Vragen bij juridische houdbaarheid nieuwe pensioenstelsel

Met dank overgenomen van 50PLUS i, gepubliceerd op vrijdag 12 juni 2020.

Eerste Kamerlid Martin van Rooijen voelt minister Koolmees aan de tand over de juridische houdbaarheid van het nieuwe pensioenstelsel.

Martin van Rooijen graaft dieper door. De senator van 50PLUS stelt alles in het werk om ervoor te zorgen dat Nederland het beste pensioenstelsel ter wereld houdt, ook na een eventueel pensioenakkoord. Martin legde minister Koolmees (foto) vragen voor over de juridische houdbaarheid van het nieuwe pensioenstelsel.

Het nieuwe pensioenstelsel waar het kabinet en de sociale partners aan werken, biedt deelnemers nauwelijks zekerheid over de hoogte van hun pensioenen. Dus mag het geld dat ze al hebben opgebouwd niet ongevraagd worden overgeheveld, zeggen experts. “Het nieuwe pensioenstelsel waar het kabinet, werkgevers en vakbonden nu op inzetten, lijkt juridisch niet houdbaar”, is het harde oordeel van de Utrechtse hoogleraar pensioenrecht Hans van Meerten in dagblad Trouw.

Over die juridische houdbaarheid van het nieuwe pensioenstelsel stelde Eerste Kamerlid Martin van Rooijen de volgende vragen aan minister Wouter Koolmees (D66) van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De antwoorden van de minister staan onder elke vraag.

De experts in het artikel in Trouw plaatsen grote vraagtekens bij verplicht invaren. Het schrappen van het individuele bezwaarrecht uit artikel 83 PW stuit op Europese bezwaren, menen zij. Deelt u die inschatting?

De minister: “Bij een collectieve waardeoverdracht op grond van artikel 83 van de Pensioenwet heeft een individu de mogelijkheid hiertegen bezwaar te maken. Dit bezwaar ziet enkel op de pensioenaanspraken of -rechten van dat individu. Voor de uitwerking van het pensioenakkoord wordt bezien welke vormgeving van het bezwaarrecht in het kader van deze grote transitie gepast is. Ik ben voornemens om voor de zomer een Hoofdlijnennotitie naar uw Kamer en de Tweede Kamer te sturen waarin ook op dit punt wordt ingegaan.”

Bent u het met professor Van Meerten eens, uitvoerig uiteengezet in een studie uit 2016 (!), dat er tussen de twee relevante Europese verdragen die het eigendomsrecht regelen (te weten het EVRM en het EU Handvest) zowel inhoudelijk als procedureel grote verschillen bestaan?

Zo kan artikel 17 EU Handvest een aantasting van het eigendomsrecht van het individu toestaan ‘mits zijn verlies tijdig op billijke wijze wordt vergoed’. Een dergelijk criterium kent het EVRM simpelweg niet. Heeft u erover nagedacht hoe deze compensatie eruit moet zien?

De minister: “In de toelichting bij artikel 17 van het EU-Handvest staat dat er met het eigendomsrecht in artikel 17 EU-Handvest nadrukkelijk geen inhoudelijke wijzigingen zijn beoogd ten opzichte van (de toets aan) het eigendomsrecht uit artikel 1 EP EVRM en de rechtspraak daarover van het Europese Hof van de Rechten van de Mens. Hoewel er nuances bestaan in de tekst van beide artikelen zijn er dus inhoudelijk geen wijzigingen beoogd tussen de artikelen.

In de jurisprudentie van het Europese Hof van de Rechten van de Mens over het eigendomsrecht speelt compensatie een rol, met name als het gaat om de vraag of er sprake is van een onevenredige belasting die een ingreep op het eigendomsrecht ongerechtvaardigd zou maken.

In de uitwerking van het pensioenakkoord wordt uiteraard nagedacht over hoe om te gaan met compensatie. In de eerder genoemde Hoofdlijnennotitie zal hier nader op in worden gegaan.”

Mocht een deelnemer het pensioenfonds aansprakelijk stellen voor de lagere rechter in Nederland, hetgeen kan op grond van het EU Handvest en niet op grond van het EVRM, dan kan dat tot grote aansprakelijkheid van de fondsbesturen en/of sociale partners leiden. Deelt u die inschatting?

De minister: “Of er sprake kan zijn van aansprakelijkheid van fondsbesturen en/of sociale partners hangt van een veelheid van factoren af. Allereerst richt het Handvest zich tot de lidstaten wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen. Het is nog maar de vraag of een fondsbestuur en/of de sociale partners gelijkgesteld kunnen worden aan de lidstaat Nederland. Als dat zo zou zijn, dan gelden voor het aannemen van overheidsaansprakelijkheid in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie ontwikkelde voorwaarden. Waaruit blijkt dat er slechts in zeer specifieke omstandigheden sprake is van overheidsaansprakelijkheid.”

Over artikel 83 PW ligt momenteel een klacht bij de Europese Commissie. Deze luidt dat het tegen EU-recht indruist als er voor buitenlandse waardeoverdrachten strengere eisen gelden dan voor binnenlandse. Hier is, naast door professor Van Meerten, ook door professor Lutjens in de Eerste Kamer uitgebreid op gewezen. Stel dat de Europese Commissie dit deelt, zet het dan ook niet het invaren naar andere binnenlandse aanbieders op de tocht? Hiervoor gelden immers nog lichtere eisen wanneer het bezwaarrecht wordt geschrapt dan de eisen die gelden voor ‘invaren’ naar een buitenlandse pensioenfonds. Is dit grondig uitgezocht?

De minister: “Met de implementatie van de gewijzigde richtlijn voor instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen (IORP II) zijn voor collectieve waardeoverdrachten naar een buitenlandse pensioenuitvoerder andere voorwaarden gesteld dan voor collectieve waardeoverdrachten naar een Nederlandse pensioenuitvoerder. De discussie die hierover speelt, en heeft gespeeld, is niet van belang in het kader van invaren. Invaren betreft namelijk een interne collectieve waardeoverdracht in principe zonder over te stappen naar een andere pensioenuitvoerder in verband met een collectieve wijziging van de pensioenovereenkomsten. Uiteraard bestaat de mogelijkheid om de pensioenovereenkomst te wijzigen in combinatie met een wijziging van de pensioenuitvoerder, maar dat is niet het uitgangspunt bij invaren.”