Voorstel van wet - Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met onder andere de uitbreiding van het bestuurlijk handhavingsinstrumentarium (Wet uitbreiding bestuurlijk instrumentarium onderwijs)

Dit voorstel van wet i is onder nr. 2 toegevoegd aan wetsvoorstel 35920 - Wet uitbreiding bestuurlijk instrumentarium onderwijs i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met onder andere de uitbreiding van het bestuurlijk handhavingsinstrumentarium (Wet uitbreiding bestuurlijk instrumentarium onderwijs); Voorstel van wet; Voorstel van wet
Document­datum 30-09-2021
Publicatie­datum 30-09-2021
Nummer KST359202
Kenmerk 35920, nr. 2
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2021

2022

35 920

Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met onder andere de uitbreiding van het bestuurlijk handhavingsinstrumentarium (Wet uitbreiding bestuurlijk instrumentarium onderwijs)

Nr. 2

VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het bestuurlijk instrumentarium ter handhaving van de onderwijswetgeving uit te breiden en de openbaarmakingstermijn van inspectierapporten te verkorten;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING WET OP HET PRIMAIR ONDERWIJS

De Wet op het primair onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 163b komt te luiden:

Artikel 163b. Aanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan het bevoegd gezag een aanwijzing tot het nemen van een of meer maatregelen geven, indien sprake is van wanbeheer.
  • 2. 
    Onder wanbeheer wordt verstaan:
  • a. 
    financieel wanbeleid;
  • b. 
    het in ernstige mate nalaten om, in ieder geval in strijd met artikel 10, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en de goede voortgang van het onderwijs, waaronder de deugdelijke afsluiting daarvan;
  • c. 
    het door een bestuurder of toezichthouder ongerechtvaardigd verrijken van het bevoegd gezag, zichzelf of een derde;
  • d. 
    het in de hoedanigheid van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen waardoor financieel voordeel wordt

kst-35920-2 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2021

behaald ten gunste van het bevoegd gezag, zichzelf of een derde;

  • e. 
    het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen in de schoolorganisatie, waaronder in ieder geval wordt verstaan intimidatie of bedreiging van personeel, leerlingen of ouders door een bestuurder of toezichthouder;
  • f. 
    het structureel handelen in strijd met de zorgplicht voor de veiligheid, bedoeld in artikel 4c, dat leidt of dreigt te leiden tot het toebrengen van ernstige sociale, psychische of fysieke schade aan een of meer leerlingen;
  • g. 
    het structureel handelen in strijd met de burgerschapsopdracht, bedoeld in artikel 8, derde lid en lid 3a, dat leidt of dreigt te leiden tot ernstige aantasting van een of meer basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
  • 3. 
    De aanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een aanwijzing geeft heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.
  • 5. 
    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een door Onze Minister te geven aanwijzing aan een samenwerkingsverband.

B

Na artikel 163b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 163b1. Spoedaanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan het bevoegd gezag een spoedaanwijzing tot het nemen van een of meer voorlopige maatregelen geven, indien:
  • a. 
    het bevoegd gezag tekortschiet in de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet;
  • b. 
    uit dat tekortschieten of mede uit dat tekortschieten een ernstig vermoeden van wanbeheer als bedoeld in artikel 163b, tweede lid, volgt; en
  • c. 
    dat is vereist in verband met onverwijlde spoed.
  • 2. 
    De spoedaanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 3. 
    De spoedaanwijzing bepaalt de duur waarvoor zij geldt. Deze geldigheidsduur bedraagt ten hoogste zes maanden.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een spoedaanwijzing geeft, heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.
  • 5. 
    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een door Onze Minister te geven spoedaanwijzing aan een samenwerkingsverband.

C

Artikel 164, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. 
    Indien het bevoegd gezag van een school dan wel het samenwerkingsverband in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens deze wet, waaronder mede wordt verstaan het niet opvolgen van een aanwijzing als bedoeld in artikel 163b of een spoedaanwijzing als bedoeld in artikel 163b1, kan Onze Minister de bekostiging, voorschotten daaronder begrepen, geheel of gedeeltelijk inhouden dan wel opschorten.

D

Aan artikel 164b wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. 
    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, indien uit een inspectierapport als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht blijkt dat een bevoegd gezag niet of niet volledig heeft voldaan aan een aanwijzing wegens wanbeheer als bedoeld in artikel 163b, tweede lid, onderdeel f of g, en dat het wanbeheer niet is beëindigd.

ARTIKEL II. WIJZIGING WET OP DE EXPERTISECENTRA

De Wet op de expertisecentra wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 145a komt te luiden:

Artikel 145a. Aanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan het bevoegd gezag een aanwijzing tot het nemen van een of meer maatregelen geven, indien sprake is van wanbeheer.
  • 2. 
    Onder wanbeheer wordt verstaan:
  • a. 
    financieel wanbeleid;
  • b. 
    het in ernstige mate nalaten om, in ieder geval in strijd met artikel 19, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en de goede voortgang van het onderwijs, waaronder de deugdelijke afsluiting daarvan;
  • c. 
    het door een bestuurder of toezichthouder ongerechtvaardigd verrijken van het bevoegd gezag, zichzelf of een derde;
  • d. 
    het in de hoedanigheid van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen waardoor financieel voordeel wordt behaald ten gunste van het bevoegd gezag, zichzelf of een derde;
  • e. 
    het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen in de schoolorganisatie, waaronder in ieder geval wordt verstaan intimidatie of bedreiging van personeel, leerlingen of ouders door een bestuurder of toezichthouder;
  • f. 
    het structureel handelen in strijd met de zorgplicht voor de veiligheid, bedoeld in artikel 5a, dat leidt of dreigt te leiden tot het toebrengen van ernstige sociale, psychische of fysieke schade aan een of meer leerlingen;
  • g. 
    het structureel handelen in strijd met de burgerschapsopdracht, bedoeld in artikel 11, vierde lid en lid 4a, dat leidt of dreigt te leiden tot ernstige aantasting van een of meer basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
  • 3. 
    De aanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een aanwijzing geeft heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.
  • 5. 
    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een door Onze Minister te geven aanwijzing aan een samenwerkingsverband.

B

Na artikel 145a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 145b. Spoedaanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan het bevoegd gezag een spoedaanwijzing tot het nemen van een of meer voorlopige maatregelen geven, indien:
  • a. 
    het bevoegd gezag tekortschiet in de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet;
  • b. 
    uit dat tekortschieten of mede uit dat tekortschieten een ernstig vermoeden van wanbeheer als bedoeld in artikel 145a, tweede lid, volgt; en
  • c. 
    dat is vereist in verband met onverwijlde spoed.
  • 2. 
    De spoedaanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 3. 
    De spoedaanwijzing bepaalt de duur waarvoor zij geldt. Deze geldigheidsduur bedraagt ten hoogste zes maanden.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een spoedaanwijzing geeft heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.
  • 5. 
    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een door Onze Minister te geven spoedaanwijzing aan een samenwerkingsverband.

C

Artikel 146, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. 
    Indien het bevoegd gezag van een school in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens deze wet, waaronder mede wordt verstaan het niet opvolgen van een aanwijzing als bedoeld in artikel 145a of een spoedaanwijzing als bedoeld in artikel 145b, kan Onze Minister de bekostiging, voorschotten daaronder begrepen, geheel of gedeeltelijk inhouden dan wel opschorten.

ARTIKEL III. WIJZIGING WET OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS

De Wet op het voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 103g komt te luiden:

Artikel 103g. Aanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan het bevoegd gezag een aanwijzing tot het nemen van een of meer maatregelen geven, indien sprake is van wanbeheer.
  • 2. 
    Onder wanbeheer wordt verstaan:
  • a. 
    financieel wanbeleid;
  • b. 
    het in ernstige mate nalaten om, in ieder geval in strijd met artikel 23a, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en de goede voortgang van het onderwijs, waaronder de deugdelijke afsluiting daarvan;
  • c. 
    het door een bestuurder of toezichthouder ongerechtvaardigd verrijken van het bevoegd gezag, zichzelf of een derde;
  • d. 
    het in de hoedanigheid van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen waardoor financieel voordeel wordt behaald ten gunste van het bevoegd gezag, zichzelf of een derde;
  • e. 
    het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen in de schoolorganisatie, waaronder in ieder geval wordt verstaan intimidatie of bedreiging van personeel, leerlingen of ouders door een bestuurder of toezichthouder;
  • f. 
    het structureel handelen in strijd met de zorgplicht voor de veiligheid, bedoeld in artikel 3b, dat leidt of dreigt te leiden tot het toebrengen van ernstige sociale, psychische of fysieke schade aan een of meer leerlingen;
  • g. 
    het structureel handelen in strijd met de burgerschapsopdracht, bedoeld in artikel 17, dat leidt of dreigt te leiden tot ernstige aantasting van een of meer basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
  • 3. 
    De aanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een aanwijzing geeft heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.
  • 5. 
    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een door Onze Minister te geven aanwijzing aan een samenwerkingsverband.

B

Na artikel 103g wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 103g1. Spoedaanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan het bevoegd gezag een spoedaanwijzing tot het nemen van een of meer voorlopige maatregelen geven, indien:
  • a. 
    het bevoegd gezag tekortschiet in de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet;
  • b. 
    uit dat tekortschieten of mede uit dat tekortschieten een ernstig vermoeden van wanbeheer als bedoeld in artikel 103g, tweede lid, volgt; en
  • c. 
    dat is vereist in verband met onverwijlde spoed.
  • 2. 
    De spoedaanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 3. 
    De spoedaanwijzing bepaalt de duur waarvoor zij geldt. Deze geldigheidsduur bedraagt ten hoogste zes maanden.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een spoedaanwijzing geeft heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.
  • 5. 
    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een door Onze Minister te geven spoedaanwijzing aan een samenwerkingsverband.

C

Artikel 104, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. 
    Indien het bevoegd gezag van een school dan wel het samenwerkingsverband in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens deze wet, waaronder mede wordt verstaan het niet opvolgen van een aanwijzing als bedoeld in artikel 103g of een spoedaanwijzing als bedoeld in artikel 103g1, kan Onze Minister de bekostiging, voorschotten daaronder begrepen, geheel of gedeeltelijk inhouden dan wel opschorten.

D

Aan artikel 109a wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. 
    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien uit een inspectierapport als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht blijkt dat een bevoegd gezag niet of niet volledig heeft voldaan aan een aanwijzing wegens wanbeheer als bedoeld in artikel 103g, tweede lid, onderdeel f of g, en dat het wanbeheer niet is beëindigd.

ARTIKEL IV. WIJZIGING WET EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS

De Wet educatie en beroepsonderwijs wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In onderdeel a wordt «langer dan één jaar» vervangen door «ten minste drie maanden» en wordt «, of» vervangen door een komma.
  • 2. 
    In onderdeel b wordt «dan wel» vervangen door «of».

Artikel 6.1.5 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Het eerste lid komt te luiden:
  • 1. 
    Voordat Onze Minister een besluit neemt op grond van artikel 6.1.4, eerste lid, onder a, geeft hij aan het bevoegd gezag een waarschuwing op grond van zijn bevindingen ten aanzien van de kwaliteit van de opleiding, onder bepaling van een termijn waarbinnen aan die waarschuwing gevolg moet zijn gegeven. De termijn waarbinnen aan de waarschuwing gevolg moet zijn gegeven bedraagt ten minste drie maanden. Onze Minister geeft pas toepassing aan artikel 6.1.4, eerste lid, onder a, nadat:
  • a. 
    de termijn, bedoeld in de aanhef, is verstreken, en
  • b. 
    Onze Minister aan de hand van een nader onderzoek tot het oordeel is gekomen dat niet of niet in voldoende mate gevolg is gegeven aan de waarschuwing.

C

In artikel 6.2.2, eerste lid, onderdeel a, wordt «langer dan één jaar» vervangen door «ten minste drie maanden».

D

Artikel 6.2.3, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. 
    Voordat Onze Minister een besluit neemt op grond van artikel 6.2.2, eerste lid, onder a, geeft hij aan het bevoegd gezag een waarschuwing op grond van zijn bevindingen ten aanzien van de kwaliteit van de opleiding, onder bepaling van een termijn waarbinnen aan die waarschuwing gevolg moet zijn gegeven. De termijn waarbinnen aan de waarschuwing gevolg moet zijn gegeven bedraagt ten minste drie maanden. Onze Minister geeft pas toepassing aan artikel 6.2.2, eerste lid, onder a, nadat:
  • a. 
    de termijn, bedoeld in het eerste lid, is verstreken, en
  • b. 
    Onze Minister aan de hand van een nader onderzoek tot het oordeel is gekomen dat niet of niet in voldoende mate gevolg is gegeven aan de waarschuwing.

E

Na artikel 6.2.3b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6.2.3c. Schorsing examinering of diplomering bij ernstig vermoeden dat de waarde van diploma's en certificaten in het geding is

  • 1. 
    Onverminderd de artikelen 6.2.2 tot en met 6.2.3b kan Onze Minister besluiten dat ten aanzien van een beroepsopleiding aan een niet uit 's Rijks kas bekostigde instelling als bedoeld in artikel 1.4.1 gedurende ten hoogste zes maanden rechten kunnen worden geschorst indien:
  • a. 
    het bevoegd gezag wat betreft het onderwijs of de examinering tekortschiet in de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet;
  • b. 
    er daardoor of mede daardoor een ernstig vermoeden bestaat dat niet aan alle voorwaarden wordt voldaan om tot diplomering over te gaan of de kwaliteit van de examens in grote mate niet voldoet aan de standaarden, bedoeld in artikel 7.4.4; en
  • c. 
    de inzet van andere bevoegdheden van Onze Minister op grond van deze wet niet kan worden afgewacht.
  • 2. 
    Onze Minister schorst uitsluitend:
  • a. 
    het gehele of gedeeltelijke recht op examinering voor de betreffende beroepsopleiding;
  • b. 
    het recht om voor die opleiding een diploma als bedoeld in artikel 7.4.6 te verstrekken;
  • c. 
    het recht om voor onderdelen van die opleiding een certificaat als bedoeld in artikel 7.2.3 te verstrekken; of
  • d. 
    het recht om voor onderdelen van die opleiding een mbo-verklaring als bedoeld in artikel 7.4.6a te verstrekken.

F

In artikel 6.3.2 wordt «Artikel 6.2.3b is» vervangen door «De artikelen 6.2.3b en 6.2.3c zijn».

G

In artikel 7.4.4a, tweede lid, wordt na «6.2.3b, eerste lid,» ingevoegd «6.2.3c, eerste lid,».

H

Artikel 9.1.4a komt te luiden:

Artikel 9.1.4a Aanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan het bevoegd gezag of de raad van toezicht een aanwijzing tot het nemen van een of meer maatregelen geven, indien sprake is van wanbeheer.
  • 2. 
    Onder wanbeheer wordt verstaan:
  • a. 
    financieel wanbeleid;
  • b. 
    het in ernstige mate nalaten om, in ieder geval in strijd met de artikelen 1.3.6 en 1.3.6a, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en de goede voortgang van het onderwijs, waaronder de deugdelijke afsluiting daarvan;
  • c. 
    het door een bestuurder of toezichthouder ongerechtvaardigd verrijken van de rechtspersoon die de instelling in stand houdt, zichzelf of een derde;
  • d. 
    het in de hoedanigheid van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen waardoor financieel voordeel wordt behaald ten gunste van de rechtspersoon die de instelling in stand houdt, zichzelf of een derde;
  • e. 
    het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen binnen de instelling, waaronder in ieder geval wordt verstaan intimidatie of bedreiging van personeel of studenten door een bestuurder of toezichthouder.
  • 3. 
    De aanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een aanwijzing geeft heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.

Artikel 9.1.4b. Spoedaanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan het bevoegd gezag of de raad van toezicht een spoedaanwijzing tot het nemen van een of meer voorlopige maatregelen geven, indien:
  • a. 
    het bevoegd gezag tekortschiet in de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet;
  • b. 
    uit dat tekortschieten of mede uit dat tekortschieten een ernstig vermoeden van wanbeheer als bedoeld in artikel 9.1.4a, tweede lid, volgt; en
  • c. 
    dat is vereist in verband met onverwijlde spoed.
  • 2. 
    De spoedaanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 3. 
    De spoedaanwijzing bepaalt de duur waarvoor zij geldt. Deze geldigheidsduur bedraagt ten hoogste zes maanden.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een spoedaanwijzing geeft heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.

J

Artikel 11.1, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. 
    Indien het bevoegd gezag van een instelling in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens deze wet dan wel indien het bevoegd gezag of de raad van toezicht een aanwijzing als bedoeld in artikel 9.1.4a of een spoedaanwijzing als bedoeld in artikel 9.1.4b niet opvolgt, kan Onze Minister de rijksbijdrage, voorschotten daaronder begrepen, geheel of gedeeltelijk inhouden dan wel opschorten.

K

Artikel 11.2 komt te luiden:

Artikel 11.2. Bestuurlijke boete niet-gerechtigd aanduiden beroepsopleiding

  • 1. 
    Het is anderen dan de instellingen die daartoe ingevolge deze wet zijn gerechtigd, verboden om:
  • a. 
    een beroepsopleiding in de zin van deze wet te verzorgen of aan te bieden;
  • b. 
    een examen in de zin van deze wet af te nemen of aan te bieden;
  • c. 
    een diploma als bedoeld in artikel 7.4.6, een certificaat als bedoeld in artikel 7.2.3 of een mbo-verklaring als bedoeld in artikel 7.4.6a af te geven of in het vooruitzicht te stellen; of
  • d. 
    de indruk te wekken dat een activiteit onderwijs of examinering in de zin van deze wet betreft, dan wel kan leiden tot een diploma als bedoeld in artikel 7.4.6, een certificaat als bedoeld in artikel 7.2.3 of een mbo-verklaring als bedoeld in artikel 7.4.6a.
  • 2. 
    Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen aan degene die handelt in strijd met het eerste lid.
  • 3. 
    De bestuurlijke boete, bedoeld in het tweede lid, bedraagt ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, of, indien dat passender is, ten hoogste 10% van de omzet van de onderneming, onderscheidenlijk, indien de overtreding door een ondernemersver- eniging is begaan, van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken, in het boekjaar voorafgaande aan het besluit waarin de bestuurlijke boete wordt opgelegd.

ARTIKEL V. WIJZIGING WET OP HET HOGER ONDERWIJS EN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK

De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 9.9a komt te luiden:

Artikel 9.9a. Aanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan de raad van toezicht een aanwijzing tot het nemen van een of meer maatregelen geven, indien sprake is van wanbeheer.
  • 2. 
    Onder wanbeheer wordt verstaan:
  • a. 
    financieel wanbeleid;
  • b. 
    het in ernstige mate nalaten om, in ieder geval in strijd met artikel

1.18, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en de goede voortgang van het onderwijs, waaronder de deugdelijke afsluiting daarvan;

  • c. 
    het door een bestuurder of toezichthouder ongerechtvaardigd verrijken van de rechtspersoon die de instelling in stand houdt, zichzelf of een derde;
  • d. 
    het in de hoedanigheid van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen waardoor financieel voordeel wordt behaald ten gunste van de rechtspersoon die de instelling in stand houdt, zichzelf of een derde;
  • e. 
    het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen binnen de instelling, waaronder in ieder geval wordt verstaan intimidatie of bedreiging van personeel of studenten door een bestuurder of toezichthouder.
  • 3. 
    De aanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een aanwijzing geeft heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.
  • 5. 
    Indien het onderzoek, bedoeld in het vierde lid, mede de kwaliteit van het onderwijs betreft, betrekt de inspectie het accreditatieorgaan bij haar onderzoek.

B

Na artikel 9.9a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9.9b. Spoedaanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan de raad van toezicht een spoedaanwijzing tot het nemen van een of meer voorlopige maatregelen geven, indien:
  • a. 
    een of meer organen van een instelling als bedoeld in artikel 1.8 tekortschieten in de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet;
  • b. 
    uit dat tekortschieten of mede uit dat tekortschieten een ernstig vermoeden van wanbeheer als bedoeld in artikel 9.9a, tweede lid, volgt; en
  • c. 
    dat is vereist in verband met onverwijlde spoed.
  • 2. 
    De spoedaanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 3. 
    De spoedaanwijzing bepaalt de duur waarvoor zij geldt. Deze geldigheidsduur bedraagt ten hoogste zes maanden.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een spoedaanwijzing geeft heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 12a van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.

C

In artikel 9.51, tweede lid, zesde volzin, wordt «artikelen 9.8 tot en met 9.9a» vervangen door «artikelen 9.8 tot en met 9.9b».

D

Artikel 10.3e komt te luiden:

Artikel 10.3e. Aanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan de raad van toezicht een aanwijzing tot het nemen van een of meer maatregelen geven, indien sprake is van wanbeheer.
  • 2. 
    Onder wanbeheer wordt verstaan:
  • a. 
    financieel wanbeleid;
  • b. 
    het in ernstige mate nalaten om, in ieder geval in strijd met artikel

1.18, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en de goede voortgang van het onderwijs, waaronder de deugdelijke afsluiting daarvan;

  • c. 
    het door een bestuurder of toezichthouder ongerechtvaardigd verrijken van de rechtspersoon die de instelling in stand houdt, zichzelf of een derde;
  • d. 
    het in de hoedanigheid van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen waardoor financieel voordeel wordt behaald ten gunste van de rechtspersoon die de instelling in stand houdt, zichzelf of een derde;
  • e. 
    het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen binnen de instelling, waaronder in ieder geval wordt verstaan intimidatie of bedreiging van personeel of studenten door een bestuurder of toezichthouder.
  • 3. 
    De aanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een aanwijzing geeft heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.
  • 5. 
    Indien het onderzoek, bedoeld in het vierde lid, mede de kwaliteit van het onderwijs betreft, betrekt de inspectie het accreditatieorgaan bij haar onderzoek.
  • 6. 
    Indien de hogeschool een functionele scheiding als bedoeld in artikel 10.3d, zesde lid, heeft aangebracht, zijn het eerste tot en met het vijfde lid van overeenkomstige toepassing.

E

Na artikel 10.3e wordt een artikel ingevoegd, luidende:

  • 1. 
    Onze Minister kan de raad van toezicht een spoedaanwijzing tot het nemen van een of meer voorlopige maatregelen geven, indien:
  • a. 
    een of meer organen van een instelling als bedoeld in artikel 1.8 tekortschieten in de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet;
  • b. 
    uit dat tekortschieten of mede uit dat tekortschieten een ernstig vermoeden van wanbeheer als bedoeld in artikel 10.3e, tweede lid, volgt; en
  • c. 
    dat is vereist in verband met onverwijlde spoed.
  • 2. 
    De spoedaanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 3. 
    De spoedaanwijzing bepaalt de duur waarvoor zij geldt. Deze geldigheidsduur bedraagt ten hoogste zes maanden.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een spoedaanwijzing geeft heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 12a van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.

F

Artikel 11.7a komt te luiden:

Artikel 11.7a. Aanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan de raad van toezicht een aanwijzing tot het nemen van een of meer maatregelen geven, indien sprake is van wanbeheer.
  • 2. 
    Onder wanbeheer wordt verstaan:
  • a. 
    financieel wanbeleid;
  • b. 
    het in ernstige mate nalaten om, in ieder geval in strijd met artikel

1.18, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en de goede voortgang van het onderwijs, waaronder de deugdelijke afsluiting daarvan;

  • c. 
    het door een bestuurder of toezichthouder ongerechtvaardigd verrijken van de rechtspersoon die de instelling in stand houdt, zichzelf of een derde;
  • d. 
    het in de hoedanigheid van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen waardoor financieel voordeel wordt behaald ten gunste van de rechtspersoon die de instelling in stand houdt, zichzelf of een derde;
  • e. 
    het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen binnen de instelling, waaronder in ieder geval wordt verstaan intimidatie of bedreiging van personeel of studenten door een bestuurder of toezichthouder.
  • 3. 
    De aanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een aanwijzing geeft heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.
  • 5. 
    Indien het onderzoek, bedoeld in het vierde lid, mede de kwaliteit van het onderwijs betreft, betrekt de inspectie het accreditatieorgaan bij haar onderzoek.

G

Na artikel 11.7a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

  • 1. 
    Onze Minister kan de raad van toezicht een spoedaanwijzing tot het nemen van een of meer voorlopige maatregelen geven, indien:
  • a. 
    een of meer organen van een instelling als bedoeld in artikel 1.8 tekortschieten in de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet;
  • b. 
    uit dat tekortschieten of mede uit dat tekortschieten een ernstig vermoeden van wanbeheer als bedoeld in artikel 11.7a, tweede lid, volgt; en
  • c. 
    dat is vereist in verband met onverwijlde spoed.
  • 2. 
    De spoedaanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 3. 
    De spoedaanwijzing bepaalt de duur waarvoor zij geldt. Deze geldigheidsduur bedraagt ten hoogste zes maanden.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een spoedaanwijzing geeft heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 12a van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.

H

Artikel 15.1, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. 
    Onze Minister kan de rijksbijdrage, een voorschot daaronder begrepen, geheel of gedeeltelijk inhouden dan wel opschorten, indien:
  • a. 
    een of meer organen van een instelling als bedoeld in artikel 1.4, 1.5 of 1.8 in strijd handelen met het bepaalde bij of krachtens deze wet;
  • b. 
    de raad van toezicht een aanwijzing als bedoeld in artikel 9.9a, 9.51, tweede lid, zesde volzin, 10.3e of 11.7a of een spoedaanwijzing als bedoeld in artikel 9.9b, 10.3e1 of 11.7b niet opvolgt; of
  • c. 
    het bestuur een aanwijzing als bedoeld in artikel 9.51, achtste lid, niet opvolgt.

ARTIKEL VI. WIJZIGING WET PRIMAIR ONDERWIJS BES

De Wet primair onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 128 komt te luiden:

Artikel 128. Aanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan het bevoegd gezag een aanwijzing tot het nemen van een of meer maatregelen geven, indien sprake is van wanbeheer.
  • 2. 
    Onder wanbeheer wordt verstaan:
  • a. 
    financieel wanbeleid;
  • b. 
    het in ernstige mate nalaten om, in ieder geval in strijd met artikel 13, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en de goede voortgang van het onderwijs, waaronder de deugdelijke afsluiting daarvan;
  • c. 
    het door een bestuurder of toezichthouder ongerechtvaardigd verrijken van het bevoegd gezag, zichzelf of een derde;
  • d. 
    het in de hoedanigheid van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen waardoor financieel voordeel wordt behaald ten gunste van het bevoegd gezag, zichzelf of een derde;
  • e. 
    het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen in de schoolorganisatie, waaronder in ieder geval wordt verstaan intimidatie of bedreiging van personeel, leerlingen of ouders door een bestuurder of toezichthouder;
  • f. 
    het structureel handelen in strijd met de zorgplicht voor de veiligheid, bedoeld in artikel 6a, dat leidt of dreigt te leiden tot het toebrengen van ernstige sociale, psychische of fysieke schade aan een of meer leerlingen;
  • g. 
    het structureel handelen in strijd met de burgerschapsopdracht, bedoeld in artikel 10, derde lid en lid 3a, dat leidt of dreigt te leiden tot ernstige aantasting van een of meer basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
  • 3. 
    De aanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een spoedaanwijzing geeft heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.

B

Na artikel 128 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 128a. Spoedaanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan het bevoegd gezag een spoedaanwijzing tot het nemen van een of meer voorlopige maatregelen geven, indien:
  • a. 
    het bevoegd gezag tekortschiet in de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet;
  • b. 
    uit dat tekortschieten of mede uit dat tekortschieten een ernstig vermoeden van wanbeheer als bedoeld in artikel 128, tweede lid, volgt; en
  • c. 
    dat is vereist in verband met onverwijlde spoed.
  • 2. 
    De spoedaanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 3. 
    De spoedaanwijzing bepaalt de duur waarvoor zij geldt. Deze geldigheidsduur bedraagt ten hoogste zes maanden.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een spoedaanwijzing geeft heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.

C

Artikel 129, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. 
    Indien het bevoegd gezag van een school in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens deze wet, waaronder mede wordt verstaan het niet opvolgen van een aanwijzing als bedoeld in artikel 128 of een spoedaanwijzing als bedoeld in artikel 128a, kan Onze Minister de bekostiging, voorschotten daaronder begrepen, geheel of gedeeltelijk inhouden dan wel opschorten.

ARTIKEL VII. WIJZIGING WET VOORTGEZET ONDERWIJS BES

De Wet voortgezet onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 183 komt te luiden:

Artikel 183. Aanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan het bevoegd gezag een aanwijzing tot het nemen van een of meer maatregelen geven, indien sprake is van wanbeheer.
  • 2. 
    Onder wanbeheer wordt verstaan:
  • a. 
    financieel wanbeleid;
  • b. 
    het in ernstige mate nalaten om, in ieder geval in strijd met artikel 47, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en de goede voortgang van het onderwijs, waaronder de deugdelijke afsluiting daarvan;
  • c. 
    het door een bestuurder of toezichthouder ongerechtvaardigd verrijken van het bevoegd gezag, zichzelf of een derde;
  • d. 
    het in de hoedanigheid van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen waardoor financieel voordeel wordt behaald ten gunste van het bevoegd gezag, zichzelf of een derde;
  • e. 
    het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen in de schoolorganisatie, waaronder in ieder geval wordt verstaan intimidatie of bedreiging van personeel, leerlingen of ouders door een bestuurder of toezichthouder;
  • f. 
    het structureel handelen in strijd met de zorgplicht voor de veiligheid, bedoeld in artikel 4a, dat leidt of dreigt te leiden tot het toebrengen van ernstige sociale, psychische of fysieke schade aan een of meer leerlingen;
  • g. 
    het structureel handelen in strijd met de burgerschapsopdracht, bedoeld in artikel 42, dat leidt of dreigt te leiden tot ernstige aantasting van een of meer basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
  • 3. 
    De aanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een aanwijzing geeft heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.

B

Na artikel 183 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 183a. Spoedaanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan het bevoegd gezag een spoedaanwijzing tot het nemen van een of meer voorlopige maatregelen geven, indien:
  • a. 
    het bevoegd gezag tekortschiet in de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet;
  • b. 
    uit dat tekortschieten of mede uit dat tekortschieten een ernstig vermoeden van wanbeheer als bedoeld in artikel 183, tweede lid, volgt; en
  • c. 
    dat is vereist in verband met onverwijlde spoed.
  • 2. 
    De spoedaanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 3. 
    De spoedaanwijzing bepaalt de duur waarvoor zij geldt. Deze geldigheidsduur bedraagt ten hoogste zes maanden.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een spoedaanwijzing geeft heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.

C

Artikel 184, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. 
    Indien het bevoegd gezag van een school in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens deze wet, waaronder mede wordt verstaan het niet opvolgen van een aanwijzing als bedoeld in artikel 183 of een spoedaanwijzing als bedoeld in artikel 183a, kan Onze Minister de bekostiging, voorschotten daaronder begrepen, geheel of gedeeltelijk inhouden dan wel opschorten.

ARTIKEL VIII. WIJZIGING WET EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS BES

A

Artikel 6.2.1, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In onderdeel a wordt «onvoldoende is, of» vervangen door «ten minste drie maanden onvoldoende is geweest,»
  • 2. 
    In onderdeel b wordt «artikel 1.4.1, eerste lid» vervangen door «artikel 1.4.1, derde lid».

B

Artikel 6.2.2 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Aan het opschrift wordt toegevoegd «; waarschuwing»
  • 2. 
    In het tweede lid, onderdeel b, wordt «1.4.2, eerste lid» vervangen door «1.4.2, derde lid».
  • 3. 
    Onder vernummering van het vierde lid tot zesde lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een besluit neemt op grond van het tweede lid, onderdeel a, geeft hij aan het bevoegd gezag een waarschuwing op grond van zijn bevindingen ten aanzien van de kwaliteit van de opleiding. Onze Minister geeft pas toepassing aan het tweede lid, onderdeel a, nadat:
  • a. 
    de waarschuwing ten minste een jaar verstreken is, en
  • b. 
    Onze Minister aan de hand van een nader onderzoek tot het oordeel is gekomen dat niet of niet in voldoende mate gevolg is gegeven aan de waarschuwing.
  • 5. 
    Voordat Onze Minister een besluit neemt op grond van het tweede lid, onderdeel b, geeft hij aan het bevoegd gezag een waarschuwing, onder bepaling van een termijn waarbinnen aan die waarschuwing gevolg moet zijn gegeven en desgewenst overleg met hem dienaangaande plaats kan vinden. De termijn waarbinnen aan de waarschuwing gevolg moet zijn gegeven, bedraagt ten minste drie maanden.
  • 4. 
    In het zesde lid (nieuw) wordt «rechten, bedoeld in dit artikel,» vervangen door «rechten en de waarschuwing».

C

Artikel 6.2.3 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Het eerste lid komt te luiden:
  • 1. 
    Voordat Onze Minister een besluit neemt op grond van artikel 6.2.1, tweede lid, onderdeel a, geeft hij aan het bevoegd gezag een waarschuwing op grond van zijn bevindingen ten aanzien van de kwaliteit van de opleiding, onder bepaling van een termijn waarbinnen aan die waarschuwing gevolg moet zijn gegeven. De termijn waarbinnen aan de waarschuwing gevolg moet zijn gegeven bedraagt ten minste drie maanden. Onze Minister geeft pas toepassing aan artikel 6.2.1, tweede lid, onderdeel a, nadat:
  • a. 
    de termijn, bedoeld in de aanhef, is verstreken, en
  • b. 
    Onze Minister aan de hand van een nader onderzoek tot het oordeel is gekomen dat niet of niet in voldoende mate gevolg is gegeven aan de waarschuwing.
  • 2. 
    In het tweede lid wordt «op grond van artikel 6.2.1, tweede, onderdeel b, respectievelijk 6.2.2, tweede lid, onderdeel b» vervangen door «op grond van artikel 6.2.1, tweede lid, onderdeel b».

D

Na artikel 6.2.5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6.2.6. Schorsing examinering of diplomering bij ernstig vermoeden dat de waarde van diploma's en certificaten in het geding is bij niet-bekostigde opleidingen

  • 1. 
    Onverminderd de artikelen 6.2.1 tot en met 6.2.5 kan Onze Minister besluiten dat ten aanzien van een beroepsopleiding die niet op grond van artikel 2.1.1 voor bekostiging in aanmerking komt gedurende ten hoogste zes maanden rechten kunnen worden geschorst, indien:
  • a. 
    het bevoegd gezag wat betreft het onderwijs of de examinering tekortschiet in de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet;
  • b. 
    er daardoor of mede daardoor een ernstig vermoeden bestaat dat niet aan alle voorwaarden wordt voldaan om tot diplomering over te gaan of de kwaliteit van de examens in grote mate niet voldoet aan de standaarden, bedoeld in artikel 7.4.5; en
  • c. 
    de inzet van andere bevoegdheden van Onze Minister op grond van deze wet niet kan worden afgewacht.
  • 2. 
    Onze Minister schorst uitsluitend:
  • a. 
    het gehele of gedeeltelijke recht op examinering voor de betreffende beroepsopleiding; of
  • b. 
    het recht om voor die opleiding een diploma als bedoeld in artikel 7.4.8 te verstrekken.

E

In artikel 6.3.1 wordt «Artikel 6.2.4 en 6.2.5» vervangen door «De artikelen 6.2.4, 6.2.5 en 6.2.6».

F

In artikel 7.4.6, tweede lid, vervalt «dan wel» en wordt na «6.2.5, eerste lid,» ingevoegd «dan wel 6.2.6, eerste lid,».

G

Artikel 10.1 komt te luiden:

Artikel 10.1. Aanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan de rechtspersoon die de school in stand houdt een aanwijzing tot het nemen van een of meer maatregelen geven, indien sprake is van wanbeheer.
  • 2. 
    Onze Minister is bevoegd de aanwijzing te geven tot en met een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
  • 3. 
    Onder wanbeheer wordt verstaan:
  • a. 
    financieel wanbeleid;
  • b. 
    ernstige nalatigheid om, in ieder geval in strijd met artikel 1.3.2, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en de goede voortgang van het onderwijs, waaronder de deugdelijke afsluiting daarvan;
  • c. 
    het door een bestuurder of toezichthouder ongerechtvaardigd verrijken van de rechtspersoon die de school in stand houdt, zichzelf of een derde;
  • d. 
    het in de hoedanigheid van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen waarmee financieel voordeel wordt behaald ten gunste van de rechtspersoon die de school in stand houdt, zichzelf of een derde.
  • 4. 
    De aanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.

H

Na artikel 10.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10.1a. Spoedaanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan de rechtspersoon die de school in stand houdt een spoedaanwijzing tot het nemen van een of meer voorlopige maatregelen geven, indien:
  • a. 
    het bevoegd gezag tekortschiet in de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet;
  • b. 
    uit dat tekortschieten of mede uit dat tekortschieten een ernstig vermoeden van wanbeheer als bedoeld in artikel 10.1, tweede lid, volgt; en
  • c. 
    dat is vereist in verband met onverwijlde spoed.
  • 2. 
    De spoedaanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 3. 
    De spoedaanwijzing bepaalt de duur waarvoor zij geldt. Deze geldigheidsduur bedraagt ten hoogste zes maanden.

I

Artikel 10.2, eerste lid, komt te luiden:

Indien het bevoegd gezag in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens deze wet of indien de rechtspersoon die de school in stand houdt een aanwijzing als bedoeld in artikel 10.1 of een spoedaanwijzing als bedoeld in artikel 10.1a niet opvolgt, kan Onze Minister de rijksbijdrage, voorschotten daaronder begrepen, geheel of gedeeltelijk inhouden dan wel opschorten.

J

Artikel 10.3 komt te luiden:

Artikel 10.3. Bestuurlijke boete niet-gerechtigd aanduiden beroepsopleiding

  • 1. 
    Het is anderen dan de instellingen die daartoe ingevolge deze wet zijn gerechtigd, verboden om:
  • a. 
    een beroepsopleiding in de zin van deze wet te verzorgen of aan te bieden;
  • b. 
    een examen in de zin van deze wet af te nemen of aan te bieden;
  • c. 
    een diploma als bedoeld in artikel 7.4.8, een certificaat als bedoeld in artikel 7.2.3 of een mbo-verklaring als bedoeld in artikel 7.4.8a, af te geven of in het vooruitzicht te stellen.
  • d. 
    ten onrechte de indruk te wekken dat een activiteit onderwijs of examinering in de zin van deze wet betreft, dan wel kan leiden tot een diploma als bedoeld in artikel 7.4.8, een certificaat als bedoeld in artikel 7.2.3 of een mbo-verklaring als bedoeld in artikel 7.4.8a.
  • 2. 
    Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen aan degene die handelt in strijd met het eerste lid.
  • 3. 
    De bestuurlijke boete, bedoeld in het tweede lid, bedraagt ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de zesde categorie, bedoeld in artikel 27, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES of, indien dat passender is, ten hoogste 10% van de omzet van de onderneming, onderscheidenlijk, indien de overtreding door een ondernemersvereniging is begaan, van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken, in het boekjaar voorafgaande aan het besluit waarin de bestuurlijke boete wordt opgelegd.

ARTIKEL IX. WIJZIGING WET OP HET ONDERWIJSTOEZICHT

Artikel 21 van de Wet op het onderwijstoezicht wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In het eerste lid wordt «in de vijfde week» vervangen door «in de derde week».
  • 2. 
    Na het eerste lid, wordt, onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:
  • 2. 
    Een inspectierapport dat ten grondslag ligt aan een spoedaanwijzing als bedoeld in de artikelen 163b1 van de Wet op het primair onderwijs, 145b van de Wet op de expertisecentra, 103g1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, 9.1.4b van de Wet educatie en beroepsonderwijs, 9.9b, 10.3e1, 11.7b van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, 128a van de Wet primair onderwijs BES, 183a van de Wet voortgezet onderwijs BES en artikel 10.1a Wet educatie en beroepsonderwijs BES, wordt, in afwijking van het eerste lid, de dag na die van de bekendmaking van de spoedaanwijzing openbaar gemaakt. De vorige volzin is niet van toepassing indien openbaarmaking reeds op grond van het eerste lid heeft plaatsgevonden.
  • 3. 
    In het derde lid (nieuw) wordt «de vijfde week» vervangen door «de derde week» en wordt na «artikel 20, zesde lid,» ingevoegd «dan wel voor de openbaarmaking, bedoeld in het tweede lid, eerste volzin,».
  • 4. 
    In het vijfde lid (nieuw) wordt «het eerste lid» vervangen door «het eerste of tweede lid».

ARTIKEL X. SAMENLOOP WET VAN 25 FEBRUARI 2021 TOT WIJZIGING VAN ONDER MEER DE WET OP HET PRIMAIR ONDERWIJS, DE WET OP DE EXPERTISECENTRA, DE WET PRIMAIR ONDERWIJS BES, DE WET OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS EN ENKELE ANDERE WETTEN VANWEGE DE VEREENVOUDIGING VAN DE BEKOSTIGING VAN DE SCHOLEN VOOR PRIMAIR ONDERWIJS EN SAMENWERKINGSVERBANDEN

A

Indien artikel I, onderdeel FF, van de Wet van 25 februari 2021 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op het voortgezet onderwijs en enkele andere wetten vanwege de vereenvoudiging van de bekostiging van de scholen voor primair onderwijs en samenwerkingsverbanden (Stb. 2021, 171)

  • a. 
    eerder in werking treedt of is getreden dan artikel I van deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:

Artikel I komt te luiden:

ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE WET OP HET PRIMAIR ONDERWIJS

A

Artikel 153 komt te luiden:

Artikel 153. Aanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan het bevoegd gezag een aanwijzing tot het nemen van een of meer maatregelen geven, indien sprake is van wanbeheer.
  • 2. 
    Onder wanbeheer wordt verstaan:
  • a. 
    financieel wanbeleid;
  • b. 
    het in ernstige mate nalaten om, in ieder geval in strijd met artikel 10, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en de goede voortgang van het onderwijs, waaronder de deugdelijke afsluiting daarvan;
  • c. 
    het door een bestuurder of toezichthouder ongerechtvaardigd verrijken van het bevoegd gezag, zichzelf of een derde;
  • d. 
    het in de hoedanigheid van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen waardoor financieel voordeel wordt behaald ten gunste van het bevoegd gezag, zichzelf of een derde;
  • e. 
    het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen in de schoolorganisatie, waaronder in ieder geval wordt verstaan intimidatie of bedreiging van personeel, leerlingen of ouders door een bestuurder of toezichthouder;
  • f. 
    het structureel handelen in strijd met de zorgplicht voor de veiligheid, bedoeld in artikel 4c, dat leidt of dreigt te leiden tot het toebrengen van ernstige sociale, psychische of fysieke schade aan een of meer leerlingen;
  • g. 
    het structureel handelen in strijd met de burgerschapsopdracht, bedoeld in artikel 8, derde lid en lid 3a, dat leidt of dreigt te leiden tot ernstige aantasting van een of meer basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
  • 3. 
    De aanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een aanwijzing geeft heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.
  • 5. 
    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een door Onze Minister te geven aanwijzing aan een samenwerkingsverband.

B

Na artikel 153 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 153a. Spoedaanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan het bevoegd gezag een spoedaanwijzing tot het nemen van een of meer voorlopige maatregelen geven, indien:
  • a. 
    het bevoegd gezag tekortschiet in de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet;
  • b. 
    uit dat tekortschieten of mede uit dat tekortschieten een ernstig vermoeden van wanbeheer als bedoeld in artikel 153, tweede lid, volgt; en
  • c. 
    dat is vereist in verband met onverwijlde spoed.
  • 2. 
    De spoedaanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 3. 
    De spoedaanwijzing bepaalt de duur waarvoor zij geldt. Deze geldigheidsduur bedraagt ten hoogste zes maanden.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een spoedaanwijzing geeft, heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.
  • 5. 
    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een door Onze Minister te geven spoedaanwijzing aan een samenwerkingsverband.

C

Artikel 155, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. 
    Indien het bevoegd gezag van een school dan wel het samenwerkingsverband in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens deze wet, waaronder mede wordt verstaan het niet opvolgen van een aanwijzing als bedoeld in artikel 153 of een spoedaanwijzing als bedoeld in artikel 153a, kan Onze Minister de bekostiging, voorschotten daaronder begrepen, geheel of gedeeltelijk inhouden dan wel opschorten.

D

Aan artikel 157 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. 
    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, indien uit een inspectierapport als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht blijkt dat een bevoegd gezag niet of niet volledig heeft voldaan aan een aanwijzing wegens wanbeheer als bedoeld in artikel 153, tweede lid, onderdeel f of g, en dat het wanbeheer niet is beëindigd.
  • b. 
    later in werking treedt dan artikel I van deze wet, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onderdeel FF, komt te luiden: FF

De artikelen 151 tot en met 195 worden vernummerd tot de artikelen 137 tot en met 215, met uitzondering van artikel 163b1, dat wordt vernummerd tot artikel 153a.

B

Na artikel I, onderdeel RR, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende: RRa

In artikel 153a (nieuw), tweede lid, onderdeel b, wordt «artikel 163b» vervangen door «artikel 153».

Artikel I, onderdeel SS, komt te luiden:

SS

In artikel 155 (nieuw) wordt: «artikel 163b» vervangen door «artikel 153» en wordt «artikel 163b1» vervangen door «artikel 153a».

D

Na artikel I, onderdeel SS, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende: SSa

In artikel 157 (nieuw), vierde lid, wordt «artikel 163b» vervangen door «artikel 153».

B

Indien artikel II, onderdeel W, van de Wet van 25 februari 2021 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op het voortgezet onderwijs en enkele andere wetten vanwege de vereenvoudiging van de bekostiging van de scholen voor primair onderwijs en samenwerkingsverbanden (Stb. 2021, 171)

  • a. 
    eerder in werking treedt of is getreden dan artikel II van deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:

Artikel II komt te luiden:

ARTIKEL II. WIJZIGING WET OP DE EXPERTISECENTRA

De Wet op de expertisecentra wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 132 komt te luiden:

Artikel 132. Aanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan het bevoegd gezag een aanwijzing tot het nemen van een of meer maatregelen geven, indien sprake is van wanbeheer.
  • 2. 
    Onder wanbeheer wordt verstaan:
  • a. 
    financieel wanbeleid;
  • b. 
    het in ernstige mate nalaten om, in ieder geval in strijd met artikel 19, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en de goede voortgang van het onderwijs, waaronder de deugdelijke afsluiting daarvan;
  • c. 
    het door een bestuurder of toezichthouder ongerechtvaardigd verrijken van het bevoegd gezag, zichzelf of een derde;
  • d. 
    het in de hoedanigheid van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen waardoor financieel voordeel wordt behaald ten gunste van het bevoegd gezag, zichzelf of een derde;
  • e. 
    het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen in de schoolorganisatie, waaronder in ieder geval wordt verstaan intimidatie of bedreiging van personeel, leerlingen of ouders door een bestuurder of toezichthouder;
  • f. 
    het structureel handelen in strijd met de zorgplicht voor de veiligheid, bedoeld in artikel 5a, dat leidt of dreigt te leiden tot het toebrengen van ernstige sociale, psychische of fysieke schade aan een of meer leerlingen;
  • g. 
    het structureel handelen in strijd met de burgerschapsopdracht, bedoeld in artikel 11, vierde lid en lid 4a, dat leidt of dreigt te leiden tot ernstige aantasting van een of meer basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
  • 3. 
    De aanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een aanwijzing geeft heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.
  • 5. 
    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een door Onze Minister te geven aanwijzing aan een samenwerkingsverband.

B

Na artikel 132 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 132a. Spoedaanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan het bevoegd gezag een spoedaanwijzing tot het nemen van een of meer voorlopige maatregelen geven, indien:
  • a. 
    het bevoegd gezag tekortschiet in de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet;
  • b. 
    uit dat tekortschieten of mede uit dat tekortschieten een ernstig vermoeden van wanbeheer als bedoeld in artikel 132, tweede lid, volgt; en
  • c. 
    dat is vereist in verband met onverwijlde spoed.
  • 2. 
    De spoedaanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 3. 
    De spoedaanwijzing bepaalt de duur waarvoor zij geldt. Deze geldigheidsduur bedraagt ten hoogste zes maanden.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een spoedaanwijzing geeft heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.
  • 5. 
    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een door Onze Minister te geven spoedaanwijzing aan een samenwerkingsverband.

C

Artikel 133, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. 
    Indien het bevoegd gezag van een school in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens deze wet, waaronder mede wordt verstaan het niet opvolgen van een aanwijzing als bedoeld in artikel 132 of een spoedaanwijzing als bedoeld in artikel 132a, kan Onze Minister de bekostiging, voorschotten daaronder begrepen, geheel of gedeeltelijk inhouden dan wel opschorten.
  • b. 
    later in werking treedt dan artikel II van deze wet, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel II, onderdeel W, komt te luiden:

De artikelen 145a tot en met 179 worden vernummerd tot de artikelen 132 tot en met 189, met uitzondering van artikel 145b, dat wordt vernummerd tot artikel 132a.

B

Na artikel II, onderdeel W, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende: Wa

In artikel 132a (nieuw), tweede lid, onderdeel b, wordt «artikel 145a» vervangen door «artikel 132».

C

Artikel II, onderdeel X, komt te luiden:

In artikel 133 (nieuw), eerste lid, wordt «artikel 145a» vervangen door «artikel 132» en wordt «artikel 145b» vervangen door «artikel 132a».

C

Indien artikel III, onderdeel S, van de Wet van 25 februari 2021 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op het voortgezet onderwijs en enkele andere wetten vanwege de vereenvoudiging van de bekostiging van de scholen voor primair onderwijs en samenwerkingsverbanden (Stb. 2021, 171)

  • a. 
    eerder in werking treedt of is getreden dan artikel VI van deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:

Artikel VI komt te luiden:

ARTIKEL VI. WIJZIGING WET PRIMAIR ONDERWIJS BES

De Wet primair onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 122 komt te luiden:

Artikel 122. Aanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan het bevoegd gezag een aanwijzing tot het nemen van een of meer maatregelen geven, indien sprake is van wanbeheer.
  • 2. 
    Onder wanbeheer wordt verstaan:
  • a. 
    financieel wanbeleid;
  • b. 
    het in ernstige mate nalaten om, in ieder geval in strijd met artikel 13, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en de goede voortgang van het onderwijs, waaronder de deugdelijke afsluiting daarvan;
  • c. 
    het door een bestuurder of toezichthouder ongerechtvaardigd verrijken van het bevoegd gezag, zichzelf of een derde;
  • d. 
    het in de hoedanigheid van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen waardoor financieel voordeel wordt behaald ten gunste van het bevoegd gezag, zichzelf of een derde;
  • e. 
    het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen in de schoolorganisatie, waaronder in ieder geval wordt verstaan intimidatie of bedreiging van personeel, leerlingen of ouders door een bestuurder of toezichthouder;
  • f. 
    het structureel handelen in strijd met de zorgplicht voor de veiligheid, bedoeld in artikel 6a, dat leidt of dreigt te leiden tot het toebrengen van ernstige sociale, psychische of fysieke schade aan een of meer leerlingen;
  • g. 
    het structureel handelen in strijd met de burgerschapsopdracht, bedoeld in artikel 10, derde lid en lid 3a, dat leidt of dreigt te leiden tot ernstige aantasting van een of meer basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
  • 3. 
    De aanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een spoedaanwijzing geeft heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.

B

Na artikel 122 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 122a. Spoedaanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan het bevoegd gezag een spoedaanwijzing tot het nemen van een of meer voorlopige maatregelen geven, indien:
  • a. 
    het bevoegd gezag tekortschiet in de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet;
  • b. 
    uit dat tekortschieten of mede uit dat tekortschieten een ernstig vermoeden van wanbeheer als bedoeld in artikel 122, tweede lid, volgt; en
  • c. 
    dat is vereist in verband met onverwijlde spoed.
  • 2. 
    De spoedaanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 3. 
    De spoedaanwijzing bepaalt de duur waarvoor zij geldt. Deze geldigheidsduur bedraagt ten hoogste zes maanden.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een spoedaanwijzing geeft heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.

C

Artikel 123, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. 
    Indien het bevoegd gezag van een school in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens deze wet, waaronder mede wordt verstaan het niet opvolgen van een aanwijzing als bedoeld in artikel 122 of een spoedaanwijzing als bedoeld in artikel 122a, kan Onze Minister de bekostiging, voorschotten daaronder begrepen, geheel of gedeeltelijk inhouden dan wel opschorten.
  • b. 
    later in werking treedt dan artikel VI van deze wet, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

Na artikel III, onderdeel Q, worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

Qa

In artikel 122a (nieuw), tweede lid, onderdeel b, wordt «artikel 128» vervangen door «artikel 122».

Qb

In artikel 123 (nieuw), eerste lid, wordt «artikel 128» vervangen door «artikel 122» en wordt «artikel 128a» vervangen door «artikel 122a».

C

Artikel III, onderdeel S, komt te luiden:

In hoofdstuk 1, titel III, worden de afdelingen 8 tot en met 11 vernummerd tot de afdelingen 7 tot en met 10 en worden de artikelen 122 tot en met 163 vernummerd tot de artikelen 116 tot en met 156, met uitzondering van artikel 128a, dat wordt vernummerd tot artikel 122a.

ARTIKEL XI. SAMENLOOP WET BESTUURLIJKE HARMONISATIE BEROEPSONDERWIJS

A

Indien het bij koninklijke boodschap van 15 oktober 2020 ingediende voorstel van wet tot Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met een vereenvoudiging van de bestuurlijke inrichting van het stelsel voor beroepsonderwijs door omvorming van het aoc tot verticale scholengemeenschap en een andere invulling van bevoegd gezag (Wet bestuurlijke harmonisatie beroepsonderwijs), Kamerstukken II 2020-2021, 35 606, tot wet is of wordt verheven en

  • a. 
    artikel I, onderdeel V, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel IV van deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel IV, onderdeel H, komt als volgt te luiden:

Artikel 3.1.5 komt te luiden:

Artikel 3.1.5 Aanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan het bevoegd gezag een aanwijzing tot het nemen van een of meer maatregelen geven, indien sprake is van wanbeheer.
  • 2. 
    Onder wanbeheer wordt verstaan:
  • a. 
    financieel wanbeleid;
  • b. 
    het in ernstige mate nalaten om, in ieder geval in strijd met de artikelen 1.3.6 en 1.3.6a, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en de goede voortgang van het onderwijs, waaronder de deugdelijke afsluiting daarvan;
  • c. 
    het door een bestuurder of toezichthouder ongerechtvaardigd verrijken van de rechtspersoon die de instelling in stand houdt, zichzelf of een derde;
  • d. 
    het in de hoedanigheid van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen waardoor financieel voordeel wordt behaald ten gunste van de rechtspersoon die de instelling in stand houdt, zichzelf of een derde;
  • e. 
    het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen binnen de instelling, waaronder in ieder geval wordt verstaan intimidatie of bedreiging van personeel of studenten door een bestuurder of toezichthouder.
  • 3. 
    De aanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een aanwijzing geeft heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.

B

Artikel IV, onderdeel I, komt te luiden:

Na artikel 3.1.5 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 3.1.6. Spoedaanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan het bevoegd gezag een spoedaanwijzing tot het nemen van een of meer voorlopige maatregelen geven, indien:
  • a. 
    het bevoegd gezag tekortschiet in de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet;
  • b. 
    uit dat tekortschieten of mede uit dat tekortschieten een ernstig vermoeden van wanbeheer als bedoeld in artikel 3.1.5, tweede lid, volgt; en
  • c. 
    dat is vereist in verband met onverwijlde spoed.
  • 2. 
    De spoedaanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 3. 
    De spoedaanwijzing bepaalt de duur waarvoor zij geldt. Deze geldigheidsduur bedraagt ten hoogste zes maanden.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een spoedaanwijzing geeft heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.

C

Artikel IV, onderdeel J, komt te luiden:

Artikel 11.1, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. 
    Indien het bevoegd gezag van een instelling in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens deze wet dan wel een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.1.5 of een spoedaanwijzing als bedoeld in artikel 3.1.6 niet opvolgt, kan Onze Minister de rijksbijdrage, voorschotten daaronder begrepen, geheel of gedeeltelijk inhouden dan wel opschorten.
  • b. 
    artikel I, onderdeel V, van die wet later in werking treedt dan artikel IV van deze wet, wordt die wet als volgt gewijzigd:

In artikel I, onderdeel V, komt artikel 3.1.5 te luiden:

Artikel 3.1.5 Aanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan het bevoegd gezag een aanwijzing tot het nemen van een of meer maatregelen geven, indien sprake is van wanbeheer.
  • 2. 
    Onder wanbeheer wordt verstaan:
  • a. 
    financieel wanbeleid;
  • b. 
    het in ernstige mate nalaten om, in ieder geval in strijd met de artikelen 1.3.6 en 1.3.6a, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en de goede voortgang van het onderwijs, waaronder de deugdelijke afsluiting daarvan;
  • c. 
    het door een bestuurder of toezichthouder ongerechtvaardigd verrijken van de rechtspersoon die de instelling in stand houdt, zichzelf of een derde;
  • d. 
    het in de hoedanigheid van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen waardoor financieel voordeel wordt behaald ten gunste van de rechtspersoon die de instelling in stand houdt, zichzelf of een derde;
  • e. 
    het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen binnen de instelling, waaronder in ieder geval wordt verstaan intimidatie of bedreiging van personeel of studenten door een bestuurder of toezichthouder.
  • 3. 
    De aanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een aanwijzing geeft heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.

B

Na artikel I, onderdeel V, artikel 3.1.5, wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 3.1.6. Spoedaanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan het bevoegd gezag een spoedaanwijzing tot het nemen van een of meer voorlopige maatregelen geven, indien:
  • a. 
    het bevoegd gezag tekortschiet in de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet;
  • b. 
    uit dat tekortschieten of mede uit dat tekortschieten een ernstig vermoeden van wanbeheer als bedoeld in artikel 3.1.5, tweede lid, volgt; en
  • c. 
    dat is vereist in verband met onverwijlde spoed.
  • 2. 
    De spoedaanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 3. 
    De spoedaanwijzing bepaalt de duur waarvoor zij geldt. Deze geldigheidsduur bedraagt ten hoogste zes maanden.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een spoedaanwijzing geeft heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.

C

Artikel I, onderdeel OO, komt te luiden:

OO

In het eerste lid wordt «artikel 9.1.4a» vervangen door «artikel 3.1.5» en wordt «artikel 9.1.4b» vervangen door «artikel 3.1.6».

B

Indien het bij koninklijke boodschap van 15 oktober 2020 ingediende voorstel van wet tot Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met een vereenvoudiging van de bestuurlijke inrichting van het stelsel voor beroepsonderwijs door omvorming van het aoc tot verticale scholengemeenschap en een andere invulling van bevoegd gezag (Wet bestuurlijke harmonisatie beroepsonderwijs), Kamerstukken II 2020-2021, 35 606, tot wet is of wordt verheven en

  • a. 
    artikel II, onderdeel B, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel VIII van deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel VIII, onderdeel G, komt te luiden:

Artikel 10.1 komt te luiden:

Artikel 10.1. Aanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan het bevoegd gezag een aanwijzing tot het nemen van een of meer maatregelen geven, indien sprake is van wanbeheer.
  • 2. 
    Onze Minister is bevoegd de aanwijzing te geven tot en met een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
  • 3. 
    Onder wanbeheer wordt verstaan:
  • a. 
    financieel wanbeleid;
  • b. 
    ernstige nalatigheid om, in ieder geval in strijd met artikel 1.3.2, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en de goede voortgang van het onderwijs, waaronder de deugdelijke afsluiting daarvan;
  • c. 
    het door een bestuurder of toezichthouder ongerechtvaardigd verrijken van het bevoegd gezag, zichzelf of een derde;
  • d. 
    het in de hoedanigheid van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen waarmee financieel voordeel wordt behaald ten gunste van het bevoegd gezag, zichzelf of een derde.
  • 4. 
    De aanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.

B

Artikel VIII, onderdeel H, komt te luiden:

Na artikel 10.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10.1a. Spoedaanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan het bevoegd gezag een spoedaanwijzing tot het nemen van een of meer voorlopige maatregelen geven, indien:
  • a. 
    het bevoegd gezag tekortschiet in de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet;
  • b. 
    uit dat tekortschieten of mede uit dat tekortschieten een ernstig vermoeden van wanbeheer als bedoeld in artikel 10.1, tweede lid, volgt;

en

  • c. 
    dat is vereist in verband met onverwijlde spoed.
  • 2. 
    De spoedaanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 3. 
    De spoedaanwijzing bepaalt de duur waarvoor zij geldt. Deze geldigheidsduur bedraagt ten hoogste zes maanden.

C

Artikel VIII, onderdeel I, komt te luiden:

Artikel 10.2, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. 
    Indien het bevoegd gezag in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens deze wet, waaronder mede wordt verstaan het niet opvolgen van een aanwijzing als bedoeld in artikel 10.1 of een spoedaanwijzing als bedoeld in artikel 10.1a, kan Onze Minister de rijksbijdrage, voorschotten daaronder begrepen, geheel of gedeeltelijk inhouden dan wel opschorten.
  • b. 
    artikel II, onderdeel B, van die wet later in werking treedt dan artikel VIII van deze wet, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel II, onderdeel B, komt te luiden:

In artikel 10.1, eerste lid en het derde lid, onderdelen c en d, wordt «de rechtspersoon die de school in stand houdt» telkens vervangen door «het bevoegd gezag».

B

Na artikel II, onderdeel B, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

C

In artikel 10.1a, eerste lid, wordt «de rechtspersoon die de school in stand houdt» vervangen door «het bevoegd gezag».

D

Artikel 10.2, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. 
    Indien het bevoegd gezag in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens deze wet, waaronder mede wordt verstaan het niet opvolgen van een aanwijzing als bedoeld in artikel 10.1 of een spoedaanwijzing als bedoeld in artikel 10.1a, kan Onze Minister de rijksbijdrage, voorschotten daaronder begrepen, geheel of gedeeltelijk inhouden dan wel opschorten.

ARTIKEL XII. SAMENLOOP WET VOORTGEZET ONDERWIJS 2020

Indien artikel 14.1, eerste lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020:

  • a. 
    eerder in werking treedt of is getreden dan artikel III van deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:

Artikel III van deze wet komt als volgt te luiden:

ARTIKEL III. WIJZIGING VAN DE WET VOORTGEZET ONDERWIJS 2020

De Wet voortgezet onderwijs 2020 wordt als volgt gewijzigd:

Aan artikel 2.95 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. 
    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien uit een inspectierapport als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht blijkt dat een bevoegd gezag niet of niet volledig heeft voldaan aan een aanwijzing wegens wanbeheer als bedoeld in artikel 3.38, tweede lid, onderdeel f of g, en dat het wanbeheer niet is beëindigd.

B

Artikel 3.38 komt te luiden:

Artikel 3.38. Aanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan het bevoegd gezag een aanwijzing tot het nemen van een of meer maatregelen geven, indien sprake is van wanbeheer.
  • 2. 
    Onder wanbeheer wordt verstaan:
  • a. 
    financieel wanbeleid;
  • b. 
    het in ernstige mate nalaten om, in ieder geval in strijd met artikel 2.87, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en de goede voortgang van het onderwijs, waaronder de deugdelijke afsluiting daarvan;
  • c. 
    het door een bestuurder of toezichthouder ongerechtvaardigd verrijken van het bevoegd gezag, zichzelf of een derde;
  • d. 
    het in de hoedanigheid van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen waardoor financieel voordeel wordt behaald ten gunste van het bevoegd gezag, zichzelf of een derde;
  • e. 
    het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen in de schoolorganisatie, waaronder in ieder geval wordt verstaan intimidatie of bedreiging van personeel, leerlingen of ouders door een bestuurder of toezichthouder;
  • f. 
    het structureel handelen in strijd met de zorgplicht voor de veiligheid, bedoeld in artikel 3.40, dat leidt of dreigt te leiden tot het toebrengen van ernstige sociale, psychische of fysieke schade aan een of meer leerlingen;
  • g. 
    het structureel handelen in strijd met de burgerschapsopdracht, bedoeld in artikel 2.2, dat leidt of dreigt te leiden tot ernstige aantasting van een of meer basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
  • 3. 
    De aanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een spoedaanwijzing geeft heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.
  • 5. 
    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een door Onze Minister te geven aanwijzing aan een samenwerkingsverband.

C

Na artikel 3.38 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

  • 1. 
    Onze Minister kan het bevoegd gezag een spoedaanwijzing tot het nemen van een of meer voorlopige maatregelen geven, indien:
  • a. 
    het bevoegd gezag tekortschiet in de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet;
  • b. 
    uit dat tekortschieten of mede uit dat tekortschieten een ernstig vermoeden van wanbeheer als bedoeld in artikel 3.38, tweede lid, volgt; en
  • c. 
    dat is vereist in verband met onverwijlde spoed.
  • 2. 
    De spoedaanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 3. 
    De spoedaanwijzing bepaalt de duur waarvoor zij geldt. Deze geldigheidsduur bedraagt ten hoogste zes maanden.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een spoedaanwijzing geeft heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 WOT verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, WOT.
  • 5. 
    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een door Onze Minister te geven spoedaanwijzing aan een samenwerkingsverband.

D

In artikel 10.1, eerste lid, eerste volzin, wordt na «als bedoeld in artikel 3.38» ingevoegd «of een spoedaanwijzing als bedoeld in artikel 3.38a».

B

Artikel VII van deze wet vervalt.

  • b. 
    later in werking treedt dan artikel III van deze wet, wordt de Wet voortgezet onderwijs 2020 als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 2.95 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. 
    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien uit een inspectierapport als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht blijkt dat een bevoegd gezag niet of niet volledig heeft voldaan aan een aanwijzing wegens wanbeheer als bedoeld in artikel 3.38, tweede lid, onderdeel f of g, en dat het wanbeheer niet is beëindigd.

B

Artikel 3.38 komt te luiden:

Artikel 3.38. Aanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan het bevoegd gezag een aanwijzing tot het nemen van een of meer maatregelen geven, indien sprake is van wanbeheer.
  • 2. 
    Onder wanbeheer wordt verstaan:
  • a. 
    financieel wanbeleid;
  • b. 
    het in ernstige mate nalaten om, in ieder geval in strijd met artikel 2.87, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en de goede voortgang van het onderwijs, waaronder de deugdelijke afsluiting daarvan;
  • c. 
    het door een bestuurder of toezichthouder ongerechtvaardigd verrijken van het bevoegd gezag, zichzelf of een derde;
  • d. 
    het in de hoedanigheid van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen waardoor financieel voordeel wordt behaald ten gunste van het bevoegd gezag, zichzelf of een derde;
  • e. 
    het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen in de schoolorganisatie, waaronder in ieder geval wordt verstaan intimidatie of bedreiging van personeel, leerlingen of ouders door een bestuurder of toezichthouder;
  • f. 
    het structureel handelen in strijd met de zorgplicht voor de veiligheid, bedoeld in artikel 3.40, dat leidt of dreigt te leiden tot het toebrengen van ernstige sociale, psychische of fysieke schade aan een of meer leerlingen;
  • g. 
    het structureel handelen in strijd met de burgerschapsopdracht, bedoeld in artikel 2.2, dat leidt of dreigt te leiden tot ernstige aantasting van een of meer basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
  • 3. 
    De aanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een spoedaanwijzing geeft heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.
  • 5. 
    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een door Onze Minister te geven aanwijzing aan een samenwerkingsverband.

C

Na artikel 3.38 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.38a. Spoedaanwijzing

  • 1. 
    Onze Minister kan het bevoegd gezag een spoedaanwijzing tot het nemen van een of meer voorlopige maatregelen geven, indien:
  • a. 
    het bevoegd gezag tekortschiet in de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet;
  • b. 
    uit dat tekortschieten of mede uit dat tekortschieten een ernstig vermoeden van wanbeheer als bedoeld in artikel 3.38, tweede lid, volgt; en
  • c. 
    dat is vereist in verband met onverwijlde spoed.
  • 2. 
    De spoedaanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
  • 3. 
    De spoedaanwijzing bepaalt de duur waarvoor zij geldt. Deze geldigheidsduur bedraagt ten hoogste zes maanden.
  • 4. 
    Voordat Onze Minister een spoedaanwijzing geeft heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 WOT verricht en daarover een inspectierapport uitgebracht als bedoeld in artikel 20, eerste lid, WOT.
  • 5. 
    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een door Onze Minister te geven spoedaanwijzing aan een samenwerkingsverband.

D

In artikel 10.1, eerste lid, eerste volzin, wordt na «als bedoeld in artikel 3.38» ingevoegd «of een spoedaanwijzing als bedoeld in artikel 3.38a».

ARTIKEL XIII. CITEERTITEL

Deze wet wordt aangehaald als: Wet uitbreiding bestuurlijk instrumentarium onderwijs.

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 35 920, nr. 2 33


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.