andere onderzochte doelen. Bovendien wordt aangetoond dat een doel van 90% een positieve impact heeft op de energie-onafhankelijkheid van de EU en kan bijdragen aan open strategische autonomie en economische weerbaarheid.

De EU heeft een koploperrol ten aanzien van mondiale klimaatactie en levert een belangrijke bijdrage aan het bereiken van de doelen onder de Overeenkomst van Parijs, waaraan nagenoeg de gehele wereld zich heeft gecommitteerd. In deze positie is de EU succesvol geweest in het aansporen van belangrijke geopolitieke spelers om ook ambitieus klimaatbeleid te voeren. Het voorstel voor een ambitieus EU-klimaatdoel voor 2040, alsook de aankondiging van de Commissie om sterker in te gaan zetten op klimaatdiplomatie en een taskforce op te gaan zetten voor mondiale CO2-beprijzing versterken deze positie van de EU. Bij de beoordeling van toekomstige voorstellen om het EU-klimaatdoel voor 2040 te realiseren is het belangrijk om mogelijke effecten op derde landen (met name ontwikkelingslanden) in kaart te brengen, met het oog op samenwerking en, waar nodig, assistentie in de implementatie. Rekening houden met effecten van EU maatregelen op derde landen en daar zo nodig flankerende maatregelen voor treffen is noodzakelijk voor een succesvolle versterkte inzet op EU klimaatdiplomatie.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2023-2024, 22 112, nr. 3916 15

1

   COM(2024) 62 i.

2

   Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 i en Verordening (EU) 2018/1999 i.

3

   Dit heeft plaatsgevonden in december 2023 tijdensConference of the Parties (COP) 28 in Dubai.

4

   Kamerstukken 31 793 en 32 813, nr. 251.

5

   In aanvulling op de drie scenario's gepresenteerd in de mededeling heeft de Commissie in het impact assessment ook een vierde scenario (LIFE) onderzocht, waarmee de doelstelling uit scenario 3 gehaald kan worden door middel van een duurzamere leefstijl en klimaatvriendelijk consumentengedrag op het gebied van energie, voedsel en grondstoffengebruik.

6

   Een lineair pad tussen het 2030 doel van 55% en klimaatneutraliteit in 2050 komt uit op 78% in 2040.

7

   O.b.v. het reeds vastgestelde beleid uit het Fit for 55 pakket dat ook na 2030 doorwerkt, zoals bijvoorbeeld de daling van het plafond van het EU ETS en ETS2 en bronbeleid zoals de CO2-normen voor personenauto's.

8

   De Commissie stelt op basis van een conservatieve schatting dat de schade van klimaatverandering zou kunnen oplopen tot 2,4 biljoen euro in de periode 2030-2050 en tot jaarlijks 7% van het EU-BBP in 2100 indien de doelen van het Parijsakkoord niet worden behaald. Naast het voorkomen van klimaatschade, voorkomt klimaatbeleid ook zorgkosten door sterke afname van luchtvervuiling. De Commissie berekent dat de zorgkosten gerelateerd aan luchtvervuiling bij een doel van 90% zullen dalen naar € 670 mrd. 2040 t.o.v. € 1.700 mrd. in 2015.

9

   De Commissie stelt dat meer dan 90% van de Europese elektriciteitsproductie zal bestaan uit hoofdzakelijk hernieuwbare elektriciteit met een aanvullende rol voor kernenergie. De overige elektriciteitsproductie of zal worden ingevuld door middel van CO2-arme technieken zoals CCUS en negatieve emissies.

10

   COM(2019) 640 i.

11

   COM(2023) 62 i.

12

   O.b.v. artikel 30, derde lid, van richtlijn 2003/87/EG i brengt de Commissie uiterlijk op 31 juli 2026 verslag uit over hoe rekening kan worden gehouden met negatieve emissies van broeikasgassen die uit de atmosfeer worden verwijderd en veilig en permanent worden opgeslagen en hoe die negatieve emissies in voorkomend geval onder de emissiehandel kunnen vallen, waaronder een duidelijk toepassingsgebied en strikte criteria daarvoor, en waarborgen om erop toe te zien dat dergelijke verwijderingen geen compensatie vormen voor de noodzakelijke emissiereducties in overeenstemming met de klimaatdoelstellingen van de Unie, zo nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel en een effectbeoordeling.

13

   Uit het impact assessment blijkt dat niet-energiegerelateerde broeikasgasemissies in de landbouw met ca. 30% dalen in 2040 ten opzichte van 2015 bij een overkoepelend EU-klimaatdoel voor 2040 van 90%.

14

   COM(2021) 550.

15

   Duurzame brandstofnormen uit REFuelEU Aviation, FuelEU Maritime, alsook het ETS voor lucht- en zeevaart. In het impact assessment valt af te leiden dat de Commissie verwacht dat de normen in REFuelEU Aviation mogelijk moeten worden bijgesteld.

16

   Tot ruim 60% bij personenauto's, tot ruim 40% bij bestelauto's en nagenoeg 40% bij zware voertuigen zoals vrachtwagens, touringcars en bussen.

17

   Zie o.a. Kamerstukken 31 793 en 32 813, nr. 251, en kamerstuk 36 476, nr. 1.

18

   De EU Wetenschappelijke Klimaatraad adviseert een EU-doel van 90-95% op basis van haalbaarheid en tekent aan dat diverse rechtvaardigheidsbeginselen om meer ambitie vragen dan in de EU praktisch haalbaar is. De Nederlandse Wetenschappelijke Klimaatraad (WKR) acht dit advies wetenschappelijk goed onderbouwd en adviseert dat Nederland het voorgestelde doel voor de EU onderschrijft. De Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) stelt in haar adviesrapport van 26 oktober 2023 vanuit rechtvaardigheidsperspectief dat Nederland in 2040 tenminste op een reductie van 90% t.o.v. 1990 moet uitkomen.

19

   Kamerstuk 32 813 nr. 1039.

20

   Nederland, België, Luxemburg, Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk en Zwitserland.

21

   Zie o.a. kamerstuk 29 023 nr. Z.

22

Zie kamerstuk 31 239 nr. 386.

23

   Zie o.a. Kamerstukken 32 813, nr. 1038, 22 112, nr. 3409, en 21 501-08, nr. 889.

24

   Bron: De klimaatvoetafdruk van de gezondheidszorg, september 2019, Health Care Without Harm https://noharm-europe.org/documents/de-klimaatvoetafdruk-van-de-gezondheidssector

25

   In Nederland wordt hier reeds op ingezet met de Green Deal Duurzame Zorg en het Uitvoe-ringsprogramma Verduurzamen (publieke) zorg en welzijn 2024-2026.

26

   Kamerstuk 35 377, nr. 19

27

De EU Klimaatwet bepaalt dat de Commissie binnen 6 maanden na de eerste Global Stocktake, indien passend, met een wetgevingsvoorstel komt tot wijziging van de EU klimaatwet om het EU-klimaatdoel voor 2040 op te nemen. De Commissie heeft ervoor gekozen om nu niet met een dergelijk wetgevingsvoorstel te komen, maar met een mededeling met daarin een aanbevolen doel met als doel een maatschappelijk dialoog te starten om de wetgevingsvoorstellen van de volgende Commissie te informeren.


3.

Bijlagen

 
 
 

4.

Meer informatie

 

5.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.