Weemoed en hoop tijdens een lockdown

Met dank overgenomen van G.J.M. (Gert-Jan) Segers i, gepubliceerd op dinsdag 21 april 2020, 7:50.

‘Als ik zou het willen, zou ik hier hele dagen een potje kunnen gaan janken.’ Mijn moeder mist de aanloop van kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen. Ze mist het bezoek van vriendinnen, bezoek aan de kerk. Want het is nu zo stil, zo verschrikkelijk stil.

Als we zouden willen, zouden we allemaal elke dag wel om iets kunnen huilen. Om de angst van mensen die door het coronavirus besmet zijn of bang zijn dat te worden. Om de mensen die in een onmenselijke eenzaamheid zijn gestorven. Om de begrafenissen waar we niet bij mogen zijn. Om onze geliefden die in een verpleeghuis opgesloten zitten en inmiddels niet meer weten wat erger is, besmetting door het virus of de verstikkende eenzaamheid. Om onze bedrijven die kopje onder dreigen te gaan en onze banen die op het spel staan. Als we het zouden willen, zouden we naast de dichter van psalm 42 kunnen neerploffen en een potje meehuilen:

Tranen zijn mijn brood,

Bij dag en bij nacht.

Als ik het toelaat, zou ik gemakkelijk mijn hele ziel kunnen vullen met gemis. Zeker in deze dagen van de ‘intelligente lockdown’. Ik wil zo graag mijn moeder een zoen op haar wang geven. Ik wil weer een cappuccino op het Plein drinken en even met een collega of medewerker de benen op tafel leggen. Ik mis de hugs van mijn broers en zussen. Mijn loopje naar de bus en mijn dagelijkse treinrit naar Den Haag. De taart bij de fractievergadering als iemand jarig is, de felicitaties. Ik wil weer op donderdagavond aan de lasagne op het Ministerie van Landbouw en dan tijdens het overleg met onze bewindslieden en medewerkers luisteren naar hun wel en wee en weer merken hoezeer we echt kameraden van elkaar zijn geworden. Ik mis de begroetingen in de kerk, het samen zingen tijdens de dienst, het gebed voor elkaar, het koffiepraatje na afloop.

Weemoed vervult mijn ziel

Nu ik mij herinner hoe

Ik meeliep in een dichte stoet

En optrok naar het huis van God -

Een feestende menigte,

Juichend en lovend.

Als ik het toelaat, kan heimwee m’n way of life worden. We hebben hier thuis pas oude videobanden op DVD’s laten zetten en laven ons met aan het vertederende gekeuvel en gedribbel van onze kleine meisjes. Ik kijk naar de stoffige kinderboekjes in de kast op zolder, naar de schommel voor het huis die nooit meer gebruikt wordt, naar de rolschaatsen die nog in de hoek van ons schuurtje liggen en weet dat het nooit meer terugkomt. Ik ben nog weleens teruggegaan naar het huis van mijn jeugd in Leeuwarden. De stenen van het huis stonden nog op elkaar, de Douwe Kalmaleane lag er nog steeds netjes bij, maar het leven was eruit weggevloeid. Het pleintje waarop we voetbalden was leeg, door de straat waar we ‘stoeprandden’ fietsten mensen die ik helemaal niet kende. Zo kan ik ook door de stad van mijn studententijd lopen, nog eens terugblikken op onze buitenlandse avonturen. Hoe ouder je wordt, hoe meer verleden je hebt en hoe meer tijd er is vergleden zoals er zand door je vingers glipt.

Wat ben je bedroefd, mij ziel

En onrustig in mij.

Het prachtige van psalm 42 is dat heimwee en weemoed al zingend omslaan in hoop. Mijn verdriet heeft niet het laatste woord, dit gaat echt ook weer voorbij. Het mooie is dat dit geen goedkope hoop is, een positivisme dat mij door een mental coach is aangepraat. De hoop die we koesteren, is als het bereiken van een bergtop na een zware klim. Om zo’n bergtop te kunnen bereiken, kun je ook een helikopter huren en je er laten afzetten. Maar als je er een urenlange tocht voor over hebt gehad, dan zijn de voldoening van het bereiken van de top en het uitzicht daar zoveel bevredigender. En zo is de christelijke hoop de dure hoop van bloed, zweet en tranen. Deze coronacrisis is echt, het verdriet is echt, maar ze gaan voorbij. En wat er ook allemaal achter ons ligt, het mooiste staat nog te gebeuren.

Wat ben je bedroefd, mijn ziel,

En onrustig in mij.

Vestig je hoop op God,

Eens zal ik hem weer loven,

Mijn God die mij ziet en redt.