Vragen over de wijziging regeling diervoeders

Met dank overgenomen van W.J.H. (Helma) Lodders i, gepubliceerd op donderdag 14 mei 2020, 1:52.

Inbreng VVD Fractie Schriftelijk Overleg Wijziging van de Regeling diervoeders 2012 in verband met stikstof op 14 mei 2020

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Wijziging van de Regeling diervoeders 2012 in verband met stikstof en hebben hierover een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat deze regeling tijdelijk is en dat deze vervalt per 1 januari 2021 om plaats te maken voor een met de sector overeen te komen afsprakenkader, gericht op voermanagementmaatregelen ter verdunning van de stikstofdeken. Kan de minister bevestigen dat het voorliggende voorschrift te allen tijde komt te vervallen per 1 januari 2021, zelfs als nog niet tijdig overeenstemming met de landbouwsector is bereikt voor een nieuw voorschrift? Kan de minister daarnaast aangeven wat de inzet zal zijn voor 2021? Op welke wijze wordt er invulling gegeven aan de toezegging samen met de sector een breed gedragen afsprakenkader voor de komende jaren te realiseren? Beschouwt de minister de plannen die de landbouwsector hiervoor zelf heeft aangedragen als een werkbare basis voor dit afsprakenkader? Zo nee, waarom niet? Wat gebeurt er met het voorliggende voorstel indien de minister op korte termijn, (ruim) voor de geplande inwerkingtreding per 1 september, tot een met de sector overeengekomen afsprakenkader komt?

De leden van de VVD-fractie delen de constatering van de minister dat het voorschrift in de praktijk uitvoerbaar en handhaafbaar moet zijn. Kan de minister daarom aangeven op welke wijze de normstelling is onderbouwd? Is er een indicatie beschikbaar van het aantal veehouders dat al (nagenoeg) voldoet aan het voorschrift? Deze leden constateren dat er een zeer korte tijdsduur is om aan het voorschrift te voldoen, is de minister zich hiervan bewust en kan zij aangeven welke inspanningen hiermee worden verwacht van een veehouder? Hoe verhoudt dit zich tot het uitgangspunt van de minister dat er goed wordt gekeken naar wat redelijkerwijs verwacht kan worden van een veehouder, rekening houdend met verschillende omstandigheden? Welke verschillende omstandigheden worden hierbij meegewogen, welke eventueel niet en kan de minister aangeven waarom? Kan de minister inzicht geven op welke wijze het voorschrift gehandhaafd zal worden?

De leden van de VVD-fractie constateren dat in het voorgestelde voorschrift wordt uitgegaan van het normeren van enkel het ruw eiwit in krachtvoer voor melkvee. De minister geeft hierbij echter aan dat krachtvoer slechts ongeveer een kwart uitmaakt van het totale rantsoen van melkvee. De rest van het voer bestaat uit het ruwvoer. Kan de minister aangeven of in het met de sector overeen te komen afsprakenkader vanaf 2021 het eiwitgehalte in het totale rantsoen als uitgangspunt verankerd zal worden? Zo nee, waarom niet? Daarbij speelt uiteraard ook het aspect van diergezondheid een grote rol. Klopt het dat juist de extensieve grondgebonden melkveehouders, die zelf hun eigen ruwvoer produceren en daarmee afhankelijk van de weersomstandigheden het eiwit gehalte in het ruwvoer krijgen, onvoldoende kunnen bijsturen in het eiwitgehalte van het bijvoeren en dat daarmee mogelijk risico’s voor de diergezondheid ontstaan? Kan de minister bevestigen dat de genomen maatregelen geen gezondheidsrisico’s voor het vee (mogen) opleveren? Hoe beoordeelt de minister in dit verband bijvoorbeeld de stellingname van Nevedi dat de voorgestelde regeling juist nadelige gevolgen kan hebben voor diergezondheid en dierenwelzijn omdat melkveehouders hierdoor niet in staat zijn om het totale rantsoen op een goede manier af te stemmen op de behoefte van hun koeien? Hoe beoordeelt de minister het voorbeeld dat meer eiwit in de productiebrok een onbalans betekent tussen nieuwmelkte koeien en oudmelkte koeien? Als je in brok moet sturen en weet dat oudmelkte koeien minder brok krijgen dan heeft dat tot gevolg dat als je gaat bijsturen de nieuwmelkte koeien teveel eiwit krijgen met vervetting en slepende melkziekte als gevolg.

Kan de minister aangeven of er ruimte blijft voor maatwerk (bijvoorbeeld voor jongvee of drachtige koeien) gezien de diversiteit van de melkveebedrijven, zodat vee niet onnodig te veel of te weinig eiwit toegediend krijgt, maar naar behoefte gevoerd kan blijven worden? Is de minister zich bewust van het risico dat het voorliggende voorstel er juist toe kan leiden dat er teveel krachtvoer of bijproducten gevoerd gaan worden om tot een passend rantsoen te komen, waardoor de gezondheid van de koe in het gedrang kan komen? Kan de minister toezeggen dat diergezondheid ook bij de toekomstige regeling niet ter discussie mag komen te staan?

De leden van de VVD-fractie lezen de voorschriften per kilogram diervoeder en kunnen zich voorstellen dat de behoefte aan aanvulling op het voer gedurende het jaar kan verschillen, waarbij het totale rantsoen wel gelijk blijft. Kan de minister aangeven of deze eiwitnorm geldt voor elke levering van het voer en iedere krachtvoer soort die aanwezig is of voor het gemiddelde over de periode of (gedeelte van) het kalenderjaar? Kan de minister daarnaast aangeven waarop het eiwit niveau per grondsoort is gebaseerd? Tevens is er een aantal uitzonderingen voor eiwitgrondstoffen gemaakt, zoals tarwegistconcentraat, voederbieten, enzovoort. Kan de minister aangeven waarop deze uitzonderingen zijn gebaseerd? En waarom is deze uitzondering niet voor alle lokaal geproduceerde natte veevoeders gemaakt, zoals bijvoorbeeld vers maisglutenvoer, mycelium en erwteneiwit?

De leden van de VVD-fractie wijzen op de inzet van bedrijfscoaches om boeren te ondersteunen op het gebied van stikstof. Kan de minister aangeven of wetenschappelijk opgeleide nutritionisten vanuit de veevoederbedrijven, bedrijfsadviseurs van veevoerbedrijven en kennis vergaard door deze bedrijven hierin betrokken worden en deze ondersteuning kunnen verlenen? Kunnen ook zij worden ingeschakeld voor voorlichting aan veehouders? Hoe wordt ervoor gezorgd dat deze kennis niet verloren gaat maar juist ingezet wordt om voor een optimaal resultaat en de best mogelijke ondersteuning voor veehouders te zorgen?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de minister concludeert dat aan de regeling geen noemenswaardige financiële gevolgen zullen zijn verbonden. Maar er zijn situaties denkbaar dat deze gevolgen er wel zijn, bijvoorbeeld voor veehouders die overtollige voorraad veevoer hebben, hun basisrantsoen voor dit jaar al hebben vastgesteld op het bedrijf, de mais al hebben ingezaaid dan wel afnamecontracten hebben die al vastliggen voor de rest van het jaar. Ook kunnen de voerkosten toenemen doordat het rantsoen van koeien niet met losse grondstoffen of specifieke voeders kan worden bijgestuurd. Dat roept de vraag op, op grond waarvan er geen noemenswaardige financiële gevolgen aan de maatregel zijn verbonden? In de brief van 24 april 2020 lezen de leden van de VVD-fractie dat de minister voor het jaar 2020 tien miljoen euro heeft uitgetrokken voor het ondersteunen van veehouders bij de voorliggende maatregel. Kan de minister aangeven hoe dit bedrag zal worden besteed? Worden boeren die nadelige financiële gevolgen ondervinden van de maatregel hiermee gecompenseerd?

De leden van de VVD-fractie constateren dat deze regeling naar verwachting per 1 september 2020 in werking zal treden. Ten aanzien van de precieze normstelling is er voorafgaand aan de inwerkingtreding nog een weegmoment. De minister heeft aangegeven daarbij ook te bezien hoe zich de ruwvoersituatie in Nederland in 2020 ontwikkelt. Kan de minister uiteenzetten waar hierbij op gelet zal worden en welke criteria, en waarom, voor de ruwvoersituatie bepalend zijn voor de eventuele aanpassing van de normstelling? Wordt een eventuele aanpassing nog, conform voorliggend besluit, voorgelegd aan de Tweede Kamer?