Voorontwerp toelichting wetsvoorstel modernisering personenvennootschappen

1.

Kerngegevens

Document­datum 21-02-2019
Publicatie­datum 21-02-2019
Externe link originele PDF
Originele document in PDF

2.

Tekst

Ambtelijk voorontwerp

Wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten in verband met de modernisering van de regeling omtrent personenvennootschappen    (Wet    modernisering

personenvennootschappen)

MEMORIE VAN TOELICHTING Algemeen

1. Inleiding

Dit wetsvoorstel faciliteert ondernemers en beroepsbeoefenaars bij het starten, voortzetten en beëindigen van hun activiteiten, door te voorzien in een nieuw modern wettelijk kader voor personenvennootschappen: de maatschap, de vennootschap onder firma (VOF) en de commanditaire vennootschap (CV). Ook andere deelnemers aan het handelsverkeer profiteren hiervan.

Het wetsvoorstel beoogt een duidelijke en eenvoudige regeling te bieden met passende waarborgen voor vennoten en schuldeisers. Onderwerpen als de toe-en uittreding van vennoten, vertegenwoordiging van de vennootschap en de rechtsverhouding tussen de vennoten zijn het wetsvoorstel opgenomen. Het wetsvoorstel bevordert de start, groei en beëindiging van de activiteiten doordat het onder meer eenvoudiger wordt om goederen op naam van de vennootschap te zetten, en om vennoten te laten toe- en uittreden en nieuwe mogelijkheden geeft om financiering aan te trekken door vestiging van zekerheidsrechten. De belangen van schuldeisers zijn geborgd door het uitgangspunt van hoofdelijke verbondenheid van de vennoten voor schulden van de vennootschap.

De personenvennootschap is een laagdrempelige rechtsvorm waarbij zonder al teveel formaliteiten en tegen geringe kosten in samenwerking een onderneming kan worden gestart. Er zijn in Nederland circa 231.000 personenvennootschappen (bestaande uit 36.000 maatschappen, 183.000 VOF's en 12.000 CV's).1 Met name in het MKB, in de agrarische sector en de dienstverlening (waaronder beroepsbeoefenaren als artsen, advocaten, notarissen) wordt gebruik gemaakt van personenvennootschappen. De personenvennootschap speelt daarmee een belangrijke rol in het rechtsverkeer, voor het bedrijfsleven en voor de Nederlandse economie.

De huidige regeling, die is verspreid over Boek 7A BW en het Wetboek van Koophandel, dateert uit de 19e eeuw en beantwoordt onvoldoende aan de behoefte van hedendaagse gebruikers. Zo zijn er niet of nauwelijks mogelijkheden tot bedrijfsoverdracht en is onduidelijk of zekerheidsrechten kunnen worden gevestigd op het aandeel van de vennoten in de personenvennootschap. Verder bevat de huidige wet verschillende onduidelijkheden. Er is daarom alle reden om tot vervanging van de titel over te gaan. Op basis van een ontwerp van een werkgroep uit de praktijk onder voorzitterschap van prof. M. van Olffen, is tot het bijgaande wetsvoorstel gekomen.2

Het gaat bij personenvennootschappen om wezenlijke vragen van burgerlijk recht. Kwesties als deelname aan het rechtsverkeer, toe-en uittreding van vennoten en tot welk vermogen goederen horen (vermogen van de vennoten versus vermogen van de rechtspersoon) worden door het wetsvoorstel geregeld. Verder voorziet het voorstel in regels over de besluitvorming binnen de vennootschap en de positie van de zakelijke en privé-schuldeisers. Artikel 107 lid 1 van de Grondwet bepaalt dat het burgerlijk recht in algemene wetboeken wordt geregeld. Van oudsher valt de uitvoering van deze grondwettelijke opdracht tot codificatie van het burgerlijk recht onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie.3 Het gaat bij de overeenkomst van vennootschap om een bijzondere overeenkomst. Daarom is gekozen voor aanvulling van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, door middel van een nieuwe titel 13. Voor de volledigheid wordt nog gemeld dat de titel 13 er één in aanbouw is: de omzetting van rechtspersonen zal in een apart wetgevingstraject worden opgenomen.

2. Aanleiding en achtergrond voorstel

De huidige regeling voor de personenvennootschappen bevindt zich in Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek (maatschap) en het Wetboek van Koophandel (vennootschap onder firma en commanditaire vennootschap). Zij kent een lange voorgeschiedenis, die teruggaat tot het Romeinse recht (de societas, in verschillende vormen).4

Kenmerkend aan personenvennootschappen - en onderscheidend van kapitaalvennootschappen - is dat zij een bijzondere overeenkomst zijn met persoonlijke aansprakelijkheid van de vennoten voor verbintenissen van de personenvennootschap. Een maatschap is een overeenkomst ter uitoefening van een beroep, een vennootschap onder firma een overeenkomst ter uitoefening van een bedrijf en een commanditaire vennootschap is een bijzondere vennootschap onder firma met een of meer vennoten die beperkt aansprakelijk zijn. De wetgeving inzake personenvennootschappen stamt grotendeels uit 1838 en mogelijk nog van ervoor.5 Delen van de maatschap zijn terug de herleiden tot het Franse recht dat begin 19e eeuw in Nederland gold.

Sindsdien is de rechtspraak ontwikkeld en zijn de maatschappelijke opvattingen veranderd. Zo aanvaardde de Hoge Raad eind 19e eeuw een afgescheiden vermogen voor de vennootschap, dat primair strekt ter verhaal van de zakelijke crediteuren.6 Er is ook de nodige jurisprudentie ontwikkeld over de verhoudingen tussen vennoten en de noodzaak dat deze zich jegens elkaar als goed vennoot gedragen.

Verder zijn in de literatuur kanttekeningen geplaatst bij de verschillende behandeling van beroepsbeoefenaars en degene die bedrijfsactiviteiten uitoefenen en bestaat behoefte aan meer ruimte voor vennoten om afspraken te maken over de inrichting van de vennootschap, bijvoorbeeld over de winstverdeling of over een namens de vennootschap handelende commanditaire vennoot.7

Dergelijke ontwikkelingen hebben er voor gezorgd dat de huidige regeling betreffende maatschap, vennootschap onder firma en commanditaire vennootschap, lacunes vertoont, soms niet goed overeenstemt met de bestaande maatschappelijke opvattingen en bovendien ontoegankelijk is geworden voor de niet-geïnitieerde lezer.8 Dit was de aanleiding om tot herziening over te gaan. Het eerste ontwerp kwam van de hand van prof. W.C.L. van der Grinten in 1972. Dit voorstel maakte een onderscheid tussen stille en openbare vennootschappen. Aan openbare vennootschappen werd rechtspersoonlijkheid toegekend. Daarnaast voorzag het ontwerp in een specifieke regeling voor de vennootschap onder firma voor bedrijfsactiviteiten en in een regeling voor de commanditaire vennootschap. Beroepsactiviteiten vielen onder de algemene bepalingen van vennootschap. Vervolgens heeft prof. Maeijer een nieuw ontwerp gemaakt dat leidde tot een voorstel van wet dat bij koninklijke boodschap van 24 december 2002 bij de Tweede Kamer werd ingediend.

Het wetsvoorstel uit 2002 kende een indeling tussen openbare, stille vennootschap en maatschap, waarbij de openbare vennootschap al dan niet rechtspersoon kon zijn. Voor de oprichting was een notariële akte vereist. Dit voorstel stuitte bij ondernemers en beroepsbeoefenaars op een aantal bezwaren. Deze zaten met name in het vereiste van de notariële akte en de als ingewikkeld ervaren regeling rondom de verkrijging van rechtspersoonlijkheid. Bovendien zouden de bepalingen van titel 7.13 leiden tot aanpassing van vennootschapscontracten, met alle kosten van dien.9 De regeling is door de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie ingetrokken. Daarbij was doorslaggevend dat de destijds voorgestelde regeling van personenvennootschappen weinig steun kreeg van de beoogde gebruikers, in het bijzonder ondernemers in het midden- en klein bedrijf. 10 Mede om aan deze bezwaren tegemoet te komen is vanuit de praktijk een initiatief gestart om met een nieuw voorstel te komen. Dit initiatief is in belangrijke mate de basis voor het voorliggende voorstel.

3. Uitgangspunten nieuwe titel voor personenvennootschappen

Zoals aangegeven in de inleiding van de toelichting beoogt dit voorstel ondernemerschap te faciliteren, zekerheid te bieden aan het handelsverkeer en in passende bescherming te voorzien voor zowel vennoten als degenen die met de vennootschap handelen. Op deze uitgangspunten, die goed aansluiten bij de nota modernisering ondernemingsrecht, zal nader worden ingegaan.11

Contractsvrijheid; facilitering ondernemerschap

In het privaatrecht is contractsvrijheid een belangrijk uitgangspunt: personen zijn vrij om een overeenkomst te sluiten, om zijn wederpartij te kiezen en om de inhoud van de overeenkomst te bepalen. Uitoefening van deze vrijheid heeft gebondenheid aan de overeenkomst tot gevolg (pacta sunt servanda). De personenvennootschap vormt een bijzondere overeenkomst, waarop in beginsel regelend recht van toepassing is. Bijzonder kenmerk van de personenvennootschap is dat deze op eenvoudige wijze kan worden aangegaan, door het sluiten van een overeenkomst tussen de vennoten. Er is geen notariële akte of startkapitaal vereist. Dit maakt de personenvennootschap in het bijzonder een aantrekkelijke rechtsvorm voor startende ondernemers en beroepsbeoefenaars. Ook is van belang dat het wettelijk kader goed toegankelijk is, laagdrempelig en voorziet in regels van regelend recht die de gangbare handelspraktijk weerspiegelen die voor de meeste situaties passend zullen zijn. Dit scheelt voor ondernemers en beroepsbeoefenaars kosten, tijd en moeite. In het algemeen bestaat er een grote mate van vrijheid voor vennoten om zelf afspraken te maken die kunnen afwijken van de wettelijke regeling. Beperkingen aan de contractsvrijheid zijn slechts gesteld ter voorkoming van onevenredigheden tussen vennoten en daar waar de belangen in het handelsverkeer, bijvoorbeeld van schuldeisers, in het geding zijn.

Een belangrijke vernieuwing betreft de toekenning van rechtspersoonlijkheid aan de vennootschap. Dit zorgt ervoor dat goederen eenvoudig op naam van de vennootschap kunnen worden gesteld. Het vereenvoudigt ook de toe-en uittreding van vennoten. Uittreding leidt in beginsel niet langer tot algehele ontbinding van de personenvennootschap. Een andere vernieuwing is het genuanceerde regime voor de aanvaarding en uitvoering van opdrachten door de vennoten. Voortaan is in beginsel alleen de vennoot aan wie door de wederpartij de opdracht is toevertrouwd naast de vennootschap aansprakelijk, tenzij anders is afgesproken. Nieuwe mogelijkheden voor financiering ontstaan door de mogelijkheid om zekerheden te vestigen op de rechtsverhouding van de vennoten met de vennootschap. Naar verwachting draagt die bij aan de toegang tot kredietverlening voor ondernemers en beroepsbeoefenaars.

Passende bescherming voor schuldeisers

Grenzen aan de contractsvrijheid zijn gesteld daar waar de legitieme belangen van schuldeisers in het geding zijn. Schuldeisers hebben er recht op om te weten wie de vennootschap kan vertegenwoordigen en tot welk bedrag en wie van de vennootschap zij voor welk bedrag kunnen aanspreken. Vennoten zijn hoofdelijk verbonden voor de schulden van de vennootschap, voor zover aannemelijk is dat de vennootschap de schuld niet zal voldoen.

De toekenning van rechtspersoonlijkheid aan de vennootschap brengt ook duidelijkheid voor schuldeisers. Zij kunnen eenvoudiger dan voorheen zien wat tot het vermogen van de vennootschap behoort, bijvoorbeeld doordat in het register goederen op naam van de vennootschap staan. Verder geeft de regeling, overeenkomstig de bestaande situatie, duidelijkheid over wie namens de vennootschap mag handelen, doordat vennoten in het handelsregister moeten zijn ingeschreven. Eventuele beperkingen in het handelen van vennoten met derden moeten ook in het handelsregister zijn vermeld. Anders gelden zij niet jegens derden.

In het belang van de schuldeisers is het ook passend dat wordt voorzien in een stelsel van verantwoording om betrouwbare financiële informatie te verstrekken.

De nieuwe regeling preciseert ten opzichte van de huidige regeling de administratieverplichtingen en geeft schuldeisers betere mogelijkheden om controle uit te oefenen.

Zekerheid voor het handelsverkeer

Voor het handelsverkeer dient er duidelijkheid te zijn of een vennootschap bestaat, wat het vermogen is van de vennootschap, wie bevoegd is namens de vennootschap met derden te handelen en tot welk bedrag. Hierin ligt een belangrijke reden gelegen om rechtspersoonlijkheid toe te kennen aan de vennootschap. Deze rechtsfiguur is relatief eenvoudig te hanteren en geeft duidelijkheid over het vermogen van de vennootschap en het privévermogen van de vennoten. Er is een beperking opgenomen voor de verkrijging van registergoederen of het zijn van erfgenaam. Zo kan een vennootschap geen registergoederen verkrijgen of erfgenaam zijn zolang zij niet is ingeschreven in het handelsregister, om te voorkomen dat in het handelsverkeer onzekerheid bestaat over of een registergoed met succes aan een vennootschap is geleverd. Dit sluit aan bij de regeling die bestaat bij de (informele) vereniging.12

Beperking van de aansprakelijkheid door bijvoorbeeld vertegenwoordigingsbevoegdheid van vennoten te beperken of bij de aanvaarding van een opdracht is eveneens slechts mogelijk wanneer een vennootschap in het handelsregister is ingeschreven. Na inschrijving worden relevante gebeurtenissen, zoals beëindiging van bedrijfsactiviteiten, wisseling van vennoten en de ontbinding en vereffening, in het handelsregister ingeschreven. Zo kunnen schuldeisers en andere belanghebbenden kennis nemen van de belangrijkste gebeurtenissen binnen de vennootschap.

4. De nieuwe regeling op hoofdlijnen met belangrijkste wijzigingen

De nieuwe titel 7.13 voorziet in twee rechtsvormen, namelijk de vennootschap en de commanditaire vennootschap. Beide rechtsvormen kunnen voor zowel beroeps-als bedrijfsactiviteiten worden gebruikt. Onder het huidige recht wordt nog een onderscheid gemaakt: beoefenaren van beroepsactiviteiten kunnen de maatschap of de vennootschap onder firma als rechtsvorm kiezen, terwijl beoefenaren van bedrijfsactiviteiten alleen de vennootschap onder firma als rechtsvorm beschikbaar hebben. Het belangrijkste verschil tussen deze twee rechtsvormen ligt vooral in de aansprakelijkheid van de vennoten voor schulden. Bij de maatschap zijn maten aansprakelijk voor gelijke delen, terwijl vennoten van de VOF hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het geheel. Dit onderscheid tussen de maatschap en de vennootschap onder firma verdwijnt. Het weerspiegelt niet langer de huidige maatschappelijke opvattingen: waarom zouden maten van een advocatenmaatschap bij een huurschuld slechts voor gelijke delen aansprakelijk zijn en de vennoten van een schildersbedrijf voor het volledige bedrag?13 Bovendien zorgt het onderscheid voor onduidelijkheid, omdat het onderscheid tussen beroeps-en bedrijfsactiviteiten soms moeilijk te maken. Oefenen architecten bijvoorbeeld beroeps-of bedrijfsactiviteiten uit? En hoe zit het met maatschappen die zowel beroeps-als bedrijfsactiviteiten uitoefenen? Daarom komt er één rechtsvorm die openstaat voor zowel beroeps-als bedrijfsbeoefenaars.

De regeling kan op zowel een stille' als een Apenbare' vennootschap worden toegepast. Het onderscheid dat in de literatuur wordt gemaakt is dat een openbare vennootschap onder eigen naam aan het rechtsverkeer deelneemt. Dit is niet het geval voor een zogenaamde stille' vennootschap. Bij dit type vennootschap handelen vennoten op eigen naam. Bij een stille vennootschap kan worden gedacht aan een vennootschap tussen twee huisartsen die bedoeld is om door het delen van een kantoorpand en administratieve faciliteiten kosten te besparen ten behoeve van een afzonderlijke, op hun eigen naam en voor eigen rekening uitgeoefende, huisartsenpraktijk.

De vennootschap ontstaat net als onder het geldende recht door een overeenkomst tussen de beoogde vennoten, die elkaar verplichten tot inbreng, met als doel om gezamenlijk voordeel te halen. De verplichting tot het opmaken van een akte vervalt. De vennoten besturen gezamenlijk de vennootschap. Over zaken die buiten de normale bedrijfsvoering vallen of waarop zij niet kunnen wachten, besluiten zij gezamenlijk. Denk aan besluiten over het aannemen van personeel, het toetreden van een vennoot tot de vennootschap of het beëindigen van de vennootschap. Voor zaken die binnen de normale bedrijfsvoering vallen, zijn de vennoten afzonderlijk bevoegd. Zij verrichten deze handelingen voor rekening van de vennootschap. De vennoten kunnen over de hiervoor genoemde zaken andere afspraken maken.

Naar geldend recht ontstaat bij de vennootschap en de maatschap die naar buiten toe handelen een bijzonder, van het privévermogen van de vennoten afgescheiden vermogen. Deze regeling wordt als ingewikkeld ervaren zorgt voor veel vragen in de praktijk: zo wordt gediscussieerd over de vraag of een stille maatschap een afgescheiden vermogen heeft of niet en wat hiervan de gevolgen zijn.14 De nieuwe regeling maakt aan deze onduidelijkheid een einde, door te voorzien in rechtspersoonlijkheid voor alle vennootschappen. Dit zorgt voor duidelijkheid voor zowel vennoten als schuldeisers. Om aan de belangen van het handelsverkeer tegemoet te komen, wordt voor het verkrijgen van registergoederen, zoals onroerend goed, en het zijn van erfgenaam de eis van inschrijving in het handelsregister gesteld. Ter bescherming van schuldeisers zijn vennoten bovendien in beginsel hoofdelijk aansprakelijk voor verbintenissen van de vennootschap, voor zover aannemelijk is dat de vennootschap de verbintenis niet zal voldoen.

Vennoten zijn verplicht om jegens elkaar verantwoording af te leggen over het bestuur van de vennootschap en het beheer van het vermogen. Blijkt een vennoot geen verantwoording te willen of kunnen afleggen, dan kan dit aanleiding zijn om de vennoot niet meer voor rekening van de vennootschap te laten handelen of om de samenwerking te beëindigen.

Tussen de vennoten geldt dat zij zich gedragen zoals een goed vennoot betaamt. Dit betekent onder meer dat zij geen activiteiten opstarten die concurreren met de activiteiten van de vennootschap, zaken van de vennootschap zonder toestemming van de andere vennoten voor privédoeleinden gebruiken. Op dit punt biedt de regeling duidelijkheid: de in de jurisprudentie ontwikkelde regels zijn gecodificeerd. Om vast te stellen welke vennoot wat moet bijdragen in het vermogen van de vennootschap en wie recht heeft op welk gedeelte van de winstuitkering, voorziet het voorstel in een jaarlijkse verplichting tot het vaststellen van een staat van baten en lasten, en het vaststellen van een resultaat. De gangbare handelspraktijk is op dit punt gecodificeerd. Verder moet een deugdelijke administratie worden bijgehouden. Dit is ook in belang van derden, zoals schuldeisers. Het voorstel biedt nieuwe mogelijkheden voor ondernemers om financiering aan te trekken, doordat het eenvoudiger wordt om op de rechtsverhouding tussen vennoot en vennootschap zekerheidsrechten te vestigen, zoals vruchtgebruik of pand. Dit geeft een geldschieter, zoals een bank, meer zekerheid dat het geleende bedrag wordt terugbetaald.

Een andere belangrijke vernieuwing betreft de uittreding en toetreding van vennoten. De huidige wet voorziet niet in een toe-of uittreedregeling. In de praktijk moet de oude vennootschapsovereenkomst worden ontbonden en moet een nieuwe worden gesloten of voorziet de vennootschapsovereenkomst in ingewikkelde verblijfs-en overdrachtsbedingen. De wettelijke regeling maakt het eenvoudiger om toe-en uit te treden, op basis van de bestaande vennootschapsovereenkomst. Een uittredende vennoot is bovendien vanaf 5 jaar na uittreding bevrijd van de verplichtingen richting derden. Een toetredende vennoot wordt pas na toetreden aansprakelijk voor alsdan opeisbare vorderingen. Dit verlaagt de drempel om via een personenvennootschap een onderneming te drijven. Bij uittreding zal de uitreder bovendien recht hebben op een uittredingsvergoeding, gebaseerd op de waarde van de aandeel van de vennoot in het bedrijf.

Vennoten zullen ook profiteren van het ontstaan van rechtspersoonlijkheid bij het aangaan van een vennootschap. Rechtspersoonlijkheid faciliteert het toe-en uitreden van vennoten en zorgt ervoor dat goederen eenvoudig aan de vennootschap kunnen worden overgedragen. Zo hoeft bij toe-en uittreding van een vennoot niet langer een aandeel in een goed aan de toetreder te worden overgedragen. Dit scheelt bijvoorbeeld kadaster-en notariskosten. Richting derden zullen vennoten namens de vennootschap kunnen handelen. Eventuele beperkingen in vertegenwoordigingsbevoegdheid, zoals een bepaald bedrag dat niet te boven mag worden gegaan, moeten in het handelsregister zijn ingeschreven willen zij jegens derden werken.

Derden kunnen vorderingen zowel op de vennootschap als op de individuele vennoten verhalen voor zover aannemelijk is dat de vennootschap de schuld niet zal voldoen, ongeacht of sprake is van beroeps-of bedrijfsactiviteiten. Hierop is één uitzondering, namelijk in het geval de uitvoering van een opdracht door de wederpartij is toevertrouwd aan één van de vennoten. In dergelijke gevallen is een afwijkende regeling voorgesteld: alleen de betrokken vennoten zijn naast de vennootschap aansprakelijk. Deze benadering komt tegemoet aan in de praktijk geuite kritiek dat naar huidig recht vennoten die niet-betrokken zijn bij de uitvoering van een opdracht voor een aanzienlijk bedrag aansprakelijk kunnen worden.15 Het staat de vennoten vrij om met de opdrachtgever andere afspraken te maken.

Het einde van de vennootschap is eveneens verduidelijkt. De vennootschap kan eindigen door een besluit van de vennoten die bijvoorbeeld hun activiteiten willen beëindigen. In bijzondere gevallen kan ook het openbaar ministerie of kunnen derden verzoeken om ontbinding van de vennootschap. Na ontbinding zullen vereffenaars worden benoemd die zorgdragen voor de zorgvuldige afwikkeling van de vennootschap. Schulden worden betaald en een eventueel overschot komt toe aan de vennoten. Bij een tekort zijn de vennoten gehouden dit tekort aan te vullen.

Naar huidig recht is een commanditaire vennootschap een bijzondere vorm van vennootschap waaraan een vennoot deelneemt die niet verbonden zal zijn voor de verbintenissen van de vennootschap jegens derden. Dit is een commanditaire vennoot die aan een vennootschap deelneemt door geld te investeren of advies te geven, zonder aansprakelijk te worden voor de schulden van de vennootschap. Als belangrijkste vernieuwing geldt hier dat de commanditaire vennoot voortaan handelingen voor de vennootschap mag verrichten, op basis van een door de andere vennoten verstrekte volmacht. Nu geldt er nog een verbod op dergelijke handelingen. Dit is niet langer van deze tijd. Het zorgt voor inflexibiliteit, terwijl schuldeisers voldoende beschermd zijn wanneer commanditaire vennoten aansprakelijk zijn voor zover hun handelen heeft geleid tot het faillissement van de commanditaire vennootschap.

Enkele praktijkvoorbeelden

Niet-ingeschreven vennootschap

Twee artsen A en B willen een vennootschap oprichten om daarmee kosten te besparen. Ze hebben een bedrijfspand op het oog, willen een secretaris ter ondersteuning via een uitzendbureau inzetten en hebben met een ICT-bedrijf een licentieovereenkomst afgesloten om de administratie te draaien. Zij sluiten samen een vennootschapsovereenkomst en spreken af dat ze samen delen in de kosten.

Door het aangaan van de overeenkomst ontstaat een vennootschap met rechtspersoonlijkheid (Vennootschap A en B). De vennoten schrijven de vennootschap nog niet in. Vennootschap A en B sluit een overeenkomst met een uitzendbureau om personeel in te zetten. Met een ICT-bedrijf wordt door Vennootschap A en B een licentieovereenkomst aangegaan. Het kantoorpand wordt door hen beide aangekocht en op beider naam gesteld. Dit pand is bedoeld als inbreng, maar omdat de Vennootschap A en B nog niet is ingeschreven, kan het kantoorpand niet op naam van de vennootschap worden geleverd. Het blijft vooralsnog in eenvoudige gemeenschap bij de vennoten waarop titel 7 van Boek 3 BW van toepassing is. Artsen A en B handelen intussen op eigen naam hun praktijk af. Overeenkomsten met patiënten en leveranciers worden op eigen naam en voor eigen rekening gesloten. Verhaal op de vennootschap is voor deze overeenkomsten niet mogelijk. Het uitzendbureau en het ICT-bedrijf kunnen zich wel op de vennootschap verhalen en op de vennoten. Zij hebben immers met de vennootschap gecontracteerd. De vennoten zijn hoofdelijk aansprakelijk.

Ingeschreven vennootschap die onder eigen naam handelt in het rechtsverkeer

Timmermannen C, D en E richten samen een vennootschap op (Timmerbedrijf C, D en E). Zij spreken af dat C en D ieder voor 40% gerechtigd zullen zijn en E voor 20%. C en D brengen namelijk ieder 20.000 euro in en E alleen arbeid. Zij besluiten de vennootschap kort na het aangaan van de overeenkomst in het handelsregister in te schrijven. Ze openen bij de bank een zakelijke rekening op naam van de rechtspersoon om de inbreng te storten. Transacties met leveranciers worden via deze rekening afgehandeld. Wanneer een opdracht of werk wordt aangenomen, heeft de vennootschap een vorderingsrecht tot betaling op de klant. Omdat iedere vennoot in beginsel bevoegd is te vertegenwoordigen, kan in de praktijk elke vennoot nakoming van de betaling vragen. Andersom kan de klant zowel de vennootschap als, indien nakoming niet aannemelijk is, de vennoten individueel voor het hele bedrag aanspreken.

Op een dag krijgt vennoot D van een klant de opdracht om een antieke kast te repareren. Deze opdracht wordt uitdrukkelijk aan hem toevertrouwd, omdat hij de nodige ervaring heeft met reparaties van antieke stukken. Onverhoopt gaat er toch iets mis door een fout van vennoot D en de kast gaat verloren. In dit geval heeft de klant een vordering op de vennootschap en op vennoot D. De klant heeft geen verhaal op vennoten C en E. Zij kunnen zich beroepen op de regel dat de uitvoering van de opdracht uitdrukkelijk aan D is toevertrouwd.

Commanditaire vennootschap

Vennoten F en G gaan een vennootschap aan om daarmee een maaltijdbezorgservice op te zetten. Zij spreken af dat F zich met de dagelijkse gang van zaken gaat bezig houden. G wil geen bemoeienis met de bedrijfsvoering, maar via een investering van € 100.000 bijdragen en als tegenprestatie meedelen in de winst. Daarom kiezen F en G voor een commanditaire vennootschap. Dit houdt in dat crediteuren in beginsel alleen de vennootschap en F kunnen aanspreken. Indien de zaken niet goed gaan, is G ten hoogste de inbreng kwijt. F besluit op een gegeven moment voor zes maanden op vakantie te gaan. De zaken gaan echter goed. F verleent daarom volmacht aan G om de CV draaiende te houden. Dit gaat echter niet goed: G heeft het eigenlijk te druk, handelt de zaken met klanten niet goed af en zij lopen dan ook weg. De kosten stapelen zich op en de zaak gaat failliet. De boedel heeft een tekort van € 50.000 dat ook na vereffening niet wordt voldaan, omdat vennoot F geen verhaal biedt. De curator besluit vervolgens G aan te spreken, omdat het handelen op basis van volmacht een belangrijke oorzaak kan zijn van het faillissement. Deze beoordeling is uiteindelijk aan de rechter.

5. Verhouding met nationaal recht, internationaal recht

De nieuwe regeling van personenvennootschappen wordt ondergebracht in titel 7.13, als bijzondere overeenkomst. Hiervoor is gekozen omdat de personenvennootschap van oudsher primair een overeenkomst is tussen partijen. Anders dan bij de kapitaalvennootschappen, de vereniging, de coöperatie of de stichting, staat de organisatiestructuur van de rechtspersoon meer op de achtergrond. Daarom is afgezien van plaatsing binnen de regeling van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Opgemerkt wordt nog dat niet is voorzien in een regeling voor de commanditaire vennootschap op aandelen. Deze rechtsvorm is in 1975 afgeschaft, omdat door invoering van de eerste EG-richtlijn - thans de vennootschapsrechtrichtlijn16 - een uitvoerige en gecompliceerde wetgevingsoperatie nodig zou zijn om deze rechtsvorm te handhaven. Vooralsnog is niet gebleken dat er behoefte bestaat aan herinvoering van de CV op aandelen. De ontwikkelingen in andere landen op het gebied van personenvennootschappen zijn bij het ontwerpen van het voorstel betrokken. Voor een overzicht wordt verwezen naar het rapport van de werkgroep en de literatuur.17

6. Uitvoering, toezicht en handhaving, evaluatie en monitoring.

De wijzigingen hebben gevolgen voor het handelsregister, waarin een aantal handelingen zullen moeten worden ingeschreven. Dit is conform het huidige wettelijke systeem. Artikel 18 Hrw verplicht immers tot inschrijving van ondernemingen, ongeacht de rechtsvorm. Op grond van het Handelsregisterbesluit 2008 zijn bovendien een aantal wijzigingen ook al verplicht, zoals de toetreding en uittreding van vennoten (artikel 17 Hrb 2008), de inbreng van commanditaire vennoten bij een commanditaire vennootschap (artikel 18 Hrb 2008) en de regels uit de vennootschapsovereenkomst in relatie tot de rechten van derden (artikel 19 Hrb 2008). De in dit wetsvoorstel opgenomen verplichtingen sluiten hierbij aan. Wel zullen er aanpassingen plaatsvinden vanwege het vervallen van het onderscheid maatschap en vennootschap onder firma.

Het Openbaar Ministerie heeft de mogelijkheid om op grond van artikel 815 lid 1 vennootschappen te ontbinden die niet aan de omschrijving voldoen van deze titel, dan wel, wanneer de overeenkomst nietig of vernietigbaar is. Denkbaar is dat het Openbaar Ministerie de vennootschap ontbindt wanneer zij bijvoorbeeld een doel heeft dat in strijd is met de openbare orde of de goede zeden (artikel 3:40 lid 1 BW). De verwachting is dat dit zelden zal voorkomen.

Voor het overgrote merendeel van de bepalingen geldt dat deze, naar aard, door partijen zelf zullen worden ingeroepen. Men kan denken aan rechtshandelingen die wegens strijd met de dwingende bepalingen van deze afdelingen kunnen worden vernietigd (artikel 3:40 lid 2 BW) en de rechtsvorderingen die deze afdeling zelf biedt, zoals opzegging van de vennootschapsovereenkomst met de mogelijkheid tot het vorderen van schadevergoeding (artikel 814 lid 3).

7. Gevolgen voor bedrijfsleven en burgers

Het wetsvoorstel bevat geen regeldruk-gevolgen voor burgers. De nalevingskosten voor het bedrijfsleven kunnen worden uitgesplitst in administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten. Administratieve lasten zijn de kosten die het bedrijfsleven moet maken om te voldoen aan informatieverplichtingen jegens de overheid, die voortvloeien uit wet- en regelgeving. Het wetsvoorstel brengt geen administratieve lasten met zich.

De inhoudelijke nalevingskosten bestaan uit andere kosten die het bedrijfsleven moet maken om aan de verplichtingen te voldoen die nieuwe wet- en regelgeving stelt.

De nieuwe regeling zal naar verwachting de nalevingskosten voor ondernemers verlagen.

Belangrijkste gevolgen

De belangrijkste wijzigingen die zorgen voor een toe-of afname in de nalevingskosten zijn de volgende.

Het voorstel voorziet in de introductie van de vennootschap en de commanditaire vennootschap, ter vervanging van de aparte regeling voor maatschap, vennootschap onder firma en commanditaire vennootschap. Artikel 800 leden 2 en 3 bepaalt dat een vennootschap voor bedrijfsactiviteiten ook als vennootschap onder firma kan worden aangeduid. Een vennootschap tot de uitoefening van een bedrijf kan als maatschap worden aangeduid. Bestaande VOF's en maatschappen hoeven hun naam niet te wijzigen en dit vergemakkelijkt de overgang naar de nieuwe regeling. De eis tot het opstellen van een akte verdwijnt. De vennootschap kan vormvrij worden aangegaan. Dit vermindert de nalevingskosten.

Een belangrijke reductie in nalevingskosten zal volgen uit de introductie van rechtspersoonlijkheid bij het aangaan van de vennootschapsovereenkomst. Door de introductie van rechtspersoonlijkheid in combinatie met de bepalingen over toe-en uittreden, wordt het eenvoudiger om een vennootschap over te dragen, uit te treden of toe te treden. Er hoeft in veel gevallen niet meer van tevoren professioneel advies te worden ingewonnen om toe-of uit te treden.

Verder geeft de regeling voor de interne en externe verhoudingen een laatste stand van zaken van het recht. Verschillende arresten van de Hoge Raad zijn in de wet gecodificeerd. Bij het opstellen van de vennootschapsovereenkomst kan dus op de wettekst worden afgegaan. Er hoeft in de meeste gevallen niet meer speciaal advies te worden ingewonnen. Ook dit zorgt naar verwachting voor minder nalevingskosten.

Bovendien wordt het eenvoudiger om pand-en vruchtgebruik te vestigen op vorderingen van de vennoot op de vennootschap. Dit kan nuttig zijn wanneer een vennoot toetreedt tot een vennootschap en bepaalde financiering moet aantrekken om zich Nn te kopen'. Het vestigen van een pandrecht op de rechtsverhouding van een vennoot met de vennootschap is nu nog niet eenvoudig mogelijk. Daarom is de verwachting dat ook dit onderdeel zal zorgen voor een afname van de nalevingskosten.

Een lichte toename in de nalevingskosten volgt mogelijk uit de nieuwe regeling voor ontbinding en vereffening van de vennootschap. Deze is uitgebreider ten opzichte van het huidige recht, met de bedoeling om daarmee de belangen van de schuldeisers beter te beschermen. Zo moeten stukken, zoals de boekhouding, van de vennootschap na vereffening worden bewaard. Daar staat tegenover dat de direct betrokkenen meer inzicht hebben op de wijze waarop de vennootschap wordt afgewikkeld.

Op een aantal gebieden kan de reductie in nalevingskosten worden gekwantificeerd. Dit zal nader gebeuren wanneer ook de maatregelen bekend zijn inzake het overgangsrecht, invoering en fiscale maatregelen. Alsdan kan het complete beeld worden gegeven van de wijzigingen en de gevolgen ervan voor de nalevingskosten. De uitkomsten hiervan zullen zoveel mogelijk worden gekwantificeerd. Deze berekening zal aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk worden voorgelegd.

8. Gevolgen voor de rijksbegroting

Er zijn geen gevolgen voor de rijksbegroting.

9.    Adviezen en consultatie

Bij de totstandkoming van het bijgaande voorstel is een aantal keer overlegd met de werkgroep om over de achterliggende keuzes van gedachten te wisselen. Verder is het voorstel met de Commissie vennootschapsrecht besproken. Met de opmerkingen is rekening gehouden.

[PM; deze paragraaf wordt naar aanleiding van de consultatie aangevuld].

10.    Overgangsrecht, wijzigingen in andere wetboeken, fiscale gevolgen en inwerkingtreding

Deze onderwerpen worden onderzocht en zullen t.z.t. leiden tot aanvulling van het wetsvoorstel en de toelichting. Voor de volledigheid wordt nog gemeld dat in het rapport van de werkgroep een aantal aanbevelingen zijn gedaan voor de fiscale regeling.

Artikelsgewijze toelichting ARTIKEL I

Artikel 800 Definitie vennootschap en naamgeving

Het voorliggende artikel bevat in lid 1 de omschrijving van de overeenkomst van vennootschap. Deze luidt als volgt: "de overeenkomst tot samenwerking tot de uitoefening van een beroep of bedrijf met inbreng door ieder van de partijen met het oogmerk voordeel te behalen en dit met elkaar te delen". Deze omschrijving geeft de basis voor alle type vennootschappen (maatschap, VOF, CV) die onder titel 7.13 vallen. Valt een tussen partijen gegeven omschrijving buiten de begripsomschrijving van vennootschap, dan is de onderhavige titel niet van toepassing. Doel van deze omschrijving is te voorzien in een duidelijke afbakening tussen de onderhavige titel en andere overeenkomsten (zoals de opdracht- en arbeidsovereenkomst) en bepaalde rechtspersonen (met name de stichting en de vereniging). Het artikel wordt ten opzichte van het geldende recht geactualiseerd. De enige inhoudelijke wijziging betreft het verdwijnen van het onderscheid tussen beroeps-en bedrijfsactiviteiten. Op deze wijziging is in het algemene gedeelte van de toelichting ingegaan. Bij het ontwerpen van de bepaling is artikel 1 lid 1 van het voorontwerp van de werkgroep personenvennootschappen tot uitgangspunt genomen. Het huidige recht bevat in artikelen 7A:1655 BW en 16 WvK de omschrijving van maatschap, respectievelijk vennootschap onder firma. Deze definities bevatten niet alle kenmerken van de vennootschap en sluiten niet goed aan bij de terminologie van het Burgerlijk Wetboek. Ten opzichte van de huidige omschrijving zijn de beschrijvingen van maatschap en VOF samengevoegd en is de tekst taalkundig geactualiseerd. Het tweede en derde lid bevatten de mogelijkheid voor bedrijven en beroepsbeoefenaars om desgewenst de aanduiding 'VOF' respectievelijk Maatschap' te (blijven) gebruiken.

Eerste lid

Het gaat bij de vennootschap om een overeenkomst tussen partijen, die gericht is op samenwerking om voordeel te bereiken. Er is geen verbintenis om een bepaalde werkzaamheid te verrichten, zoals bij de overeenkomst van opdracht. Voorts is er bij de vennootschapsovereenkomst sprake is van een zekere gelijkwaardigheid tussen partijen, waarmee de overeenkomst zich onderscheidt van bijvoorbeeld de arbeidsovereenkomst. Uit de term Neder van de partijen' vloeit voort dat er tenminste twee partijen betrokken zijn bij de totstandkoming van de overeenkomst. Deze partijen kunnen natuurlijke personen of rechtspersonen zijn. Zij moeten samenwerken, maar deze samenwerking hoeft niet duurzaam te zijn. Een vennootschap kan ook voor één handeling of één project worden aangegaan. Doorgaans zal uit de bedoeling van partijen goed kunnen worden afgeleid wat beoogd is. Hebben zij beoogd een vennootschap aan te gaan, dan zal deze partijbedoeling een belangrijke aanwijzing zijn dat sprake is van een vennootschap.18 Deze benadering past bij het uitgangspunt van contractsvrijheid dat ten grondslag ligt aan het overeenkomstenrecht in het BW.

Het doel van deze samenwerking is het behalen van voordeel. De term Voordeel' kan ruim worden uitgelegd: het kan zowel gaan om kostenbesparingen als om het genereren van vermogen. Ter onderscheid van de stichting of vereniging, is het bij de vennootschap nodig dat het voordeel in de vermogensrechtelijke sfeer ligt en dat dit voordeel ook aan de vennoten toekomt. Denk bijvoorbeeld aan een vennootschap die wordt aangegaan door twee kunstenaars om een atelier te delen - en de huur te splitsen. Zij profiteren dan beide van de bedrijfsruimte en ze besparen kosten door de huur te verdelen. Ideëel voordeel valt hier buiten. Twee kunstenaars die een samenwerking aangaan om daardoor 'meer inspiratie' voor elkaar te genereren, zijn geen vennootschap in de zin van dit artikel aangegaan. Het beoogde voordeel wordt door partijen gedeeld en kan aan hen worden uitgekeerd. De partijen kunnen nadere afspraken maken over de wijze waarop de verdeling plaatsvindt en welk voordeel aan wie toekomt. De wet verzet zich er niet tegen dat een geldige vennootschapsovereenkomst wordt aangegaan en vervolgens een vennoot wordt uitgesloten van de winst. Dit is op grond van artikel 807 lid 1 BW mogelijk.

Om voordeel te bereiken, brengen partijen iets in. Deze inbreng is niet nader gedefinieerd in de wet en kan bestaan uit geld, het verrichten van arbeid, het ter beschikking stellen van het gebruik van bepaalde zaken (zoals een bedrijfspand), de inbreng van goodwill of het leveren van bepaalde zaken aan de vennootschap (zoals bedrijfsinventaris). De termen beroep of bedrijf', ten slotte, mogen ruim worden opgevat. Ook het houden van aandelen of het beheren van een (andere) vennootschap kunnen hieronder vallen.

De term Vennootschap' is in de betekenis van het eerste lid de overeenkomst tussen partijen (de vennoten). Uit de andere bepalingen van deze titel volgt dat de vennootschap een rechtspersoon is, een zelfstandig drager van rechten en plichten (artikel 801 lid 3) en kan deze, als zodanig, ook in rechte optreden. Daar waar in deze titel de term Vennootschap' wordt gebruikt, ziet deze op de overeenkomst en de daardoor ontstane rechtspersoon, tenzij uit de doel of strekking van de wettelijke bepaling anders voortvloeit. De term Vennoten' ziet, afhankelijk van de doel en strekking van de bepaling, op de vennoten als partij bij de vennootschapsovereenkomst of als bestuurder van de vennootschap als rechtspersoon. Waar nodig is in de wettekst of in de toelichting aan het onderscheid aandacht besteed.

Tweede en derde lid

Bijgaande leden geven nadere duidelijkheid over de naamgeving van de vennootschap. Beoogd is de huidige naamgevingspraktijk van maatschappen en vennootschappen onder firma te continueren. Met andere woorden: een maatschap onder het huidige recht kan een maatschap blijven worden genoemd en een vennootschap onder firma kan nog steeds als een vennootschap onder firma worden aangeduid. Daarmee is deze bepaling met name van belang voor de al bestaande maatschappen en vennootschappen onder firma. Deze hoeven niet van naam te veranderen. De bepaling is geformuleerd als een optie. Het is aan vennoten om te kiezen welke naam zij passend vinden. Uit de wettekst volgt dat een onder het oude recht bestaande vennootschap onder firma niet zichzelf als maatschap kan aanduiden en andersom. Ook nieuwe vennootschappen kunnen zich desgewenst maatschap of vennootschap onder firma noemen.

Artikel 801 Dwingend karakter van een aantal bepalingen

Dit artikel verduidelijkt welke artikelen van titel 7.13 dwingend van aard zijn. Uitgangspunt van titel 7.13 is dat partijen zelf afspraken kunnen maken over de inrichting van hun vennootschap. Bepalingen zijn dwingend indien afwijking zou kunnen leiden tot benadeling van derden, zoals schuldeisers. Partijen kunnen bijvoorbeeld niet afwijken van de verplichting om een administratie bij te houden en om een balans en de staat van baten en lasten op te stellen. Deze bepaling dient mede ter bescherming van derden, om, bijvoorbeeld in geval van faillissement, inzicht te krijgen in de bedrijfsvoering.

Daarnaast is een aantal bepalingen van dwingende aard die zien op de verhouding tussen de vennoten, waar het gaat om wezenlijke rechten die vennoten altijd zouden moeten hebben of waarbij bepaalde essentiële gedragsnormen zijn vastgesteld. Het gaat hier onder meer om het beginsel dat vennoten zich jegens elkaar gedragen zoals een goed vennoot betaamt en dat de rechter uittreding van een vennoot kan bevelen vanwege gewichtige redenen. Bij een aantal andere bepalingen geldt dat vennoten een gedeeltelijke invulling kunnen geven van wettelijke regel. Zo kunnen vennoten in de overeenkomst van vennootschap nader regelen wat gewichtige redenen zijn om de bevoegdheid van een vennoot tot het verrichten van rechtshandelingen voor rekening van de vennootschap te herroepen. Om andere vennoten te beschermen is er geen mogelijkheid om de bevoegdheid tot herroeping geheel uit te sluiten. Er is hiermee voldoende vrijheid voor partijen om zelf afspraken te maken.

Artikel 802 Inbreng

Het voorliggende artikel bepaalt dat alles wat tot de verwezenlijking van het doel van de vennootschap kan bijdragen, kan worden ingebracht en dat op deze inbreng in beginsel de bepalingen van koop, respectievelijk huur van toepassing zijn. Verder bepaalt het tweede lid dat iedere vennoot bevoegd is nakoming van de verbintenis tot inbreng te vorderen. De vennootschap zelf kan ook nakoming vorderen. Het huidige recht bevat een soortgelijke regeling in artikel 7A:1662 lid 1 BW. Het ontwerp van de werkgroep geeft in artikel 12 regels over inbreng die met enkele wijzigingen zijn overgenomen.

Eerste lid

De inbreng is, zoals toegelicht in de begripsomschrijving, één van de elementen waarmee de vennootschap zich onderscheidt van andere overeenkomsten en rechtspersonen. Het kan gaan om de inbreng van geld, arbeid, vermogensbestanddelen of (het genot van) goederen. Deze inbreng draagt bij aan het bereiken van het doel van de vennootschap, te weten het behalen van voordeel.

De nieuwe regeling verduidelijkt dat de inbreng een verbintenis is, waarvan de vennoten desgewenst nakoming kunnen vorderen. Daarmee is het niet meer nodig om te expliciteren wat de verplichting tot inbreng inhoudt, zoals de werkgroep in artikel 12 lid 2 van het voorontwerp heeft gedaan. Het is niet verplicht om direct iets in te brengen: voldoende is dat een vennoot zich verbindt tot het verrichten van een positieve prestatie.

Partijen kunnen afspraken maken over de aard en omvang van de inbreng. Zij kunnen bijvoorbeeld het gebruiksrecht van een auto inbrengen, met de gedachte dat de vennoten hiervan voor zakelijke doeleinden gebruik kunnen maken. Een andere variant is dat het eigendom van de auto wordt ingebracht in de vennootschap en deze op naam van de vennootschap wordt gezet.

Bij gebrek aan verdere afspraken tussen de vennoten, zal de verbintenis tot inbreng de overdracht van het goed impliceren, door bijvoorbeeld levering van het goed aan de vennootschap. In dit geval zijn de bepalingen van de titel van koop van goederen van toepassing. Dit houdt in dat de betrokken vennoot het goed (zaak of vermogensrecht) in eigendom zal moeten inbrengen in de vennootschap (zie artikel 7:9 lid 1 BW). Daarbij zal de betrokken vennoot onder meer rekening moeten houden met hetgeen de vennootschap aan eigenschappen van de te leveren zaak mag verwachten (vgl. artikel 7:17 lid 2 BW). Voor zover het genot van een goed wordt ingebracht, is aangesloten bij de algemene bepalingen van de huurtitel. Indien het genot van een bedrijfspand ter beschikking wordt gesteld, betekent dit onder meer dat het bedrijfspand ter beschikking aan de vennootschap moet worden gesteld voor zover dat voor het gebruik nodig is (vgl. artikel 7:203 BW).

Tweede lid

Het tweede lid verduidelijkt ten opzichte van het huidige recht (artikel 7A:1662 BW) dat iedere vennoot bevoegd is om naast de vennootschap nakoming van de inbreng te vorderen. Ten opzichte van het ontwerp van de werkgroep is verduidelijkt dat sprake is van een verbintenis tot inbreng jegens de vennootschap. Blijft de betrokken vennoot in verzuim (artikel 6:81 BW), dan staan de gebruikelijke acties tot nakoming ter beschikking (vgl. artikel 6:82 BW e.v.). Het niet voldoen aan de plicht om in te brengen kan leiden tot ontbinding van de overeenkomst. Partijen kunnen nadere afspraken maken om de gevolgen te regelen ingeval een van hen de verbintenis tot inbreng niet nakomt. Naast nakoming door de vennoten, kan ook de vennootschap nakoming vorderen. Dit heeft als voordeel dat de kosten uiteindelijk voor de rekening van de vennootschap en uiteindelijk de gezamenlijke vennoten komen.

Artikel 803 Rechtspersoonlijkheid met beperkte rechtsbevoegdheid

Het voorliggende artikel verleent de vennootschap rechtspersoonlijkheid, met beperkte rechtsbevoegdheid. Doel is om de vennootschap te laten beschikken over een eigen vermogen, waarbij enige mate van continuïteit van het vennootschappelijke vermogen kan worden geboden. De regeling van de bijzondere gemeenschap volstaat in dat opzicht niet, met name niet in situaties waarbij er sprake is van een wisseling van vennoten door toe-of uittreding. De introductie van rechtspersoonlijkheid voor de vennootschap maakt een wisseling van vennoten eenvoudiger.

Het is in het belang van het handelsverkeer om zo duidelijk mogelijk te hebben wie rechthebbende is van welk goed, ook voor schuldeisers om te beoordelen of er verhaalsmogelijkheden zijn. Hiervoor is nodig dat voldoende zekerheid bestaat of er een rechtspersoon is en wat behoort tot het vermogen van de rechtspersoon. Naar de kern genomen is hier dezelfde kwestie aan de orde als bij de invoering van rechtspersoonlijkheid voor informele verenigingen. Zoals Meijers toen aangaf: "Het wordt dan een vraag der meest doelmatige ordening of men de aldus door de wet erkende rechtspositie wil weergeven als geen rechtspersoonlijkheid, met enige gevolgen die met rechtspersoonlijkheid overeenstemmen, of als rechtspersoonlijkheid, doch een onvolledige, omdat daaraan met name genoemde rechtsgevolgen ontbreken. De wet van 1855 heeft de eerste weg gekozen, maar geeft daardoor tot vele vragen aanleiding, waarvan hierboven slechts enkele zijn aangestipt. Het ontwerp meent tot een duidelijker en meer bevredigend resultaat te komen door de andere weg te volgen: op te sommen, welke aan een rechtspersoon toekomende bevoegdheden aan een zodanige vereniging worden onthouden.".19 De werkgroep personenvennootschappen heeft gekozen voor introductie van rechtspersoonlijkheid (artikel 6), met het oog op het vereenvoudigen van toe-en uittreden van vennoten. De rechtspersoonlijkheid is in het ontwerp van de werkgroep gekoppeld aan het moment van inschrijving in het handelsregister. Ook in de literatuur is betoogd dat het toekennen van rechtspersoonlijkheid de duidelijkheid ten goede komt.19 20 Alles afwegende wordt voorgesteld om voor de vennootschap dezelfde keuze te maken als voor de informele vereniging, door toekenning van rechtspersoonlijkheid met enige beperkingen die ontstaat na het aangaan van de overeenkomst. Dit zorgt ervoor dat de vennootschap kan beschikken over eigen vermogen, met dien verstande dat verkrijging van registergoederen en erfstellingen niet kunnen worden geëffectueerd zonder voorafgaande inschrijving van de vennootschap in het handelsregister. Hierdoor beschikt de vennootschap over een van het privévermogen van de vennoten afgescheiden vermogen, dat primair tot verhaal strekt van de zakelijke crediteuren. Er is dan geen sprake meer van een bijzondere gemeenschap. Dit zorgt voor een belangrijke vereenvoudiging ten opzichte van het voorgestelde systeem van de werkgroep personenvennootschappen.

Een gevolg hiervan is dat privé-crediteuren van de vennoten op dit vermogen van de vennootschap geen verhaal hebben. Zij hebben wel verhaalsmogelijkheden op de individuele vennoten en op het vennootschappelijk vermogen na ontbinding van de vennootschap. Privé-schuldeisers beschikken over middelen om de vennoten tot uittreden te bewegen, zoals het aanvragen van het faillissement van een vennoot. Het faillissement van een vennoot leidt immers tot diens uittreden en tot betaling van de uittredingsvergoeding, waarop eventueel ook verhaal kan worden gehaald. Anders dan in het ontwerp van de werkgroep, hoeft niet te worden nagegaan of er sprake is van een 'stille' dan wel 'openbare' vennootschap. Dit komt de rechtszekerheid ten goede. Evenals bij de informele vereniging geldt dat een inschrijving niet ongedaan kan worden gemaakt. Uitschrijving is slechts mogelijk na ontbinding van de vennootschap. Evenals bij de informele vereniging geldt dat wanneer de vennootschap in het handelsregister is ingeschreven in eerste instantie de vennootschap wordt aangesproken voor het nakomen van verbintenissen. Indien aannemelijk is dat deze niet zal voldoen aan de verbintenis, zullen ook de vennoten kunnen worden aangesproken. Zie op dit punt verder de toelichting bij artikel 809 lid 1.

Tot slot van deze inleiding op het voorliggende artikel verdient de aard en opzet van de rechtspersoonlijkheid van de vennootschap nog enige aandacht. De rechtspersoonlijkheid van deze titel is beperkter van opzet dan de Boek 2 rechtspersoon. De bijzondere overeenkomst van vennootschap is leidend voor de aard, inrichting en vormgeving van de vennootschap. De rechtspersoonlijkheid van de personenvennootschap is met name bedoeld om duidelijkheid en zekerheid te geven over het vermogen van de vennootschap en om het toe-en uittreden van vennoten te vereenvoudigen. Regels over interne vormgeving van de rechtspersoon, zoals de mogelijkheid om organen te hebben, ontbreken.21 Deze onderwerpen kunnen vennoten desgewenst in de vennootschapsovereenkomst regelen of bij besluit. Zo kan de overeenkomst voorzien in een raad van toezicht of een college ter beslechting van interne geschillen. Hun taak en bevoegdheden vloeien dan voort uit de vennootschapsovereenkomst. Bij niet-nakoming of onvolledige nakoming zijn remedies contractueel van aard, zoals opschorting van de verbintenis of een actie tot nakoming van verbintenis indien er niet of onvolledig wordt nagekomen. Bij een Allege van geschillen' zouden beslissingen bijvoorbeeld de vorm kunnen hebben van een bindend advies, in de zin van artikel 7:900 BW e.v. De vrijheid voor vennoten om dit zelf nader te bepalen, draagt bij aan de flexibiliteit en laagdrempeligheid van de regeling.

Eerste lid

Het voorliggende lid kent vennootschappen rechtspersoonlijkheid toe en verklaart artikelen 2:4 lid 2 en 2:5 BW van overeenkomstige toepassing. Artikel 4 lid 2 ziet op de oprichting van een gebrekkige rechtspersoon, bijvoorbeeld als de rechtshandeling waarmee de rechtspersoon is ontstaan kan worden vernietigd op grond van een wilsgebrek. Uit artikel 4 lid 2 vloeit in dit geval voort dat de rechtspersoon zelf niet wordt aangetast. Deze bepaling beschermt derden; leveranciers die goederen aan de vennootschap leveren hoeven bijvoorbeeld niet na te gaan of het goed geldig - aan een bestaande -rechtspersoon is geleverd. De vennootschap met rechtspersoonlijkheid die nietig of vernietigbaar is, kan op grond van artikel 815 lid 1 worden ontbonden. Na ontbinding zal moeten worden vereffend. Artikel 5 van Boek 2 bepaalt dat de rechtspersoon wat het vermogensrecht betreft gelijk staat met een natuurlijk persoon, tenzij uit de wet het tegendeel voortvloeit. De rechtspersoon zelf is houder van vermogensrechten en kan eigenaar dan wel rechthebbende zijn van goederen en vorderingen. Voor het overige is Boek 2 BW niet van toepassing. De reden hiervoor is dat het concept rechtspersoonlijkheid hier beperkter is dan bij Boek 2 - rechtspersonen. Zoals in de inleiding bij dit artikel is opgemerkt, staat de vennootschapsovereenkomst voorop. De rechtspersoon dient slechts ter facilitering van de vermogensrechtelijke transacties, het toe-en uittreden van vennoten, ter vervanging van de bijzondere gemeenschap. Dit sluit aan bij de benadering van de werkgroep.22

Tweede lid

De inbreng van goederen (zaken en vermogensrechten) door de vennoten zal leiden tot overdracht van deze goederen naar het vermogen van de rechtspersoon. Denk aan de inbreng van een bedrijfsauto, gereedschap of geld. Levering van registergoederen, zoals een bedrijfspand, kan slechts plaatsvinden indien de vennootschap is ingeschreven (vgl. derde lid). Goederen waarvoor de levering tussenkomst van de notaris vereist, zoals een aandeel op naam (artikel 2:86c BW) gaan eerst over nadat aan de gestelde leveringsvoorschriften is voldaan. Voor zover deze levering nog niet heeft plaatsgevonden, blijven deze goederen in het vermogen van de vennoten. Eventueel kan de vennootschap zelf de leveringshandeling verrichten. In een dergelijke bevoegdheid voorziet het tweede lid; ten opzichte van het bestaande recht is verduidelijkt dat deze levering binnen de normale bedrijfsactiviteiten valt; er hoeft geen aparte volmacht door de vennoten te worden gegeven.

Verrekening is mogelijk indien een schuldeiser een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij is en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van betaling van de vordering over te gaan (artikel 6:127 lid 2 BW). Vorderingen en schulden die niet tot hetzelfde vermogen horen, kunnen niet met elkaar kunnen worden verrekend. Dit volgt uit artikel 6:127 lid 3 BW. De mogelijkheid tot verrekening biedt in het geval van faillissement praktisch gesproken voorrang voor crediteuren: vorderingen en schulden kunnen tegen elkaar worden Aweggestreept' hetgeen doorgaans meer oplevert dan wanneer een vordering op gelijke voet met andere crediteuren ter verificatie bij de curator wordt ingediend. Dit gaat dus niet op indien een vennoot in privé een vordering heeft op een aannemer terwijl de vennootschap een schuld bij deze aannemer heeft.

Derde lid

Evenals bij de informele vereniging kan een vennootschap die niet is ingeschreven geen registergoederen verkrijgen en kan zij geen erfgenaam zijn. Door de term Verkrijging' is duidelijk dat het gaat om de goederenrechtelijke handelingen. Het is, met andere woorden, wel mogelijk om de obligatoire overeenkomst tot koop van een registergoed te sluiten. Voor de uitvoering van de overeenkomst, en de levering van het registergoed in het bijzonder, is een vereiste dat de rechtspersoon is ingeschreven. Praktisch gesproken zou een vennootschap die niet in het handelsregister is ingeschreven bij levering van een bedrijfspand alsnog kunnen worden ingeschreven in het handelsregister, zodat het bedrijfspand geldig geleverd kan worden. De notaris zou dit namens de vennoten kunnen doen.

Bij het verkrijgen van zaken krachtens erfrecht is het nog van belang om op te merken dat slechts de erfstelling van de rechtspersoon is uitgesloten, te beoordelen op het moment van overlijden. Het verkrijgen van zaken, niet zijnde registergoederen, op grond van een legaat is niet uitgesloten.23 Er is bij deze punten aangesloten bij de regeling van de informele vereniging.

Registergoederen die vennoten in de vennootschap willen inbrengen, kunnen dus niet worden geleverd. Een persoonlijk gebruiksrecht, bijvoorbeeld op basis van huur, kan eventueel wel worden verleend aan de vennootschap.

Artikel 804 Besturen en besluiten binnen de vennootschap

Artikel 804 geeft een regeling over het bestuur, besluitvorming, en het verrichten van rechtshandelingen voor rekening van de vennootschap. Deze regel codificeert de huidige praktijk en actualiseert de wettekst. Gekeken is naar artikel 14 van het voorontwerp van de werkgroep. Genoemd artikel is met enkele redactionele wijzigingen overgenomen.

Naar geldend recht geven artikelen 7A:1673 tot en met 7A:1676 BW een regeling over het beheer van de vennootschap. Uitgangspunt is dat de vennoten gemeenschappelijk beheren (artikel 7A:1675 BW). In navolging van de werkgroep is ervoor gekozen om de term beheer te vervangen door bestuur, dat beter aansluit bij het moderne taalgebruik. Bovendien verhelpt de term bestuur' het misverstand dat beschikkingshandelingen, zoals het vervreemden van een goed, geen beheershandelingen kunnen zijn (zie ook werkgroep, toelichting bij artikel 14). Er is geen inhoudelijke verandering beoogd; de jurisprudentie die is gewezen ter uitleg van de term beheer' kan ook hier worden toegepast. Naast werkzaamheden gericht op het in stand houden van een bepaald vermogen kan er ook eigendomsoverdracht van een actief van de vennootschap onder de term bestuur' vallen.24 De algemene regel over besluitvorming is nieuw en verduidelijkt in overeenstemming met de praktijk dat instemming door alle vennoten de hoofdregel is. Het gaat hier om besluiten op basis van de vennootschapsovereenkomst of die de overeenkomst raken. Denk bijvoorbeeld aan het besluit om de vennootschap te ontbinden (het voorgestelde artikel 814 lid 1, onderdeel a). Het derde lid ziet op de vraag of een bepaalde rechtshandeling, zoals een gesloten overeenkomst, binnen de normale werkzaamheden van de vennootschap passen. Is aan deze voorwaarde voldaan, dan komt de rechtshandeling voor rekening van de vennootschap.

Eerste lid

Deze bepaling geeft het uitgangspunt wie de vennootschap bestuurt. Dit zijn de vennoten gezamenlijk. Bij overeenkomst van vennootschap kan hiervan worden afgeweken. Het is dus mogelijk om te bepalen dat één of meerdere vennoten zullen besturen. Ook is denkbaar dat een derde een bestuurder' wordt, zonder dat deze partij wordt bij de vennootschapsovereenkomst. In dit geval zal de overeenkomst voorzien in de rol van de derde in het bestuur, welke besluiten hij kan nemen en welke stem hij heeft in verhouding tot de andere vennoten.

De achterliggende gedachte van het uitgangspunt van gezamenlijk bestuur is mede dat de vennoten ook gezamenlijk aansprakelijk worden voor verbintenissen die de vennootschap aangaat. Deze bepaling ziet op de interne verhoudingen tussen de vennoten. Het voorliggende artikel regelt dus niet in hoeverre de vennoten de vennootschap naar buiten toe kunnen vertegenwoordigen. Op dat laatste vraagstuk ziet artikel 808.

Het derde lid, dat onder meer aangeeft dat iedere vennoot in beginsel bevoegd is om rechtshandelingen te verrichten die tot de normale werkzaamheden behoren, geeft een uitzondering op het uitgangspunt dat gezamenlijk wordt bestuurd, namelijk dat iedere vennoot bevoegd is alle rechtshandelingen te verrichten die tot de normale werkzaamheden behoren, alsmede rechtshandelingen die geen uitstel kunnen lijden. De toelichting bij het derde lid gaat nader in op deze uitzondering.

Tweede lid

Het tweede lid bepaalt hoe besluitvorming binnen de vennootschap plaatsvindt. De wet bevat op dit punt thans geen regeling. Op basis van deze besluiten kan bijvoorbeeld de vennootschapsovereenkomst worden aangepast of kan tot ontbinding van de vennootschap worden besloten (zie artikel 814 lid 1, onderdeel a) of tot toetreding van een nieuwe vennoot (zie artikel 812 lid 1). Uitgangspunt is dat de vennoten allemaal instemmen met deze besluiten. Bij overeenkomst kan anders worden afgesproken. Zo kan de overeenkomst voorzien in een (gekwalificeerde) meerderheid voor bepaalde besluiten. Voor de duidelijkheid wordt hier nog opgemerkt dat het niet gaat om een besluit in de zin van art. 2:14 BW. Daar gaat het immers om een besluit van een orgaan van een Boek 2 rechtspersoon. De term Abesluit' die in deze titel wordt gebruikt, heeft een eigen betekenis, namelijk een meerzijdige rechtshandeling op grond van de overeenkomst van vennootschap, die strekt tot de uitvoering of aanpassing van deze overeenkomst.25

Derde lid

Artikel 17 WvK bepaalt dat elke vennoot bevoegd is voor rekening van de vennootschap handelingen verrichten, met uitzondering van handelingen die niet op de vennootschap betrekkelijk zijn of die volgens de overeenkomst niet mogen worden verricht. Het voorliggende lid brengt de regel in overeenstemming met de gangbare praktijk voor de vennootschap onder firma, en bepaalt als hoofdregel dat alle vennoten moeten instemmen met handelingen die voor rekening van de vennootschap komen.26 Stemmen niet alle vennoten in terwijl dit wel vereist is, dan hoeven de overige vennoten niet te accepteren dat de handeling voor rekening van de vennootschap komt. In zo'n geval zal de vennoot die de handeling heeft verricht jegens de andere vennoten volledig draagplichtig zijn. Om aan te sluiten bij de terminologie van het Burgerlijk Wetboek, bezigt de wettekst van het voorliggende lid de term Yechtshandelingen' in plaats van handelingen.

Tevens voorziet de wettekst in de bevoegdheid dat vennoten voor rekening van de vennootschap de Normale' rechtshandelingen kunnen verrichten die binnen de normale werkzaamheden van de vennootschap passen. Wat onder Normale werkzaamheden' moet worden volstaan, kan zijn gespecificeerd in de overeenkomst waarbij de vennootschap is aangegaan. Het kan ook worden afgeleid uit de feitelijke beroeps-of bedrijfsactiviteiten. Bij een schilderbedrijf is het aankopen van verf een normale rechtshandeling, terwijl bij een advocatenkantoor dat niet zo is. De in het lid opgenomen bevoegdheid voorkomt dat bij veel rechtshandelingen alle vennoten moeten zijn betrokken.

Handelingen die geen uitstel kunnen lijden mogen ook door iedere vennoot afzonderlijk worden verricht. Men kan denken aan het geval van een slagerij in de vorm van een VOF, waarbij de koeling van de vleesvoorraad is uitgevallen. Gelet op het gemoeide belang om de voorraad vlees te behouden zou in dit geval transport en tijdelijke opslag kunnen regelen, zonder dat hij daarvoor instemming nodig heeft van de andere vennoten. Doordat de bepaling van regelend recht is, kunnen vennoten andere afspraken maken.

Voor rechtshandelingen voor rekening van de vennootschap die niet tot de normale werkzaamheden behoren of rechtshandelingen die daar niet toe behoren en die uitstel kunnen leiden, is instemming van alle vennoten nodig.

Vierde lid

De vennootschap veronderstelt een samenwerkingsverband van vennoten, waarbij, op basis van goede trouw, wordt gewerkt aan het doel van de vennootschap. Het kan niettemin voorkomen dat één of meer vennoten zich zodanig gedragen dat de andere vennoten zijn handelingsbevoegdheid willen beperken of herroepen. Denk bijvoorbeeld aan een vennoot die weigert enige vorm van rekening en verantwoording af te leggen, waardoor de andere vennoten geen enkel inzicht hebben in diens handelen. In dergelijke gevallen moet het mogelijk zijn om de bevoegdheid van de vennoot tot het verrichten van handelingen voor rekening van de vennootschap in te perken of te herroepen. Mede tegen de achtergrond dat deze regel ter bescherming dient van de overige vennoten kan een dergelijke mogelijkheid niet worden uitgesloten. Dit is overigens ook onder het huidige recht zo. De bepaling laat toe dat de vennoten nadere afspraken maken, om bijvoorbeeld bepaalde gronden te geven op grond waarvan de bevoegdheid om voor rekening van de vennootschap te handelen wordt beperkt. Ook kan nader worden verduidelijkt wat in ieder geval een gewichtige reden' is die inperking of ontneming van de bevoegdheid rechtvaardigt. Wat niet is toegestaan is het geheel uitsluiten van de mogelijkheid om wegens gewichtige redenen te beperken of te herroepen. Is overeenkomstig het eerste lid een derde (mede) aangewezen als bestuurder, dan brengt het doel en de strekking van het vierde lid met zich dat ook de bevoegdheid van deze derde om voor rekening van de vennootschap rechtshandelingen te verrichten, niet kan worden uitgesloten.

Vijfde lid

Bij de vrij ruime mogelijkheden voor vennoten om voor rekening van de vennootschap rechtshandelingen te verrichten, past een verplichting om jegens elkaar rekening en verantwoording af te leggen. Ook op dit punt wordt het bestaande recht gecodificeerd.27

Gelet op de hoofdelijke aansprakelijkheid die rust op de vennoten (vgl. artikel 809 lid 1) strekt de bepaling tevens tot bescherming van de gezamenlijke vennoten. Het moet, in ieder geval op hoofdlijnen, inzichtelijk zijn welke handelingen vennoten hebben verricht en wat hiervan de gevolgen zijn geweest voor de vennootschap en in het verlengde, voor de overige vennoten. Er bestaat ruimte voor de vennoten om af te spreken hoe aan deze verplichting invulling wordt gegeven. Men kan denken aan een afspraak om elkaar bijvoorbeeld elk kwartaal te informeren over elkaars activiteiten. Is niets afgesproken, dan zal eenmaal per jaar rekening en verantwoording worden afgelegd in het kader van het vaststellen van de balans en de staat van baten en lasten. Van deze minimale eis kan door partijen niet worden afgeweken.

Artikel 805 Verplichtingen vennoten jegens elkaar

Artikel 805 beschrijft de verplichtingen die de vennoten jegens elkaar hebben. Hiertoe bepaalt het eerste lid dat zij zich jegens elkaar gedragen als een goed vennoot betaamt. Deze regel volgt artikel 9 lid 1 van de werkgroep, met een ietwat gewijzigde redactie die beter aansluit bij de terminologie van Boeken 6 en 7 BW. Het tweede lid is gebaseerd op artikel 13 van de werkgroep en geeft een nadere uitwerking van het eerste lid, door een aantal gedragingen te omschrijven waarvan vennoten zich dienen te onthouden, namelijk:

  • a. 
    het verrichten van een rechtshandeling voor rekening van de vennootschap met zichzelf of met een natuurlijk persoon of rechtspersoon die tot hem in een verhouding staat als bedoeld in artikel 46 lid 1 onderdelen 3°, 4°, 5° of 6° van Boek 3, tenzij een dergelijke rechtshandeling gebruikelijk onder dezelfde voorwaarden ook met derden wordt verricht;
  • b. 
    het benutten van een voordeel dat aan de vennootschap behoort toe te komen door zichzelf of door een persoon als bedoeld onder a;
  • c. 
    het aanwenden van het vermogen van de vennootschap anders dan met het oog op de verwezenlijking van het doel van de vennootschap; en
  • d. 
    het verrichten van handelingen die concurreren met de activiteiten van de vennootschap.

Dit artikel codificeert het, voornamelijk in de doctrine en jurisprudentie ontwikkelde, bestaande recht. Hierop wordt in de volgende leden, onder verwijzing naar de relevante bronnen, nader ingegaan.

Eerste lid

Uitgangspunt, ook onder het bestaande recht, is hetgeen de vennoten onderling hebben afgesproken in de vennootschapsovereenkomst. Bevat de overeenkomst een leemte of onduidelijkheid, dan komt het aan op de betekenis die de vennoten in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen de vennoten behoren en welke rechtskennis van hen kan worden verwacht.28 Verder gedragen vennoten zich jegens elkaar zoals een goed vennoot betaamt. Dit is een uitwerking van het algemene beginsel van redelijkheid en billijkheid (zie ook artikelen 2:8 en 6:2 BW).29 Dit beginsel is nader uitgewerkt in jurisprudentie, waarin een aantal gedragingen van vennoten in strijd met de redelijkheid en billijkheid werden geoordeeld.

Omwille van de duidelijkheid en rechtszekerheid worden deze gedragingen in de wet opgenomen, zodat voor vennoten duidelijk is welke gedragingen zij zich in beginsel behoren te onthouden.

Tweede lid

Het bijgaande lid geeft een concretisering van de regel die in het eerste lid is gegeven. In een aantal situaties kan de redelijkheid en billijkheid ertoe leiden dat vennoten zich onthouden van bepaalde gedragingen, zoals het ontplooien van een activiteit die concurreert met de activiteit van de vennootschap.30

Het gaat hier specifiek om het (a) aangaan van rechtshandelingen voor rekening van de vennootschap met aan de vennoot gelieerde personen of rechtspersonen. Achterliggende gedachte is dat hierdoor een tegenstrijdig belang kan ontstaan. In het algemeen geldt hierbij de regel dat moet worden beoordeeld in hoeverre er, op grond van de omstandigheden van het geval, een risico bestaat dat het vennootschappelijk belang en het persoonlijk belang zodanig uiteenlopen dat het belang van de vennootschap niet goed kan worden behartigd.31 Onderdeel (b) noemt het benutten van een voordeel dat eigenlijk aan de rechtspersoon toebehoort, het (c) gebruiken van het vermogen van de vennootschap anders dan voor het voorgeschreven doel en (d) het verrichten van met de activiteiten van de vennootschap concurrerende handelingen. Dit laatste codificeert een arrest van de Hoge Raad, waarbij werd geoordeeld dat een vennoot, die via een eigen vennootschap loten uit gaf in strijd met de goede trouw handelde jegens zijn vennoten in een andere handelsvennootschap die zich eveneens richtte op het uitgeven van loten.32

Uit de aard, het doel of de strekking van de vennootschap kan anders voortvloeien, namelijk dat de activiteit of gedraging toch is toegestaan. Ook kunnen vennoten anders besluiten. Het gaat in lid twee dus niet om een lijst van verboden met een absoluut karakter, maar een lijst gedragingen die in het licht van het vereiste van goede trouw op grond van alle voorliggende omstandigheden moet worden beoordeeld. Zo is denkbaar dat de vennootschap een joint venture betreft tussen twee - op zichzelf concurrerende -rechtspersonen. In dat geval kan uit de overeenkomst of aard van de vennootschap voortvloeien dat de onder (d) genoemde handeling toch is toegestaan. Meer in het algemeen zal bij de commanditaire vennootschap uit de aard van de vennootschap voortvloeien dat er meer ruimte bestaat voor de onder (b) en (d) genoemde handelingen. De commanditaire vennoot is immers slechts als geldschieter bij de vennootschap betrokken. Zijn bijdrage aan het bestuur van de vennootschap is praktisch en in ieder geval juridisch doorgaans beperkt. Het zou dan niet redelijk zijn om de commanditaire vennoot al te zeer in te perken in zijn handelingsvrijheid. Denk bijvoorbeeld aan de commanditaire vennoot die in verschillende film-vennootschappen investeert, terwijl deze films op zichzelf bezien met elkaar concurreren. Ook in de literatuur is op dit onderwerp voor meer bewegingsruimte gepleit.33

Artikel 806 Administratieplicht en verantwoording

Artikel 806 geeft de administratieplicht en geeft met een kleine aanvulling de regels die in artikelen 3:15i en 3:15j van Boek 3 en artikel 10 leden 2 tot en met 4 van Boek 2 zijn opgenomen. Voor alle duidelijkheid zijn deze regels, in navolging van artikelen 15 en 16 van de werkgroep, uitgeschreven. Wijzigingen ten opzichte van de werkgroep zijn met name redactioneel van aard. Ook op basis van het huidige recht bestaat deze administratieplicht voor vennoten en de vennootschap. Nieuw zijn enkele verduidelijkingen die worden gegeven over de geldende termijnen en wie er inzage heeft in de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van de vennootschap.

Eerste lid

Het eerste lid geeft op eenzelfde wijze als artikel 16 van het voorontwerp aan dat het boekjaar van de vennootschap een kalenderjaar is. In de vennootschapsovereenkomst kan hiervan worden afgeweken. Dit sluit aan bij hetgeen voor de Boek 2-rechtspersoon geldt op grond van artikel 2:10a BW. Het boekjaar hoeft dus niet gelijk te lopen met een kalenderjaar, maar kan bijvoorbeeld ook van 1 juli tot en met 30 juni van het volgende jaar lopen.

Tweede lid

Het tweede lid bepaalt, op een vergelijkbare wijze als artikel 2:10 lid 2 BW voor de Boek 2-rechtspersonen, dat de vennoten binnen zes maanden na afloop van het boekjaar de balans en de staat van baten en lasten maken(artikel 2:10 lid 2 BW). Zij kunnen éénmaal de termijn voor het opmaken van de balans en de staat van baten en lasten verlengen met een periode van ten hoogste vier maanden. De BV heeft een termijn van vijf maanden met de mogelijkheid van verlenging met vijf maanden (2:210 BW). Binnen redelijke termijn na het opmaken van deze stukken moeten de vennoten het resultaat vaststellen.

Derde lid

Na het opmaken van de balans en de staat van baten en lasten moet deze door de vennoten worden vastgesteld. Deze bevoegdheid kan niet aan derden worden toegekend. Dit geldt thans overigens ook al op grond van artikel 7A:1671 BW.

De achterliggende gedachte is dat het belang van deze bepaling zodanig groot is voor vennoten, dat zij tenminste op enige wijze bij de vaststelling van de staat van baten en lasten betrokken moeten zijn. Ontstaat naar aanleiding hiervan tussen vennoten een geschil of onzekerheid, dan verzet de bepaling zich niet tegen benoeming van een derde ter beëindiging van deze onzekerheid of dit geschil (artikel 7:900 BW).

Vierde lid

In navolging van artikel 15 van het voorontwerp, gelden administratieverplichtingen voor eenieder die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefent. Concreet is degene verplicht om van zijn vermogenstoestand en van alles betreffende zijn bedrijf of beroep, naar de eisen van dat bedrijf of beroep, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend.

Vijfde lid

Deze bepalingen, die overeenkomen met verplichtingen die in artikel 2:10 BW voor de Boek 2-rechtspersoon zijn neergelegd, geeft enkele verplichtingen , namelijk dat de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers tenminste voor zeven jaar bewaard (artikel 2:10 lid 3 BW) moeten worden. Verder kunnen op een gegevensdrager aangebrachte gegevens, uitgezonderd de op papier gestelde balans en staat van baten en lasten, op een andere gegevensdrager worden overgebracht en bewaard, mits de overbrenging geschiedt met juiste en volledige weergave van de gegevens en deze gegevens gedurende de volledige bewaartijd beschikbaar zijn en binnen redelijke tijd leesbaar kunnen worden gemaakt.

Zesde lid

Dit lid is gebaseerd op artikel 3:15j BW dat bepaalt dat een aantal personen die een specifiek en rechtstreeks belang hebben de openlegging van de boeken van het bedrijf kan vorderen, namelijk:

  • a. 
    erfgenamen, ten aanzien van de boekhouding van de erflater;
  • b. 
    deelgenoten in een gemeenschap, ten aanzien van de boekhouding betreffende de gemeenschap;
  • c. 
    vennoten, ten aanzien van de boekhouding van de vennootschap;
  • d. 
    schuldeisers in het geval van faillissement of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, ten aanzien van de boekhouding van de failliet onderscheidenlijk degene ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is.

De tekst komt grotendeels overeen met die van artikelen 3:15i en 3:15j. Er zijn enkele afwijkingen: in onderdeel a is nader uitgewerkt wie de openlegging van tot de administratie van de vennootschap behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers mag opvragen. Het gaat hier om de vennoten en de erfgenamen van overleden vennoten. Bij faillissement van de vennootschap worden de schuldeisers aan deze lijst toegevoegd. In het onverhoopte geval van faillissement moet de curator immers in staat worden gesteld om zo efficiënt mogelijk de boedel van de vennootschap te vereffenen. Een administratie die inzicht geeft in de vermogenstoestand van de vennootschap kan bijdragen aan een efficiënte afwikkeling van het faillissement, waardoor meer kan worden uitgekeerd aan de gezamenlijke schuldeisers. Het is niet nodig om deelgenoten het recht te geven inzage te hebben in de administratie. De beperkte gemeenschap is in dit wetsvoorstel immers vervangen door rechtspersoonlijkheid.

Artikel 807 Deel in resultaat

Artikel 807 bepaalt dat de vennoten in beginsel voor een gelijk deel in het resultaat van de vennootschap delen en dat wordt vastgesteld hoe groot dit deel is. Na vaststelling van het resultaat hebben de vennoten recht op uitkering van de winst, in geld. Artikel 7A:1670 BW bepaalt dat vennoten delen in de winsten en verliezen van de maatschap, naar rato van hun inbreng. Maten die Slechts' nijverheid hebben ingebracht, krijgen evenveel als degene die het minst heeft ingebracht. Dit uitgangspunt is niet langer van deze tijd en wordt daarom vervangen door een nieuwe bepaling, die als uitgangspunt gelijke winstdeling geeft voor vennoten. Zij stellen de winst tezamen vast. Uitkering geschiedt in beginsel in geld. Vennoten kunnen andere afspraken maken. Spreekwoordelijke muze voor deze bepaling was artikel 17 van het voorontwerp. Wijzigingen zijn vooral redactioneel van aard.

Eerste lid

Het voorliggende artikel regelt allereerst dat vennoten als uitgangspunt voor een gelijk deel delen in het resultaat van de vennootschap. Het resultaat zal doorgaans worden vastgesteld op basis van de in artikel 807 genoemde jaarstukken. Het resultaat kan zowel positief als negatief zijn. Er bestaat alle vrijheid voor de vennoten om in de overeenkomst van vennootschap andere afspraken te maken over het aandeel in de winst of in het verlies. Zo is denkbaar dat op basis van de participatie in de vennootschap wordt bepaald op welke winstdeel een vennoot recht heeft. Anders dan onder het huidige recht is het ook mogelijk om een vennoot geheel uit te sluiten van de winst. Op dit punt volgt het voorstel de benadering van de werkgroep. De achterliggende gedachte is dat er behoefte bestaat in de praktijk aan de mogelijkheid tot het uitsluiten van vennoten van winstuitkering. Denk bijvoorbeeld aan een familievennootschap, waarbij de moeder haar positie in de vennootschap wil overdragen aan haar zoon en in het kader van de overdracht geen winstuitkering meer wil (ze heeft voor haar positie al een bedrag ineens ontvangen), maar wel nog enige tijd zeggenschap wil houden om haar zoon te begeleiden. Verder sluit de benadering aan bij hetgeen al bij het BV-recht geldt, namelijk de mogelijkheid om onder voorwaarden te voorzien in winstrechtloze aandelen (artikel 2:216 lid 7 BW).

Het resultaat is ook bepalend voor de onderlinge draagplicht van vennoten. In beginsel geldt intern dat eenieder voor een gelijk deel deelt in de schulden. Dit geldt ook indien de vennootschap of vennoten jegens derden op een andere wijze aansprakelijk zijn, bijvoorbeeld omdat met derden bij overeenkomst is afgesproken dat één van de vennoten naast de vennootschap kan worden aangesproken of als sprake is van één of enkele aansprakelijke vennoten bij het aannemen en uitvoeren van een opdracht overeenkomstig artikel 809 lid 2. Het is aan de vennoten om eventueel nadere afspraken te maken over wie wat bijdraagt in de interne verhouding. Dit voorkomt dat bij een eventuele vereffening vennoten onverwacht moeten bijdragen in het tekort dat door andere vennoten is 'veroorzaakt'.34 Overigens bevat de bepaling geen verplichting om het tekort lopende de vennootschap aan te zuiveren. Dat is ook niet nodig, omdat het primair een aangelegenheid is voor de vennoten zelf. Bij ontbinding van de vennootschap of bij faillissement, bestaat er wel een verplichting tot aanzuivering. In deze gevallen spelen ook de belangen van derden-schuldeisers.

Tweede lid

Het tweede lid geeft aan dat het vaststellen van het bedrag waar de vennoten recht op hebben bij besluit wordt vastgesteld. Dit gebeurt in beginsel door alle vennoten gezamenlijk, maar uit de vennootschapsovereenkomst kan anders voortvloeien. Zo kunnen vennoten afspreken dat een meerderheid van de stemmen volstaat voor het vaststellen van het winstdeel.

Uitkering geschiedt in geld. Vennoten kunnen iets anders bepalen, bijvoorbeeld door in natura uit te keren. Zo kan een vennoot bij wijze van winstuitkering de bedrijfsauto van de vennootschap krijgen als zijn deel van de winstuitkering, in plaats van een uitkering in geld. Zodra de winst is vastgesteld, heeft eenieder een (vorderings)recht op uitkering. Zoals in de toelichting bij het voorontwerp is opgemerkt, kan in bijzondere omstandigheden inroeping van dit recht in strijd komen met de redelijkheid en billijkheid, bijvoorbeeld indien de onderneming er financieel slecht voorstaat en er behoefte is aan interne financiering.35

Derde lid

De bevoegdheid tot vaststelling van het bedrag aan winst kan niet aan derden worden toegekend. De achterliggende gedachte is dat het besluit tot vaststelling een belangrijk onderdeel is van het bestuur van de vennootschap, waarbij vennoten ten minste op enige wijze betrokken bij moeten zijn. Leidt de vaststelling tot onzekerheid of een geschil tussen vennoten, dan kan eventueel wel een derde worden verzocht om bij wijze van vaststelling een beslissing te nemen (artikel 7:900 lid 2 BW).

Artikel 808 Vertegenwoordiging van de vennootschap

Artikel 808 geeft een regeling voor de verhouding tussen de vennootschap en derden. Iedere vennoot is bevoegd de vennootschap te vertegenwoordigen. Deze regel geldt voor zowel vennootschappen die in het handelsregister zijn ingeschreven als vennootschappen die niet in het handelsregister zijn ingeschreven. Eventuele beperkingen of voorwaarden worden in het handelsregister opgenomen en alleen de vennootschap kan deze inroepen.

Vertegenwoordiging is de wijze waarop vennoten in naam van en voor rekening van de vennootschap kunnen handelen met derden. Het huidige recht kent voor de VOF en de CV een vergelijkbare regeling. Eenieder kan de vennootschap richting derden binden (artikel 17 WvK). Voor de maatschap geldt dat elke maat een volmacht moet geven (zie artikel 7A:1679 BW). Omwille van een eenvoudige en duidelijke regeling voorziet het voorliggende artikel in één regeling voor de vennootschap. Dit sluit aan bij artikel 18 van het ontwerp van de werkgroep, al is gekozen voor een iets afwijkende formulering die beter past binnen het systeem van het Burgerlijk Wetboek.

Het artikel expliciteert dat iedere vennoot de ingeschreven vennootschap kan vertegenwoordigen. Dit is slechts anders indien de vennootschap in de overeenkomst van vennootschap anders heeft voorzien en deze beperking kenbaar is voor derden. Om werking te krijgen jegens derden zal de beperking ook in het handelsregister moeten zijn opgenomen. Dit volgt uit artikel 25 van de Handelsregisterwet 2007 en volgt het bestaande artikel 29 WvK.

De tweede volzin verduidelijkt dat de bevoegdheid te vertegenwoordigen bij overeenkomst kan worden beperkt. Mits ingeschreven in het handelsregister kan deze beperking aan derden worden tegengeworpen. Is deze beperking niet ingeschreven, dan geldt de beperking alleen voor vennoten onderling. Voor vennootschappen die niet in het handelsregister zijn ingeschreven, betekent dit dat geen beroep kan worden gedaan op beperkingen in de vertegenwoordigingsbevoegdheid richting derden. Dit kan onder omstandigheden anders liggen, namelijk indien de derde wist van zodanige beperking. Zie hiervoor verder artikel 809 lid 5.

Alleen de vennootschap kan een ingeschreven beperking of voorwaarde inroepen. Derden kunnen geen overeenkomst vernietigen op grond van overschrijding van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van één van de vennoten. Dit sluit aan bij de regeling die geldt voor NV's en BV's (zie artikelen 2:130 en 2:240 BW). Er is afgezien van een bepaling over de omvang van vertegenwoordiging gerelateerd aan het doel van de vennootschap, zoals opgenomen in artikel 18 lid 2 van de werkgroep. Door de mogelijkheid van inschrijving van voorwaarden en beperkingen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid in het handelsregister heeft deze regel weinig meerwaarde.

Artikel 809 Verbondenheid van de vennoten en de vennootschap jegens derden

Artikel 809 geeft de regels over de verbondenheid van de vennootschap en vennoten jegens derden. Het artikel is gebaseerd op artikel 19 van de werkgroep, met een aantal inhoudelijke en redactionele wijzigingen. Deze zullen waar nodig in de leden worden besproken.

Voor zowel de vennootschap in het kader van beroepsactiviteiten (maatschap) als de vennootschap in het kader van bedrijfsactiviteiten geldt dat de vennoten naast de vennootschap hoofdelijk verbonden zijn voor de schulden. Onder het huidige recht geldt dat bij de maatschap iedere maat voor gelijke delen aansprakelijk is, terwijl bij de vennootschap onder firma hoofdelijke verbondenheid het uitgangspunt is (artikel 7A:1680 BW, respectievelijk, artikel 18 WvK). Uitgangspunt van de nieuwe regeling is dat elke vennoot naast de vennootschap jegens derden hoofdelijk is verbonden. Afgezien is van handhaving van het onderscheid tussen beroeps-en bedrijfsactiviteiten en, daarmee samenhangend, aansprakelijkheid voor gelijke delen respectievelijk hoofdelijke aansprakelijkheid (vgl. artikel 19 lid 2 van de werkgroep).

Evenals bij de bepalingen over aansprakelijkheid van het bestuur bij de vereniging, kunnen vennoten worden aangesproken voor zover de vennootschap geen verhaal biedt.36 De vennootschap kan met de betreffende derde een afwijkende afspraak maken. In het gegeven voorbeeld kan de vennootschap met de verhuurder afspraken dat deze slechts op één van de vennoten verhaal heeft. Het artikel geeft verder een bijzondere regel voor aansprakelijkheid bij opdrachten, alsmede een beperking op de aansprakelijkheid voor toetredende vennoten. Bij uittreding geldt een bijzondere verjaringstermijn voor vennoten van hoogstens vijf jaar. Deze beperkingen gelden alleen voor de ingeschreven vennootschap. Bij een vennootschap die niet in het handelsregister is ingeschreven, geldt op grond van het vijfde lid dat vennoten steeds volledig, zonder beperking, hoofdelijk voor de verbintenissen van de vennootschap zijn verbonden.

Eerste lid

Het eerste lid bepaalt dat elke vennoot naast de vennootschap hoofdelijk is verbonden. Bij een vennootschap met 2 vennoten die een schuld heeft van € 10.000 met schuldeiser C, kan deze laatste € 10.000 vorderen van zowel de vennootschap als de individuele vennoten. De bepaling geldt in de verhouding van de vennoten jegens derden.

Anders dan voorgesteld door de werkgroep personenvennootschappen (artikel 19 lid 1), geldt de onderhavige regeling overeenkomstig het huidige recht voor zowel verbintenissen uit een rechtshandeling, de wet, en verbintenissen uit onrechtmatige daad. Op dit punt wordt het huidige recht niet gewijzigd.37 Hierbij is overwogen dat een beperking van hoofdelijke verbondenheid voor verbintenissen uit de wet en onrechtmatige daad weliswaar aantrekkelijk is voor de vennoten, maar nadelig uitpakt voor de positie van de schuldeisers. Voor een dergelijke wijziging is daarom niet gekozen.38 Een vennootschap handelt onrechtmatig in het geval van een (onrechtmatige) handeling van een vennoot die krachtens verkeersopvattingen ook toe te rekenen is aan de vennootschap zelf.39 Hiervan kan sprake zijn indien een rechtspersoon Anaar buiten treedt', door bijvoorbeeld advertenties of reclame of door toedoen van handelingen van ondergeschikten of functionarissen van de rechtspersoon.40 In deze gevallen staat niet het handelen van de persoon die handelt voorop, maar degene ten behoeve van wie hij handelt.41 Op grond van de voorliggende regeling, zijn de vennoten hoofdelijk verbonden. Zij kunnen onderling afspraken maken wie in dergelijke gevallen in de interne verhouding de schade moet dragen.

In navolging van onder meer het Franse recht (de société civile professionelle en de société en nom collectif) en het aansprakelijkheidsregime bij de vereniging, is gekozen voor een vorm van subsidiaire aansprakelijkheid.42 Deze regel geldt voor de vennootschap die in het handelsregister is ingeschreven en houdt in dat in eerste instantie de vennootschap zal moeten worden aangesproken. Biedt deze geen verhaal of is aannemelijk gemaakt dat deze geen verhaal zal bieden, dan kunnen de vennoten worden aangesproken. De achterliggende gedachte is om de gevolgen van hoofdelijke aansprakelijkheid voor vennoten in de dagelijkse praktijk iets te verzachten. Verder sluit subsidiaire aansprakelijkheid aan bij het uitgangspunt dat een rechtspersoon zelfstandig drager van rechten en plichten is en als zodanig actief is in het handelsverkeer. In de literatuur is eveneens gepleit voor het invoeren van subsidiaire aansprakelijkheid.43 De redelijkheid en billijkheid kan overigens onder het huidige recht al vergen dat eerst de vennootschap wordt aangesproken en dan pas de individuele vennoten.44

De wederpartij van de vennootschap kan vennoten direct aanspreken voor zover deze eerste aannemelijk maakt dat de vennootschap niet aan de verbintenis zal voldoen. Dit is onder meer het geval indien de vennootschap niet reageert op een aanmaning. Ook indien duidelijk is dat de vennootschap onvoldoende vermogen heeft, kunnen vennoten direct in privé worden aangesproken.45 Aldus biedt deze regel praktische bescherming aan de vennoten, terwijl de verhaalsmogelijkheden van schuldeisers niet onnodig worden bemoeilijkt.

Tweede lid

Het tweede lid geeft een bijzondere regeling voor een door de vennootschap aangenomen opdracht. Deze bepaling wijkt af van het huidige recht en voorziet in een bepaalde mate van bescherming voor de vennoten. Aan deze bescherming bestaat in de praktijk behoefte en heeft de volgende achtergrond, die aansluit bij de benadering van de werkgroep (artikel 19 lid 3). De formulering van de bepaling is gewijzigd, om rekening te houden met het vervallen van het onderscheid tussen beroeps-en bedrijfsactiviteiten en om beter aan te sluiten bij de andere bepalingen over de verbondenheid van vennoten jegens derden.

In het arrest Biek Holdings overwoog de Hoge Raad dat indien sprake is van een door de maatschap aanvaarde opdracht, op grond van artikel 7:407 lid 2 BW iedere maat jegens de opdrachtgever aansprakelijk is voor het geheel.46 Er gelden geen aanvullende voorwaarden wanneer deze opdrachtnemers samen een maatschap vormen. Deze uitspraak heeft tot kritiek in de literatuur en praktijk geleid.47 Het werd niet redelijk gevonden dat vennoten die niet betrokken waren bij de uitvoering van een opdracht aansprakelijk zijn, soms voor aanzienlijke schade. Een risico op aanzienlijke schade speelt met name bij beroepsactiviteiten, maar niet uitgesloten is dat ook bedrijfsactiviteiten een vergelijkbaar risico met zich brengen. Gedacht kan worden aan medische handelingen van een arts, het advies van een advocaat of het ontwerp van een architect. Ook de restauratie van een oldtimer of de installatie van een softwaresysteem kan hieronder vallen. De andere vennoten die niet bij de vervulling van de opdracht zijn betrokken, hebben vaak niet of nauwelijks invloed op de wijze waarop de opdracht wordt vervuld. Wanneer er sprake is van een fout bij de vervulling van de opdracht die grond vormt voor aansprakelijkheid, kan de schade aanzienlijk zijn. Omdat dit risico bij vennootschappen vanwege het duurzame karakter van de samenwerking en de daarmee samenhangende ondernemingsactiviteiten groter zal zijn, is gekozen om in een beperking te voorzien van de aansprakelijkheid van de vennoten jegens derden. Deze beperking geldt alleen voor de vennootschap die is ingeschreven. Uit het vijfde lid volgt dat vennoten van een vennootschap die niet in het handelsregister is ingeschreven die niettemin naar buiten treden, volledig, zonder beperking, hoofdelijk verbonden zijn voor verbintenissen van de vennootschap, tenzij de derde wist van zodanige beperking.

Slechts de vennoot of vennoten die door de wederpartij uitdrukkelijk met de uitvoering van die opdracht is toevertrouwd, zijn naast de vennootschap aansprakelijk voor tekortkomingen die het gevolg zijn van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een opdracht. Dit betekent dat een benadeelde opdrachtgever van een handeling op zowel het vermogen van de vennootschap als op de met de opdracht belastte vennoten verhaal kan halen. De subsidiaire aansprakelijkheid die in het eerste lid is neergelegd, geldt dan niet. De achterliggende gedachte is dat bij het verlenen van een opdracht aan een vennoot de persoonlijke kwaliteit van die vennoot een rol speelt. Hij treedt dan op de voorgrond op, naast de vennootschap. Het ligt in de rede om de aansprakelijkheid hierbij te laten aansluiten.

Om een beroep te kunnen doen op deze regel, is vereist dat de opdracht door de wederpartij uitdrukkelijk aan een vennoot is toevertrouwd. Hieraan kan worden voldaan door in de overeenkomst expliciet de vennoot te benoemen die de opdracht zal uitvoeren. Het gaat dan vaak om gevallen waarbij de persoonlijke kwaliteit van de opdrachtnemer van belang is. Indien het tweede lid op een opdracht van toepassing is, geldt de hoofdregel van het eerste lid met bijbehorende subsidiaire aansprakelijkheid niet. De schuldeiser kan dus zowel de vennootschap als de uitvoerende vennoot direct aanspreken.

Indien niet duidelijk is welke vennoot met de opdracht is belast, is er geen sprake van ’uitdrukkelijke toevertrouwing van een opdracht' aan een vennoot en geldt de hoofdregel van het eerste lid. Dit betekent dat zowel de vennootschap als alle vennoten zijn verbonden en kunnen worden aangesproken. Voorts kan met de wederpartij een andere regeling worden getroffen, bijvoorbeeld dat naast de persoon die met de uitvoering van de opdracht is belast ook een tweede vennoot aansprakelijk is. Blijkt bij de uitvoering van de opdracht dat deze niet door de betrokken vennoot, maar hoofdzakelijk door andere vennoten of door werknemers van de vennootschap worden uitgevoerd, dan zal de redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen het inroepen van deze specifieke bepaling door de vennootschap. De achterliggende gedachte is immers dat een vennoot vanwege zijn persoonlijke kwaliteit wordt gevraagd de opdracht uit te voeren. Bovendien wordt voorkomen dat op deze wijze de hoofdregel van het eerste lid wordt ontweken doordat vennoten opdrachten aannemen en vervolgens door andere vennoten of werknemers laten uitvoeren om op deze wijze de aansprakelijkheid te beperken.

In het geval van een adviesbureau van twee vennoten, waarbij aan vennoot A uitdrukkelijk een opdracht is toevertrouwd met een derde voor € 30.000 en de andere vennoot B niet is betrokken, kan de derde dus in beginsel de vennootschap en vennoot A aanspreken. De gegeven regel ziet op de verhouding tussen de vennoten en derden. Er is geen regel opgenomen voor de interne verhouding (wie draagt wat bij in de onderlinge verhoudingen). Hiervoor geldt op grond van de artikelen over bestuur en resultaat in beginsel dat elke vennoot voor gelijke delen draagplichtig is. Het is aan de vennoten om hiervoor desgewenst een afwijkende onderlinge regeling te treffen.48

Derde lid

Het derde lid wijzigt het huidige recht voor toetredende vennoten en sluit aan bij de benadering van de werkgroep in artikel 19 lid 4. In het arrest Carlande heeft de Hoge Raad over de CV en de VOF overwogen dat de vennoten aansprakelijk zijn "wegens de verbindtenissen der vennootschap" (artikel 18 WvK) en dat hierin geen onderscheid wordt gemaakt naar het moment van toetreden. Verder overwoog de Hoge Raad dat de artikelen 18 en 19 lid 1 WvK beogen schuldeisers te beschermen in gevallen waarin het (van dat van de vennoten) afgescheiden vennootschapsvermogen ontoereikend is om aan alle verbintenissen van de vennootschap te voldoen, door hun een verhaalsmogelijkheid te geven op het vermogen van de (beherend) vennoten zelf. Voorts kan de toetredende vennoot onderzoek doen naar de verbintenissen die hij op zich neemt. Bij toetreden van een nieuwe vennoot zal door deze vennoot doorgaans een onderzoek plaatsvinden naar de uitstaande verbintenissen van de vennootschap ('due diligence'), maar hieruit zullen niet alle aanspraken volgen. Vorderingen op grond van wanprestatie of onrechtmatige daad zullen immers niet altijd kenbaar zijn voor de toetredende vennoot. Of een vennoot in de praktijk grondig onderzoek zal (kunnen) doen naar de uitstaande verbintenissen is ook de vraag. Bovendien werd de vraag gesteld of het redelijk is dat de schuldeisers extra verhaalsmogelijkheden krijgen, die immers ontstaan doordat een vennoot tot de vennootschap toetreedt.49

Met inachtneming van deze kritiek is gekozen voor een wijziging van het bestaande recht. De toetredende vennoot wordt slechts aansprakelijk voor verbintenissen die na zijn toetreden zijn ontstaan. De toetredend vennoot hoeft op deze wijze niet een onvoorzien risico te lopen, terwijl schuldeisers in hun positie gelijk blijven. Dit bevordert ondernemerschap. De schuldeisers kunnen wel verhaal halen op het vermogen van de vennootschap of op de ten tijde van het ontstaan van de verbintenissen deelnemende vennoten.

De gegeven regeling is van toepassing op verbintenissen van de vennootschap met derden. Daarbij kan het gaan om zowel verbintenissen uit overeenkomst, de wet of uit onrechtmatige daad. Het is verder aan vennoten om bij de toetredingsovereenkomst afspraken te maken over de eventuele onderlinge draagplicht. Zijn er geen afspraken gemaakt, dan geldt dat elke vennoot voor een gelijk deel bijdraagt (zie artikel 807 over het resultaat).

Vierde lid

Het bijgaande lid voorziet in een regeling voor de aansprakelijkheid van de uitgetreden vennoot jegens derden en is gebaseerd op artikel 19 lid 5 van de werkgroep.

Het voorliggende lid regelt de externe aansprakelijkheid, dus de verhouding tussen de uitgetreden vennoot en derden. Derden hebben op grond van artikel 809 verhaal op zowel het vermogen van de vennootschap als op de vennoten. Derden kunnen daarmee vennoten aanspreken totdat de vordering is verjaard. Aangezien de verjaringstermijn in sommige gevallen twintig jaar duurt, levert dit langdurige onzekerheid op voor de uitgetreden vennoot. De schuldeiser heeft voldoende verhaalsmogelijkheden op de vennootschap en op de Actieve' vennoten. Daarom is ervoor gekozen de verjaringstermijn te beperken tot vijf jaar na het uittreden van de vennoot. Ter bescherming van de schuldeisers is deze termijn gekoppeld aan het moment van de uitschrijving van de vennoot in het handelsregister. Bij een vennootschap die niet in het handelsregister is ingeschreven geldt deze bijzondere verjaringstermijn niet en geldt de Normale' verjaringstermijn overeenkomstig titel 11 van Boek 3 BW.

Bovendien gaat de termijn pas lopen indien een rechtsvordering ontstaat na het moment van inschrijving. Dit zorgt ervoor dat de schuldeiser in alle gevallen effectief vijf jaar heeft om een vordering nog op de uitgetreden vennoot te verhalen. Bij een vennootschap bestaande uit vennoten C, D en E, waarbij schuldeiser Y een vordering heeft voor de betaling van een geldsom in jaar 0, van € 10.000 euro ter nakoming van een overeenkomst in dat jaar, geldt normaalgesproken een verjaringstermijn van 5 jaar (art. 3:307 lid 1 BW), te rekenen vanaf het moment dat de vordering opeisbaar wordt. Stel dat schuldeiser Y in jaar 3 deze vordering stuit op grond van artikel 3:317 BW, dan begint een nieuwe termijn van 5 jaar te lopen. Treedt vennoot E in jaar 0 uit, dan verjaart op grond van het voorliggende artikel de vordering jegens hem 5 jaar na uitschrijving, ook al is er gestuit. Schuldeiser Y heeft in dit geval nog verhaal op de vennootschap en op vennoten C en D.

Artikel 813 lid 6 voorziet in een regeling van vrijwaring van verbintenissen van de vennootschap en de vennoten t.a.v. de uittredende vennoot. Deze bepaling ziet op de onderlinge draagplicht: deze bepaalt dat de vennootschap eventueel de vennoot vergoedt wanneer deze wordt aangesproken door een derde. Dit betekent dat een uitgetreden vennoot die binnen de vijfjaarstermijn door een derde met succes wordt aangesproken, verhaal kan halen op de vennootschap.

Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat een redelijke lezing met zich brengt dat bij uitschrijving en vervolgens inschrijving van een vennoot, kennelijk met het oog op beperking van de aansprakelijkheid, de rechter er, onder omstandigheden, tot het oordeel zou kunnen komen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als de vennoot een beroep zou doen op de verjaringstermijn. Een dergelijk geval kan zich voordoen indien een vennoot zich uitschrijft, op de achtergrond zich nog wel bezig houdt met de bedrijfsvoering en zich vervolgens weer inschrijft in het register als vennoot. Doorslaggevend zal kunnen zijn in hoeverre bij derden, in het licht van de omstandigheden van het geval, de gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt dat zij zich op deze vennoot kunnen verhalen - ook na ommekomst van de termijn van vijf jaren.

Vijfde lid

Het bijgaande lid volgt het bestaande artikel 29 WvK en artikel 7 lid 1 van de werkgroep personenvennootschappen. Het lid bepaalt dat de vennoten naast de vennootschap jegens derden hoofdelijk verbonden zijn voor verbintenissen. De achterliggende gedachte is dat schuldeisers worden beschermd wanneer vennoten zich naar buiten toe presenteren als een vennootschap, terwijl zij niet zijn ingeschreven in het handelsregister. Denk bijvoorbeeld aan het geval dat op briefpapier of in een elektronische handtekening de naam van een vennootschap wordt gebruikt. Het gevolg van het naar buiten toe de indruk wekken als vennootschap te handelen is dat naast verhaal op de vennootschap, ook verhaal kan worden gehaald op ieder van de vennoten. Deze bepaling is een bijzondere regel die uitsluitend van toepassing is op de vennootschap die niet in het handelsregister is ingeschreven. De regels van het eerste tot en met het vierde lid, die voorzien in een beperking van de aansprakelijkheid van vennoten, toetreding van vennoten, respectievelijk in beperking van de verjaringstermijn van uittredende vennoten, zijn niet van toepassing op de vennootschap (en vennoten) die niet is ingeschreven in het handelsregister. De derde wordt niet beschermd indien hij wist dat de vennootschap of een vennoot niet namens alle vennoten handelde. Het is aan de vennootschap, die zich doorgaans zal beroepen op de ^enzij-clausule' om te stellen en zo nodig te bewijzen dat er sprake was van daadwerkelijke kennis bij de derde dat een vennoot bijvoorbeeld niet bevoegd was om een overeenkomst met een waarde boven bedrag X te sluiten. Slaagt dit beroep op de Atenzij-clausule' dan is slechts de handelende vennoot gebonden en niet de vennootschap of de andere vennoten.

Voorts geldt deze bepaling niet indien, zoals gebruikelijk voor een stille' vennootschap, vennoten op eigen naam handelen. In dit geval is slechts de vennoot jegens de derde gebonden. Of een vennoot voor rekening van de vennootschap heeft gehandeld (en of dus de bosten' voor rekening komen van de vennootschap) wordt beantwoord aan de hand van de regeling van artikel 804.

Artikel 810 Vruchtgebruik

Artikel 810 regelt dat vruchtgebruik kan worden gevestigd op vorderingen van de vennoot jegens de vennootschap of op diens rechtsverhouding met de vennootschap als geheel. Het huidige recht kent geen expliciete mogelijkheid tot vestiging van vruchtgebruik.50 Het bijgaande artikel voorziet in de mogelijkheid tot het vestigen van vruchtgebruik op een recht op uitkering van een vennoot ten laste van het vermogen van de vennootschap, alsmede op een vergoeding bij uittreding. Denk hierbij aan de winstuitkering of een vergoeding bij uittreding van een vennoot die wordt opgevolgd door een toetredende vennoot. Aan het vestigen van een vruchtgebruik kan behoefte bestaan bij de overdracht van het bedrijf of in het kader van financiering van de vennootschap, bijvoorbeeld wanneer een ouder zijn bedrijf wil overdragen aan zijn kind. Deze ouder kan het bedrijf overdragen aan zijn kind en vervolgens bedingen dat hij het vruchtgebruik op de winstuitkering voorbehoudt. Hij is dan gerechtigd op onder meer de winst van de vennootschap. Artikel 20 van het voorontwerp was de inspiratiebron voor het voorliggende artikel. Wijzigingen in de formulering zijn aangebracht om beter aan te sluiten bij het systeem van de wet, in het bijzonder bij artikel 6:159 BW.

Eerste lid

Vruchtgebruik is het zakelijk recht als bedoeld in artikel 3:201 BW, om goederen die aan een ander toebehoren, te gebruiken en daarvan de vruchten te genieten. De bepaling verduidelijkt dat het vruchtgebruik wordt gevestigd door een akte. Het staat de vennootschap vrij om bepaalde voorwaarden aan dit vruchtgebruik toe te kennen, zoals de eis dat de vennootschap hiervoor toestemming moet geven. Deze voorwaarden kunnen niet het recht van de langstlevende op vruchtgebruik als bedoeld in artikel 30 van Boek 4 beperken. Deze bepaling is van dwingend recht. Voor het overige, dat wil zeggen, ten aanzien van anderen dan de langstlevende, kan het vruchtgebruikrecht wel worden beperkt of uitgesloten in de overeenkomst van vennootschap. Dit sluit aan bij hetgeen geldt ten aanzien van BV's en NV's.51 Op grond van artikel 3:216 BW kan bij de vestiging van het vruchtgebruik nader worden verduidelijkt wat als vrucht moet worden beschouwd. 52 Het is, zoals opgemerkt in de toelichting bij het voorontwerp, mogelijk dat het vruchtgebruik bij wijze van zaaksvervanging (artikel 3:213 BW) gaat rusten op de uittreedvergoeding in plaats van de rechten van de vennoot op winstuitkering. Dit kan zich voordoen bij uittreding van de vennoot of ontbinding en vereffening van de vennootschap. Eventueel kan bij de vestiging van het vruchtgebruik voor deze gevallen anders worden bepaald.

Op de mogelijkheid om ook de rechten en (bestuurs)bevoegdheden die aan de rechtsverhouding zijn verbonden toe te kennen aan de vruchtgebruiker, is afgeweken van het rapport van de werkgroep. Het eerste lid sluit namelijk niet uit dat de rechten en bevoegdheden die aan de rechtsverhouding zijn verbonden bij het vruchtgebruik worden toegekend aan de vruchtgebruiker. Op dit punt wijkt het wetsvoorstel af van de benadering van de werkgroep en biedt het vennoten meer vrijheid bij de vestiging en vormgeving van het vruchtgebruik. Het toekennen van de bevoegdheden en rechten zal in de vestig ingsakte zijn geregeld. Indien de vennootschapsovereenkomst voorziet in toestemming aan de vennoot zijn rechtsverhouding aan een derde over te dragen, vallen bij vestiging van het vruchtgebruik de rechten en bevoegdheden die aan de rechtsverhouding zijn verbonden in beginsel onder dit vruchtgebruik. Zie hiervoor het volgende lid.

De mogelijkheid om de rechten en bevoegdheden die aan de rechtsverhouding zijn verbonden aan de vruchtgebruiker te laten toekomen, sluit aan bij de mogelijkheden die bestaan in het BV-recht: artikel 2:197 leden 2 en 3 BW geven de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden stemrecht toe te kennen aan de vruchtgebruiker.53 Het toekennen van de rechten en (bestuurs)bevoegdheden die aan de rechtsverhouding zijn verbonden vruchtgebruiker kan van pas komen bij het aantrekken van financiering of het Nngroeien' in een personenvennootschap, bijvoorbeeld als deze van ouder op kind wordt overgedragen. Het staat de vennoten overigens vrij om deze mogelijkheid in de overeenkomst van vennootschap uit te sluiten of te beperken.

Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat bij een vruchtgebruik ten behoeve van de langstlevende bedoeld in artikel 4:19 en 4:20 BW op grond van de wet geen automatische (mede-)zeggenschap toe aan de vruchtgebruiker. Dat is in het belang van de continuïteit van de onderneming.

Het vruchtgebruik wordt gevestigd door middel van een daartoe bestemde akte en mededeling door de vervreemder of de verkrijger, als bedoeld in artikel 94 van Boek 3 BW. Anders dan bij de vestiging van een pandrecht is voor vestiging van het vruchtgebruik een mededeling nodig aan de vennootschap. De reden hiervoor is dat het vruchtgebruik dient om de gebruiker, onder het behoud van het eigendom bij de eigenaar, genot te verstrekken van de vruchten. Om dit doel te bereiken dient het vruchtgebruik en de vruchtgebruiker bekend te zijn bij de vennootschap. Een pandrecht dient ter zekerheid van de geldverstrekker voor terugbetaling van een geldbedrag. Blijft de pandgever in gebreke, dan kan het pandrecht worden uitgeoefend door de pandhouder. Hiervoor is voldoende dat de vennootschap op het moment van uitoefening bekend raakt met het pandrecht (zie ook artikel 3:239 lid 3 BW).

De vennoot en de vruchtgebruiker kunnen overeenkomen dat (een deel van) de rechten en bevoegdheden die aan de rechtsverhouding zijn verbonden toekomen aan de vruchtgebruiker. Het kan bijvoorbeeld gaan om deelname aan besluitvorming omtrent de uitkering van winst. Het bepaalde in artikel 807 lid 2 jo artikel 801, waarin is opgenomen dat de vaststelling van de winst niet aan derden mag worden toegekend, verzet zich hier niet tegen. Het gaat hier immers om een recht dat is afgeleid van het recht van de betrokken vennoot en waarbij het belang van de vruchtgebruiker en de vennoot gelijk lopen. Eventueel kan het recht op vruchtgebruik onder (testamentair) bewind worden gesteld. Hiervoor is ook in de literatuur aandacht gevraagd.54

Tweede lid

Dit lid bepaalt dat in het geval een vennoot toestemming heeft van de andere vennoten om zijn rechtsverhouding met de andere vennoten bij voorbaat aan een derde over te dragen, het vruchtgebruik ook op de rechtsverhouding van de vennoot als zodanig kan worden gevestigd. De termen sluiten aan bij de regeling van contractsoverneming (artikel 6:159 BW). In dit geval is ter verduidelijking in de wet opgenomen dat in beginsel ook de rechten en (bestuurs)bevoegdheden die aan de rechtsverhouding zijn verbonden onder het vruchtgebruik vallen. Het vruchtgebruik in de zin van het vorige lid ziet vooral op (bepaalde) vermogensrechtelijke aanspraken. Bij overeenkomst waarbij het vruchtgebruik wordt gevestigd kan anders worden bepaald, door bijvoorbeeld deze rechten te beperken tot deelname aan de besluitvorming omtrent winstuitkering.

Artikel 811 Verpanding

Artikel 811 bepaalt dat een vennoot een pandrecht kan vestigen op zijn vorderingen op de vennootschap en op diens rechtsverhouding bij de vennootschapsovereenkomst indien deze vrij overdraagbaar is. Verder bepaalt het artikel hoe dit pandrecht kan worden gevestigd.

Het huidige recht voorziet niet uitdrukkelijk in de mogelijkheid om ten aanzien van de vennootschap een pandrecht te vestigen. Hieraan bestaat in de praktijk wel behoefte.55 Het vestigen van een pandrecht biedt geldverstrekkers, zoals banken, zekerheid dat zij verstrekte financiering door middel van uitwinning van deze zekerheid kunnen terugkrijgen. Dit vermindert het risico voor geldverstrekkers en verlaagt de drempel om financiering aan vennoten en vennootschappen te verstrekken. Vennoten profiteren hiervan, door een snellere toegang tot krediet en een lager rentepercentage. Om duidelijkheid te scheppen onder welke voorwaarden een pandrecht kan worden gevestigd, voorziet het artikel in een regeling. Uitgangspunt bij dit artikel is artikel 21 van het voorontwerp.

In afwijking van het rapport van de werkgroep personenvennootschappen bestaat er bij de vestiging van een pandrecht op de vermogensrechtelijke aanspraken van de vennoot ruimte voor partijen om desgewenst af te spreken dat de rechten en (bestuurs)bevoegdheden die aan de rechtsverhouding zijn verbonden aan de pandhouder toekomen. Dit sluit aan bij hetgeen bij het BV-recht mogelijk is (zie artikel 2:198 lid 3 BW). In de praktijk bij het BV-recht wordt meestal bepaald dat het stemrecht voorwaardelijk overgaat naar de pandhouder, namelijk wanneer de pandgever in verzuim is en de pandhouder schriftelijk het stemrecht opeist.56 Bij vestiging van het pandrecht op de rechtsverhouding van de vennoot met de vennootschap als zodanig, voorziet de wettelijke regeling in toekenning van de rechten en bevoegdheden die aan de rechtsverhouding zijn verbonden aan de pandhouder. Op dit punt kan bij overeenkomst worden afgeweken.

Eerste en tweede lid

Het pandrecht wordt overeenkomstig artikel 3:94 BW gevestigd door middel van een akte en een mededeling aan de vennootschap. Daarbij kan zowel voor een stil als een Apenbaar' pandrecht worden gekozen. Evenals in het ontwerp van de werkgroep is de bevoegdheid opgenomen voor de pandhouder om namens de pandgever de vennootschap op te zeggen. Dit geeft de pandhouder de mogelijkheid om desgewenst zijn rechten uit te oefenen op een eventuele uittreedvergoeding. In een dergelijke bevoegdheid moet wel uitdrukkelijk zijn voorzien in de overeenkomst van vennootschap. Op deze opzegging is artikel 813 lid 2 van toepassing (een opzegging in strijd met de redelijkheid en billijkheid is op grond van deze bepaling door de medevennoten vernietigbaar). Het voorwerp van de verpanding zijn alle (doorgaans geldelijke) aanspraken van een vennoot op alle uitkeringen ten laste van het vermogen van de vennootschap, alsmede op een vergoeding bij uittreding (met inbegrip van een vergoeding bij uittreding van een vennoot die wordt opgevolgd door een toetredende vennoot). Het gaat hier om de winstuitkering, een uitkering uit de reserves en dergelijke.

Derde lid

Naast vestiging van een pandrecht op vermogensrechtelijke aanspraken, kunnen vennoten ook voorzien in voorafgaande toestemming in de vennootschapsovereenkomst dat de rechtsverhouding van de vennoot jegens de vennootschap als zodanig kan worden verpand. In dit geval verkrijgt de pandhouder alle rechten van de vennoot indien hij het pandrecht uitoefent, met inbegrip van alle rechten en (bestuurs)bevoegdheden. Dit kan met name nut hebben wanneer het gaat om de positie van de commanditaire vennoot.57 De commanditaire vennoot zal namelijk geld geïnvesteerd hebben in de CV en in ruil hiervoor delen in de winst. Hij is niet belast met het bestuur van de vennootschap en zal daarom eenvoudiger te Vervangen' zijn door de pandhouder. Een pandrecht op basis van een Vrij overdraagbare rechtsverhouding' heeft als voordeel dat de overdracht niet primair afhankelijk is van de medewerking van de andere vennoten. Zij hebben immers in de vennootschapsovereenkomst al toestemming gegeven voor verpanding. Ter verduidelijking is opgenomen dat de pandhouder die het recht heeft om de overeenkomst op te zeggen moet voldoen aan de regeling die in artikel 813 is opgenomen. De wijze waarop een pandrecht wordt geëxecuteerd, is geregeld in de artikelen 3:236 BW e.v.

Artikel 812 Toetreding van vennoten

Artikel 812 geeft regels over de toetreding van vennoten, de wijze waarop toetreding plaatsvindt en wat de rechtsgevolgen hiervan zijn voor de vennoot en de vennootschap. Dit onderwerp is niet in de huidige wet geregeld. Op basis van de huidige wet moet een overeenkomst worden ontbonden en opnieuw worden gesloten. In de praktijk is de toetreding van vennoten een onderdeel dat in de vennootschapsovereenkomst wordt geregeld. Zo wordt er vaak voorzien in een wijzigings-of voortzettingsbeding, gecombineerd met volmachten. Uitgangspunt is dat bij toetreding van een nieuwe vennoot de andere vennoten moeten instemmen. Bijgaand artikel geeft een regeling voor toetreding van nieuwe vennoten, die gecombineerd met de rechtspersoonlijkheid leidt tot verbetering van de mogelijkheden om bij wisseling van vennoten de onderneming in de vorm van een vennootschap voort te zetten. De regeling is gebaseerd op artikel 27 van de werkgroep. De wijzigingen die zijn aangebracht zijn vooral van redactionele en systematische aard. In tegenstelling tot het voorontwerp bevat artikel 812 geen regel over opvolging; dit kunnen vennoten onderling regelen op basis van de regels die zijn opgenomen over toe-en uittreding. Hiervoor is geen aparte wettelijke regel nodig.

Eerste lid

Toetreding van een nieuwe vennoot tot de vennootschap zal doorgaans plaatsvinden door een daartoe strekkende verklaring van de vennoot en aanvaarding door de vennootschap. Zij zullen dit in de praktijk in een toetredingsovereenkomst regelen. Bijgaande bepaling voorziet, evenals de ontbinding van de vennootschap, in het uitgangspunt dat vennoten bij besluit instemmen met de toetreding. De regeling van besluitvorming is in artikel 804 geregeld. Deze regeling geldt niet wanneer de vennootschapsovereenkomst al voorziet in toestemming aan de vennoot zijn rechtsverhouding aan een derde over te dragen. In dat geval is immers bij het aangaan van de vennootschap al ingestemd met het wisselen van vennoten. Voor dit geval geeft het tweede lid een regeling.

Tweede lid

Zoals ook elders in deze titel is gemeld (o.m. bij de vestiging van een pandrecht en bij een vruchtgebruikrecht) kunnen vennoten voorzien in de vrije overdraagbaarheid van hun rechtsverhouding, door in de overeenkomst bij voorbaat toestemming op te nemen voor de overdracht van de rechtsverhouding van de vennoot met de vennootschap aan een derde. Deze mogelijkheid wordt ook onder het huidige recht aanvaard.58 De bijgaande bepaling voorziet in duidelijkheid over hoe deze vrije overdraagbaarheid kan worden vormgegeven, door aan te sluiten bij artikel 6:159 BW. Voor de duidelijkheid is geëxpliciteerd dat deze overdracht ook de toetreding van de nieuwe vennoot tot de vennootschap inhoudt.

Doel is om overdraagbaarheid van de rechtsverhouding te faciliteren en tegelijk te voorzien in voldoende kenbaarheid van de overdracht aan de vennootschap en derden, zoals schuldeisers. De uittredende vennoot draagt zijn rechtsverhouding over aan een derde en deze treedt in feite in alle lopende rechten en verplichtingen waaraan de uittredende vennoot - in zijn hoedanigheid als vennoot - partij bij was. Verder is voorzien in een mededeling aan de vennootschap, zodat deze van de overdracht op de hoogte geraakt. Vervolgens zal de wijziging door de vennootschap in het handelsregister worden ingeschreven. Voor de gevolgen van het uittreden van de vennoot; zie verder de toelichting bij artikel 813.

Derde lid

Het derde lid regelt de gevolgen van het toetreden van de nieuwe vennoot tot de vennootschap. Hetgeen uit de vennootschapsovereenkomst voortvloeit, geldt voor de toegetreden vennoot vanaf het moment van toetreding. Daar waar de vennootschapsovereenkomst (of de overeenkomst van toetreding) niets regelt, geldt hetgeen in de onderhavige titel is bepaald. Dit houdt bijvoorbeeld in dat de vennoot vanaf het moment van toetreden zal meedelen in het resultaat van de vennootschap.

58

Artikel 813 Uittreding van vennoten

Bijgaand artikel voorziet in een regeling van uitreding van één van de vennoten. Het artikel regelt hoe een vennoot kan uittreden en wat de gevolgen zijn voor hem en voor de vennootschap. Verder zijn enkele specifieke omstandigheden gegeven die automatisch leiden tot uittreding van de vennoot, namelijk bij opzegging, bij curatele, bewind, faillissement, overlijden of opheffing (van een rechtspersoon). Ook kan de rechter, op verzoek van een andere vennoot, bij gewichtige redenen bevelen dat een vennoot uittreedt. Treedt een vennoot uit, dan heeft hij eventueel recht op een uittredingsvergoeding en wordt hij jegens de vennootschap gevrijwaard van aansprakelijkheid. Derden kunnen de vennoot binnen de gestelde verjaringstermijn (vgl. artikel 813) aanspreken. Doen zij dit, dan kan de vennoot de vennootschap in vrijwaring oproepen om bij een veroordeling zich te verhalen op de vennootschap.

Het uittreden van een vennoot leidt tot gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst, namelijk voor zover de overeenkomst betrekking heeft op die vennoot. Deze regeling is nieuw en biedt een belangrijke verbetering voor de huidige praktijk. Op dit moment geldt namelijk dat in beginsel de gehele overeenkomst van vennootschap wordt ontbonden bij uittreding van één van de vennoten (artikel 7A:1683 BW). Dit zorgt voor complicaties wanneer de overige vennoten de vennootschap willen voortzetten; zij moeten dan een nieuwe overeenkomst sluiten en voorzieningen treffen voor de uitgetreden vennoot. Dit probleem wordt door het voorgestelde artikel opgelost. Uitgangspunt bij deze bepaling is artikel 24 van het voorontwerp van de werkgroep. De aangebrachte wijzigingen ten opzichte van de werkgroep zijn beperkt. Afgezien is van een verwijzing naar de overeenkomst als opzeggingsgrond door of jegens een vennoot, aangezien dit reeds volgt uit het niet-dwingende karakter van het eerste lid.

Ook de gevolgen van uittreding worden in dit artikel geregeld. Kort samengevat hebben vennoten recht op een vergoeding (die zowel positief als negatief kan zijn) wanneer zij uittreden. Verder worden uittredende vennoten in hun verhouding tot de vennootschap gevrijwaard voor aansprakelijkheid voor verbintenissen vanaf het moment van uittreding. Behalve een verwijzing in artikel 7A:1688 lid 2 BW, geeft het huidige recht voor deze situatie geen regeling. Bij de vormgeving van het vergoedingsrecht is het ontwerp van de werkgroep tot uitgangspunt genomen (artikel 26). Verduidelijkt is dat het vergoedingsrecht een vorderingsrecht is. Overigens zijn wijzigingen zijn vooral van redactionele en systematische aard.

Eerste lid

Het eerste lid voorziet in een aantal situaties waarin de vennoot uitreedt. De meest voorkomende situatie is opgenomen onder (a): de vennoot treedt uit door opzegging. De opzegging is een éénzijdige rechtshandeling van de vennoot gericht aan de andere vennoten waarmee hij kenbaar maakt dat hij uit de vennootschap wenst te treden. Bij overeenkomst van vennootschap kunnen hier bepaalde beperkingen of voorwaarden aan worden verbonden, zoals een termijn tussen opzegging en uittreding.

Onderdeel (b) geeft een aantal situaties waarvoor mede in het belang van bescherming van de overige vennoten uittreding van de vennoot wenselijk is, namelijk het onbekwaam worden van de vennoot, het in faillissement geraken van de vennoot dan wel de surseance van betaling. Verder leiden ook de ondercuratelestelling, onderbewindstelling van de goederen van de vennoot, het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van de vennoot tot gedeeltelijke ontbinding. In de onder (b) genoemde gevallen zou het bestuur van de vennootschap nogal bemoeilijkt worden, aangezien een derde als vertegenwoordiger van de vennoot zich zou moeten bezig gaan houden met het bestuur en de besluitvorming van de vennootschap. Daarom is het eenvoudiger om te voorzien in de automatische ontbinding van de overeenkomst in de hiervoor genoemde gevallen. Bij overeenkomst kan anders worden afgesproken. Onderdeel c voorziet in het overlijden van de vennoot of het ophouden te bestaan van de vennoot als grond voor uittreding en ontbinding. Het staat vennoten vrij om hier, net als onder het bestaande recht (artikel 7A:1688 BW) een andersluidende afspraak te maken. Daarnaast kan de overeenkomst van vennootschap ook bepaalde gebeurtenissen als grond voor uittreding aanmerken, zoals het verstrijken van een bepaalde tijd of het niet langer voldoen aan beroepskwalificaties. Onderdeel (d) geeft de mogelijkheid aan andere vennoten om de overeenkomst ten aanzien van een vennoot te beëindigen op grond van gewichtige redenen'. Deze term kan in de overeenkomst nader worden ingevuld. Leidt dit tot een geschil tussen vennoten, dan kan desgewenst op grond van het derde lid een vennoot worden bevolen uit te treden.

Tweede lid

Het tweede lid is een uitwerking van de algemene regel dat iedere vennoot zich jegens de andere vennoten gedraagt zoals een goed vennoot betaamt (zie artikel 805). Zegt een vennoot op, dan kan deze opzegging worden vernietigd indien deze in strijd met de redelijkheid en billijkheid is geschied. Deze regel is onder het huidige recht in artikel 7A:1686 BW neergelegd. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat een vennoot geen enkele termijn in acht neemt bij de opzegging waardoor de vennootschap aanmerkelijke schade zou leiden. Het is niet uitgesloten dat de vennoot in voorkomende gevallen zelf een beroep kan doen op de vernietiging, bijvoorbeeld als hij door de andere vennoten op onredelijke wijze onder druk is gezet om op te zeggen. Denkbaar is dat op deze grond een beroep wordt gedaan naast de in boek 3 neergelegd wilsgebreken, zoals misbruik van omstandigheden.59 Ter bescherming van alle partijen is deze regel van dwingend recht. Een eventuele uitbreiding of concretisering van de vernietigingsgronden in de overeenkomst is wel mogelijk. De vernietiging wordt op grond van artikel 3:50 BW ingeroepen in wiens belang de vernietigingsgrond bestaat en gericht tot hen die partij bij de rechtshandeling zijn. De vernietiging werkt terug tot het moment van opzegging (artikel 3:53 BW).

Derde lid

Het voorliggende lid voorziet evenals het bestaande recht (artikel 7A:1684 BW) in de mogelijkheid dat de rechter op grond van gewichtige redenen ingrijpt. Anders dan onder het huidige artikel 7A:1684 BW hoeft dit niet te leiden tot volledige ontbinding van de vennootschap, maar kan een vennoot worden bevolen uit te treden. Hiertoe kunnen de vennoten of de vennootschap zelf een vordering indienen bij de rechtbank. Bedoeld is om een vennoot te kunnen laten uittreden in bepaalde, sprekende gevallen. Een gewichtige reden is een omstandigheid die de vennootschappelijke samenwerking ernstig en langdurig in de weg staat. Denk aan het geval dat een vennoot weigert rekening en verantwoording af te leggen rondom zijn handelen of handelingen pleegt die evident strijdig zijn met het doel van de vennootschap, zoals verkwisting van geldmiddelen. Van deze bepaling kan niet worden afgeweken. Desgewenst kan de term gewichtige reden' in de overeenkomst nader worden ingevuld. De rechter zal bij beoordeling van het verzoek tot het geven van een bevel tot uittreding met deze uitleg rekening houden. Daarbij kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, waaronder de aard en duurzaamheid van het geschil tussen de vennoten, de gevolgen van het uittreden voor de vennoten en de vennootschap en hetgeen vennoten bij het aangaan van de overeenkomst over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.60

De rechter kan een bevel tot uittreding geven. Daarbij is denkbaar dat de rechter bepaalde voorwaarden oplegt, bijvoorbeeld om de uittreding te vergemakkelijken. Bij het stellen van deze voorwaarden komt de rechter de beoordelingsvrijheid toe. Verder kan de rechter ook schadevergoeding toewijzen. Verduidelijkt is dat schadevergoeding slechts op verzoek van één van de partijen kan worden toegewezen. De schade die voor vergoeding in aanmerking komt betreft alle schade als gevolg van het tekortschieten in het nakomen van de verplichtingen die rusten op de vennoot. Het ligt in de rede dat dit de verplichtingen zijn die hebben geleid tot het bevel tot uittreding. De bepaling biedt de mogelijkheid om voor een ruimere niet-nakoming van verplichtingen een plicht tot het vergoeden van schade op te nemen, zolang deze niet-nakoming maar is gerelateerd aan verplichtingen gedurende de periode dat de vennoot deelnam aan de vennootschap, de niet-nakoming aan de vennoot kan worden toegerekend. De rechter zal hierbij aansluiten bij hetgeen in afdeling 9 van titel 1 van Boek 6 is bepaald, waarbij uit de formulering van de bepaling voortvloeit dat de schuldenaar niet vooraf in gebreke hoeft te worden gesteld. Verder kan de rechter een betalingsregeling treffen om te zorgen dat de vennoot zijn recht op winstuitkering kan effectueren, terwijl tegelijk de vennootschap niet tot uitkering in één keer is gehouden.

Vierde lid

De uitreding van een vennoot leidt slechts tot ontbinding van de overeenkomst ten aanzien van het gedeelte dat de uittredende vennoot betreft. De verbintenissen tussen de overige vennoten en de vennootschap blijven bestaan.

De artikelen uit Boek 6 BW die zien op de ontbinding van wederkerige overeenkomsten en waarin onder andere regels zijn gegeven over de terugwerkende kracht, het teruggeven van goederen, het vergoeden van schade en het vergoeden van waarde, zijn niet van toepassing omdat de onderhavige afdeling voorziet in een bijzondere regeling. Ter verduidelijking is dit ook in de wettekst opgenomen. Het huidige recht kent voor wat betreft de terugwerkende kracht een soortgelijke bepaling (artikel 7A:1684 BW).

Vijfde lid

Op het moment van uittreden van een vennoot ontstaat een vordering van de vennoot op de vennootschap of andersom. Deze vordering wordt ook wel uittredingsvergoeding genoemd. De hoogte van de vordering wordt bepaald aan de hand van de waarde van de vennootschap als ware de vennootschap zijn activiteiten zou voortzetten fgoing concern-basis'). Uitgangspunt is dus niet, gelijk is opgemerkt in de toelichting bij het voorontwerp, de liquidatie-of boekwaarde van de vennootschap. Vennoten kunnen dit laatste desgewenst wel overeenkomen.

Elke vennoot heeft op basis van de vennootschapsovereenkomst een rechtsverhouding met de vennootschap. Uit dien hoofde heeft de vennoot ook een aanspraak op het vermogen van de vennootschap. Is dit vermogen per saldo positief, dan heeft de vennoot recht op uitkering. Is dit vermogen per saldo negatief, dan zal de vennoot de vennootschap een vergoeding moeten betalen.

De uittredingsvergoeding is vormgegeven als een vorderingsrecht. Dit sluit aan op de vorige artikelen, die onder meer voorzien in de mogelijkheid tot verpanding van de uitkeringen van de vennootschap jegens de vennoot. Voor het vestigen van een pandrecht of vruchtgebruik recht geldt de uittreedvergoeding als een toekomstige vordering die voortvloeit uit een bestaande rechtsverhouding. Dit sluit aan bij hetgeen de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 3 december 2010, namelijk dat door de ontbinding of opzegging van de overeenkomst de rechtsverhouding tussen partijen ingrijpend wordt gewijzigd, als gevolg waarvan veelal bestaande verbintenissen tot een einde komen en nieuwe verbintenissen (tot ongedaanmaking of restitutie) ontstaan. Deze verbintenissen ontstaan, net als bij de uittreedvergoeding, pas na de ontbinding.61

Zesde lid

Het bijgaande lid bepaalt dat de vennoot jegens de vennootschap is gevrijwaard voor haar aansprakelijkheid voor haar verbintenissen vanaf het moment van uittreding. Deze bepaling ziet op de verhouding tussen de uittredende vennoot en de vennootschap, met inbegrip van de 'achtergebleven vennoten'. Eventuele derden kunnen voor de schulden die zijn ontstaan voor de uittreding nog steeds verhaal halen op de uitgetreden vennoot. Gebeurt dit, dan zal de vennootschap de vennoot het betaalde bedrag vergoeden, aangezien de vennootschap op grond van het voorliggende lid in verhouding tot de vennoot draagplichtig is. De vennootschap verplicht zich jegens de vennoot tot het doen van deze vergoeding. Daarom is het passend om de term Vrijwaring' te gebruiken.62 Dit betekent tevens dat wanneer een schuldeiser de uitgetreden vennoot aanspreekt, deze vennoot de vennootschap in vrijwaring kan oproepen (artikel 210 e.v. Rv).

Vennoten kunnen anders overeengekomen, bijvoorbeeld dat geen of slechts gedeeltelijke vrijwaring wordt verleend.

Artikel 814 Algehele ontbinding van de vennootschap

Het voorliggende artikel geeft aan in welke gevallen de overeenkomst in zijn geheel wordt ontbonden. Dit kan gebeuren door een besluit van de vennoten, door uittreding van een vennoot waardoor er niet tenminste twee vennoten overblijven, na faillietverklaring en bij ontbinding van de vennootschap door de rechter op grond van gewichtige redenen. Vennoten kunnen nadere of andere afspraken maken.

Na ontbinding houdt de vennootschap in beginsel op te bestaan. Deze bepaling is ten opzichte van de huidige artikelen 7A:1683 en 1684 BW uitgebreid en geconcretiseerd. Als gevolg van de ontbinding zal het vermogen van de vennootschap moeten worden vereffend. Artikelen 28 en 29 van het voorontwerp dienden als inspiratie voor het onderhavige artikel. De wijzigingen die zijn aangebracht, strekken ertoe de wettekst eenvoudiger en compacter te maken.

Eerste lid

Het eerste lid geeft een aantal gronden waarop de vennootschap van rechtswege wordt ontbonden. In onderdeel (a) is neergelegd dat de vennoten kunnen besluiten om de vennootschap te ontbinden. Als ze bijvoorbeeld van oordeel zijn dat hun doel is bereikt, kunnen ze in gezamenlijkheid besluiten tot ontbinding van de vennootschap. Door het gebruik van het woord Abesluit' is aangesloten bij de algemene regel over besluitvorming (artikel 804). Dit houdt in dat behoudens andersluidende afspraken de instemming van alle vennoten is vereist. Onderdeel (b) geeft aan dat een vennootschap eveneens wordt ontbonden wanneer een vennoot uittreedt en er niet ten minste twee vennoten overblijven. De achterliggende gedachte is dat de vennootschap een samenwerkingsverband behelst. Dit veronderstelt twee of meer vennoten die zich inspannen om het doel van de vennootschap te verwezenlijken. Onderdeel (c) ziet tot slot op faillietverklaring van de vennootschap. Bij het intreden van de staat van insolventie zal de vennootschap ontbinden (zie bijvoorbeeld artikel 173 lid 1 Fw), evenals in het geval dat het faillissement bij gebrek aan baten wordt opgeheven (artikel 16 Fw).

Tweede lid

Evenals bij de gedeeltelijke ontbinding vanwege het uittreden van een vennoot, is de toepasselijkheid van de bepalingen van ontbinding van wederkerige overeenkomsten hier minder passend. Zij zouden onder meer leiden tot het ongedaan maken van allerlei handelingen door de vennoten. Dit zou tot onnodige kosten leiden en niet in het belang zijn van de vennootschap. Daarom zijn deze bepalingen door middel van een verwijzing naar de artikelen 265-279 van Boek 6 BW uitgesloten.

Derde lid

In het bijgaande lid is opgenomen dat de rechter een vordering tot ontbinding van de vennootschap kan toewijzen op grond van gewichtige redenen. Deze grond is thans ook in artikel 7A:1684 lid 1 BW opgenomen. Een gewichtige reden bestaat als zich een omstandigheid voordoet die verwezenlijking van het vennootschappelijke doel voor de vennoot die ontbinding vordert onmogelijk of uiterst bezwaarlijk maakt.63 Zo kan op basis van de omstandigheden van het geval duidelijk worden dat van een duurzame samenwerking tussen vennoten om het doel van de vennootschap te bereiken geen sprake meer is. Van een dergelijke geval kan ook sprake zijn indien partijen zelf van oordeel zijn dat er sprake is van een gewichtige reden, maar elkaar een verwijt maken over wie is tekortgeschoten in de naleving van zijn verplichtingen en op die grond aan de rechter bepaalde voorwaarden vragen of schadevergoeding van de ander.64 De rechter kan in deze procedure, evenals onder het geldende recht (artikel 7A:1684 lid 2 BW) zo nodig voorwaarden verbinden aan de ontbinding, bijvoorbeeld in het kader van de vereffening. Ook kan een vereffenaar worden benoemd. Verder kan de rechter, indien één van de partijen (vennoten) is tekortschoten, op verzoek van een andere partij, een verplichting tot schadevergoeding worden opgelegd. Zie hiervoor ook de toelichting bij artikel 813 lid 3. De rechter zal voorts aansluiten bij hetgeen in afdeling 9 van titel 1 van Boek 6 is bepaald, waarbij uit de formulering van de bepaling voortvloeit dat de schuldenaar niet vooraf in gebreke hoeft te worden gesteld.

Artikel 815 Ontbinding van de rechtspersoon die gebrekkig tot stand is gekomen

Bijgaand artikel geeft een regeling in het geval er sprake is van een ingeschreven vennootschap die gebrekkig tot stand is gekomen, bijvoorbeeld indien niet is voldaan aan de wettelijke omschrijving van de vennootschap, er sprake is van een nietige vennootschapsovereenkomst of een overeenkomst die nadien is vernietigd. De bepaling is nieuw en is opgenomen in verband met de invoering van rechtspersoonlijkheid voor de personenvennootschappen. Zij is gebaseerd op artikel 29 lid 2 van de werkgroep, met enkele redactionele wijzigingen.

Eerste lid

Dit lid beschrijft de gronden voor ontbinding van de rechtspersoon, namelijk nietigheid of vernietiging van de overeenkomst dan wel, wanneer de vennootschap niet voldoet aan de wettelijke omschrijving. Doordat de term

'vennootschap' wordt gebruikt, gaat deze bepaling er wel vanuit dat er enige elementen aanwezig zijn die duiden op het feitelijk bestaan van een vennootschap. Denk bijvoorbeeld aan de inschrijving van een vennootschap in het handelsregister. Op een dergelijke inschrijving zullen derden in beginsel mogen afgaan. Bij gebrek aan voldoende elementen van een vennootschap is er sprake van een niet-bestaande ("non-existente") rechtshandeling en hoeft er niet te worden ontbonden.65 Uiteindelijk is het aan de rechter om op grond van de voorliggende omstandigheden zo nodig een oordeel te geven.

Ontbinding op grond van nietigheid van de overeenkomst is onder meer denkbaar indien de overeenkomst nietig is vanwege strijd met de goede zeden, bijvoorbeeld wanneer een vennootschap is aangegaan met als doel het plegen van strafbare feiten. Vernietiging van de overeenkomst op grond van bedrog, bedreiging of dwaling is ook denkbaar. Doet een dergelijk geval zich voor, dan zal doorgaans één van de vennoten, als belanghebbende, het initiatief nemen om de vennootschap te (laten) ontbinden.

Uitgangspunt is artikel 29 lid 2 van het ontwerp van de werkgroep geweest. De werkgroep heeft bij deze bepaling aangesloten bij artikel 21 lid 1 sub c van Boek 2 BW dat geldt voor de Boek 2 rechtspersonen. Deze regeling bepaalt, kort gezegd, dat als er sprake is van een gebrek in de vennootschapsovereenkomst of de omschrijving van de vennootschap niet voldoet aan de gestelde wettelijke omschrijving, de rechtbank de rechtspersoon kan ontbinden.

Vennoten worden tijdens de procedure door de rechter gehoord. Dit volgt al uit artikel 19 Rv. Daarom is afgezien van explicitering van dit beginsel in bijgaande bepaling.

Tweede lid

Het bijgaande lid biedt de mogelijkheid aan de vennoten om hun vennootschap alsnog te laten voldoen aan de wettelijke omschrijving (zie ook artikel 2:21 lid 2 BW, dat een vergelijkbare mogelijkheid biedt voor Boek2-rechtspersonen). Doen de vennoten dit, door bijvoorbeeld hun vennootschapsovereenkomst aan te passen, dan zal de rechter de vennootschap niet meer ontbinden. Laten zij dit na of voldoet de nieuwe omschrijving nog steeds niet, dan zal de rechter de rechtspersoon ontbinden. Het is namelijk onwenselijk dat er rechtspersonen blijven bestaan en voortbestaan die niet voldoen aan de wettelijke eisen. Na ontbinding door de rechter zal het vermogen van de vennootschap overeenkomstig artikel 816 e.v. worden vereffend.

Artikel 816 Vereffening van de vennootschap

De voorliggende bepaling voorziet in een regeling voor de gevolgen van de ontbinding van de vennootschap. Het gevolg is, kort gezegd, dat het vermogen van de vennootschap vereffend zal moeten worden. Hiervoor zullen vereffenaars worden aangesteld. Dit zijn de vennoten of door de rechtbank benoemde vereffenaars. De aanvang van de vereffening brengt met zich dat het doel van de vennootschap verandert. In plaats van samenwerking om voordeel te behalen wordt dit samenwerking om het vermogen van de vennootschap te vereffenen. Overigens kan onder omstandigheden nog worden teruggekomen op ontbinding, bijvoorbeeld als de ontbinding het gevolg is van een besluit van de vennoten. Dit sluit aan bij wat geldt voor de rechtspersonen van Boek 2 BW.66 Evenals in het voorstel van de werkgroep wordt op dit punt afgezien van een uitdrukkelijke regeling. Het doel van de rechtspersoon wijzigt: van de contractueel overeengekomen samenwerking naar de vereffening van het vermogen van de vennootschap.

De huidige regeling van ontbinding en vereffening is summier en verspreid over Boek 7A (artikel 7A: 1683 e.v. BW en het Wetboek van Koophandel (artikel 30 WvK e.v.). In de literatuur is aandacht gevraagd voor de gebrekkige regeling van de ontbinding en vereffening van de vennootschap en de maatschap. Deze zou te summier zijn en veel lacunes bevatten.67 Gepleit is voor een nieuwe regeling.68 De werkgroep personenvennootschappen heeft naar aanleiding hiervan een regeling ontworpen voor ontbinding en vereffening, die als model heeft gediend voor de volgende bepalingen.

Bij het ontwerpen van de bepaling is in navolging van artikel 30 uit het ontwerp van de werkgroep personenvennootschappen aangesloten bij de bepalingen die voorzien in ontbinding en vereffening van Boek 2 rechtspersonen. Omwille van de leesbaarheid en toegankelijkheid van de bepalingen over vereffening, is de inhoud van artikel 30 van de werkgroep over verschillende artikelen verdeeld. Verder is het onderscheid ontbinding en vereffening van een vennootschap met rechtspersoonlijkheid en een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid vervallen. Voortaan geldt, anders dan in het ontwerp van de werkgroep, één regeling van ontbinding en vereffening, met een aantal momenten waarop een handeling in het handelsregister wordt opgenomen. Dit vereenvoudigt de regeling.

Bij ingeschreven vennootschappen worden een aantal handelingen opgenomen in het register. Het gaat om opgave van de vereffenaar, inschrijving van het einde van de vereffening, opgave van de gegevens van de bewaarder van de administratie van de vennootschap en voortzetting van de activiteiten van de vennootschap door de enig overgebleven vennoot. Deze informatie is voor derden van belang, bijvoorbeeld om te bepalen wie namens de vennootschap bevoegd is te vereffenen. Deze derden mogen op deze informatie af gaan.

Eerste lid

Bijgaand lid regelt het begin van de vereffening van de vennootschap. Op het moment van ontbinding van de vennootschapsovereenkomst, blijft de vennootschap-rechtspersoon bestaan voor zover dit voor de vereffening nodig is. Dit volgt uit het eerste lid. Dit sluit aan bij artikel 19 lid 5 van Boek 2. De rechtspersoonlijkheid duurt voort totdat de vereffening is geëindigd.

Tweede en derde lid

Bij de ontbinding van de vennootschap overeenkomstig 814, bijvoorbeeld door de vennoten, zal de vennootschap binnen één maand deze ontbinding in het handelsregister inschrijven. Degene die de vennootschap naar buiten toe vertegenwoordigt, doorgaans de vennoten, zullen moeten doen. Is de vennootschap ingeschreven, dan doet de vereffenaar (of vereffenaars) opgave van zijn naam en adres aan het handelsregister. Spreekt de rechter de ontbinding uit, dan zal de griffier van het gerecht zorg dragen voor inschrijving van de in kracht van gewijsde gegane uitspraak tot ontbinding van de vennootschap. Eventuele vereffenaars die zijn benoemd, worden ook in het handelsregister ingeschreven.

Vierde en vijfde lid

Het bijgaande lid regelt wie het vermogen van de vennootschap vereffent. In beginsel vereffenen de vennoten gezamenlijk. Dit ligt ook in de rede: zij zijn immers ook de vennoten die tot het moment van ontbinding hebben samengewerkt en een vermogen hebben gevormd. Zij kunnen in de overeenkomst van vennootschap of bij latere overeenkomst of besluit hiervan afwijken. Zo kunnen zij één van hen of een derde benoemen tot vereffenaar. Zijn de vennoten het onderling niet eens, dan kunnen zij ook de rechter verzoeken om benoeming van een vereffenaar die namens hen tot vereffening overgaat. Hiertoe de vennoten, of een aantal van hen, een kandidaat voordragen of de keuze aan de rechter overlaten. Eventuele kosten komen voor rekening van de vennootschap in ontbinding dan wel voor rekening van de vennoten. Er kan behoefte zijn aan benoeming van meerdere vereffenaars, bijvoorbeeld wanneer een grote vennootschap onder firma snel vereffend moet worden. Dit is mogelijk. In zo'n geval kunnen de vereffenaars ieder de aan hen toegekende bevoegdheden uitoefenen, tenzij de rechter anders heeft bepaald of bij aanwijzing van vereffenaars via de vennootschapsovereenkomst er nadere voorwaarden of beperkingen zijn gegeven.

Een door de rechter benoemde vereffenaar kan beginnen zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. Is de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaard, dan kan de vereffenaar onmiddellijk beginnen met zijn werkzaamheden. De griffier zal de vereffenaar mededelen dat hij is benoemd.

In het vijfde lid is opgenomen dat de vereffenaar bij een ingeschreven vennootschap opgave doet van zijn naam en adres aan het handelsregister.

Zesde en zevende lid

De voorliggende leden voorzien in de mogelijkheid tot ontslag van een vereffenaar. Deze kan door de rechtbank ontslagen worden op verzoek van een medevereffenaar, op eigen verzoek, het openbaar ministerie en ook ambtshalve. Buiten de gevallen dat ontslag wordt verzocht op eigen verzoek, zullen er gewichtige redenen moeten zijn wil de vereffenaar ontslagen kunnen worden.

Deze maatstaf komt overeen met artikel 2:23 lid 5 BW. Zo kan ontslag volgen bij een vereffenaar die kennelijk onredelijk heeft gehandeld of - naar redelijkerwijs te verwachten is - zal handelen.69 Voor de uitleg van de termen 'gewichtige redenen' wordt verder verwezen naar de toelichting bij artikel 813 lid 3. De rechter kan, na ontslag van een vereffenaar, een nieuwe vereffenaar benoemen op grond van de laatste zin.

De door de rechter benoemde vereffenaar heeft recht op een beloning. Deze beloning wordt door de rechter vastgesteld.

Artikel 817 Taak vereffenaars, gevolgen vereffening.

Het voorliggende artikel geeft de taakomschrijving van de vereffenaars, een aanzuiveringsplicht en verduidelijkt de gevolgen van de vereffening wanneer een tekort of overschot wordt vastgesteld. Tot slot regelt het artikel op welke wijze de vennoten de vereffening kunnen controleren.

De huidige regeling is summier (artikel 32 WvK). Voor het artikel is aangesloten bij de bepalingen die gelden voor ontbinding van de rechtspersoon ingevolge artikelen 2:23 BW e.v., met enige afwijkingen die nodig zijn om de deugdelijke vereffening van rechtspersonen die niet in het handelsregister zijn ingeschreven, te verzekeren.

Eerste lid

Het eerste lid bepaalt dat de vereffenaars - met uitsluiting van de vennoten -bevoegd zijn de vennootschap jegens derden te vertegenwoordigen. Evenals bij de vertegenwoordiging van de vennoten, moeten eventuele beperkingen en voorwaarden van de vertegenwoordiging in het handelsregister zijn opgenomen. Dat volgt uit de van overeenkomstige toepassing verklaring van artikel 808.

Tweede lid

Het voorliggende lid bepaalt dat wanneer de tekorten de baten vermoedelijk zullen overtreffen de vereffenaar aangifte doet tot faillissement, tenzij de bekende schuldeisers instemmen met vereffening buiten faillissement. Deze bepaling is opgenomen ter bescherming van de schuldeisers.70 Het kan voor schuldeisers in sommige gevallen aantrekkelijk zijn om te kiezen voor vereffening buiten faillissement, bijvoorbeeld om kosten van de curator te voorkomen. Gedacht kan worden aan gevallen waarin de schuldenlast overzichtelijk is en er geen verdere discussie is over de aard, omvang en prioriteit van de uitstaande schulden. Artikel 2:23a lid 4 BW bevat een vergelijkbare bepaling.

Derde lid

Het volgende lid regelt de bijdrageplicht van de vennoten bij vereffening. Zij hebben de verplichting om bij te dragen voor zover ze draagplichtig zijn. Deze draagplicht is in beginsel gelijk (zie het artikel 807, over het resultaat van de vennootschap). De vennoten kunnen anders afspreken en bijvoorbeeld bepalen dat slechts één vennoot aangesproken kan worden. Voldoen de andere vennoten in dit laatste geval een schuld, dan hebben zij een regresrecht op de vennoot die volgens de draagplicht de schuld moet dragen. Voorts subrogeren zij in de rechten van de schuldeiser. Van belang is dat de draagplicht slechts onderling werkt. Schuldeisers kunnen doorgaans een schuld rechtstreeks op de verschillende vennoten verhalen, omdat de vennoten in beginsel hoofdelijk verbonden zijn voor de schulden van de vennootschap. Dit is anders indien met de schuldeisers bij overeenkomst een afwijkende regeling is getroffen of wanneer het een opdracht betreft waarbij de uitvoering door de wederpartij aan één of een aantal vennoten is toevertrouwd.

In het geval er een overschot is, komt dit overschot toe aan de vennoten. Ook hier kan overeenkomstig het artikel over het resultaat het overschot worden verdeeld, tenzij er andere afspraken zijn gemaakt.

Vierde lid

Het bijgaande lid voorziet in het afleggen van verantwoording door de vereffenaar en controle van de vereffening door de vennoten. Na vereffening van de vennootschap zit de taak van de vereffenaar erop. De vereffenaar legt dan rekening en verantwoording af. Hoe deze rekening en verantwoording praktisch plaatsvindt, hangt mede af van de aard en omvang van de onderneming. Bij een kleine vennootschap met een beperkt vermogen, kunnen lichtere eisen gelden dan bij een vennootschap die vele miljoenen te vereffenen heeft. Is de vereffenaar voortijdig, dus voor de vereffening is afgerond, ontslagen, dan legt deze rekening en verantwoording af aan de opvolgende vereffenaar. Dit komt overeen met artikel 2:23 lid 6 BW. In geval de taak van de vereffenaar is voltooid, legt de vereffenaar verantwoording af aan de vennoten. Hiertoe voorziet het vijfde lid in een recht voor de vennoten om boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in te zien. Voorts zijn zij gerechtigd de administratie in te zien. Dit stelt de vennoten in staat om te zien hoe de vereffenaar te werk is gegaan, in welke mate zij nog moeten bijdragen in het tekort van de vennootschap en hoe de verdere afwikkeling van de vennootschap zal verlopen.

Vijfde lid

Bij een ingeschreven vennootschap wordt de beëindiging ingeschreven in het handelsregister. Dit is met name van belang om te bepalen wanneer de vennootschap als rechtspersoon eindigt: op grond van artikel 818 lid 2 is dit moment gekoppeld aan de dag na inschrijving van de beëindiging van de vereffening.

Artikel 818 Opgave einde vereffening en bewaarplicht. Heropening vereffening.

Het bijgaande artikel voorziet in een regeling over de einde van de vereffening, de inschrijving daarvan in het handelsregister en eventuele mogelijkheden voor heropening van de vereffening. Ook bepaalt het artikel dat de rechtspersoon na het einde van de vereffening ophoudt te bestaan. Deze regels ontbreken thans voor de vennootschap. Inhoudelijk komt de nieuwe regeling in aanzienlijke mate overeen met de algemene regels van vereffening die voor Boek 2-rechtspersonen gelden (artikel 2:23-24 BW). Waar nodig zal op de verschillen worden ingegaan. Aangesloten is bij artikel 32 van het voorontwerp.

Eerste en tweede lid

Allereerst bepaalt het voorliggende lid dat de vereffening eindigt op het tijdstip waarop de schulden van de vennootschap zijn voldaan en aan de vereffenaar geen baten meer bekend zijn. Dan houdt de vennootschap ook op als rechtspersoon te bestaan. Dit sluit aan bij hetgeen in artikel 2:19 lid 6 BW is geregeld.

Derde en vierde lid

Het derde lid komt op hoofdlijnen overeen met artikel 2:24 lid 1 BW en voorziet in het bewaren van de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers zodat deze door de vennoten en andere belanghebbenden, zoals schuldeisers, kunnen worden gecontroleerd. Anders dan in artikel 2:24 BW is een specifieke bewaarder reeds aangewezen, namelijk de vereffenaar. Kan of wil de vereffenaar de genoemde zaken niet bewaren, dan kan hij eventueel met een derde overeenkomen dat deze de zaken bewaart. Bij een ingeschreven vennootschap wordt de naam en het adres van de bewaarder opgegeven aan het handelsregister, zodat de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van de ontbonden vennootschap bij hem kunnen worden opgevraagd.

Tot slot voorziet het vierde lid in een mogelijkheid tot heropening van de vereffening. Dit komt op hoofdlijnen neer met hetgeen in artikel 2:23c lid 1 BW is geregeld. Eventuele nagekomen baten of schulden kunnen aanleiding geven tot aanpassing van de oorspronkelijke verdeling en vereffening.

Artikel 819 Voortzetting onderneming van de vennootschap door enig overblijvende vennoot

Artikel 819 regelt de situatie dat slechts één vennoot overblijft doordat de andere vennoten uittreden en deze vennoot de bedrijfsactiviteiten wenst voort te zetten. In dit geval verdwijnt de vennootschap en de rechtspersoon en gaat de vennoot als Eenmanszaak' verder.

Een belangrijk kenmerk van de vennootschap is de samenwerking tussen vennoten. Wanneer deze samenwerking verdwijnt doordat slechts één van de vennoten overblijft, dan houdt de vennootschap op te bestaan. Het is goed voorstelbaar dat de overgebleven vennoot de activiteiten van de vennootschap wil voortzetten. Het thans geldende recht geeft geen regeling in dit soort gevallen. Op basis van artikel 31 van het ontwerp van de werkgroep geeft het voorliggende artikel een bijzondere regel om in deze situatie te voorzien. Ten opzichte van de werkgroep is de overgang van goederen bij de voortzetting van een niet-ingeschreven vennootschap nader geregeld. De overige wijzigingen zijn vooral van wetsystematische en redactionele aard. Het artikel regelt dat in een dergelijke situatie na ontbinding het vermogen van de rechtspersoon overgaat op de overgebleven vennoot. Dit betreft een overgang onder algemene titel. Daarbij is een uitzondering opgenomen voor registergoederen; deze gaan pas over nadat aan de leveringshandelingen is voldaan. Dit voorkomt dat registergoederen 'zomaar' overgaan naar de vennoot die de activiteiten van de vennootschap voortzet. Overgang onder algemene titel betekent tevens dat de overgebleven vennoot aangesproken kan worden voor schulden van de vennoot die vóór zijn toetreden zijn ontstaan. Dit kan voor de genoemde vennoot een aanleiding zijn om de bedrijfsactiviteiten niet als eenmanszaak voort te zetten, maar deze in te brengen in een Boek 2 rechtspersoon, zoals een BV. De omzetting van rechtspersonen zal overigens in een apart wetgevingstraject worden opgenomen.

Daarnaast gelden ook de algemene regels bij het uittreden van een vennoot. Dit betekent onder meer dat de uittreedvergoeding, bedoeld in artikel 813 lid 5, moet worden voldaan door de voortzettende vennoot aan de vennoot die uittreedt. Gaat het om een negatieve vergoeding, zal de uittredende vennoot juist moeten voldoen aan de voortzettende vennoot. Net als vele andere artikelen binnen deze titel, staat het de vennoten vrij om voor zulke situaties afspraken te maken om een afwijkende regeling te treffen.

Het artikel maakt een onderscheid tussen de vennootschap die in het handelsregister is ingeschreven en de vennootschap die niet is ingeschreven. Bij een niet-ingeschreven vennootschap gaan de goederen onder algemene titel over op de overgebleven vennoot nadat de andere vennoten zijn uitgetreden. Bij een ingeschreven vennootschap, is het moment van inschrijving van de voortzetting van de activiteiten door de overblijvende vennoot beslissend.

AFDELING 3: COMMANDITAIRE VENNOOTSCHAP Artikel 820 Definitie van de commanditaire vennootschap

Artikel 820 geeft de definitie van een commanditaire vennootschap en een commanditaire vennoot.

De derde titel van het Wetboek van Koophandel (artikel 14 WvK e.v.) bevat de regeling van de commanditaire vennootschap. Ook deze regeling is verouderd en behoeft aanpassing. Opnieuw is het ontwerp van de werkgroep tot uitgangspunt genomen. De regeling is qua omvang beperkt, omdat de meeste regels gelijk zijn aan die van de ingeschreven vennootschap. De CV is de ingeschreven vennootschap waaraan ten minste een commanditaire vennoot deelneemt. Er kunnen ook meerdere commanditaire vennoten deelnemen.

Een commanditaire vennoot is een vennoot die niet verbonden is voor de verbintenissen van de vennootschap. Het is vaak een geldschieter die via deze inbreng participeert in de vennootschap. Ten opzichte van de omschrijving van commanditaire vennoot bedoeld in artikel 19 WvK is de omschrijving verruimd; de verwijzing in het huidige recht naar de Vennoot bij wijze van geldschieting' (vgl. artikel 19 lid 1 WvK) is niet meer teruggekeerd. Naast geldschieting is immers ook op andere wijze een bijdrage mogelijk, bijvoorbeeld door beschikbaarstelling van goodwill of het geven van advies. Deze verruiming sluit aan bij de benadering van de werkgroep.71 Wijzigingen ten opzichte van het ontwerp van de werkgroep zijn, zoals vaker in deze titel, vooral redactioneel van aard.

Alleen een ingeschreven commanditaire vennootschap is mogelijk. Er is niet voorzien in de mogelijkheid van een niet in het handelsregister ingeschreven CV, omdat dit teveel onzekerheid voor derden zou opleveren. Voor hen moet immers duidelijk zijn wie zijn kunnen aanspreken en dit moet uit het handelsregister kunnen worden afgeleid. Bij niet-inschrijving moeten derden er vanuit kunnen gaan dat alle vennoten zonder beperking kunnen worden aangesproken. Daarom is een CV zonder inschrijving niet mogelijk: zonder inschrijving is elke vennoot volledig aansprakelijk en kan er ook geen commanditaire vennoot zijn.

Het risico dat de commanditaire vennoot loopt, is beperkt tot de hoogte van de inbreng. De keerzijde is dat de commanditaire vennoot niet mag handelen in naam van de vennootschap (zie artikel 821 lid 2). Dat is ook logisch, om de vennoten en de schuldeisers niet te benadelen als de commanditaire vennoot geheel niet kan worden aangesproken. Onder het huidige recht bestaat er een totaalverbod om namens de vennootschap te handelen, zelfs als hiertoe uitdrukkelijk volmacht was gegeven (zie artikel 20 lid 2 WvK). Overtreedt de commanditaire vennoot deze regel, dan is hij ingevolge artikel 21 WvK hoofdelijk verbonden voor alle schulden en verbintenissen van de vennootschap. In de praktijk wordt deze regel als te rigide ervaren. Er bestaat behoefte aan versoepeling van deze regel, om meer ruimte te bieden voor betrokkenheid van commanditaire vennoten bij de dagelijkse bedrijfsvoering van de vennootschap.72 Daarom is in navolging van het ontwerp van de werkgroep personenvennootschappen een genuanceerde oplossing gekozen, die eruit bestaat dat de commanditaire vennoot is uitgesloten van de bevoegdheid rechtshandelingen te verrichten op naam van de vennootschap. Uitzondering hierop is het handelen namens de vennootschap waarbij de overige vennoten de commanditaire vennoot hiertoe een volmacht hebben gegeven (zie artikel 821 lid 2). Indien het handelen krachtens volmacht door een commanditaire vennoot een belangrijke oorzaak is van het faillissement van de CV is ter bescherming toegevoegd dat de commanditaire vennoot hoofdelijk aansprakelijk is jegens de boedel voor zover het bedrag van de schulden niet door vereffening kunnen worden voldaan, met een matigingsbevoegdheid voor de rechter.

Artikel 821 Bijzondere kenmerken van de commanditaire vennoot

Artikel 821 bevat de kenmerken van de commanditaire vennootschap en de commanditaire vennoot. Het artikel is gebaseerd op artikel 22 van de werkgroep, waarbij de wijzigingen vooral redactioneel en wetssystematisch van aard zijn. Het voorliggende artikel regelt dat de commanditaire vennoot niet verder bijdraagt in de verliezen van de vennootschap dan tot het bedrag van de overeengekomen inbreng. De commanditaire vennoot kan de vennootschap alleen vertegenwoordigen indien hem daartoe een volmacht is verleend. Leidt het handelen van de commanditaire vennoot tot faillissement, dan kan dit leiden tot aansprakelijkheid, waarbij de rechter nog het bedrag kan matigen. Dit betreft een wijziging van het bestaande recht, waar thans een algeheel verbod geldt voor de commanditaire vennoot om de vennootschap te vertegenwoordigen (artikel 20 lid 2 WvK). Daarom voorziet het voorstel in de mogelijkheid voor de commanditaire vennoot om op basis van een volmacht de vennootschap te vertegenwoordigen. Schuldeisers worden beschermd door aansprakelijkheid van de commanditaire vennoot wanneer zijn handelen krachtens volmacht een belangrijke oorzaak is van het faillissement van de vennoot. Verder regelt het voorliggende artikel dat een aantal bepalingen uit afdeling 1 niet van toepassing zijn op de commanditaire vennoot, gelet op diens bijzondere hoedanigheid en de daaraan verbonden rechtsgevolgen.

Eerste lid

Het eerste lid bepaalt ter bescherming van de commanditaire vennoot dat deze niet verder bijdraagt in de verliezen van de vennootschap dan tot het bedrag van de overeengekomen inbreng. De termen 'draagt bij' verduidelijken dat het hier gaat om de interne draagplicht. Bijgaand lid gaat niet over de aansprakelijkheid van de commanditaire vennoot jegens derden. Jegens derden is de commanditaire vennoot niet gebonden. In het geval van een CV waarbij een commanditaire vennoot 100.000 euro heeft ingelegd en het resultaat uiteindelijk leidt tot het faillissement van de vennootschap, is de commanditaire vennoot deze 100.000 euro kwijt. Naar huidig recht geldt deze regel ook (artikel 20 lid 3 WvK). Deze inbreng kan desgewenst tijdens de looptijd van de vennootschapsovereenkomst worden aangepast. De regeling biedt hiervoor de ruimte.

Tweede en derde lid

Het tweede lid bepaalt in navolging van het huidig recht dat de commanditaire vennoot geen rechtshandelingen mag verrichten op naam van de vennootschap. Deze regel staat er niet aan in de weg dat op basis van afspraken, die bijvoorbeeld in de overeenkomst van vennootschap zijn neergelegd, alsnog de commanditaire vennoten bepaalde interne zeggenschap hebben over de CV. Ook zullen de beherend vennoten rekening moeten houden met de in de vennootschap spelende belangen, met inbegrip van het belang van de commanditaire vennoot.73

Een door de praktijk gewenste vernieuwing betreft de introductie van de mogelijkheid dat de commanditaire vennoot kan vertegenwoordigen op basis van een door de CV verstrekte volmacht. Deze volmacht kan doorlopend zijn of voor bepaalde transacties zijn verstrekt. Handelt de commanditaire vennoot krachtens volmacht, dan kan hij in de in lid 3 genoemde omstandigheden hoofdelijk aansprakelijk zijn wanneer de vennootschap in staat van faillissement geraakt. Deze bepaling strekt tot bescherming van de belangen van schuldeisers.

Vertegenwoordigt de commanditaire vennoot de CV zonder (toereikende) volmacht dan zal aan de hand van de regels van onder meer Boek 3 BW nagegaan moeten worden of er een overeenkomst met de CV tot stand is gekomen. Onder omstandigheden kan de commanditaire vennoot schadeplichtig zijn jegens de derde of de vennootschap. Ter bescherming van de schuldeisers is bepaald dat de commanditaire vennoot jegens de boedel aansprakelijk is indien het handelen krachtens volmacht door de genoemde vennoot een belangrijke oorzaak is van het faillissement. In dit geval zal de commanditaire vennoot schadeplichtig zijn jegens de boedel, voor het ontstane tekort. Verder is ook het naamgevingsverbod van artikel 20 lid 1 WvK vervallen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 mei 2015 al de sanctie op het naamgevings-en beheersverbod door de commanditaire vennoot genuanceerd.74 Aan dit strenge verbod bestaat in de praktijk geen behoefte meer: schuldeisers kunnen op basis van de inschrijving in het handelsregister zien wie de beherende vennoten zijn in een commanditaire vennootschap, ook als de naam van de commanditaire vennoot onderdeel is van de bedrijfsnaam.75 Bovendien kon bij wisseling van de hoedanigheid van de Normale' vennoot naar commanditaire vennoot de naam van de commanditaire vennootschap worden gehandhaafd, ook al bevatte deze de naam van de commanditaire vennoot (zie artikel 30 lid 2 WvK). Op dit punt wordt de benadering van de werkgroep gevolgd.

Vierde lid

Het vierde lid geeft de rechter de mogelijkheid om het bedrag waarvoor de commanditaire vennoot aansprakelijk is te matigen, indien dit bedrag hem bovenmatig voorkomt. Daarbij zal de rechter de aard en de ernst van het handelen van de vennoot betrekken en ook eventuele andere oorzaken van het faillissement. Op dit punt wordt de bestaande wettekst van artikel 21 WvK gewijzigd. Inhoudelijk is de wijziging beperkt. De geldende jurisprudentie kan nog steeds worden toegepast. 76 Kort gezegd overwoog de Hoge Raad dat het doel van de beperkingen van de commanditaire vennoot om namens de vennootschap te handelen (en zijn naam voor de vennootschap te gebruiken) erin ligt om te voorkomen dat een commanditaire vennoot op gelijke voet als een beherend vennoot aan het handelsverkeer deelneemt, zonder dat hij instaat met zijn gehele vermogen voor de nakoming van de verbintenissen van de

74

75

76

vennootschap. Dit zou namelijk kunnen leiden tot misbruik van het rechtsgevolg van het zijn van commanditaire vennoot en voor verwarring bij schuldeisers, die in de veronderstelling zouden kunnen komen dat de betrokkene met zijn vermogen volledig instaat voor de verbintenissen van de vennootschap. De sanctie van hoofdelijke aansprakelijkheid is alleen gerechtvaardigd voor zover in overeenstemming met de hiervoor beschreven strekking, aldus de Hoge Raad. Dit vergt een beoordeling op grond van de voorliggende omstandigheden.

Vijfde lid

Het vijfde lid verduidelijkt dat op enkele uitzonderingen na de term Vennoot' in de afdelingen 1 en 2 niet de commanditaire vennoot omvat. Het gaat vooral om bepalingen die zien op vertegenwoordiging van de vennoot.

Deze bepaling staat er niet aan in de weg om de commanditaire vennoot op basis van de overeenkomst invloed of inspraak op de besluitvorming te geven ("interne zeggenschap"), overeenkomstig ook de Hoge Raad heeft geoordeeld.77 Daarom kunnen de bepalingen van artikel 804-807 grotendeels van toepassing zijn op de commanditaire vennoot. Verder heeft de commanditaire vennootschap de nodige ruimte om zelf haar eigen structuur te bepalen.

Artikel 822 Aansprakelijkheid voor de commanditaire vennoot bij wijziging van diens hoedanigheid

Artikel 822 voorziet in een regeling voor aansprakelijkheid van de commanditaire vennoot bij wisseling van diens rol naar beherend vennoot - en andersom.

Het is mogelijk dat in de loop van de commanditaire vennootschap de commanditaire vennoot zich actief gaat bezig houden met het beheer van de vennootschap. Andersom is ook goed denkbaar. Het huidige recht verzet zich niet tegen een dergelijke rolwisseling. Uit artikel 30 lid 2 WvK volgt dat een beherend vennoot commanditair vennoot mag worden en dat zijn naam eventueel onderdeel mag blijven van de vennootschap. Een dergelijke wissel wordt op dit moment niet gefaciliteerd: op basis van het geldende recht zal een commanditaire vennoot die beherend vennoot wordt, aansprakelijk worden voor

77

de reeds voordien aangegane verbintenissen.78 Dit kan aanleiding zijn om een nieuwe vennootschap aan te gaan. Dat is voor de praktijk onnodig gecompliceerd en kostbaar. Daarom is in aansluiting op de regel die in artikel 809 lid 3 is gegeven, voorzien in een beperking voor de aansprakelijkheid voor na de vennootschapswissel ontstane verbintenissen. Andersom geldt de beperking ook: beherend vennoten die commanditair vennoot worden, blijven tot maximaal 5 jaar na inschrijving in het register jegens derden aansprakelijk voor verbintenissen van de vennootschap. Dit sluit aan bij de regeling die geldt voor in-en uittredende vennoten en bij de benadering van de werkgroep in artikel 23.

De Minister voor Rechtsbescherming,

Sander Dekker

78

79

1

Bron: Kamer van Koophandel, cijfers uit het handelsregister per 1/1/2019 (afgerond op hele duizenden).

2

   Aan deze werkgroep namen deel: prof. mr. M. van Olffen (voorzitter), mr. J.M. Blanco Fernandez mw. mr. S. Drion, prof. dr. P.H.J. Essers, mr. W.J.M. Gitmans, mr. V.A.E.M. Meijers, prof. mr. M.J.G.C. Raaijmakers, mr. A.J.S.M. Tervoort, prof. mr. W.J.M. van Veen, prof. mr. D.F.M.M. Zaman, mr. E.A. van Dooren (secretaris), mr. T. Salemink (secretaris). Aan deze werkgroep zal worden gerefereerd als de 'werkgroep personenvennootschappen' of kortweg 'de werkgroep'.

3

   De Grondwet van 1848 bevatte een hoofdstukindeling. Genoemde bepaling valt in het hoofdstuk 'Van de Justitie'. Deze hoofdstukindeling is later verdwenen, maar de taak om algemene wetboeken bij genoemd ministerie te beleggen, is gebleven.

4

   Zie o.m. Asser-Maijer V, Bijzondere overeenkomsten: maatschap, vennootschap onder firma en commanditaire vennootschap, nr.1. e.v., Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1995.

5

   Zie Asser-van Olffen, nrs. 1-3.

6

   Zie Asser-van Olffen, nr. 176, onder verwijzing naar HR 8 juni 1889, W 5735 en HR 26 november 1897, W 7047 (Boeschoten/Besier).

7

   Zie t.a.v. de CV het rapport van de werkgroep, p. 24. Zie t.a.v. onderscheid maatschap/VOF: I.S. Wuisman, "Toekomstige soorten personenvennootschappen: If it ain't fair, fix it!", TvOB 2017-1.

8

   Zie o.m. Chr. M. Stokkermans, 'Sleutels voor personenvennootschapsrecht (diss EUR), Kluwer 2017, par. 1.2.

9

   Zie M. van Olffen, "Brandbrief MKB/VNO-NCW, zand in de raderen voor invoering titel 7.13 (vennootschap)", WPNR 2009/6782 en de reactie daarop: S. Drion en J.G.S. Warmerdam, "Reactie op "Brandbrief MKB/VNO-NCW, zand in de raderen voor invoering titel 7.13 (vennootschap)" van M. van Olffen, WPNR (2009) 6782, p. 43/4", WPNR 2009/6788.

10

Niet iedereen was het overigens met deze intrekking eens. Zie bijvoorbeeld M.J.A. van Mourik, 'Wetgevingsterreur', in TVAR 2011, nr. 7/8, H.E. Boschma, P.P.D. Mathey-Bal, "Zijn de wetsvoorstellen rondom titel 7.13 terecht ingetrokken?", Ondernemingsrecht 2012/44.

11

Zie Kamerstukken II 2016-17, 29 752, nr. 9.

12

Zie artikel 2:30 BW.

13

Zie o.m. Chr. M. Stokkermans, 'Sleutels voor personenvennootschapsrecht (diss EUR), Kluwer 2017, par 2.3.3.,I.S. Wuisman, "Toekomstige soorten personenvennootschappen: If it ain't fair, fix it!", TvOB 2017-1. Anders, o.m. S.E. van der Waals, "De optimale rechtsvorm voor de samenwerking in het beroep. Confectie of maatpak?" (diss. Radboud Universiteit Nijmegen, Serie Van der Heijden Instituut nr. 139), p. 40, 41.

14

Onder meer Maijer en Kroeze nemen het bestaan van een afgescheiden vermogen aan bij een stille vennootschap, zie HR 17 december 1993, NJ 1994, 301, m.nt. J.M.M. Maeijer en Zie Asser/Maijer & Kroeze 2-I* 2015/169. Onder meer Boeve en Tervoort menen dat een dergelijk afgescheiden vermogen niet (zonder meer) bestaat bij de stille vennootschap. Zie G.J. Boeve, "Het niet afgescheiden vermogen van de stille maatschap", WPNR 2015, 768, A.J. S.M. Tervoort Groene Serie Personenassociaties, nr. 3.5.1 Maatschap. Zie ook W.J.M. van Veen, "De personenvennootschap en de bijzondere gemeenschap", NJB 2018,1240.

15

Zie onder meer W.J.M. van Veen, 'De aansprakelijkheid van de (toegetreden) vennoot voor verbintenissen van de vennootschap. Bedenkingen bij "Carlande" en "Biek Holdings"', Ondernemingsrecht 2015/71, p. 370379, N.C. Canev, "De aansprakelijkheid van beherend vennoten bij toetreding tot een personenvennootschap in het licht van het voorstel van de Werkgroep Personenvennootschappen", MvO 2017, 7 en Chr.M. Stokkermans,"De CV komt weer tot bloei!, WPNR 2015/7068", p. 583.

16

6 Richtlijn (EU) 2017/1132 aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht, PbEU (L 169/46).

17

Zie o.m. Chr. M. Stokkermans, 'Sleutels voor personenvennootschapsrecht (diss EUR), Kluwer 2017, S.E. van der Waals, "De optimale rechtsvorm voor de samenwerking in het beroep. Confectie of maatpak?" (diss. RUN, Serie Van der Heijden Instituut nr. 139), P.P.D. Mathey-Bal. "De positie van de vennootschap onder firma: In civielrechtelijk, vennootschapsrechtelijk, publiekrechtelijk en Europeesrechtelijk perspectief , (diss. RUG) Kluwer 2016, Wuisman I.S., Een Nederlandse personenvennootschap met beperkte aansprakelijkheid: wenselijk (Diss. EUR 2011), Kluwer 2011.

18

Vgl. Chr. M. Stokkermans, 'Sleutels voor personenvennootschapsrecht (diss EUR), Kluwer 2017, par 2.3.3.2.

19

   Via C.H.C. Overes, Groene Serie Privaatrecht, Rechtspersonen, art. 2:30 BW, aant. 1, onder doorverwijzing naar C.J. van Zeben, Parlementaire geschiedenis van het Nieuwe Burgerlijk Wetboek. Boek 2. Rechtspersonen Kluwer 1961, p. 248.

20

   Zie H.J. de Kluiver, 'Openbare vennootschap en rechtspersoonlijkheid', in: M. van Olffen e.a. (red.), Modernisering personenvennootschappen (Serie Van der Heijden Instituut nr. 137), 2016. Anders: o.m. Chr. M. Stokkermans, 'Sleutels voor personenvennootschapsrecht (diss EUR), Kluwer 2017, p. 489 e.v.

21

Zie ook W.J.M. van Veen, "De personenvennootschap en de bijzondere gemeenschap", NJB 2018,1240.

22

Zie de toelichting van de werkgroep bij artikel 6, eerste lid.

23

   Zie G.J.C. Rensen, Tekst & Commentaar bij artikel 2:30 BW, opmerkingen 2 en 3. Zie Asser/Rensen 2-III 2017/32, nr. 32.

24

   Zie het rapport van de werkgroep, p. 16.

25

Zie ook Asser/Maeijer & Van Olffen 7-VII 2017/47a.

26

Zie p. 92 van de toelichting bij het ontwerp van de werkgroep, onder verwijzing naar Asser/Maeijer 5-V 1995, nrs. 132 en 133

27

Asser/Maeijer & Van Olffen 7-VII 2017/96, onder verwijzing naar o.m. HR 5 maart 1915, NJ 1915/635, W 9832; HR 19 maart 1920, NJ 1920/493, W 10 556.

28

   HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635, m. nt. C.J.H. Brunner

29

   Zie A.J.S.M. Tervoort, maatschap, in Groene Serie Personenassociaties, nr. 2.3.1.1., met verwijzing naar HR 10 februari 1921, NJ 1921, blz. 409, alsook m.b.t. de rechtsbetrekking tussen deelgenoten: HR 13 februari 2004, NJ 2004, 653, m. nt. W.M. Kleijn.

30

   Zie A.J.S.M. Tervoort, maatschap, in Groene Serie Personenassociaties, nr. 2.3.1.1., met verwijzing naar HR 10 februari 1921, NJ 1921, blz. 409

31

   Zie Hof 's-Hertogenbosch 2 maart 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ6726, JOR 2013/298.

32

   HR 10 februari 1921, NJ 1921, blz. 409.

33

Vgl. J.B. Huizink, "De commanditaire vennootschap" in M. van Olffen e.a. (red.), Modernisering personenvennootschappen (Serie Van der Heijden Instituut nr. 137), par. 9.4.

34

   Zie ook G.J.H. van der Sangen, "Aansprakelijkheid, draagplicht en verhaal bij personenvennootschappen", TvOB 2017-1.

35

   Zie p. 89 van het ontwerp van de werkgroep (toelichting bij artikel 7, punt 5), onder verwijzing naar Asser-Maeijer 5-V 1995, nr. 65.

36

Zie artikel 2:30 lid 4 BW.

37

   Zie Maeijer & Van Olffen 7-VII 2017/148.

38

   Zie B. Assink, "Aansprakelijkheid en draagplicht", in: M. van Olffen e.a. (red.), Modernisering personenvennootschappen (Serie Van der Heijden Instituut nr. 137), onder 14 en 16.

39

   Zie HR 6 april 1979, ECLI:NL:HR:1979:AH8595, NJ 1980/34 m. nt. Brunner (Kleuterschool Babbel). Zie verder Van der Waals, par. 3.4.2.4., I.S. Wuisman, "De personenvennootschap anno 2015 en haar toekomst (Ars Notariatus nr. 159), 4.2.1.1 Gebondenheid van de openbare maatschap en aansprakelijkheid van de gezamenlijke vennoten".

40

   Zie de noot van Brunner bij HR 6 april 1979, ECLI:NL:HR:1979:AH8595, NJ 1980/34 m. nt. Brunner, mede

41

onder verwijzing naar Van der Grinten.

42

   Zie Chr. M. Stokkermans, 'Sleutels voor personenvennootschapsrecht (diss EUR), Kluwer 2017 par. 2.2.3.I.

43

   Zie Chr. M. Stokkermans, 'Sleutels voor personenvennootschapsrecht (diss EUR), Kluwer 2017 , par 3.4.6.5.

44

   Zie S.E. van der Waals, De optimale rechtsvorm voor de samenwerking in het beroep. Confectie of maatpak? (Serie Van der Heijden Instituut nr. 139),, p. 86, onder verwijzing naar Asser/Van Olffen 7-VII*, nr. 108. Anders: A.J.S.M. Tervoort, GS Personenassociaties 3.4.2.

45

   Zie Asser/Rensen 2-III* 2012/23.

46

   Zie HR 15 maart 2013, r.o. 3.4.2., NJ 2013, 290, m. nt. P. van Schilfgaarde.

47

   Zie o.a. S.E. van der Waals, De optimale rechtsvorm voor de samenwerking in het beroep. Confectie of maatpak? (Serie Van der Heijden Instituut nr. 139), 3.4.2.3 Aansprakelijkheid uit wanprestatie bij de maatschap: HR Biek Holding.

48

   G.J.H. van der Sangen, "Aansprakelijkheid, draagplicht en verhaal bij personenvennootschappen", TvOB 2017-1.

49

   Zie onder meer W.J.M. van Veen, 'De aansprakelijkheid van de (toegetreden) vennoot voor verbintenissen van de vennootschap. Bedenkingen bij "Carlande" en "Biek Holdings"', Ondernemingsrecht 2015/71, p. 370379, N.C. Canev, "De aansprakelijkheid van beherend vennoten bij toetreding tot een personenvennootschap

in het licht van het voorstel van de Werkgroep Personenvennootschappen", MvO 2017, 7 en Chr.M. Stokkermans, "De CV komt weer tot bloei!, WPNR 2015/7068", p. 583.

50

   Zie werkgroep, p.99, toel. artikel 20.

51

   Vgl. 2:88 lid 1 en 2:197 lid 1 BW.

52

   Zie ook S. Perrick, vermogensrechtelijke aspecten, in: M. van Olffen e.a. (red.), Modernisering personenvennootschappen (Serie Van der Heijden Instituut nr. 137), par. 6.6.2.

53

Zie ook Asser 2-IIa Rechtspersonenrecht- Van Solinge/Nieuwe Weme,nr. 413, 414 e.v.

54

  • S. 
    Perrick, "Vermogensrechtelijke aspecten", in: M. van Olffen e.a. (red.), Modernisering personenvennootschappen (Serie Van der Heijden Instituut nr. 137)par. 6.6.4.

55

   Zie ook artikel 21, toelichting, p. 100 van de werkgroep.

56

   Zie A. Steneker, Pandrecht (Monografieën BWnr. B12a), Deventer: Kluwer 2012,61 Pandrecht op aandelen

57

Zie S. Perrick, vermogensrechtelijke aspecten, in: M. van Olffen e.a. (red.), Modernisering personenvennootschappen (Serie Van der Heijden Instituut nr. 137), par. 6.5.1.

58

HR 6 februari 1935, NJ 1935, 1513, m.nt. E.M. Meijers.

59

Zie 3:44 BW.

60

Zie HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, NJ 1981, 635.

61

HR 3 december 2010, NJ 2010, 653, ECLI:NL:PHR:2010:BN9463, r.o. 3.5.

62

Zie ook M.R. Ruygvoorn "Contractenrecht: Vrijwaringsclausules; nut, valkuilen en geldigheid", Bb 2016/12.

63

   Zie bijvoorbeeld Rb Midden-Nederland 1 november 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:5588

64

   Zie bijvoorbeeld Rb Amsterdam 5 april 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:9881

65

Zie K.A.M. van Vught, "De non-existente rechtshandeling", WPNR 2017/7168, par 7,4.

66

6 HR 19 december 2014, NJ 2015, 231, m.nt. Van Schilfgaarde.

67

   Zo wordt onder meer de bevoegdheid van de rechter o.g.v. artikel 32 WvK in te grijpen, als te beperkt beschouwd. Vgl. S. Perrick, "De wettelijke regeling van de vereffening van de ontbonden gemeenschap van maatschap en vennootschap kan op eenvoudige wijze aanzienlijk worden verbeterd", Ondernemingsrecht 2016, 41.

68

   Vgl. S. Perrick, "De wettelijke regeling van de vereffening van de ontbonden gemeenschap van maatschap en vennootschap kan op eenvoudige wijze aanzienlijk worden verbeterd", Ondernemingsrecht 2016, 41.

69

   Hof Amsterdam 11 april 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ9687

70

   Zie B. Snijders-Kuipers, Groene serie privaatrecht, aantekening 6 bij artikel 23a BW, Deventer: Kluwer 2018. Zie ook Rb Amsterdam 30 januari 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ2232.

71

Zie het rapport van de werkgroep, p. 102.

72

Zie het rapport van de werkgroep, p. 106-108.

73

Zie ook HR 22 september 2017, NJ 2017/395 m. nt. P. van Schilfgaarde, r.o. 3.5.3.

74

HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1413, NJ 2015, 380, m. nt. P. van Schilfgaarde.

75

Zie ook het rapport van de werkgroep, p. 106-108.

76

HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1413, NJ 2015, 380, m. nt. P. van Schilfgaarde.

77

HR 22 september 2017, NJ 2017/395 m. nt. P. van Schilfgaarde, r.o. 3.5.3.

78

Hoge Raad 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:588.

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.