Bijdrage Wetgevingsoverleg Jeugdzorg

Met dank overgenomen van W.P.H.J. (René) Peters i, gepubliceerd op dinsdag 24 november 2020.

De rode draad van mijn verhaal is eenvoudig. We zijn zo druk met ‘problemen’ en ‘zorgen’ dat we vergeten gewoon op te voeden. We zijn zo bezig met het beheersen van risico’s dat we het belang van het kind soms uit het oog verliezen. En we zijn zo druk met medicaliseren van leer en andere kleine moeilijkheden, dat we vergeten gewoon les te geven. Dat is onnodig, hier en daar schadelijk en zorgt er voor dat we niet voldoende tijd geld en energie steken om de echte zware en moeilijke problemen op te lossen. Kinderen met ingewikkelde problemen worden soms nog als een hete aardappel door het systeem geschoven. Voorzitter, ik ga deze drie punten langs en vraag de staatssecretaris hierop te reflecteren.

We zijn vergeten dat veel moeilijkheden bij opgroeien horen. Dat sommige zaken bij het leven horen. Dat je prima kunt leven met kleine onvolkomenheden. Dat sommige zaken vanzelf overgaan. Dat niet alles zorg is. En dat is vreemd. Want de jeugdwet is er op geschreven te normaliseren, te demedicaliseren, uit te gaan van kansen, van echte preventie. En dat, voorzitter, is nu precies wat we niet doen. Nog nooit in de geschiedenis, waar ook op aarde zijn zoveel kinderen in ‘zorg’ als hier en nu in Nederland. En dat is duur. En dat is schadelijk.

We zeggen het al jaren. Met 85% van onze kinderen gaat het goed. 10% van de kinderen heeft een probleem. En 5% van de kinderen heeft een serieus probleem. Die verhouding is de afgelopen veertig jaar niet veranderd. Daar zijn wetenschappers en ervaringsdeskundigen het wel over eens. Maar de focus op problemen is wel toegenomen. Niet de kinderen hebben meer problemen. Wij zijn meer dingen problemen gaan noemen. Problemen die door professionals opgepakt moeten worden. En dat is erg.

Dat is erg omdat we onze centen maar een keer kunnen uitgeven. Deelt de staatssecretaris het beeld dat kinderen met zware problemen minder goed geholpen worden omdat we veel inzet plegen voor kinderen met nauwelijks een probleem? En is de staatssecretaris het met het CDA eens dat dit niet de bedoeling kan zijn.

De staatssecretaris is ook van de preventie. Kan hij zijn visie op preventie geven? Is dat normaliseren, inzetten op verenigingen, sociale cohesie en vooral op bestaanszekerheid en participatie? Of is dat lichte zorg voor kleine problemen? Zou gemeentelijke inzet op het normale leven en het afbakenen van zorg gemeenten weer financiële lucht geven te investeren in kinderen die gespecialiseerde zorg nodig hebben.

Lang geleden heb ik eens gevraagd naar een onderzoek naar de noodzaak tot afbakening van de vraag ‘ wat is zorg?’. Het antwoord in samenwerking met de VNG was een prachtig stukje proza. Niet precies een antwoord op de vraag maar wel een helder statement. Begrenzing binnen de jeugdwet is niet wenselijk. Maatwerk blijft mogelijk. En niet alles wat kan, moet ook. In reactie daarop schreven Duco Bannink, Tim Robbe en Ben Buchter een helder artikel. Gemeenten kunnen en mogen zelf de vraag wat ze zien als jeugdzorg begrenzen. Anderen, zoals Bianca den Outer en Adri van Montfoort schetsen dat een groot deel van de gemeentelijke tekorten ontstaan zijn door keuzes die gemeenten gemaakt hebben of door keuzes die ze bewust niet gemaakt hebben. Mijn heldere vraag aan de staatssecretaris is de volgende. Waar staat hij nu?

Kunnen gemeenten heel goed zelf de vraag naar jeugdzorg beperken? En moeten ze dus niet steeds zeggen dat ze meer geld nodig hebben? En is er nog iets vanuit de kamer nodig om gemeenten daarbij te helpen.

Ik weet het wel. Wij maken het niet meer mee met zijn allen. En soms moet er ook worden ingegrepen. Maar ons doel moet zijn dat geen kind uit huis geplaatst wordt. Onze vraag zou steeds moeten zijn, wat hebben ouders nodig om het kind thuis te kunnen houden? Aan het kind ligt het vrijwel nooit. En, hoe slecht ze het thuis soms ook gehad hebben, vrijwel ieder kind wil terug naar zijn ouders. In ons land zijn we wereldkampioen ketenverlenging. Zo ook in de jeugdbescherming. Wijkteams, raad voor de kinderbescherming, veilig thuis, de gecertificeerde instelling, jeugdrechter ze houden zich allemaal (deels) bezig met de veiligheid van het kind. En dan komt de hulpverlening daar nog bovenop. Nog afgezien van de kosten, het personeelsgebrek dat we organiseren, de fouten die gemaakt worden door te werken over veel schijven, en de nadruk op het voorkomen van ellende in plaats van het kijken naar het belang van het kind en de ouders. Het is eigenlijk erg. En dat vinden professionals in het veld ook voorzitter

Een aantal vragen en stellingen voor de staatssecretaris

  • Kan de staatssecretaris bij benadering aangeven hoeveel meldingen bij Veilig Thuis niet gedaan worden door politie, onderwijs of al in het gezin werkzame hulpverleners?
  • Kan de staatssecretaris aangeven wat er in zijn ogen gedaan wordt met het gros van deze meldingen? Worden dat onderzoeken via de raad? Of worden ze verwezen naar het wijkteam?
  • Kan de staatssecretaris inschatten hoe groot het percentage van de hele veiligheidsketen dat ook zorg levert zou kunnen zijn?
  • Rondom deze keten lopen verschillende pilots om de zaak te vereenvoudigen. Kan de staatssecretaris ons bijpraten over de effecten van die pilots?

En is de staatsecretaris het met het CDA eens dat

  • Ons doel zou moeten zijn dat ieder kind thuis zou moeten opgroeien. En dat de hulp daar zou moeten plaatsvinden. Vindt de staatssecretaris dat ook? En is dat ook echt een doel? En als dat het doel is, hoe zien we dat dan omgezet worden in acties?
  • Hoe organiseren we een lerend systeem? Als we niemand uit huis willen en het moet toch? Hebben we dan lerend vermogen georganiseerd?
  • Is de staatsecretaris het met het CDA eens dat het werken over zoveel schijven wel haast fout moet gaan? En dan nog onder de verantwoordelijkheid van twee ministeries en god weet ik hoeveel gemeenten.
  • Hoe kunnen we meer oog hebben voor regie en grip bij ouders? Hoe voorkomen we dat zij de hele zorg als vijand gaan zien? Maken e wel voldoende gebruik van ervaringsdeskundigen?

En tenslotte

Is de staatssecretaris het met het CDA eens dat we moeten werken naar een instelling ipv drie a vier, met een duidelijk doel. Hulp bieden zodat kinderen thuis blijven. Ingrijpen als het echt niet anders kan. En leren hoe dat in de toekomst beter kan. Met een systeemverantwoordelijke. VWS. En is de staatsseretaris bereid om ongelooflijk veel gestructureerder dan nu verhalen op te halen, zo structuren bloot te leggen en op die manier een lerend systeem te bouwen? Ik kom zeker met een motie op dit punt.

In het verlengde hiervan. Een van de beloftes van de decentralisaties was meer regie voor mensen en hun netwerk.

Staat volgens de staatssecretaris deze belofte nog? En hoe vindt hij zelf dat het gaat?

Ziet de staatssecretaris net als het CDA een veel grotere rol van het informele netwerk? Niet om delen van professionele zorg over te nemen? Dat zeker niet. Maar om echt mee te denken en te beslissen over wat het beste is voor een kind en een gezin.

Het CDA wil deze rol ook wettelijk verankeren. Het zou een uitbreiding zijn op wat nu al kan maar vrijwel niet gedaan wordt. Een eigen Ingebrachte Mentor als noodzakelijke voorwaarde om het juiste te doen. Een hulpverlener kan per definitie nooit het informele netwerk vervangen. Hooguit versterken. Hoe ziet de staatssecretaris dat?

Voorzitter,

Het onderdeel preventie,

Herkent de staatssecretaris het beeld dat eigenlijk participatie, werk en inkomen eigenlijk de kern van het Sociaal domein zou moeten zijn? En hoe ziet de staatssecretaris in deze het initiatief dat het CDA samen met de SP heeft geïnitieerd? De doorontwikkeling van de SW naar moderne sociaal ontwikkelbedrijven?

Tenslotte voorzitter,

En het is me een doorn in het oog. 25% van onze 15 jarigen kan niet voldoende lezen en schrijven. Is zogezegd functioneel analfabeet. De kennis is aanwezig in ons land. We weten dat ieder, ik zeg ieder, kind in de basis kan leren lezen en schrijven. Maar we doen het niet. Dat komt door een gebrek aan ambitie, focus en vasthoudendheid. En daarmee geven we kinderen een serieuze handicap voor het leven mee. Het probleem is niet onoverkomelijk. We weten precies wat we moeten doen. Beter opgeleide docenten geven betere instructie en betere resultaten. We weten ook wat we niet moeten doen. Medicaliseren van leesmoeilijkheden. Uitzonderingen daargelaten hebben verreweg de meeste kinderen met een dyslexieverklaring geen enkele neurologische afwijking maar onvoldoende goede instructie en oefening gehad. En dat terwijl gemeenten bakken vol geld uitgeven aan commerciële bureaus die dyslexie ‘op kunnen lossen’, kunnen genezen. Geloven we het zelf? Als het te genezen valt met instructie en oefenen is het geen dyslexie. Punt!

Voorzitter,

Laten we het eens zijn over de stelling dat het een grof schandaal is dat een kwart va onze jeugd niet goed kan lezen en schrijven. Ik noem het bijna misdadig. Geld kan het probleem niet zijn.

Is de staatsecretaris het met het CDA eens dat leermoeilijkheden onderwijsproblemen zijn? Is de staatssecretaris het met het CDA eens dat de kennis van goede instructie wel aanwezig is maar blijkbaar niet op scholen? En is de staatssecretaris het met het CDA eens dat er ruwweg twee opties zijn.

  • Of gemeenten gaan met hun samenwerkingsverbanden in gesprek om te komen tot een bindend plan om ervoor te zorgen dat al onze leerlingen geen neurologisch probleem krijgen aangepraat maar gewoon leren lezen. Daar is geld voor binnen de jeugdwet (Zo’n veertig miljoen).
  • Of dyslexie en andere leerproblemen een onderwijsprobleem wordt en het geld uit de jeugdwet richting het onderwijs gaat.

Tot zover