Helden aan mijn bed.

Met dank overgenomen van J.W.M. (John) Kerstens i, gepubliceerd op woensdag 15 april 2020.

Gisteren, 14 april, was het negentien jaar geleden dat ik een zwaar auto-ongeluk kreeg. Ik zat achterin een auto die moest uitwijken voor een overstekende hond, met hoge snelheid van de weg raakte en pas een heel stuk verderop tot stilstand kwam. Tegen een boom. Gevolg: een dode, een lichtgewonde, en twee zwaargewonden.

Van die laatste was ik er een: met een schedelbasisfractuur, een op twee plekken gebroken rug, een zowat doormidden gescheurd schouderblad, een zwaar gekneusd borstbeen en glas in m’n handen, armen en gezicht. Ik weet nog als de dag van gisteren dat ik op mijn rug in het gras lag, naar het bloed keek dat van m’n handen droop en dacht: ‘Als ik nou buiten westen raak, word ik nooit meer wakker.’

Maar ik werd wakker. Eerst in de ambulance en daarna in het ziekenhuis, toen (zo begreep ik later) m’n hoofd werd kaalgeschoren.

Ik werd wakker. In een ziekenhuis in Zjytomyr. Een stad in Oekraïne. Waar ongelooflijk kundige en betrokken artsen en verpleegkundigen m’n leven redden en me weer zo opkalefaterden dat ik negen dagen later terug naar Nederland kon worden gevlogen. Waar ik nog drie weken in het Rijnstate-ziekenhuis in Arnhem heb gelegen.

Ik werd wakker. Eerst in de ambulance en daarna in het ziekenhuis, toen (zo begreep ik later) m’n hoofd werd kaalgeschoren.

Daar (maar ook hier) heb ik gezien, aan den lijve ondervonden, welk verschil mensen in de zorg kunnen maken. Het verschil tussen leven en dood. In mijn geval in een ziekenhuis waar toen aan alles gebrek was. Behalve aan vakmanschap, toewijding en volharding van de mensen die er werkten.

Ik ben ze er nog elke dag dankbaar voor

Daar (maar ook hier) heb ik gezien, aan den lijve ondervonden, welk verschil mensen in de zorg kunnen maken.