Correctief referendum (2005-2017)

In 2005 dienden de Tweede Kamerleden Wijnand Duyvendak i (GroenLinks) en Niesco Dubbelboer i (PvdA) een initiatiefvoorstel in voor het invoeren van een correctief referendum. Boris van der Ham i (D66) sloot zich bij de initiatiefnemers aan. Gedrieën initieerden zij een wetsvoorstel waarin ze verklaarden dat er grond bestond om een voorstel in overweging te nemen tot wijziging van de Grondwet. Vervolgens vervingen de Kamerleden Femke Halsema i (GroenLinks) en Paul Kalma i (PvdA) Duyvendak en Dubbelboer als initiatiefnemers. Het voorstel werd laatstelijk verdedigd door de Tweede Kamerleden Pierre Heijnen i (PvdA), Linda Voortman i (GroenLinks) en Gerard Schouw i (D66).

De indieners zagen in het correctief wetgevingsreferendum een geschikt middel om de invloed van de kiezers op het beleid te vergroten. Een correctief referendum zou ervoor zorgen dat kiezers actief betrokken worden bij de publieke zaak en zou het publieke debat over zaken van gemeenschappelijk belang stimuleren. Daarbij zou een referendum als vorm van directe democratie bijdragen aan het spreiden van de macht. Hiervoor moest artikelen 81, 128a en 137 van de Grondwet worden gewijzigd, en bij artikel 89 enkele paragrafen worden toegevoegd.

Het wetsvoorstel werd in 2014 in eerste lezing i aangenomen. De leden van de fracties van de initiatiefnemers zagen daarna af van het in procedure brengen van het wetsvoorstel in tweede lezing. Het Tweede Kamerlid Ronald van Raak i (SP) bracht het wetsvoorstel vervolgens in procedure voor tweede lezing. Het voorstel werd in 2017 in tweede lezing, waarbij een tweederdemeerderheid nodig was, door de Tweede Kamer verworpen. Saillant was dat initiatiefnemers GroenLinks (met uitzondering van het lid Voortman), PvdA en D66 tegenstemden in de tweede lezing. Alleen de leden van de fracties van de SP, de Partij voor de Dieren, 50PLUS, de PVV en FvD stemden voor het wetsvoorstel.

1.

Het voorstel

Beschrijving

In het wetsvoorstel deden de initiatiefnemers beroep op rapporten van de commissie-Biesheuvel (1985) en de commissie-De Koning (1993) over het opnemen van een referendum in de Grondwet.

De indieners zagen het referendum als een noodzakelijke aanvulling op het huidige representatieve stelsel. Recent voor de indiening van het wetsvoorstel vond er een raadplegend referendum over de Europese Grondwet plaats, waarbij de opkomst van 63,3% als hoog werd bestempeld. Daarbij leidde dit referendum tot een geanimeerde en geëngageerde discussie in de media en onder kiezers over de publieke zaak.

De initiatiefnemers stelden dat een referendum als vorm van directe democratie voor het spreiden van de macht zorgt. Ten slotte stelden ze dat referendums goede diensten kunnen bewijzen bij onderwerpen, waarover de opvattingen dwars door partijen heen lopen. Referenda zouden ervoor zorgen dat vaste politieke verhoudingen soms worden doorbroken en dat meerderheden ontstaan waar die via de normale vertegenwoordiging niet ontstaan.

Letterlijke tekst

In het voorstel zou een nieuwe paragraaf aan het slot van hoofdstuk 5 paragraaf 1 van de Grondwet zijn toegevoegd. Deze paragraaf regelde het referendum. Daarnaast zouden de artikelen 81, 128a en 137 zijn gewijzigd.

In artikel 81 van de Grondwet zou na "gezamenlijk" een nieuwe passage worden ingevoegd:

 

Artikel 81

De vaststelling van wetten geschiedt door de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk, behoudens de mogelijkheid van een referendum met toepassing van § 1A.

De nieuw toe te voegen paragraaf 1A onderaan hoofdstuk 5 zou een aantal artikelen hebben toegevoegd aan artikel 89. De paragraaf luidde:

 

§ 1A. Referendum

Artikel 89a

  • 1. 
    Een voorstel van wet dat door de Staten-Generaal is aangenomen, wordt aan een referendum onder de in artikel 54 bedoelde kiesgerechtigden onderworpen, indien na een inleidend verzoek van een bij de wet te bepalen aantal kiesgerechtigden een bij de wet te bepalen aantal kiesgerechtigden daartoe de wens kenbaar heeft gemaakt. De kamers kunnen een voorstel van wet terzake van het vereiste aantal kiesgerechtigden alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.
  • 2. 
    Aan het inleidend verzoek wordt geen gevolg gegeven, indien de Koning de Staten-Generaal kennis heeft gegeven van zijn besluit waarbij aan het voorstel de bekrachtiging is onthouden.

Artikel 89b

  • 1. 
    Niet aan een referendum kunnen worden onderworpen voorstellen van rijkswet, behoudens voorstellen van rijkswet tot goedkeuring van verdragen die binnen het Koninkrijk alleen voor Nederland gelden.
  • 2. 
    Bij de wet kunnen andere voorstellen van wet worden aangewezen die niet aan een referendum kunnen worden onderworpen. De kamers kunnen een voorstel van wet terzake van de aanwijzing van voorstellen van wet die niet aan een referendum kunnen worden onderworpen alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.

Artikel 89c

De bekrachtiging van een voorstel van wet kan eerst plaatsvinden nadat over dit voorstel een referendum is gehouden of nadat is komen vast te staan dat daarover geen referendum wordt gehouden.

Artikel 89d

  • 1. 
    Indien bij het referendum een meerderheid zich tegen het voorstel van wet uitspreekt en deze meerderheid een bij de wet te bepalen deel omvat van hen die gerechtigd waren aan het referendum deel te nemen, vervalt het voorstel van rechtswege.
  • 2. 
    Indien bij het referendum niet een meerderheid die het in het eerste lid bedoelde deel omvat van hen die gerechtigd waren aan het referendum deel te nemen, zich tegen het voorstel van wet uitspreekt, wordt het voorstel terstond bekrachtigd.
  • 3. 
    De kamers kunnen een voorstel van wet terzake van het vereiste deel van hen die gerechtigd waren aan het referendum deel te nemen alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.

Artikel 89e

  • 1. 
    Indien de bekrachtiging van een voorstel van wet geen uitstel kan lijden, kan, mits het voorstel dit bepaalt, de bekrachtiging terstond plaatsvinden nadat de Staten-Generaal het voorstel hebben aangenomen. Het tot wet geworden voorstel kan overeenkomstig de artikelen 89a en 89b aan een referendum worden onderworpen.
  • 2. 
    Indien bij het referendum een meerderheid als bedoeld in artikel 89d, eerste lid, zich tegen de wet uitspreekt, vervalt de wet van rechtswege. De wet regelt de gevolgen hiervan.

Artikel 89f

Deze paragraaf is van overeenkomstige toepassing op de goedkeuring die stilzwijgend is verleend aan verdragen.

Artikel 89g

Alles wat verder het referendum betreft, wordt bij de wet geregeld.

Na artikel 128 van de Grondwet zou een nieuw artikel worden toegevoegd, dit luidde:

 

Artikel 128a

  • 1. 
    Een besluit dat door provinciale staten of de gemeenteraad is genomen, wordt, behoudens bij of krachtens de wet te stellen uitzonderingen, aan een beslissend referendum onder de in de artikelen 129 en 130 bedoelde kiesgerechtigden voor provinciale staten onderscheidenlijk de gemeenteraad onderworpen indien een bij wet te bepalen aantal van deze kiesgerechtigden daartoe de wens kenbaar maakt, een en ander volgens bij of krachtens de wet te stellen regels.
  • 2. 
    Indien bij het referendum een meerderheid zich tegen het besluit van provinciale staten of de gemeenteraad uitspreekt en deze meerderheid een bij wet te bepalen deel omvat van hen die gerechtigd waren aan het referendum deel te nemen, vervalt het besluit van rechtswege.

Aan artikel 137 zou een nieuw lid worden toegevoegd, dat luidde:

 

Artikel 137

  • 6. 
    Een voorstel tot verandering in de Grondwet kan alleen aan een referendum worden onderworpen nadat het door de Staten-Generaal in tweede lezing is aangenomen.

Wetgevingsdossiers

2.

Historische ontwikkeling

Over referenda wordt in Nederland al decennialang gediscussieerd. Voorstanders vinden volksstemmingen een goede manier om burgers meer invloed te geven. Tegenstanders stellen dat in een representatieve democratie volksvertegenwoordigers zijn gekozen om zorgvuldige belangenafwegingen te maken. Tijdens de algehele herziening van de Grondwet, die in 1983 werd afgerond, was er tijdelijk sprake van invoering van een referendum, maar dit voorstel haalde het uiteindelijk niet. Vanaf de jaren 1990 kregen partijen die voorstander waren van invoering van een referendum meer aanhang.

Het toetreden van D66 tot de paarse kabinetten-Kok in de jaren 1990 leidde tot een wetsvoorstel van de regering waarmee het bindend correctief referendum in de Grondwet zou worden vastgelegd. In de Nacht van Wiegel i in 1999 sneuvelde het voorstel echter in de Eerste Kamer. D66 was zeer ontstemd over de verwerping, omdat de partij het referendum als een van haar 'kroonjuwelen' beschouwde. Als tegemoetkoming aan D66 kwam een Tijdelijke refendumwet tot stand, die een raadgevend, niet-bindend correctief referendum mogelijk maakte. Deze tijdelijk wet gold van 1 januari 2002 tot 1 januari 2005.

Een van de aanleidingen voor het wetsvoorstel van GroenLinks, PvdA en D66 was het nationale raadplegend referendum over de Europese Grondwet op 1 juni 2005. Bij dit referendum stemde een meerderheid van de kiezers tegen de invoering van de Europese Grondwet, waarna het kabinet het wetsvoorstel waarmee officiële goedkeuring geregeld moest worden introk. De indieners wilden het referendum helder regelen en een correctief, bindend referendum mogelijk maken. Zij verwezen naar de positieve ervaringen ten aanzien van het actief betrekken van burgers bij de publieke zaak.

Het initiatief van GroenLinks, PvdA en D66 kwam in grote lijnen overeen met het voorstel dat sneuvelde tijdens de Nacht van Wiegel, dat was gebaseerd op rapporten van de commissie-Biesheuvel. De besluitvorming over het ingediende wetsvoorstel werd jarenlang vertraagd omdat er een minderheid in de Tweede en Eerste Kamer was die het voorstel steunde. De wet werd uiteindelijk in eerste lezing i aangenomen en op 30 september 2014 ondertekend. Op 15 oktober 2014 volgde publicatie in het Staatsblad i.

Tussen 1 juli 2015 en 10 juli 2018 werd het door de Wet raadgevend referendum (Wrr) mogelijk voor Nederlandse burgers om een raadgevend referendum aan te vragen over wetten die waren aangenomen. In 2016 vond zo'n raadgevend referendum plaats over de associatie-overeenkomst EU-Oekraïne. De ervaringen met dit referendum resulteerden er echter in dat PvdA en GroenLinks niet meer achter het initiatiefvoorstel uit 2005 voor het invoeren van een bindend correctief referendum stonden.

Om die redenen besloten de initiatiefnemers het wetsvoorstel niet in tweede lezing in te dienen, waar D66 zich vervolgens bij aansloot. Vervolgens besloot Ronald van Raak i (SP) in mei 2017 om het initiatief te nemen voor de tweede lezing. Het voorstel werd uiteindelijk in november 2017 in de Tweede Kamer verworpen. Alleen de leden van de fracties van de SP, de Partij voor de Dieren, 50PLUS, de PVV, FvD en het lid Voortman i (GroenLinks) stemden voor het wetsvoorstel.

Hierna besloot het Kabinet-Rutte III i om de Wrr in te trekken, omdat het vond dat het raadgevend referendum niet aan de verwachtingen had voldaan. De Eerste Kamer stemde in juli 2018 in met de intrekkingswet.

Eind januari 2019 diende Ronald van Raak (SP) opnieuw een (initiatief)voorstel in voor het invoeren van een correctief bindend referendum. Dat voorstel werd in 2022 verworpen, maar direct daarna diende Renske Leijten (SP) een nieuw voorstel i voor een bindend correctief referendum in.

3.

Meer informatie