Verzamelbesluit bouwwerken leefomgeving 2024 - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
Documentdatum | 10-10-2023 |
---|---|
Publicatiedatum | 11-10-2023 |
Externe link | originele PDF |
Originele document in PDF |
Besluit van [datum] tot wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving in verband met verblijfsvoorzieningen voor bouwwerkafhankelijke beschermde diersoorten, CO2-meters in scholen, droge blusleidingen, toegankelijkheidseisen, maatwerk zon op dak en verduidelijking regels vergunningplicht bouwen (Verzamelbesluit bouwwerken leefomgeving 2024)
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van [datum], nr. ...;
Gelet op artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van [datum], nr. ...);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van [datum], nr. ...;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel I
Het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 2.22, eerste lid, wordt aan het slot toegevoegd: of gereedmelding, bedoeld in artikel 2.21.
B
Artikel 2.25 wordt als volgt gewijzigd:
-
1.In de aanhef wordt na "om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten" een komma geplaatst.
-
2.Onderdeel d komt te luiden:
-
d.is voorzien van:
1°. een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte; of 2°. een weg, spoor- of waterweg die over het bouwwerk heen loopt; of.
C
Artikel 2.26 wordt als volgt gewijzigd:
-
1.In het eerste en tweede lid wordt na "om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten" een komma geplaatst.
-
2.Het tweede lid, onder d, komt te luiden: d. een schotelantenne:
1°. met een doorsnede van meer dan 2 m; of
2°. waarvan de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, hoger is dan 3 m.
D
Artikel 2.27 wordt als volgt gewijzigd:
-
1.Het eerste lid, onderdeel b, onder 3° komt te luiden:
3°. voor zover het gaat om een bouwwerk met een vloer van een verblijfsgebied op een hoogte van meer dan 13 m: de isolatie van de gevel, een gevelpaneel of de gevelbekleding.
-
2.Het tweede lid, onderdeel d, komt te luiden:
-
d.een collector voor warmteopwekking of een paneel voor elektriciteitsopwekking;
-
3.In het tweede lid wordt onder verlettering van de onderdelen e tot en met h tot g tot en met j, twee onderdelen ingevoegd, luidende:
-
e.een zonwering, rolhek, luik of rolluik aan of in een gebouw;
-
f.een afscheiding tussen balkons of dakterrassen;.
-
4.In het tweede lid wordt na onderdeel j (nieuw), onder verlettering van de onderdelen i en j tot l en m, een onderdeel ingevoegd, luidende:
-
k.een bouwwerk ten behoeve van een nutsvoorziening, de waterhuishouding, het meten van de luchtkwaliteit, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het weg-, spoorweg-, water-of luchtverkeer, dat niet hoger is dan 5 m;.
-
5.Het tweede lid, onderdeel m (nieuw) komt te luiden:
-
m.een bouwkeet, bouwbord, steiger, heistelling, hijskraan, damwand, terreininrichting of andere hulpconstructie die functioneel is voor bouw-, onderhouds- of sloopwerkzaamheden, tijdelijke werkzaamheden in de grond-, weg- of waterbouw of werkzaamheden met een verplaatsbaar mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 3.322, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, bij plaatsing op of in de onmiddellijke nabijheid van het terrein waarop die werkzaamheden worden verricht.
E
Artikel 3.83, eerste lid, komt te luiden:
-
l.Een bouwwerk is voldoende energiezuinig en voorziet in voldoende opwekking van hernieuwbare energie.
F
Tabel 3.83 komt te luiden:
Tabel 3.83
artikel
lid
I Woonfunctie
5 Industriefunctie
6 Kantoorfunctie
II Overige gebruiksfunctie
12 Bouwwerk geen gebouw zijnde Ai]§_niet_hierboven^enoemde^ebruiksfunct
leden |
van toepassing |
||||||||
maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik |
-S3 O c 0) w 0) “05 c 5 cn <D <]} <D « "O S1 8 2 cn o E |
0) <D jr cn ju = •= E bOt _Q cn 0) ® <U c cn Cf o ra 0) n .S3 cn jo cj a ï! 11 o t > ® |
0) 15 (0 <u _ > cn q)
C > d) SÜ s SS? n ra 0) |
jj « _C (0 E O cn O c O e "= 1_ cn > JU tn _q c -r* <U £?, <U S 1 S' § .S’ c*; -C 5 cj cn ra ro ra "p t -Q (0 10 b ï "ro E E > o |
j_. (0 ~a 8 « > 01 E I 5 to E to E E -a |
II lë o O _Q = 0) 0- cn
|
11 “¦5 J3 •7~ ~ CU v B- P ¦a a) o 11! |
Q) gi o aj o o C <U O- E ~a -r- CO A-> co ¦5. -S3 O O |
O O) CO cn 0) O |
3.84 |
3.84a |
3.84b |
3.85 |
3.86 |
3.86a |
3.87 |
3.87a |
3.87b |
3.87c |
1|2|3|4|5|6|7|8 |
1 | 2 |
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 |
|||||||
12345678 |
12 |
* |
* |
* |
* |
...... |
- |
* |
* |
12345678 |
12 |
* |
* |
* |
* |
1 2 3 4 5 6 |
* |
* |
* |
12345678 |
12 |
* |
* |
* |
* |
- |
* |
* |
|
ie1s 2 3 4 5 6 7 8 |
12 |
* |
* |
* |
* |
- |
* |
* |
gebruiksfunctie
Na artikel 3.86 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.86a (maatwerkvoorschrift duurzaam gebruik dak)
-
1.Bij maatwerkvoorschrift kan, in aanvulling op de regels in deze afdeling, worden bepaald dat een dak van een gebouw met een gebruiksoppervlakte van ten minste 250 m2 wordt gebruikt voor het opwekken van hernieuwbare energie tot aan ten hoogste het energieprestatieniveau van artikel 4.149.
-
2.Bij maatwerkvoorschrift kan, in aanvulling op de regels in deze afdeling, worden bepaald dat een dak van een gebouw met een gebruiksoppervlakte van ten minste 250 m2 wordt gebruikt voor het opwekken van hernieuwbare energie tot aan ten hoogste het energiegebruik van het gebouw.
H
Artikel 3.97 komt te luiden:
Artikel 3.97 (aansturingsartikel)
-
1.Een bouwwerk is vanaf de openbare weg voldoende toegankelijk voor personen met een functiebeperking.
-
2.Als voor een gebruiksfunctie in tabel 3.97 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.
I
Na artikel 3.97 wordt een tabel ingevoegd, luidende:
Tabel 3.97
6
7
8
9
10 11 12
Woonfunctie
-
a.woonwagen
-
b.voor zorg met een g.o. > 500 m2
-
c.woonfunctie gelegen in woongebouw c. andere woonfunctie Bijeenkomstfunctie
-
a.voor alcoholgebruik
-
b.voor het aanschouwen van sport, voor film, voor muziek of voor theater.
-
c.andere bijeenkomstfunctie Celfunctie
Gezondheidszorgfunctie
Industriefunctie
-
a.lichte industriefunctie
-
b.andere industriefunctie Kantoorfunctie Logiesfunctie Onderwijsfunctie Sportfunctie Winkelfunctie
Overige gebruiksfunctie Bouwwerk geen gebouw zijnde
Bereikbaarheid van een gebouw |
||
overgangansrecht |
||
artikel |
3.98 |
3.98a |
lid |
1 |2 |3 |4 |5 |6 |
1 |2 |3 |4 |
1 - -12--3
45
1
1
1
1
1
1
4
-5
661 6 -
6
6
6
6
6
6
6
J
Artikel 3.98 komt te luiden:
Artikel 3.98 (bereikbaarheid van een gebouw)
-
1.Een hoofdtoegang van een gebouw met een toegankelijkheidssector grenst aan de openbare weg of grenst aan een route naar de openbare weg die over een verhard pad of steiger loopt met:
-
a.een breedte van ten minste 1,1 m; en
-
b.bij een te overbruggen hoogteverschil op deze route van meer dan 0,02 m:
-
1.bij een verhard pad een helling die voldoet aan artikel 4.30; en ii. bij een steiger een hellingbaan als bedoeld in paragraaf 4.2.4.
-
2.Een hoofdtoegang van een woongebouw zonder toegankelijkheidssector grenst aan de openbare weg of grenst aan een route naar de openbare weg die over een verhard pad loopt met:
-
a.een breedte van ten minste 1,1 m; en
-
b.bij een te overbruggen hoogteverschil op deze route van meer dan 0,02 m: een helling die voldoet aan artikel 4.30.
-
3.Een hoofdtoegang van een woonfunctie als bedoeld in artikel 4.182, tweede lid, die niet gelegen is in een woongebouw, grenst aan de openbare weg of grenst aan een route naar de openbare weg die over een verhard pad loopt met:
-
a.een breedte van ten minste 0,85 m; en
-
b.bij een te overbruggen hoogteverschil op deze route van meer dan 0,02 m: een helling die voldoet aan artikel 4.30.
-
4.Een hoofdtoegang van een gebruiksfunctie in een gebouw zonder toegankelijkheidssector, die rechtstreeks bereikbaar is vanaf het aansluitende terrein, grenst aan de openbare weg of grenst aan een route naar de openbare weg die over een verhard pad loopt met:
-
a.een breedte van ten minste 1,1 m; en
-
b.bij een te overbruggen hoogteverschil op deze route van meer dan 0,02 m: een helling die voldoet aan artikel 4.30.
-
5.De toegang van een buitenberging of de toegang van de gemeenschappelijk verkeersruimte naar een buitenberging als bedoeld in artikel 4.172, derde lid, grenst aan de openbare weg of grenst aan een route naar de openbare weg die over een verhard pad loopt met:
-
a.een breedte van ten minste 1,1 m; en
-
b.bij een te overbruggen hoogteverschil op deze route van meer dan 0,02 m: een helling die voldoet aan artikel 4.30.
-
6.Een doorgang waardoor een in het eerste tot en met vijfde lid bedoelde route voert, heeft een vrije breedte van ten minste 0,85 m en een vrije hoogte van ten minste 2 m.
K
Artikel 3.98a komt te luiden:
Artikel 3.98a (overgangsrecht: bereikbaarheid van een gebouw)
-
1.Artikel 3.98, tweede lid, is niet van toepassing op een woongebouw waarvoor voor 1 januari 2022 een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit is aangevraagd.
-
2.Artikel 3.98, derde lid, is niet van toepassing op een woonfunctie waarvoor voor 1 januari 2022 een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit is aangevraagd.
-
3.Artikel 3.98, vierde lid, is niet van toepassing op een gebouw waarvoor voor 1 juli 2021 een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit is aangevraagd.
-
4.Artikel 3.98, vijfde lid, is niet van toepassing op een buitenberging waarvoor voor 1 juli 2025 een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit is aangevraagd.
L
In artikel 3.142, eerste lid, wordt na "onderwijsfunctie voor basisonderwijs" ingevoegd "als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs 2020 of speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra".
M
Artikel 3.143 wordt als volgt gewijzigd:
-
1.In het eerste lid wordt na "onderwijsfunctie voor basisonderwijs" ingevoegd "als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs 2020 of speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra".
-
2.Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden: a. functioneert continu op:
1°. De gangbare elektrische netspanning en een tijdelijke onderbreking van de elektrische aansluiting verstoort de ingestelde signaalniveaus niet; of
2°. Een elektrische voeding met een signaalfunctie als de capaciteit van die voeding op een minimumniveau terecht komt.
-
3.In het tweede lid, onderdeel d, wordt na de puntkomma ingevoegd "en".
-
4.In het tweede lid, onderdeel e, onder 3°, wordt "; en" vervangen door een punt.
-
5.Het tweede lid, onderdeel f, vervalt.
N
Artikel 3.144 vervalt.
O
Artikel 4.30 wordt als volgt gewijzigd:
-
1.In de aanhef wordt na "de artikelen 4.25" ingevoegd "4.172, 4.182, 4.189".
-
2.Onder verlettering van de onderdelen a tot en met c tot c tot en met e, worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
-
a.1 : 6 als het hoogteverschil niet groter is dan 0,05 m;
-
b.1 : 10 als het hoogteverschil groter is dan 0,05 m, maar niet groter dan 0,10 m;
-
3.Onderdeel c (nieuw) komt te luiden:
-
c.1 : 12 als het hoogteverschil groter is dan 0,10 m, maar niet groter dan 0,25 m;.
P
Artikel 4.31 wordt als volgt gewijzigd:
-
1.Na "de artikelen 4.25" ingevoegd "4.172, 4.182, 4.189".
-
2.Aan het slot wordt een zin toegevoegd, luidende: Dit geldt niet als het hoogteverschil van de hellingbaan minder is dan 0,03 m.
Q
In artikel 4.44, vijfde lid, wordt "en een kozijn" vervangen door ", een kozijn en een verblijfsvoorziening voor bouwwerkafhankelijke beschermde diersoorten".
R
Aan artikel 4.172, derde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Een hoogteverschil groter dan 0,02 m op ten minste een route tussen de toegang van de bergruimte en het aansluitende terrein of een gemeenschappelijke verkeersruimte is overbrugd door een lift of een hellingbaan.
S
Tabel 4.179 komt te luiden:
Tabel 4.179
artikel
lid
CJ)
c
fü
CJ)
1_
o
o
¦O
CJ)
c
fü
CJ)
i_
o
o
¦O
<D
<D
<D
>
CJ)
c
fü
CJ)
1_
o
o
¦O
c c
{TJ QJ
CJ)£ c u
•— C/) CJ) 1-CJ) <1) =J > i_ (1)
n
L_ CJ) <D O > O O J=
CJ)
c
fü
CJ)
i_
o
o
¦O
CJ)
c
fü
CJ)
i_
o
o
¦O
Q)
<D
i_
o;
>
ai
c
ra
ai
i_
o
o
a
4.180
4.181
4.182
4.180
4.181
1 Woonfunctie
-
a.woonwagen
-
b.andere woonfunctie
2 Bijeenkomstfunctie
-
a.voor alcoholgebruik
-
b.voor het aanschouwen van sport, voor film voor muziek of voor theater
-
c.andere bijeenkomstfunctie
3 Celfunctie
4 Gezondheidszorgfunctie
5 Industriefunctie
-
a.lichte industriefunctie
-
b.andere industriefunctie
6 Kantoorfunctie
7 Logiesfunctie
8 Onderwijsfunctie
9 Sportfunctie
10 Winkelfunctie
11 Overige gebruiksfunctie
12 Bouwwerk geen gebouw zijnde
1 2
1 2 3 4 5
1 2 3 4 5 6 7
1 en 2
1
[m] |
[m] |
||||
1 |
2 |
1 - - - - |
2.1 |
2.1 |
|
1 |
2 |
12345 |
123456- |
2.3 |
2.3 |
1 |
2 |
1---- |
------7 |
2.1 |
2.1 |
1 |
2 |
1---- |
------7 |
2.1 |
2.1 |
1 |
2 |
1---- |
2.1 |
2.1 |
|
1 |
2 |
1---- |
2.1 |
2.1 |
|
1 |
2 |
1---- |
------7 |
2.1 |
2.1 |
1 |
2 |
1---- |
2.1 |
2.1 |
|
1 |
2 |
1---- |
2.1 |
2.1 |
|
1 |
2 |
1---- |
2.1 |
2.1 |
|
1 |
2 |
1---- |
2.1 |
2.1 |
|
1 |
2 |
1---- |
2.1 |
2.1 |
|
1 |
2 |
1---- |
------7 |
2.1 |
2.1 |
T
Artikel 4.182 wordt als volgt gewijzigd:
-
1.In het eerste lid wordt "de toegang" vervangen door "een hoofdtoegang".
-
2.In het tweede lid wordt "Bij alle toegangen" vervangen door "Bij een hoofdtoegang".
-
3.Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot vijfde tot en met zevende lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
-
3.Bij ten minste een toegang van een niet-gemeenschappelijke buitenruimte als bedoeld in artikel 4.175, eerste lid, is een hoogteverschil op de route tussen ten minste een niet-gemeenschappelijke verblijfsgebied en de aangrenzende vloer van de buitenruimte, groter dan 0,02 m, gemeten vanaf de vloer met aankleding, overbrugd door een hellingbaan.
-
4.Bij ten minste een toegang van een buitenberging als bedoeld in artikel 4.172 is een hoogteverschil op de route tussen de vloer van de buitenberging en de aangrenzende vloer van
een gemeenschappelijke verkeersruimte of het aansluitende terrein, groter dan 0,02 m, overbrugd door een hellingbaan.
-
4.Het zevende lid (nieuw) komt te luiden:
-
7.Bij een hoofdtoegang van een gebruiksfunctie is een hoogteverschil op de route tussen een niet-gemeenschappelijke vloer en het aansluitende terrein groter dan 0,02 m, gemeten vanaf de vloer met aankleding, overbrugd door een hellingbaan. Het hoogteverschil tussen die toegang en het aansluitende terrein of de gemeenschappelijke verkeersruimte is niet groter dan 1 m.
U
Artikel 4.188, tweede lid, komt te luiden:
-
2.Ten minste een toegang van een toegankelijkheidssector is rechtstreeks bereikbaar vanaf het aansluitend terrein en is een hoofdtoegang van het gebouw.
V
Artikel 4.191 komt te luiden:
Artikel 4.191 (aansturingsartikel)
-
1.Een bouwwerk is vanaf de openbare weg voldoende toegankelijk voor personen met een functiebeperking.
-
2.Als voor een gebruiksfunctie in tabel 4.191 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.
W
Tabel 4.191 komt te luiden:
Tabel 4.191
CL)
ai
>
TJ
ro
ro
.Q
CL)
L_
CL)
CD
artikel
lid
1 Woonfunctie
-
a.woonwagen
-
b.voor zorg met een g.o. > 500 m2
-
c.woonfunctie gelegen in woongebouw c. andere woonfunctie
2 Bijeenkomstfunctie
-
a.voor alcoholgebruik
-
b.voor het aanschouwen van sport, voor film, voor muziek of voor theater.
-
c.andere bijeenkomstfunctie
3 Celfunctie
4 Gezondheidszorgfunctie
5 Industriefunctie
-
a.lichte industriefunctie
-
b.andere industriefunctie
6 Kantoorfunctie
7 Logiesfunctie
8 Onderwijsfunctie
9 Sportfunctie
10 Winkelfunctie
11 Overige gebruiksfunctie
12 Bouwwerk geen gebouw zijnde
4.192
1 -12
1
1
1
1
1-
3
-4
-4
-6
6
-6
-6
-6
-6
-6
56
----56
X
Artikel 4.192 komt te luiden:
Artikel 4.192 (bereikbaarheid van een gebouw)
-
1.Een hoofdtoegang van een gebouw met een toegankelijkheidssector grenst aan de openbare weg of grenst aan een route naar de openbare weg die over een verhard pad of steiger voert met:
-
a.een breedte van ten minste 1,1 m; en
-
b.bij een te overbruggen hoogteverschil op deze route van meer dan 0,02 m:
-
1.bij een verhard pad een helling die voldoet aan artikel 4.30; en ii. bij een steiger een hellingbaan als bedoeld in paragraaf 4.2.4.
-
2.Een hoofdtoegang van een woongebouw zonder toegankelijkheidssector grenst aan de openbare weg of grenst aan een route naar de openbare weg die over een verhard pad voert met:
-
a.een breedte van ten minste 1,1 m; en
-
b.bij een te overbruggen hoogteverschil op deze route van meer dan 0,02 m: een helling die voldoet aan artikel 4.30.
-
3.Een hoofdtoegang van een woonfunctie als bedoeld in artikel 4.182, tweede lid, die niet gelegen is in een woongebouw, grenst aan de openbare weg of grenst aan een route naar de openbare weg die over een verhard pad voert met:
-
a.een breedte van ten minste 0,85 m; en
-
b.bij een te overbruggen hoogteverschil op deze route van meer dan 0,02 m: een helling die voldoet aan artikel 4.30.
-
4.Een hoofdtoegang van een gebruiksfunctie in een gebouw zonder toegankelijkheidssector, die rechtstreeks bereikbaar is vanaf het aansluitende terrein, grenst aan de openbare weg of grenst aan een route naar de openbare weg die over een verhard pad voert met:
-
a.een breedte van ten minste 1,1 m; en
-
b.bij een te overbruggen hoogteverschil op deze route van meer dan 0,02 m: een helling die voldoet aan artikel 4.30.
-
5.De toegang van een buitenberging of de toegang van de gemeenschappelijk verkeersruimte naar een buitenberging als bedoeld in artikel 4.172, derde lid, grenst aan de openbare weg of grenst aan een route naar de openbare weg die over een verhard pad voert met:
-
a.een breedte van ten minste 1,1 m; en
-
b.bij een te overbruggen hoogteverschil op deze route van meer dan 0,02 m: een helling die voldoet aan artikel 4.30.
-
6.Een doorgang waardoor een in het eerste tot en met vijfde lid bedoelde route voert, heeft een vrije breedte van ten minste 0,85 m en een vrije hoogte van ten minste 2 m.
Y
Tabel 4.219 komt te luiden:
Tabel 4.219
artikel
lid
1 Woonfunctie
-
a.voor zorg met een g.o. > 500 m2
-
b.voor kamergewijze verhuur
-
c.andere woonfunctie
2 Bijeenkomstfunctie
-
a.voor kinderopvang
-
b.andere bijeenkomstfunctie
3 Celfunctie
4 Gezondheidszorgfunctie
-
a.met bedgebied
-
b.ander gezondheidszorgfunctie
5 Industriefunctie
-
a.lichte industriefunctie
-
b.andere industriefunctie
6 Kantoorfunctie
7 Logiesfunctie
-
a.in een logiesgebouw
-
b.andere logiesfunctie
8 Onderwijsfunctie
9 Sportfunctie
10 Winkelfunctie
11 Overige gebruiksfunctie
12 Bouwwerk geen gebouw zijnde
-
a.wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m
-
b.ander bouwwerk geen gebouw zijnde
V)
Q)
CL
(/)
fD
a>
a>
o
TD
-3451 - - - - 1 - - - - 1
-3451
23451
-3451
-3451
23451
2345
2345
-345
2345
-345
2345
2345
1
1
1
1
1
1
-345
-345
-345
-345
-345
-345
-345
-345
-345
-345
-345
-345
-345
-345
-345
-345
-345
2-4-
4.220 4.221
TIT|T|TrTT|y|T|Tr5
bluswatervoorziening wegtunnel |
blustoestellen |
automatische brandblusinstallatie |
tijdelijk bouwwerk |
brandslanghaspels |
|||
4.222 |
4.223 |
4.223a |
4.224 |
4.220 |
|||
6 |
* |
1 |
2] |
3 |
1|2|3|4 |
* |
2 [m2] |
6 |
- |
- |
- |
3 |
---- |
* |
- |
6 |
- |
1 |
- |
3 |
---- |
* |
- |
6 |
- |
* |
- |
||||
6 |
- |
- |
- |
3 |
---- |
* |
- |
6 |
- |
- |
- |
3 |
---- |
* |
500 |
6 |
- |
- |
- |
3 |
---- |
* |
- |
6 |
- |
- |
- |
3 |
---- |
* |
- |
6 |
- |
- |
- |
3 |
---- |
* |
500 |
6 |
- |
- |
- |
3 |
---- |
* |
- |
6 |
- |
- |
- |
3 |
---- |
* |
1000 |
6 |
- |
- |
- |
3 |
---- |
* |
500 |
6 |
- |
- |
- |
3 |
---- |
* |
- |
6 |
- |
- |
- |
3 |
---- |
* |
500 |
6 |
- |
- |
- |
3 |
---- |
* |
- |
6 |
- |
- |
- |
3 |
---- |
* |
500 |
6 |
- |
- |
- |
3 |
---- |
* |
500 |
6 |
- |
- |
- |
3 |
1234 |
* |
- |
- |
* |
- |
2 |
3 |
---- |
* |
- |
- |
Aan artikel 4.221 worden twee leden toegevoegd, luidende:
-
5.Een in het eerste lid bedoelde droge blusleiding heeft op elke verdieping een brandslangaansluiting in een in artikel 4.77 bedoelde rooksluis en in de eerste ruimte op de route tussen die rooksluis en een op die verdieping gelegen gebruiksgebied.
-
6.Als op een verdieping binnen de in het derde lid bedoelde afstand geen in artikel 4.77 bedoelde rooksluis ligt, heeft de verdieping, in afwijking van het vijfde lid, een brandslangaansluiting in het trappenhuis en in de eerste ruimte op de route tussen dat trappenhuis en het gebruiksgebied.
AA
In artikel 4.239, tweede lid, wordt "Ten minste een toegang" vervangen door "Een hoofdtoegang".
BB
In artikel 4.242, eerste lid, wordt na "onderwijsfunctie voor basisonderwijs" ingevoegd "als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs 2020 of speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra".
CC
Artikel 4.243 wordt als volgt gewijzigd:
-
1.In het eerste lid wordt na "onderwijsfunctie voor basisonderwijs" ingevoegd "als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs 2020 of speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra".
-
2.Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:
-
a.functioneert continu op:
1°. De gangbare elektrische netspanning en een tijdelijke onderbreking van de elektrische aansluiting verstoort de ingestelde signaalniveaus niet; of
2°. Een elektrische voeding met een signaalfunctie als de capaciteit van die voeding op een minimumniveau terecht komt.
DD
Na Afdeling 4.7 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
AFDELING 4.8 VOORZIENINGEN IN VERBAND MET BESCHERMDE FAUNA
Artikel 4.251 (aansturingsartikel)
-
1.Een bouwwerk heeft zodanige voorzieningen dat er voldoende nest-, rust- of verblijfplaatsen zijn voor beschermde diersoorten op grond van afdeling 11.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving die voor die plaatsen van het bouwwerk afhankelijk zijn
-
2.Als voor een gebruiksfunctie in tabel 4.251 regels zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan het eerste lid voldaan door naleving van die regels.
Tabel 4.251
gebruiksfunctie |
leden van toepassing |
|
maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik |
||
artikel |
4.252 |
|
lid |
1 |
2 |
11 Overige gebruiksfunctie |
- |
- |
12 Bouwwerk geen gebouw zijnde |
- |
- |
Alle niet hierboven genoemde gebruiksfunct |
1 |
2 |
Artikel 4.252 (verblijfsvoorzieningen)
-
1.In of aan een uitwendige scheidingsconstructie worden verblijfsvoorzieningen aangebracht voor bij ministeriële regeling aangewezen bouwwerkafhankelijke beschermde diersoorten, waarbij in ieder geval rekening wordt gehouden met:
-
a.de afmetingen;
-
b.de positionering;
-
c.de regenwerendheid;
-
d.grip; en
-
e.de afstand tot beweegbare constructieonderdelen en ramen.
-
2.Op de verblijfsvoorzieningen zijn de bij ministeriële regeling gestelde regels van toepassing.
EE
Na artikel 5.21d wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 5.21e (bouwwerkafhankelijke beschermde diersoorten)
-
1.Bij een ingrijpende renovatie als bedoeld in artikel 5.20, vijfde lid, zijn, in afwijking van artikel 5.4, de artikelen 4.251 en 4.252 van toepassing.
-
2.Als op grond van afdeling 11.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving regels gelden, kan worden volstaan met het naleven van die regels.
FF
In bijlage I, onder A wordt in de alfabetische volgorde het volgende begrip ingevoegd: hoofdtoegang: toegang van een gebouw of een gebruiksfunctie die bedoeld is om door een ieder te worden gebruikt om het gebouw of de gebruiksfunctie binnen te gaan;.
Artikel II
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Artikel III
Dit besluit wordt aangehaald als: Verzamelbesluit bouwwerken leefomgeving 2024.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Hugo de Jonge
Nota van toelichting
I. Algemeen deel
1. Inleiding
In dit besluit zijn enkele wijzigingen in het Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna: Bbl) aangebracht. De wijzigingen hebben een verschillende achtergrond en worden hierna nader toegelicht.
2. Inhoud van het besluit
2.1 Verblijfsvoorzieningen bouwwerkafhankelijke beschermde diersoorten
In het Programma Versnelling Verduurzaming Gebouwde Omgeving heeft de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) op 1 juni 2022 aangekondigd dat in het Bbl een landelijke minimumeis wordt opgenomen voor 'natuurinclusieve' bouwwerken.1 Op grond van het Bbl is er een verplichting dat bij nieuwbouw en bij ingrijpende renovatie maatregelen moeten worden getroffen, zodat daken en/of gevels verblijfplaatsen kunnen bieden aan gebouwafhankelijke beschermde diersoorten, zoals de huismus, gierzwaluw en diverse soorten vleermuizen. In de Omgevingsregeling (Or) worden specifieke eisen aan verblijfsvoorzieningen voor gebouwafhankelijke beschermde diersoorten gesteld.
Met de voorgestelde wijziging wordt tevens uitvoering gegeven aan de motie van het lid Bromet over het opnemen van een verplichting in het Bouwbesluit voor het opnemen van verblijfsruimten voor gebouwafhankelijke dieren bij nieuwbouwwoningen2, de initiatiefnota van de leden Bromet en Von Martels over groen in de stad, waarin het kabinet wordt verzocht om te onderzoeken of natuurinclusief bouwen kan worden opgenomen in het Bouwbesluit3 en de motie van het lid Valstar
c.s. waarin het kabinet wordt verzocht te onderzoeken op welke wijze natuur en biodiversiteit geïncorporeerd kunnen worden in de bouw en renovatie van woningen.4
Hoe deze maatregelen er uitzien wordt nader uitgewerkt in de Or. Daarnaast wordt in samenwerking met diverse partijen een praktisch informatieblad ontwikkeld met voorbeelden, zodat standaardisatie mogelijk is en het risico op overlast door plaagdieren minimaal.
De verdere invulling van de Or wordt gebaseerd op het rapport 'Verblijfsvoorzieningen voor huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen' van VPRC.5 Voor deze beschermde diersoorten worden in de Or nadere regels gesteld over de verblijfsvoorzieningen.
Afhankelijk van het oppervlak van de gevels en dak worden één of meer verblijfsvoorzieningen voorgeschreven voor gierzwaluwen en voor huismussen. Voor vleermuizen gaat een hoeveelheid aan hangoppervlakte gelden in een verblijfsvoorziening. Er gaan voor de diverse voorzieningen afmetingseisen gelden waaronder ook voor de invliegopeningen. In het infoblad worden handvatten gegeven voor een optimaal beschermende invliegopening. Verder gaan eisen gelden voor de positionering van de voorzieningen, de regenwerendheid en de mate van grip in de voorziening.
Ten aanzien van de positionering van de voorzieningen wordt in het infoblad nadere toelichting gegeven over de aanvliegroute. Voor de invliegopening van een vleermuis gaat gelden dat deze niet direct boven een beweegbaar constructieonderdeel (in de gevel of het dak is dat dikwijls een raam) mag liggen. Daarbij wordt verondersteld dat aan de randvoorwaarde wordt voldaan als de afstand ten minste 1 m is. Verder wordt de oriëntatie op de gevel gezien als een vorm van positionering van de verblijfsvoorziening. Er wordt rekening gehouden met de oriëntatie omdat bij oriëntatie op de zuidgevel of het zuidelijke dakvlak oververhitting kan ontstaan. Bij oververhitting gaat het ook om de kleur, materialisatie, ventilatie en beschaduwing van de voorziening. In het infoblad is opgenomen hoe bij positionering hiermee rekening kan worden gehouden.
De eisen voor grip zijn bedoeld om te waarborgen dat huismussen en gierzwaluwen op een veilige manier hun nest kunnen bouwen (zonder dat nestmateriaal of broedsel onbedoeld verloren gaat) en zien daarnaast toe op de bruikbaarheid van hangoppervlak voor vleermuizen (bijvoorbeeld de mate van gladheid van een oppervlak). In het infoblad worden voorbeelden gegeven over hoe aan de eisen kan worden voldaan. In het infoblad wordt overigens ook aandacht besteed aan de omgeving die voor de dieren van belang is in verband met de fourageermogelijkheden voor deze soorten.
2.2 Maatwerkvoorschrift zon op dak
Op 24 september 2021 is het voorstel tot wijziging van het Bbl in verband met het duurzaam gebruik van daken bij de Eerste en Tweede Kamer voorgehangen. Deze wijziging was bedoeld om gemeenten de juridische mogelijkheid te geven het duurzaam gebruik van een dak af te dwingen. Dat voorstel bevatte een gemeentelijke maatwerkmogelijkheid voor de verplichting van de aanleg van hernieuwbare energie (zon-PV) of klimaatadaptieve maatregelen op het dak voor nieuwe en bestaande gebouwen met de gebruiksfunctie industrie of overig, omdat die gebruiksfuncties niet onder de energieprestatie voor de nieuwbouw vallen.6 Overige gebruiksfunctie zijn gebouwen waarin het verblijven van personen een onderschikte rol speelt, zoals een parkeergarage of schuur. Momenteel mist in de regelgeving een mogelijkheid om het opwekken van energie of een andere vorm van duurzaam gebruik af te dwingen voor deze gebruiksfuncties. De mogelijkheden om voor een functie in de bestaande bouw een hoger niveau te eisen sluiten één op één aan bij de afbakening bij nieuwbouw. Anders zou de ongewenste situatie kunnen ontstaan dat een gebouw wordt opgeleverd conform de nieuwbouweisen, en hier direct daarop volgend een aanschrijving kan volgen voor het duurzaam gebruik van het dak.
Op 22 mei 2022 heeft de minister voor Klimaat en Energie, mede namens de minister voor VRO, in de zogenaamde zonnebrief aan de Kamer medegedeeld dat het voorstel zal worden aangepast en uitgebreid.7 In het coalitieakkoord hebben partijen namelijk afgesproken om meer werk te maken van zonne-energie op daken. Ook de in de Tweede Kamer aangenomen motie van het Dik-Faber
c.s wordt opgeroepen tot het opstellen van een zonneladder voor de inpassing van zonne-energie.8 Hoewel het duurzaam gebruik van het dak, in het bijzonder voor zon-op-dak, steeds vaker voorkomt, zijn er nog altijd veel daken onbenut. In de tweede zonnebrief van de minister voor Klimaat en Energie van 6 juli 2023 is de maatwerkvoorschriftbevoegdheid die met deze wijziging van het Bbl wordt ingevoerd, aangekondigd.9
Met dit besluit wordt, vooruitlopend op een aantal voornemens voor normering voor zowel nieuwbouw als bestaande bouw, een gemeentelijke maatwerkmogelijkheid ingevoerd om de aanleg van hernieuwbare energie te verplichten voor bestaande utiliteitsgebouwen met een gebruiksoppervlakte van meer dan 250 m2. Met deze wijziging kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift verplichten om het dak te gebruiken voor het opwekken van hernieuwbare energie. Voorheen kon dit enkel op grond van artikel 3.7 van het Bbl. Zo'n maatwerkvoorschrift wordt alleen gesteld als het treffen van die voorzieningen naar het oordeel van het bevoegd gezag noodzakelijk is. Die mogelijkheid blijft bestaan, ook voor de woonfunctie.
Met dit besluit wordt echter daarnaast een specifieke maatwerkbevoegdheid opgenomen voor gebruiksfuncties met een gebruiksoppervlakte van meer dan 250 m2 om te verduidelijken dat de bevoegdheid daar kan worden ingezet. De noodzaak daartoe wordt hierbij geacht aanwezig te zijn en hoeft door het bevoegd gezag niet aannemelijk gemaakt te worden. Deze bevoegdheid zal alle utiliteitsbouw betreffen, dat wil zeggen alle bouwwerken die geen woonbestemming hebben. Voor andere gebruiksfuncties dan de gebruiksfunctie 'industrie' en 'overig' formuleert artikel 4.149 het maximumniveau dat een maatwerkvoorschrift kan inhouden. Voor de gebruiksfuncties 'industrie' en 'overig' betreft dit een verplichting tot aan ten hoogste het gebouwgebonden energiegebruik. Voor de laatste twee bouwwerken geldt immers geen nieuwbouweis voor de energieprestatie van die gebouwen.
De eis betreft dat het dak wordt gebruikt voor het opwekken van hernieuwbare energie. Dit kan worden ingevuld met zon PV, maar kan ook met andere technieken zoals kleine windturbines of warmtepompen, waarbij de buitenunit zich op het dak bevindt, worden ingevuld, mits tevens voldaan wordt aan overig geldend recht bijvoorbeeld op grond van het omgevingsplan. De voorgestelde maatwerkmogelijkheden hebben enkel betrekking op bouwwerken zelf, en dan specifiek de daken van bouwwerken. Andere onderdelen van het gebouw, zoals de gevel, of het open erf of terrein rondom het bouwwerk vallen hier niet onder.
Met het oog op de regionale afwegingen en keuzes die gemaakt worden in de regionale energie strategieën (RES), het zo gericht mogelijk kunnen gebruiken van de zonneladder en het feit dat niet alle locaties geschikt of noodzakelijk zijn voor (een bepaalde vorm van) duurzaam gebruik, is gekozen voor het bieden van een gemeentelijke maatwerkmogelijkheid voor de bestaande bouw in het Bbl.
Voor het stellen van een maatwerkvoorschrift met de gemeente aannemelijk maken dat het proportioneel is. Een verplichting op grond van de maatwerkbevoegdheid kan alleen gelden voor locaties en daken waar het mogelijk (technisch en functioneel haalbaar) en rendabel (economisch haalbaar) is. Wanneer een dak bijvoorbeeld door de ligging of constructie ongeschikt is voor duurzaam gebruik, of er op de locatie geen vraag naar duurzame energie is (omdat er bijvoorbeeld al een andere duurzame bron is), is het niet proportioneel om toch maatregelen aan het dak te moeten treffen. Deze afwegingen kunnen het beste worden meegenomen op lokaal niveau door de gemeente. Functioneel haalbaar wil zeggen dat de maatregel kan werken op het betreffende dak. De maatregel past, en er valt geen schaduw op zonnepanelen. Maar ook dat er geen asbest ligt waarin geboord moet worden. Verder moet het mogelijk blijven dat het gebouw en de techniek verzekerd kan worden. Technisch haalbaar wil zeggen dat de techniek werkt, de constructieve veiligheid voldoende kan worden geborgd, het dak moet de techniek kunnen dragen. Ook moet de techniek aangesloten kunnen worden op het energienet, wat bijvoorbeeld niet het geval kan zijn bij netcongestie. Een belangrijk gegeven voor de beoordeling van de economische haalbaarheid bij zonnepanelen is dat deze zich gedurende hun levensfase terugverdienen en vervolgens geld opbrengen. De kosten vertalen zich dus in het overgrote deel van de gevallen uiteindelijk in baten. Daarnaast zijn er verschillende financiële instrumenten die het duurzaam gebruik van het dak ondersteunen, zoals lokale subsidies, belastingvoordelen en de SDE+ + . De effecten hiervan zullen in het individuele geval uiteraard van invloed zijn op de bij de maatregel behorende kosten. Daarnaast is het ook mogelijk dat de gebouweigenaar zelf de maatregelen aan het dak niet zal treffen en betalen, maar het dakoppervlak beschikbaar stelt aan een derde partij.
Bij de maatwerkmogelijkheid geldt onverminderd dat het bouwwerk ook aan de andere voorschriften van het Bbl moet voldoen, met name die over de constructieve sterkte van het dak en brandveiligheid.
Uiteraard moet in het kader van de Algemene wet bestuursrecht en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een besluit altijd gemotiveerd worden en passen binnen de doelen van de wet en het Bbl. Voor de hand ligt dat een gemeente die actief gebruik gaat maken van deze maatwerkmogelijkheid er voor kiest beleid te maken over de inzet hiervan, al dan niet in fases in aansluiting zoekt bij bijvoorbeeld het aardgasvrij maken van gebouwen via de wijkgerichte aanpak. Hiermee wordt geborgd dat gelijke situaties zoveel mogelijk gelijk worden behandeld en het gebruiken van de maatwerkbevoegdheid op een voorzienbare en transparante manier plaatsvindt. Bouwwerken met de gebruiksfunctie 'industrie' zullen in sommige gevallen niet onder de wijkgerichte aanpak vallen. Het bevoegd gezag kan er dan natuurlijk voor kiezen om dergelijke bouwwerken te laten verduurzamen op een ander moment in de tijd.
Voor de wijziging van de bouwregelgeving (Bbl) in het kader van hernieuwbare energie bij ingrijpende renovatie is een leidraad opgesteld om het werken met de in dat besluit bedoelde uitzonderingen in de praktijk te vereenvoudigen.10 Deze leidraad biedt onder andere een praktisch stappenplan om het werken met de uitzonderingen in verband met locatiegebonden of technische belemmeringen te verduidelijken. Bezien wordt of deze leidraad ook de voor dit besluit gewenste afwegingskaders bevat, ten aanzien van verplichtingen in de bestaande bouw. Zo nodig zal deze leidraad worden aangepast, ook om meer houvast te bieden voor de inzet van de bevoegdheid ten aanzien van de gebruiksfuncties 'industrie' en tenge' ten aanzien van het bepalen van het gebouwgebonden gebruik.
2.3 Verplichte CO2-meters bestaande scholen
Met deze wijziging van het Bbl worden CO2-meters in het gehele funderend onderwijs verplicht gesteld voor bestaande gebouwen en nieuwbouw. Voor het basisonderwijs was dit al verplicht, met uitzondering van verblijfsruimtes waarvan de ventilatievoorzieningen voor 1 juli 2015 zijn gebouwd. Onder het funderend onderwijs vallen schoolgebouwen voor (speciaal) basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet (speciaal) onderwijs. Het beoogde doel van deze verplichting is dat in het gehele funderend onderwijs er instrumenten aanwezig zijn om de CO2-waarden te meten. Op basis van de CO2-waarden kunnen de juiste maatregelen worden toegepast om de kwaliteit van het binnenklimaat zo optimaal mogelijk te maken.
In deze verplichting is enkel het funderend onderwijs meegenomen omdat leerlingen in dit type onderwijs voornamelijk in dezelfde onderwijsruimten verblijven. Het belang van een gezond binnenklimaat is voor hen van groot belang.
De regering vindt dat kinderen niet alleen sociaal, psychisch en fysiek veilig moeten zijn op school, maar ook dat de omgeving waarin zij zich bevinden gezond moet zijn. Alleen dan zijn zij in staat om optimaal te leren en zich te ontwikkelen. Uit onderzoek blijkt dat ventilatie en temperatuur invloed hebben op de leerprestaties. Ventileren en een goede temperatuur op scholen leiden niet alleen tot een vermindering van het ziekteverzuim, maar ook tot betere cognitieve prestaties.
Leerlingen behalen betere toets-resultaten als zij les krijgen in lokalen met een gezond binnenklimaat. Bij een gezond binnenklimaat gaat het om de combinatie van frisse schone lucht, goed licht, een goede temperatuur en goed geluid.
Het kabinet heeft in 2022 €17,3 miljoen beschikbaar gesteld voor de aanschaf van CO2-meters voor ieder klaslokaal. Deze middelen zijn beschikbaar gesteld via de Rijks bekostiging. Deze gelden behoren tot de zogenoemde ’lumpsum', inhoudende dat de besteding ervan vrij is, zolang de gelden ten gunste van het onderwijs wordt aangewend. Er is in 2022 onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van CO2-meters in schoolgebouwen. Op basis van onderzoek is gebleken dat op dat moment 40% van de ondervraagde schoolbesturen (deels) niet over meters beschikt. Het kabinet kan de besteding van de gelden aan CO2 meters niet afdwingen en heeft deze schoolbesturen via verschillende kanalen geprobeerd te bewegen tot het alsnog aanschaffen van de meters. Het kabinet acht een gezond binnenklimaat van groot belang en ziet zich daarom genoodzaakt om over te gaan tot een verplichting van CO2-meters in elke verblijfsruimte met een onderwijsfunctie. Dit vanwege de structurele noodzaak hiertoe.
De verplichtstelling zal gelden voor zowel nieuwbouw als voor reeds bestaande schoolgebouwen in het funderend onderwijs. Daarnaast is ervoor gekozen om voor de bestaande bouw de verplichting van CO2-meters op enkel netspanning los te laten en ook CO2-meters met een elektrische voeding op te nemen. Zo wordt een scala aan CO2-meters vanaf heden toegestaan voor bestaande en nieuwe schoolgebouwen.
2.4 Droge blusleidingen
De Adviescommissie Toepassing en Gelijkwaardigheid Bouwvoorschriften (ATGB) heeft in relatie tot de brand bij de Londense Grenfell Tower aanbevelingen gedaan aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK).11. Een van de aanbevelingen was te onderzoeken hoe de eisen voor de aansluitpunten voor de droge blusleiding goed kunnen worden afgestemd op de brandweerpraktijk om onnodige rookverspreiding door doorvoering van brandslangen door deuren bij de brandweerinzet te voorkomen. In opvolging daarvan heeft het Nederlandse Instituut Fysieke Veiligheid (NIPV) dit onderzoek uitgevoerd.12 Het desbetreffende NIPV-rapport "Droge blusleidingen: Afstemming eisen aansluitpunten op brandweerpraktijk ter beperking van rookverspreiding" is door de ATGB meegenomen in haar advies over alle uitgevoerde onderzoeken.13 Door de ATGB is in het verlengde van het NIPV-rapport geadviseerd om in het Bbl eisen op te nemen die regelen dat de brandslangaansluiting van de droge blusleiding dubbel moet worden uitgevoerd bij nieuwbouw. In dit besluit wordt artikel 4.221 van het Bbl daartoe aangepast.
Om rookverspreiding te beperken en tegelijkertijd de brand te kunnen bestrijden is een flexibel systeem van bluswatervoorziening nodig, waarbij het cruciaal is om de slang zo dicht mogelijk op een brandhaard aan te kunnen sluiten en er zodoende zo weinig mogelijk deuren - en in het bijzonder die van en naar gemeenschappelijke vluchtroutes zoals het trappenhuis - geopend hoeven te worden. Tegelijkertijd heeft de brandweer - omdat er al zoveel variabelen en onzekerheden zijn gedurende een incident - behoefte aan vaste locaties van voorzieningen of uitgangspunten die voor alle gebouwen gelijk zijn en vanaf waar men veilig kan werken. Bij een trappenhuis met een rooksluis, zal die rooksluis de in dit voorschrift bedoelde eerste ruimte zijn.
Door het dubbel projecteren van de brandslangaansluiting van de droge blusleiding kan de brandweer situationeel beoordelen of het accent op brandbestrijding en het redden en/of evacueren van door de rook bedreigde personen moet liggen, of op het beperken van rookverspreiding. Bovendien is het dan mogelijk om dicht op de brandhaard aan te sluiten. In het trappenhuis of de rooksluis kan worden aangesloten bij een onveilige situatie achter het trappenhuis of de rooksluis, zoals bijvoorbeeld een gang die onder de rook staat. In de aangrenzende ruimte direct achter het trappenhuis of de rooksluis, zoals bijvoorbeeld een aangrenzende gang, kan worden aangesloten als er op die gang een voor de brandweer voldoende veilige werkplek qua hitte en zicht, beschikbaar is. In dat geval blijven de deuren naar het trappenhuis gesloten.
In het rapport "Onderzoek inpassing droge blusleidingen'14 heeft adviesbureau Peutz de praktische inpasbaarheid van de extra brandslangaansluiting beschouwd. Hieruit blijkt dat als een rooksluis in twee richtingen toegang geeft tot de verdieping er twee extra brandslangaansluitingen moeten worden gerealiseerd. De tweede extra brandslangaansluiting kan uitgaande van de geldende NEN 1594 voor droge blusleidingen in bepaalde gevallen alleen worden uitgevoerd door het aanbrengen van een tweede verticale stijgleiding. Beschreven wordt hoe dit afwijkend van NEN 1594 kan worden opgelost zodat volstaan kan worden met één stijgleiding. Verder is beschreven dat een doorvoering van de blusleiding door een wand- of vloerleiding moet zijn voorzien van brand- of rookwerende bescherming. Door Peutz zijn de kostenconsequenties van deze extra voorzieningen in beeld gebracht.
2.5 Wijziging eisen toegankelijkheid
In het kader van de implementatie van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (hierna het VN-gehandicapten Verdrag) is door de minister van BZK op 18 januari 2018 het Actieplan "Toegankelijkheid voor de bouw" aan de Tweede Kamer toegestuurd.15 Met dit actieplan is onder meer een beweging in gang gezet om tot verbetering te komen van de fysiek-bouwkundige toegankelijkheid van woningen en gebouwen. Op 12 juni 2019 heeft de minister in een Kamerbrief naar aanleiding van een tweetal in het kader van het actieplan uitgevoerde onderzoeken een aanpassing van de bouwregelgeving aangekondigd.16 De betreffende aanscherpingen zijn op 26 maart 2021 gepubliceerd17 18 19 en gefaseerd op 1 juli 2021 en 1 januari 2022 in werking getreden18 19. Aangegeven is dat voor buitenruimten van woningen nog onderzocht zou worden of daarvoor een eis aan de drempelhoogte (van 20 mm) wel praktisch uitvoerbaar is bij nieuwbouw voor wat betreft balkons, loggia's en dakterrassen. Er zijn vervolgens diverse onderzoeken uitgevoerd en uit de rapporten20 hiervan volgt dat de drempeleis bij buitenruimten uitvoerbaar is. De minister voor VRO heeft in een kamerbrief gemeld dat aanpassing van de bouwregelgeving in de rede ligt.21
Bij het onderzoek zijn de in 2021 en 2022 doorgevoerde nieuwe eisen voor toegankelijkheid bezien. Ten aanzien van de eerdere aanscherping dat alle toegangen van een woning drempels moeten hebben van 20 mm (artikel 4.182 Bbl) blijken er juridische en uitvoeringsproblemen te zijn. Verder blijkt dat bij de wijziging in 2021 de toegankelijkheid van de verplichte bergruimte bij een woning niet is beschouwd. Voor de toegang naar de bergruimte geldt namelijk in het Bbl nog niet de drempeleis van 20 mm. Voorts is geconstateerd dat er verbeteringen mogelijk zijn ten aanzien van de eisen aan hellingbanen. In de onderhavige wijziging van het Bbl zijn daarom diverse wijzigingen doorgevoerd. Voor de woonfunctie (nieuwbouw) gaat een drempeleis van 20 mm gelden voor de hoofdtoegang van een woonfunctie, de toegang tot de buitenruimte (balkon, tuin) en de toegang tot de buitenberging. Door de eis te stellen aan de hoofdtoegang wordt bereikt dat rolstoelgebruikers gebruik kunnen maken van dezelfde toegang als andere bewoners en bezoekers van de woning. Er is daartoe in het Bbl een definitie opgenomen voor hoofdtoegang. Zowel de hoofdtoegang als de toegang van de buitenberging moeten daarbij bereikbaar en toegankelijk zijn vanaf de openbare weg. Deze wijzigingen zijn een verbetering voor de bereikbaarheid en toegankelijkheid van woningen ten opzichte van de eerdere wijziging in 2021 en 2022. Ook voor de eisen die betrekking hebben op de toegankelijkheid en bereikbaarheid van andere gebruiksfuncties dan woonfuncties blijkt uit het onderzoek dat er juridisch verbetering en verduidelijking wenselijk is. Dit betreft beleidsneutrale aanpassingen en er is geen sprake van het niveau van eisen. Voor deze wijziging wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.
2.6 Aanpassing regels vergunningplicht bouwen
In paragraaf 2.3.2 van het Bbl worden gevallen aangewezen waarvoor een omgevingsvergunning voor een technische bouwactiviteit noodzakelijk is.22 De regels zijn in het voorjaar van 2022 gepubliceerd. Naar aanleiding van vragen vanuit de praktijk wordt de regeling op een aantal punten verduidelijkt. Deze wijzigingen zijn beleidsneutraal. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar het artikelsgewijze deel.
3. Verhouding tot ander recht
Het Bbl, dat door dit besluit gewijzigd wordt, is onderdeel van het stelsel van de Omgevingswet. Andere onderdelen van het stelsel zijn onder andere het Besluit activiteiten leefomgeving en de Omgevingsregeling. Het Bbl bevat regels over bouwactiviteiten, sloopactiviteiten en het gebruiken en in stand houden van bouwwerken (artikel 4.3, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet). In het Bbl is onderscheid gemaakt tussen regels over bestaande bouwwerken (hoofdstuk 3 Bbl), nieuwbouw (hoofdstuk 4), verbouw, verplaatsing en functiewijziging (hoofdstuk 5) en het gebruik van bouwwerken (hoofdstuk 6).
Naast het te introduceren specifieke maatwerkvoorschrift voor de opwek van hernieuwbare energie bevat het Bbl andere regels over het verduurzamen van bouwwerken. Het gaat hier om de label C-plicht voor kantoren, energiebesparende maatregelen voor utiliteitsbouw, (vangnet)eisen bij verbouw en een eis voor hernieuwbare energie bij ingrijpende renovatie. Al deze onderdelen in het Bbl gaan niet direct over het (duurzaam) gebruik van het dak, maar kunnen hier wel van invloed op zijn of ingevuld worden door het aanbrengen van zonnepanelen op het dak. Zeker bij toepassing van maatwerkvoorschriften in de bestaande bouw zal dus altijd goed bezien en gemotiveerd moeten worden of het verplichten van het duurzaam gebruik van het dak van het gebouw past binnen de overige verplichtingen. Dit geldt niet alleen voor de verplichtingen voortvloeiend uit het Bbl, maar ook zal het bevoegd gezag overige, veelal ook eigen regels in het omgevingsplan, moeten meewegen. Het is immers niet proportioneel om een verplichting op te leggen die overtreding van andere regels zou betekenen.
De totale energievraag in en om een gebouw is landelijk op twee plaatsen juridisch geregeld. Enerzijds regelt het Bbl het gebouwgebonden energiegebruik en in het Besluit activiteiten
22
leefomgeving (Bal) wordt het procesgebonden energiegebruik geregeld, voor de bedrijfsprocessen die in of op het gebouwerf van het gebouw plaatsvinden.
Er geldt reeds een verplichting om alle energiebesparende maatregelen te nemen, ook ten aanzien van hernieuwbare energie, indien dit zich binnen 5 jaren terugverdient. Deze eisen gelden slechts voor gebouwen waarbij het energiegebruik opgeteld (zowel gebouwgebonden als procesgebonden) in enig kalenderjaar ten minste 50.000 kWh elektriciteit of 25.000 m3 aardgasequivalenten is. Dit is een algemene regel die geldt naast de hier te introduceren maatwerkmogelijkheid.
Met het nieuwe maatwerkvoorschrift wordt het voor gemeenten mogelijk om voor het gebouwgebonden energiegebruik de opwek van hernieuwbare energie te eisen op het dak. Dit gecombineerd met de maatwerkmogelijkheden uit het Bal, kan erin resulteren dat de gebouw-eigenaar voor zowel het procesgebonden als het gebouwgebonden energiegebruik aan deze eis moet voldoen.
4. Gevolgen van dit besluit
4.1 Algemeen
Dit besluit heeft invloed op de regeldruk voor bedrijven, burgers en overheden. Dit blijkt uit het onderzoeksrapport "Lastenonderzoek nieuwe wijzigingen Bbl 2023" van Sira Consulting B.V.23
4.2 Regeldruk bedrijven
In het Sira-rapport wordt geconcludeerd dat de wijzigingen van het Bbl naar verwachting leiden tot een totale toename van de structurele regeldruk voor bedrijven van minimaal € 75,5 miljoen en maximaal € 127,8 miljoen per jaar. Daarnaast leidt de aanpassing naar verwachting tot een eenmalige toename van regeldruk voor bedrijven van € 18,2 miljoen. Al deze regeldrukkosten betreffen nalevingskosten.
4.2.1 Verblijfsvoorzieningen bouwwerk afhankelijke beschermde diersoorten
In het Sira-rapport wordt geconcludeerd dat de verwachte structurele nalevingskosten voor het plaatsen van verblijfsvoorziening bouwwerk afhankelijke beschermde diersoorten jaarlijks minimaal € 67,7 miljoen en maximaal € 68,1 miljoen bedragen. Door Sira wordt daarbij ervan uitgegaan dat de kosten voor het aanbrengen van verblijfsvoorzieningen gemiddeld € 900 per woning zijn en € 1800 per utiliteitsgebouw zijn.
4.2.2 CO2-meters scholen
In het Sira-rapport wordt geconcludeerd dat de verwachte eenmalige nalevingskosten voor het plaatsen van CO2-meters in scholen € 13,8 miljoen bedraagt. Door Sira wordt er daarbij van uitgegaan dat de kosten voor het aanbrengen van een CO2-meter gemiddeld € 150 per school zijn.
4.2.3 Droge blusleidingen
In het Sira-rapport wordt geconcludeerd dat de verwachte structurele nalevingskosten voor het aanbrengen van extra brandslangaansluitingen en het onderhoud daarvan jaarlijks € 7,8 miljoen bedragen. Sira is daarbij uitgegaan van de kostentoenamen die staan in het rapport "Onderzoek inpassing droge blusleidingen" van het onderzoeksbureau Peutz van mei 2023.
4.2.4 Wijziging eisen toegankelijkheid
In het Sira-rapport wordt geconcludeerd dat de verwachte structurele nalevingskosten voor het realiseren van de 20 mm drempels bij buitenruimten jaarlijks minimaal € 0 miljoen en maximaal €
23
51,9 miljoen bedragen. Door Sira wordt daarbij uitgegaan van € 0 tot € 1.350 meerkosten per buitenruimte.
4.2.5 Overige onderwerpen
In het Sira-rapport wordt geconcludeerd dat er voor de overige wijzigingen van het Bbl geen of onbekende financiële effecten zijn. Het effect van het maatwerkvoorschrift zon op dak is onbekend omdat dit afhankelijk is van wat afzonderlijke gemeenten gaan regelen.
4.3 Regeldruk burgers
In het Sira-rapport wordt geconcludeerd dat de wijzigingen van het Bbl naar verwachting leiden tot een totale toename van de structurele regeldruk voor burgers van minimaal € 4,7 miljoen en maximaal € 5,1 miljoen per jaar. Het betreft hier de kosten voor het aanbrengen van verblijfsvoorzieningen bouwwerk afhankelijke beschermde diersoorten bij woningen die door particulieren worden gebouwd of voor grootschalige renovaties van de eigen woning.
4.4 Bestuurlijke lasten
In het Sira rapport wordt geconcludeerd dat er voor gemeenten een eenmalige lastentoename is van 0,19 miljoen voor de kennisname van de gewijzigde regels. Voor het toezicht op de nieuwe en gewijzigde eisen concludeert Sira dat er geen significante wijzigingen van de kosten zijn. Een onbekende kostenpost is het maatwerkvoorschrift "zon op dak' waarin de gemeenten zelf moeten bepalen of zij dit maatwerk wel of niet gaan inzetten.
5. Toezicht en handhaving
Het toezicht op en de handhaving van de betreffende eisen uit het Bbl worden primair uitgevoerd door de gemeente. Zij beschikken hiertoe over de bestuursrechtelijke handhavingsbevoegdheden zoals opgenomen in de Omgevingswet en de Algemene wet bestuursrecht.
Dit wijzigingsbesluit voegt geen nieuwe taken of verantwoordelijkheden toe aan het takenpakket van de gemeenten. Gemeenten hebben beleidsruimte met betrekking tot de wijze waarop zij invulling geven aan het toezicht en de handhaving van de eisen uit het Bbl. Dit geldt ook voor de in dit besluit opgenomen nieuwe of gewijzigde eisen.
6. Notificatie
Het ontwerpbesluit wordt ingevolge artikel 5, eerste lid, van Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende diensten van de informatiemaatschappij (codificatie) (PbEU 2015, L241) voorgelegd aan de Europese Commissie (notificatienummer X/NL). Deze notificatie kent een standstill-termijn van drie maanden, te rekenen vanaf het moment dat de Europese Commissie het ontwerpbesluit heeft ontvangen. De meeste bepalingen van dit besluit bevatten mogelijk technische voorschriften in de zin van deze richtlijn. Deze bepalingen zijn verenigbaar met het vrije verkeer van goederen; zij zijn evenredig en waar nodig voorzien van een gelijkwaardigheidsbepaling met het oog op de wederzijdse erkenning (zie artikel 1.2 van het Besluit bouwwerken leefomgeving).
7. Advies en consultatie
7.1 JTC en OPB
De voorgenomen wijzigingen in dit besluit zijn voorgelegd aan de Juridisch-Technische Commissie (JTC) en vervolgens aan het Overlegplatform Bouwregelgeving (OPB). Een grote diversiteit aan partijen neemt deel aan deze beide overlegplatforms: de ontwerpende, toeleverende en uitvoerende bouw, vertegenwoordigers van de gebruikers en eigenaren van gebouwen en andere belangenorganisaties.
Het OPB heeft in zijn vergadering van 25 november 2022 positief geadviseerd over de wijzigingen die zijn beschreven in 2.1, 2.2, 2.3, 2.4, 2.5 en 2.7 en in zijn vergadering van 30 juni 2023 over de wijziging die is beschreven in 2.6. Wel zijn daarbij door het OPB voor de hieronder genoemde onderwerpen nog aandachtspunten gegeven.
Ten aanzien van de verblijfsvoorzieningen bouwwerkafhankelijke beschermde diersoorten heeft het OPB voorgesteld om rekening te houden met de voorspelbaarheid en uniformiteit van de eisen, zodat duidelijk is wat bouwers moeten doen. Het OPB kan zich er in vinden om deze duidelijkheid te geven in een nog op te stellen infoblad/leidraad, maar vraagt bij het opstellen daarvan dan ook de bouwpraktijk te betrekken. Tevens heeft het OPB aandacht gevraagd voor de samenhang met de natuurregelgeving in het kader van het jaarrond kunnen plegen van onderhoud aan het gebouw waarin verblijfsvoorzieningenzijn toegevoegd. Het OPB heeft verder gevraagd om een regeleffect toets waarin onder andere de brandklasse en het moment van inwerkingtreding worden meegenomen. Het ministerie van BZK heeft aansluitend op de aandachtspunten van het OPB het in 2.1 genoemde onderzoek laten uitvoeren door VPRC. Hierbij is een groot aantal partijen betrokken waaronder de bouwpraktijk. Het VPRC-rapport 'Verblijfsvoorzieningen voor huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen' omvat ook een regeleffecttoets en een inhoudsopgave van een nog op te stellen praktisch infoblad.
Ten aanzien van droge blusleidingen heeft het OPB aandacht gevraagd voor situaties waarbij meerdere gangen uitkomen op een voorportaal en voor de leidingdoorvoer door rook- of brandscheidingen. Het ministerie van BZK heeft aansluitend hierop het in 2.5 genoemde Peutz-rapport ’Onderzoek inpassing droge blusleidingen' laten opstellen.
Ten aanzien van de aanpassing regels vergunningplicht heeft het OPB als aandachtpunt naar voren gebracht dat de meldplicht wel van toepassing blijft op vergunningvrije delen die bouwkundig niet te scheiden zijn van een meldingplichtige bouwactiviteit, zoals bijvoorbeeld een dakkapel op een nieuwbouwwoning. Door het ministerie van BZK wordt dit punt meegenomen in de verdere informatievoorziening over dit onderwerp.
Ten aanzien van het maatwerkvoorschrift duurzaam gebruik dak doet het OPB de oproep om een goede toelichting bij dit artikel te maken waarin onder andere wordt ingegaan op proces- en gebouwgebonden energie en de normadressaat. Daarnaast adviseert het OPB samen met gemeenten een handreiking op te stellen voor het beoordelen van de proportionaliteit en daarbij aandacht te besteden aan ruimtelijke kwaliteit en de risico's op overproductie. Daarbij moet dan ook helder worden gemaakt dat gemeenten eventuele extra kosten voor de gebouweigenaar ten aanzien van de constructieve veiligheid en brandveiligheid (verzekerbaarheid, vluchtveiligheid) voor het bestaande gebouw in beschouwing moet nemen. Verder moet meer duiding worden gegeven aan de vloeroppervlakte van 250 m2. In de algemene toelichting bij dit maatwerkvoorschrift en in de artikelsgewijze toelichting is rekening gehouden met deze oproep van het OPB. In het maatwerkvoorschrift zelf is duidelijk gemaakt dat het gaat om 250 m2 aan gebruiksoppervlakte. Het opstellen van een handreiking voor gemeenten voor de toepassing van dit maatwerkvoorschrift, wordt nog nader beschouwd door het ministerie van BZK. Mogelijk kan de eis hernieuwbare energie bij ingrijpende renovatie worden verbreed en aangepast.
Ten aanzien van de wijziging voor de "eisen toegankelijkheid" is aandacht gevraagd voor de ontwerp- en uitvoeringspraktijk, waarbij ook de combinatie met andere eisen in ogenschouw genomen wordt. Gevraagd is om een ruimere invoeringstermijn voor deze eis voor balkons zodat de bouwsector bij nieuwe bouwprojecten voldoende tijd heeft om hier goed rekening mee te houden en dat lopende projecten doorgang kunnen vinden. Door de praktijk is gevraagd om snelle duidelijkheid over deze termijn. Verder is gevraagd om de huidige onduidelijkheid vanaf welke (afwerkings)vloer moet worden gemeten in de toelichting te verhelderen in relatie tot de vergunningverlening, oplevering of gereedmelding op basis van kwaliteitsborging gevolgklasse 1.
In reactie hierop wordt door het ministerie van BZK nog bezien welke invoeringstermijn in de rede ligt bij deze eis. De drempeleis van 20 mm kan consequenties hebben voor een deel van de in ontwikkeling zijnde projecten waarbij al keuzes zijn gemaakt voor de toepassing van bepaalde balkons, loggia's en dakterrassen en daarop aansluitende deuren of schuifpuien. Vooralsnog wordt door het ministerie van BZK gedacht aan het in werking laten treden van de eis per 1 juli 2025. Dit betekent dat bij vergunningaanvragen na 1 juli 2025 de eis dan zal gaan gelden.
Voor wat betreft de onduidelijkheid vanaf welk vloerniveau moet worden gemeten, wordt opgemerkt dat in het Bbl juist verduidelijkt is dat bij de bepaling van de 20 mm gemeten mag worden vanaf de vloer met aankleding. Dit was ook onder het Bouwbesluit 2012 gebruikelijk maar is in het Bbl nu in artikel 4.182 expliciet opgenomen en toegelicht. In de toelichting bij dit artikel staat dat wanneer in de aanvraag om vergunning voor het bouwen een (eventueel later door gebruiker aan te brengen) tapijt, zeil, parket of andere vloerbedekking is aangegeven, de dikte van deze aankleding mag worden meegerekend.
7.2 MKB-toets
Op 11 juli 2023 heeft een MKB-toets plaatsgevonden van de betreffende wijzigingen van het Bbl. Voor deze bijeenkomst waren via diverse brancheorganisaties MKB'ers uitgenodigd. Er hebben uiteindelijk drie MKB-bedrijven deelgenomen aan de MKB-toets (twee aannemers en een installatiebedrijf). De MKB-ers hadden opmerkingen over de wijzigingen voorverblijfsvoorzieningen, droge blusleidingen, maatwerk zon op dak, en de wijziging eisen toegankelijkheid.
Voor het aanbrengen van de verblijfsvoorzieningen zien de MKB-ers geen technische onoverkomenlijkheden. Wel zal op de bouwtekeningen duidelijk moeten worden aangegeven waar en welke voorzieningen moeten worden aangebracht, wat in het algemeen ook gebeurt.
Voor de droge blusleidingen is gewezen op de mogelijkheid dat de extra brandslangaansluiting achter een deur komt die in de gebruiksfase is afgesloten en dat de brandweer hiermee bij haar inzet dan rekening moet houden. Door het ministerie van BZK worden deze punten voorgelegd aan het Nederlands Normalisatie-instituut NEN respectievelijke het NIPV.
Voor het aanbrengen van zonnepanelen is aangegeven dat het voldoen aan de eisen voor de Scios keuring (scope 12) voor zonnepanelen in de praktijk soms lastig is bij bestaande gebouwen. Deze keuring is zoals bekend niet verplicht in het Bbl. Wel zal een gemeente, bij het opleggen van een maatwerkvoorschrift voor de aanleg van zonnepanelen, ook deze keuring in beschouwing moeten nemen als deze noodzakelijk is voor de verzekering.
Het realiseren van de wijziging eisen toegankelijkheid heeft volgens de MKB-ers de meeste consequenties voor de uitvoeringspraktijk. Dit sluit aan bij hetgeen in het OPB door bouwende partijen naar voren is gebracht. De sector zal tijd moeten krijgen te wennen aan de eisen en hun detaillering daarop aan te passen. Een lange overgangsperiode is daarom voorzien.
7.3 Internetconsuitatie
Op @ is het ontwerpbesluit voor consultatie op www.internetconsultatie.nl gepubliceerd waarbij eenieder de gelegenheid is geboden te reageren.
Deze paragraaf wordt aangevuid na afloop van de internetconsuitatie.
7.4 Adviescollege toetsing regeldruk
De minister van BZK heeft op @ de consultatieversie van het onderhavige besluit ter toetsing aan het Adviescollege toetsing regeldruk (hierna: ATR of college) voorgelegd.
Op @ heeft het ATR zijn advies uitgebracht.
Deze paragraaf wordt aangevuld na ontvangst van het advies.
7.5 Code interbestuurlijke verhoudingen
In het kader van de Code interbestuurlijke verhoudingen is dit besluit voorgelegd aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG).
Deze paragraaf wordt aangevuld na afloop van de consultatietermijn.
7.6 Voorhang
Deze paragraaf wordt ingevuld na de voorhangprocedure bij beide Kamers der Staten-Generaal. Artikel 23.5, eerste lid, van de Omgevingswet bepaalt dat de voordracht voor een algemene maatregel van bestuur op grond van hoofdstuk 4 niet eerder wordt gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
8. Overgangsrecht en inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Artikel 8.3 Bbl bevat algemeen overgangsrecht voor lopende aanvragen om omgevingsvergunningen, toestemming tot het treffen van gelijkwaardige maatregelen, besluiten tot het stellen van maatwerkvoorschriften en voor meldingen in geval van wijzigingen in het Bbl. Dit betekent dat aanvragen en meldingen beoordeeld worden aan de hand van het recht zoals dat gold ten tijde van het indienen van die aanvraag of het doen van die melding. Hetzelfde geldt voor eventuele bezwaar- of beroepsprocedures die zijn ingesteld tegen de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning, om toestemming tot het treffen van een gelijkwaardige maatregel of tot het stellen van maatwerkvoorschriften.
II. Artikelsgewijs deel
Artikel I
Onderdelen A, B en C
In artikel 2.22 wordt verduidelijkt dat de uitzonderingen op de vergunningplicht van artikel 2.27 en 2.29 niet gelden voor activiteiten aan bouwwerken die gebouwd of gebruikt worden zonder de vereiste gereedmelding in het kader van de Wet kwaliteitsborging bouw (Wkb).
Bij het ministerie van BZK zijn vragen binnengekomen of - gezien de huidige redactie van artikel 2.25 (bouwwerken met een dak) - ook bruggen en viaducten tot een hoogte van 5 meter vergunningvrij worden onder de Omgevingswet. Een dergelijke uitleg is niet beoogd en ter verduidelijking is dit gecorrigeerd door te bepalen dat dergelijke infrastructurele voorzieningen (bruggen en viaducten) nadrukkelijk vergunningplichtig zijn (tenzij ze vallen onder gevolgklasse 1 van de Wkb).
De overige wijzigingen van artikel 2.25 en de wijzigingen van artikel 2.26 zijn redactioneel en beogen geen inhoudelijke wijzigingen.
Onderdeel D
Onder het huidige regime is in het Besluit omgevingsrecht (Bor, bijlage II, onderdeel 2.18) geregeld dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen onder bepaalde voorwaarden vergunningvrij zijn. Onder het Bbl zijn deze bouwwerken via artikel 2.25 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen bouwactiviteit: bouwwerken met een dak) ook beoogd vergunningvrij te zijn. Artikel 2.25 kent echter als voorwaarde dat een bouwactiviteit vergunningplichtig is als daarbij een hoofdgebouw ontstaat. Dit kan ertoe leiden dat als een omgevingsplan voorziet in een functietoedeling specifiek voor nutsvoorzieningen, nutsgebouwen beschouwd worden als hoofdgebouw en dus alsnog vergunningplichtig zijn. Deze onbedoelde verzwaring ten opzichte van het Bor wordt gecorrigeerd door het toevoegen van 'een bouwwerk voor een nutsvoorziening' aan de uitzonderingen op de vergunningplicht in artikel 2.27 (onderdeel 4).
Volgens de toelichting op paragraaf 2.3.2 van het Bbl valt een aantal bouwactiviteiten dat onder het huidige regime in het Bor concreet wordt benoemd als vergunningsvrij straks onder 2.25 of 2.26.24 Zonnepanelen, rolluiken, collectoren voor warmteopwekking en afscheidingen tussen balkons en dakterrassen worden dus niet meer genoemd maar zijn op grond 2.26 wel vergunningvrij voor zover niet hoger dan 5 meter. In combinatie met de meetinstructie voor de hoogte in artikel 2.23 (meten vanaf het aansluitende terrein) ontstaat echter onduidelijkheid hoe deze bouwactiviteiten nu beoordeeld moeten worden in gevallen waar ze geplaatst worden op een hoogte van meer dan 5 meter. Om discussie hierover te voorkomen worden de drie genoemde activiteiten aan de uitzonderingen voor de vergunningplicht genoemd in artikel 2.27 toegevoegd (onderdelen 2 en 3).
Mede naar aanleiding van de brand in de Grenfell toren is in paragraaf 2.3.2 van het Bbl bepaald dat voor het aanbrengen van gevelpanelen en / of gevelisolatie (anders dan spouwmuurisolatie) bij gebouwen met een verblijfsgebied gelegen boven de 13 meter een omgevingsvergunning voor een technische bouwactiviteit nodig is. De oorspronkelijke redactie van dit artikel blijkt in de praktijk veel vragen op te roepen. Om die reden is de redactie aangepast. De strekking van de regel blijft hierbij ongewijzigd (onderdeel 1).
24
Onderdeel 5 is redactioneel van aard; het voormalige onderdeel j wordt als onderdeel m opnieuw vastgesteld.
Onderdeel E
Artikel 3.83 is een aansturingsartikel met een functionele eis. Dat wil zeggen dat er een algemene kwalitatieve eis is gesteld en door middel van een tabel is aangegeven hoe aan die functionele eis voldaan wordt.
De functionele eis in dit artikel is uitgebreid, zodat ook het opwekken van hernieuwbare energie daar onderdeel van uit maken. Hoe aan de in artikel 3.83 gestelde functionele eis voldaan moet worden - dus wanneer een gebouw voorziet in voldoende opwek van hernieuwbare energie - blijkt uit tabel 3.83. Hierin is een verwijzing opgenomen naar het nieuwe artikel 3.86a dat hierna wordt toegelicht. Uit tabel 3.83 blijkt dat dit artikel alleen van toepassing is op alle utiliteitsfuncties en overige gebruiksfuncties. Omdat het nieuwe artikel 3.86a een bevoegdheid bevat tot het stellen van een maatwerkvoorschrift hebben de wijzigingen in artikel 3.83 geen zelfstandige werking wanneer er geen maatwerkvoorschrift is gesteld.
Onderdeel F
Tabel 3.83 is aangepast op de wijziging van artikel 3.86a.
Onderdeel G
Artikel 3.86a regelt een specifieke maatwerkbevoegdheid voor het duurzaam gebruik van daken voor bouwwerken met een gebruikoppervlakte van 250 m2 of meer. Het gaat daarbij om het stellen van maatwerkvoorschriften voor het gebruik van het dak voor het opwekken van hernieuwbare energie. Deze specifieke maatwerkmogelijkheid kan op grond van het aangepaste artikel 3.83 worden gebruikt voor alle gebruiksfuncties (behalve bouwwerk geen gebouw zijnde en de woonfunctie), mits die een gebruiksoppervlakte van 250 m2 of meer hebben. Een maatwerkvoorschrift kan in het algemeen niet meer vereisen dan de eisen die gelden voor nieuwbouw (zie ook het algemene maatwerkvoorschrift 3.7 van het Bbl). In dit geval is voor de gebruiksfuncties 'industrie' en 'overige' echter geen niveau voor nieuwbouw ten aanzien van hernieuwbare energie opgenomen. Daarom is in dit besluit voor die gebruiksfuncties opgenomen dat het maatwerkvoorschrift kan worden ingezet tot ten hoogste het gebouwgebonden energiebruik van die gebruiksfunctie (tweede lid, aangestuurd in tabel 3.83). Voor de andere gebruiksfuncties is toegevoegd dat niet hoger kan worden geëist dan de nieuwbouweis (eerste lid). Dat laatste kan berekend worden aan de hand van de NTA 8800, meer specifiek het onderdeel over de zogenoemde BENG-3 eis betreffende het aandeel hernieuwbare energie. Bezien wordt of de reeds bestaande Leidraad eis hernieuwbare energie bij ingrijpende renovatie nog moet worden aangepast.
Onderdelen H, I, J en K
De artikelen 3.97 en 3.98 zijn aangepast overeenkomstig de aanpassingen van artikel 4.191 en 4.192. Ook is overeenkomstig artikel 4.191 een aansturingstabel (3.97) toegevoegd.
Met artikel 3.98 wordt de bereikbaarheid van een hoofdtoegang van gebouwen en gebruiksfuncties geregeld vanaf de openbare weg. Daarbij is de eis niet verwoord in één artikellid, maar uitgesplitst in meerdere leden waardoor duidelijker is welke eisen gelden bij de verschillende situaties.
Het eerste lid regelt de bereikbaarheid van een hoofdtoegang van een gebouw met een toegankelijkheidssector. Dit lid wordt aangestuurd in tabel 3.97 voor alle gebruiksfuncties waarbij een toegankelijkheidssector is vereist. Dit lid geldt daarmee ook voor de woonfunctie (woongebouwen).
Het tweede lid regelt de bereikbaarheid van een hoofdtoegang van een woongebouw zonder toegankelijkheidssector. Dit lid wordt in tabel 3.97 aangestuurd voor alleen de woonfunctie (woongebouwen).
Het derde lid regelt de bereikbaarheid van een hoofdtoegang van een woonfunctie niet gelegen in een woongebouw. Het gaat hierbij dan met name om grondgebonden woningen. Dit lid wordt in tabel 3.97 aangestuurd voor alleen de woonfunctie (niet in woongebouwen).
Het vierde lid regelt de bereikbaarheid van een hoofdtoegang van een gebruiksfunctie in een gebouw zonder toegankelijkheidssector en waarbij de gebruiksfunctie rechtstreeks bereikbaar is van vanaf het aansluitende terrein. Het gaat hierbij om gebruiksfuncties op begane grondniveau. Dit lid wordt aangestuurd in tabel 3.97 voor een bijeenkomstfunctie (voor alcoholgebruik, voor het aanschouwen van sport, voor film, voor muziek of voor theater), een gezondheidszorgfunctie en winkelfunctie.
Het vijfde lid regelt de bereikbaarheid vanaf de openbare weg voor de buitenberging zoals bedoeld in het derde lid van artikel 4.172. Dit lid wordt in tabel 3.97 aangestuurd voor de "overige gebruiksfunctie". Daarbij wordt opgemerkt dat de verplichte buitenberging bij een woning geen woonfunctie is maar een overige gebruiksfunctie.
Met artikel 3.98 wordt geregeld dat de eisen van artikel 4.192 (bereikbaarheid van een gebouw) ook gelden voor bestaande bouw. De wijzigingen zijn er niet op gericht om die eisen nieuw op te leggen met betrekking tot toegangsroutes van bestaande gebouwen. De overgangsbepalingen uit artikel 3.98a zorgen ervoor dat de eisen niet gaan gelden voor routes die zijn aangelegd of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend voorafgaand aan inwerkingtreding van dit besluit. Met artikel 3.98a wordt dit beperkt tot bouwwerken die gerealiseerd zijn nadat de desbetreffende nieuwbouweisen van toepassing waren.
De reden dat de vergroting van het bereik toch mede op bestaande bouw is gericht is om te voorkomen dat de toegangsroute na de nieuwbouw zou kunnen worden verwijderd, of zou kunnen worden aangepast zodat deze niet langer toegankelijk zou zijn voor rolstoelen. Dit is nodig omdat de bepalingen uit het Bbl omtrent rechtens verkregen niveau geen duidelijke toepassing hebben op deze toegangsroutes en de instandhouding van die toegangsroutes na nieuwbouw dus niet daardoor ondervangen wordt.
Onderdelen L, M en N
De artikelen 3.142 en 3.143 zijn aangepast zodat de CO2-meters en voorzieningen voor de kwaliteit van de binnenlucht ook verplicht zijn voor alle onderwijsfuncties voor het voortgezet onderwijs en het speciale onderwijs. Deze verplichtingen bestonden al voor alle onderwijsfuncties voor het basisonderwijs.
De artikelen gelden voor onderwijsfuncties voor:
-
•een basisschool als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs (WPO);
-
•een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de WPO;
-
•voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 1.4 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
-
•een school voor speciaal onderwijs, een school voor voortgezet speciaal onderwijs en een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld artikel 1 van de Wet op de expertisecentra (WEC), en
-
•een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8, eerste lid, tweede of derde volzin, van de WEC.
Het tweede lid, onderdeel a, van artikel 3.143 bepaalt dat CO2-meters op netspanning functioneren of op elektrische voeding zoals een batterij. In dat laatste geval moet de CO2-meter een signaalfunctie hebben voor als de elektrische voeding onder een bepaald minimumniveau zakt, zodat op tijd die voeding vernieuwd kan worden. Het vereiste dat de CO2-meter een duidelijke display moet hebben waarop de CO2-concentratie afleesbaar is, waarbij de hoogte van cijfers en letters in het display ten minste 8 mm bedraagt, is vervallen. Zo wordt een scala aan CO2-meters toegestaan voor bestaande schoolgebouwen.
Artikel 3.144 dat regelde dat de wettelijke verplichting niet gold bij ventilatievoorzieningen die voor 2015 waren aangelegd vervalt, omdat de eis voor het hebben van CO2-meters nu voor alle bestaande scholen voor het funderend onderwijs geldt.
Onderdeel O
Met deze wijziging zijn de artikelen 4.172, 4.182 en 4.189 aan artikel 4.30 toegevoegd. In deze artikelen is, net als in de artikelen 4.25 en 4.192, sprake van een benodigde hellingbaan bij hoogteverschillen van meer dan 20 mm. Met deze aanpassing is duidelijk dat de hellingbaan genoemd in deze artikelen moet voldoen aan de eisen in artikel 4.30. Voorts zijn de regels over de helling van de hellingbaan verder gedifferentieerd. Bij lage hoogteverschillen, tot 5 mm en tussen 5 en 10 mm, kan worden volstaan met een minder flauwe helling. De toegevoegde afmetingen van de helling zijn overgenomen uit de in ontwikkeling zijnde NEN 9120 'Nederlandse uitwerking van NEN-EN 17210 Prestatie eisen voor toegankelijkheid en bruikbaarheid van gebouwen'.
Onderdeel P
Met deze wijziging zijn de artikelen 4.172, 4.182 en 4.189 aan artikel 4.31 toegevoegd. In deze artikelen is, net als in de artikelen 4.25 en 4.192, sprake van een benodigde hellingbaan. Artikel 4.31 bevat regels over het hellingbaanbordes. Het hellingbaanbordes beoogt dat na de helling er voor een rolstoelgebruiker ruimte is om te draaien en de deur te openen en vervolgens door de toegang verder te kunnen. Toegevoegd is dat bij een zeer lage hellingbaan van 0,03 m dit bordes niet nodig is. Dit vereenvoudigt de situatie waarbij de drempel net niet voldoet aan de eis van 20 mm. Daarbij kan dan worden volstaan met alleen een helingbaan.
Onderdeel Q
Een verblijfsvoorziening voor bouwwerk afhankelijke beschermde diersoorten is een integraal onderdeel van dat bouwwerk. Een onderdeel van deze verblijfvoorziening wordt daarmee beschouwd als een constructieonderdeel. In dit onderdeel wordt geregeld dat de zijde van het constructiedeel die grenst aan de buitenlucht voldoet aan brandklasse D, net zoals dat voor vergelijkbare onderdelen als deuren, ramen en kozijnen geldt.
Onderdeel R
De toevoeging aan het derde lid van artikel 4.172 beoogt de bereikbaarheid van de toegang van de bergruimte vanaf het aansluitende terrein te vergroten. Het schrijft voor dat een hoogteverschil tussen de toegang van de bergruimte en het aansluitend terrein van meer dan 20 mm wordt overbrugd door een lift of hellingbaan. Dit betekent bijvoorbeeld dat in verband met de bereikbaarheid van een scootmobiel niet kan worden volstaan met een fietsgootje langs een trap.
Onderdelen S en T
Artikel 4.182 bevat regels over de overbrugging van hoogteverschillen. In het eerste en tweede lid is verduidelijkt dat niet een willekeurige toegang van een woongebouw toegankelijk moet zijn, maar dat het gaat om de hoofdtoegang. Dit om te voorkomen dat rolstoelgebruikers moeten maken van een achteringang. In de begrippenlijst van het Bbl is aangegeven wat onder "hoofdtoegang" wordt verstaan: toegang van een gebouw of een gebruiksfunctie die bedoeld is om door een ieder te worden gebruikt om het gebouw of de gebruiksfunctie binnen te gaan.
In het eerste lid is aangescherpt dat niet een willekeurige toegang van een woongebouw toegankelijk moet zijn maar dat het gaat om een hoofdtoegang.
In het derde lid is geregeld dat een buitenruimte (balkon, tuin, dakterras, loggia) vanuit de woning toegankelijk moet zijn. In het vierde lid is de toegankelijkheid van de buitenberging behorende bij een woning geregeld.
Het zevende lid regelt de toegankelijkheid van een hoofdtoegang van een bijeenkomstfunctie (voor alcoholgebruik, voor het aanschouwen van sport, voor film, voor muziek of voor theater), een gezondheidszorgfunctie en winkelfunctie. Deze eis is in tegenstelling tot de eisen voor de toegankelijkheidssector (artikel 4.184) onafhankelijk van de grootte van de gebruiksfunctie en daarmee ook van toepassing op kleine gebruiksfuncties Tabel 4.179 is op het gewijzigde artikel 4.182 aangepast.
Onderdeel U
Het tweede lid is aangepast overeenkomstig de aanpassingen van het nieuwe eerste lid van artikel 4.192 (zie onderdeel Y).
Onderdeel V en W
In het Bbl wordt bij voorkeur gewerkt met aansturingstabellen. Dit was bij artikel 4.191 eerder niet het geval. De herschrijving en verduidelijking van artikel 4.192 maakt het gebruik van een aansturingstabel noodzakelijk.
Onderdelen X
Met dit artikel wordt de bereikbaarheid van een hoofdtoegang van gebouwen en gebruiksfuncties geregeld vanaf de openbare weg. Daarbij is de eis niet verwoord in één artikellid, maar uitgesplitst in meerdere leden waardoor duidelijker is welke eisen gelden bij de verschillende situaties.
Het eerste lid regelt de bereikbaarheid van een hoofdtoegang van een gebouw met een toegankelijkheidssector. Dit lid wordt aangestuurd in tabel 4.191 voor alle gebruiksfuncties waarbij een toegankelijkheidssector is vereist volgens artikel 4.148. Dit lid geldt daarmee ook voor de woonfunctie (woongebouwen).
Het tweede lid regelt de bereikbaarheid van een hoofdtoegang van een woongebouw zonder toegankelijkheidssector. Dit lid wordt in tabel 4.191 aangestuurd voor alleen de woonfunctie (woongebouwen).
Het derde lid regelt de bereikbaarheid van een hoofdtoegang van een woonfunctie niet gelegen in een woongebouw. Het gaat hierbij dan met name om grondgebonden woningen. Dit lid wordt in tabel 4.191 aangestuurd voor alleen de woonfunctie (niet in woongebouwen).
Het vierde lid regelt de bereikbaarheid van een hoofdtoegang van een gebruiksfunctie in een gebouw zonder toegankelijkheidssector en waarbij de gebruiksfunctie rechtstreeks bereikbaar is van vanaf het aansluitende terrein. Het gaat hierbij om gebruiksfuncties op begane grondniveau. Dit lid wordt aangestuurd in tabel 4.191 voor de gebruiksfuncties waarop ook het zevende lid van artikel 4.182 van toepassing is (een bijeenkomstfunctie (voor alcoholgebruik, voor het aanschouwen van sport, voor film, voor muziek of voor theater), een gezondheidszorgfunctie en winkelfunctie).
Het vijfde lid regelt de bereikbaarheid vanaf de openbare weg voor de buitenberging zoals bedoeld in het derde lid van artikel 4.172. Dit lid wordt in tabel 4.191 aangestuurd voor de "overige gebruiksfunctie". Daarbij wordt opgemerkt dat de verplichte buitenberging bij een woning geen woonfunctie is maar een overige gebruiksfunctie.
Onderdelen Y en Z
In het vijfde en zesde lid van artikel 4.221 is geregeld dat bij nieuwbouw de brandslangaansluiting van de droge blusleiding dubbel moet worden uitgevoerd. Het vijfde lid regelt dat in een rooksluis als bedoeld in artikel 4.77 op elke verdieping een brandslangaansluiting zit én in de aangrenzende ruimte direct achter de rooksluis. Als op een verdieping binnen 60 meter geen rooksluis ligt, heeft elke verdieping in het trappenhuis een brandslangaansluiting én in de aangrenzende ruimte direct na het trappenhuis. Tabel 4.219 is hierop aangepast.
Onderdeel AA
Overeenkomstig de aanpassingen in de artikelen 4.182 en 4.192 voor een hoofdtoegang van een woongebouw is ook het tweede lid van artikel 4.239 aangepast. Een hoofdtoegang van een woongebouw moet de betreffende voorzieningen hebben en niet een willekeurige toegang van een woongebouw. Dit is overeenkomstig wat nu al gangbaar is, maar is met deze aanpassing verduidelijkt.
Onderdelen BB en CC
De artikelen 4.242 en 4.243 zijn aangepast zodat de CO2-meters en voorzieningen voor de kwaliteit van de binnenlucht ook verplicht zijn voor alle onderwijsfuncties voor het voortgezet onderwijs en het speciale onderwijs. Deze verplichtingen bestonden al voor alle onderwijsfuncties voor het basisonderwijs.
De artikelen gelden voor onderwijsfuncties voor:
-
•een basisschool als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs (WPO);
-
•een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de WPO;
-
•voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 1.4 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
-
•een school voor speciaal onderwijs, een school voor voortgezet speciaal onderwijs en een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld artikel 1 van de Wet op de expertisecentra (WEC), en
-
•een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8, eerste lid, tweede of derde volzin, van de WEC.
Het tweede lid, onderdeel a, van artikel 4.243 bepaalt dat CO2-meters op netspanning functioneren of op elektrische voeding zoals een batterij. In dat laatste geval moet de CO2-meter een signaalfunctie hebben voor als de elektrische voeding onder een bepaald minimumniveau zakt, zodat op tijd die voeding vernieuwd kan worden. Zo wordt een scala aan CO2-meters toegestaan voor bestaande schoolgebouwen.
Onderdeel DD
In deze artikelen wordt een functionele eis respectievelijk een prestatie-eis opgenomen voor het aanbrengen van voorzieningen voor op grond van afdeling 11.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) beschermde diersoorten, die afhankelijk zijn van gebouwen om in te nestelen, rusten of verblijven. Het betreft onder meer de huismus, de gierzwaluw en verschillende soorten vleermuizen. Deze nieuwbouw-eis wordt geïntroduceerd ter verbetering van de natuur en de beschermde faunapopulatie. Daarmee zijn deze eisen aanvullend op de regels die gelden op grond van het Bal.
Hiermee ontstaat een verplichting om voorzieningen te treffen. Door bijvoorbeeld te zorgen dat er in de tussenspouw, boeiboorden of boeidelen (de aftimmering van de dakgoot), sierbetimmering aan de buitenzijde van het gebouw of woning of in te metselen neststenen, speciale dakpannen of in sierschoorstenen ruimte wordt gemaakt specifiek voor beschermde soorten die bij ministeriële regeling worden aangewezen. Daarbij zal nog worden uitgewerkt in een ministeriële regeling hoe 'voldoende nest-, rust- of verblijfplaatsen' wordt ingevuld, wat eronder wordt verstaan en aan welke eisen dergelijke voorzieningen moeten voldoen. Daarbij is in het Bbl aangegeven welke onderwerpen daarin in ieder geval nader geregeld zullen worden.
Onderdeel EE
Bij ingrijpende renovatie geldt dat indien er reeds aanwezige beschermde soorten zijn aangetroffen, de regels of voorschriften over mitigatie en compensatie op grond van afdeling 11.2 van het Bal voorgaan op de hier opgenomen regels. Is dat niet het geval, dan gelden de nieuwbouweisen zoals in afdeling 4.8 omschreven en moeten er voorzieningen worden aangebracht overeenkomstig de algemene regels daaromtrent in hoofdstuk 4.
Onderdeel FF
Aan de begrippenlijst van het Bbl wordt een definitie van "hoofdtoegang" toegevoegd. Dit begrip komt terug in bepalingen over de toegankelijkheid van gebouwen, zoals in de artikelen 4.182 en 4.192.
Artikel II
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Hugo de Jonge
Beleidsprogramma versnelling verduurzaming gebouwde omgeving, p. 47 (Bijlage bij Kamerstukken II 2021/22, 32 847, nr. 911).
Kamerstukken II 2021/22, 28 325, nr. 229.
Kamerstukken II 2020/21, 35 742, nr. 2.
Kamerstukken II 2021/22, 35 742, nr. 19.
VPRC, Rapportage verblijfsvoorzieningen voor huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen, 'Een onderzoek naar de voorschriften voor het Besluit Bouwwerken Leefomgeving', 1 juni 2023.
Kamerstukken II 2021/22, 33 118, nr. 200.
Kamerstukken II 2021/22, 32 813, nr. 1046.
Kamerstukken II 2018/19, 32 813, nr. 204.
Kamerstukken II 2022/23, 32 813, nr. 1281.
Leidraad eis hernieuwbare energie bij ingrijpende renovatie, Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V., 2 december 2021 (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/richtlijnen/2021/12/02/leidraad-eis-hernieuwbare-energie-bij-ingrijpende-renovatie).
Advies ATGB naar aanleiding van het 'Grenfell Tower Inquiry Phase 1 Report' van 30 maart 2020.
NIPV-rapport "Droge blusleidingen: Afstemming eisen aansluitpunten op brandweerpraktijk ter beperking van rookverspreiding" van 21 maart 2022.
Advies ATBG onderzoeksrapporten naar aanleiding van Grenfell van 10 oktober 2022.
PM
Kamerstukken II 2017/18, 33 990, nr. 63.
Kamerstukken II 2018/19, 32 757, nr. 154.
Stb. 2021, 147.
Stb. 2021, 211.
Stb. 2021, 555.
https://www.riiksoverheid.nl/documenten/rapporten/2023/05/23/onderzoeken-20-mm-drempels-
Kamerstukken II 2022/23, 28 325, nr. 248.
Stb. 2022, 145.
Sira Consulting B.V., "Lastenonderzoek nieuwe wijzigingen Bbl 2023", 1 augustus 2023.
Staatsblad 2022, 145, p. 27.
Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.