Te politiek en te kort: Nederlandse militaire inzet in het Midden-Oosten

donderdag 5 maart 2020, 14:45

DEN HAAG (PDC i) - ‘Het stellen van doelen is belangrijk en door het gebrek aan nazorg bij militaire missies gaan vaak dingen mis’, zo concludeerde moderator Stéphane Alonso i na het Actualiteitendebat van 4 maart over Nederlandse defensie in het Midden-Oosten. In dit debat ging Martijn Kitzen i (universitair hoofddocent aan de Nederlandse Defensie Academie) met Carolien Roelants i (Midden-Oostenexpert en NRC-journalist) en André Bosman i (Tweede Kamerlid voor de VVD i) in gesprek over de beperkingen die Nederlandse militaire missies de afgelopen twintig jaar kenmerken. Het debat werd georganiseerd door het Montesquieu Instituut, ProDemos i, Nieuwspoort i en Filmhuis Den Haag i.

Voor inleider Kitzen was het duidelijk: de Nederlandse krijgsmacht wordt voornamelijk ingezet vanwege politieke in plaats van militair strategische overwegingen. De binnenlandse partijpolitiek speelt een te grote rol in de besluitvorming rondom missies. Bovendien houdt Nederland te weinig rekening met lokale belangen in het Midden-Oosten en doet mee ‘om een vlaggetje op de kaart te zetten’, aldus Kitzen. Bosman was het met hem eens dat in Nederland politieke wensen met betrekking tot een missie teveel invloed hebben. Mede daardoor worden militaire missies eufemistisch ‘wederopbouwmissies’ genoemd, waardoor de politiek voor verrassingen komt te staan als dingen in de praktijk van een missie misgaan.

Nederland wil bovendien dat missies zo kort en goedkoop mogelijk worden gehouden, merkte Roelants op. Zij wees naar Libië als een voorbeeld van waar het misging: door het gebrek aan nazorg en wederopbouw is het land nu verwikkeld in een internationale oorlog. Militaire missies zouden ook moeten voorzien in wederopbouw en bovendien van tevoren een concrete strategie moeten hebben. Bosman stemde hiermee in en stelde dat de politiek transparanter zou moeten zijn over de aard en doelen van een militaire missie. Als de lat voorafgaand aan een missie wat minder hoog zou liggen, zou de politiek opener kunnen zijn over de kleine stapjes die wel gezet worden. Volgens Kitzen ligt het probleem dan ook niet in een militaire cultuur, maar in een politieke cultuur die te weinig rekening houdt met lokale belangen en niet accepteert dat complicaties vrijwel onvermijdelijk zijn in militair optreden.

Alonso vroeg het panel of een nieuwe fase van internationale militaire samenwerking is ingegaan, als gevolg van de Amerikaanse onvoorspelbaarheid en terugtocht uit internationale verdragen en missies. Volgens Bosman en Kitzen vindt er inderdaad een verschuiving plaats, waardoor Europa meer op zichzelf is aangewezen. Toch blijft de trans-Atlantische band wel van groot belang, stellen zij, ook omdat Europa intern te verdeeld is en zowel Nederland als Europa te weinig willen investeren in defensie. Roelants merkte echter op dat Amerikaanse terugtrekking niet iets is van de laatste jaren, maar dat dit proces zich al eerder heeft ingezet. Wel was zij het eens met de andere panelleden dat Europa intern nog te hard botst om eensgezind militair te kunnen optreden.

Als reactie op enkele kritische vragen over de effectiviteit van Nederlandse inzet in internationale missies stelden de panelleden dat een klein land als Nederland met een juiste benadering wel degelijk invloed kan uitoefenen in een grotere missie. Bovendien heeft Nederland een verantwoordelijkheid te dragen binnen de Europese en NAVO-bondgenootschappen. Wat daarvoor echter wel nodig is, benadrukten alle panelleden ten slotte opnieuw, is dat Nederland besluiten neemt op basis van lokale behoeften, van tevoren weet waar het aan begint en zorgt voor politieke opbouw na militaire de-escalatie.